Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/5.2
5.2. Waarde en prijs in Boek 4 BW oud, een inventarisatie
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS616818:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In het onderhavige onderdeel werd het woord waarde eveneens in art. 4: 929 BW oud gebruikt, welk artikel luidde als volgt: ‘De beschikking, waardoor een derde tot eene erfenis of een legaat geroepen wordt, in het geval dat de geroepen erfgenaam of legataris dezelve niet geniet, is van waarde.’ De in dit artikel tot uitdrukking komende vulgaire substitutie heeft geen enkele relevantie voor het in dit onderzoek aan de orde komende waardebegrip. Een mooi voorbeeld van het gebruik van een zelfde term voor verschillende begrippen.
Zoals in hoofdstuk 4, § 2 een inventarisatie van de bepalingen van Boek 4 BW heeft plaatsgevonden waarin de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs voorkomen, wil ik voorafgaande aan de behandeling van de ‘oud-erfrechtelijke’ literatuur en jurisprudentie eenzelfde inventarisatie maken van de bedoelde begrippen in het tot 1 januari 2003 geldende erfrecht.
De inventarisatie leidt tot het volgende overzicht, waarbij ik – net zoals in hoofdstuk 4, § 2 – tevens zal aangeven met betrekking tot welk erfrechtelijk sub-rechtsgebied het desbetreffende begrip wordt gebruikt en de tekst dan wel een korte omschrijving van het betreffende artikel(lid) zal geven:
Erfopvolging bij versterf:
art. 4:899b leden 2 en 3 BW oud: in dit artikel werd aan de langstlevende echtgenoot onder omstandigheden een overnamerecht van de inboedel toegekend; indien daarvan gebruik werd gemaakt, dan kwam de waarde van de inboedel in mindering op het erfdeel van de langstlevende echtgenoot, dan wel diende deze – indien de waarde van de inboedel die van het erfdeel overtrof – het verschil te vergoeden;1
Legitieme portie:
art. 4: 968 BW oud: bij de berekening van de legitimaire massa dienen te giften te worden betrokken voor ‘hunne waarde op het oogenblik van het overlijden’;
art. 4: 973 BW oud: op grond van dit artikel kan de erflater de inkortingsvolgorde voor de legitieme portie ‘bevelen’, in welk geval erfstellingen en legaten die volgens erflater bij voorkeur moeten worden voldaan, niet zullen worden ‘verminderd, dan in geval de waarde van de andere makingen niet mogt toereikend zijn om het wettelijk erfdeel op te leveren’;
art. 4:1019 BW oud: bij verwerping of beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap zullen, indien de nagelaten goederen niet voldoende zijn om de legaten in hun geheel te voldoen, deze legaten ‘in evenredigheid van hunne hoegrootheid’ worden verminderd;
Inbreng:
art. 4:1139 lid 1 BW oud: de inbrenger kan kiezen voor een teruggave van de goederen in natura of inbreng van de waarde daarvan, welke deze ten tijde van de gift hadden.
Bij vergelijking van de opsomming in deze paragraaf en in hoofdstuk 4, § 2 blijkt dat in het huidige Boek 4 BW het begrip waarde vele malen vaker voorkomt dan in het oude erfrecht. Deze uitkomst levert mijns inziens een treffend beeld op voor de ‘koerswijziging’ van het erfrecht in het algemeen en de legitiemeregeling in het bijzonder, die met de inwerkingtreding van het huidige Boek 4 BW zijn intrede heeft gedaan: van ‘goederenrechtelijke’ naar ‘verbintenisrechtelijke’ (rechts)verhoudingen (vergelijk art. 4:960 BW oud en art. 4:63 lid 1 BW). Voorts constateer ik nog dat het begrip tegenprestatie in Boek 4BW oud niet voorkwam.
In het hiervoor gegeven overzicht ontbreken de tot 1 januari 1992 in de afdeling ‘Van boedelscheiding’ opgenomen art. 1123 en art. 1124 BW oud, in welke bepalingen de waardering van goederen centraal stond. De artikelen zijn niet teruggekeerd in Titel 3.7 BW (Gemeenschap).
Zij luidden als volgt (de cursiveringen zijn door mij, WB, aangebracht):
art. 1123 BW oud:
De waardering der op het tijdstip der boedelscheiding in den boedel aanwezige goederen geschiedt als volgt:
Schuldvorderingen en aandeelen in maatschappijen, welke in prijscouranten, op openbaar gezag daargesteld en uitgegeven, vermeld zijn, worden volgens die prijscouranten gewaardeerd.
Andere roerende goederen, tegen dewaarden op welke zij bij de boedelbeschrijving geschat zijn, ten ware een of meer erfgenamen eene nadere schattingdoor eenen deskundige mogten verlangen.
Onroerende goederen, tegen den prijs, door drie deskundigen te bepalen.
Art. 1124 BW oud:
De deskundigen worden benoemd door de belanghebbenden of – ingeval van verschil, alsmede wanneer zich onder de erfgenamen personen bevinden, die het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten – door den kantonregter. De te dezen bevoegde kantonregter is die, binnen wiens kanton de erfenis is opengevallen, of – voor zooverre het de waardeering van onroerende goederen betreft – die, binnen wiens kanton deze goederen gelegen zijn.
Indien partijen, ten aanzien van onroerende goederen, buiten het Koningrijk gelegen, omtrent de deskundigen niet kunnen overeenkomen, bepaalt de kantonregter van het kanton, waar de erfenis is opengevallen hoe die deskundigen benoemd worden en is ook zelve tot die benoeming bevoegd.
In het oude BW kwamen de begrippen waarde en prijs derhalve – nog – wel voor, zij het zonder nadere omschrijving van de inhoud daarvan. Art. 1123 en art. 1124 BW oud, die in de literatuur (zie hierna in paragraaf 3) bij de behandeling van de waarde in het erfrecht werden betrokken, zeggen allerminst iets over de waarde, noch over de prijs. Zij betreffen de waardering van goederen.