Het cassatieberoep in de zaak 20/03293 P is op 18 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van art. 80a RO en het cassatieberoep in de zaak 20/03294 is op 18 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat niet binnen de daarvoor geldende termijn namens de verdachte door een advocaat een schriftuur met cassatiemiddelen bij de Hoge Raad was ingediend.
HR, 08-02-2022, nr. 20/03327
ECLI:NL:HR:2022:145
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-02-2022
- Zaaknummer
20/03327
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:145, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1265
ECLI:NL:PHR:2021:1265, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:145
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03327
Datum 8 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2020, nummer 20-002348-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2022.
Conclusie 14‑12‑2021
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03327
Zitting 14 december 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 13 oktober 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’, veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede 100 uren taakstraf subsidiair 50 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/03294, 20/03293 en 20/03333. In de zaak 20/03333 zal ik vandaag ook concluderen. De zaken 20/03294 en 20/03293 zijn reeds afgedaan.1.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, delen van de pleitnota en de bewijsmotivering weer.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij:
‘op 15 maart 2016 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] 608 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II’
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig een door haar aan het hof overgelegde pleitnota. Deze houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘Primair vrijspraak - ontbreken redelijk vermoeden van schuld en dringende noodzakelijkheid(…)Gezoem ventilatoren en afgeplakte ramenDan het gezoem van de ventilatoren en het zien van afgeplakte ramen. De verdediging is zeer blij met het feit dat er, in opdracht van Uw Hof, foto’s zijn gemaakt van de garage. Want laten we nu eerlijk zijn: afgeplakte ramen? Welke ramen? Dit is wel hetgeen in een ambtsedig proces-verbaal is opgenomen, maar in realiteit zijn de ramen ver te zoeken. Een ambtsedig proces-verbaal waar wij met z’n allen zoveel waarde aan hechten dat het zelfs bijzondere bewijskracht heeft. En de rechtbank heeft dit in haar vonnis overgenomen ter onderbouwing van het redelijk vermoeden van schuld en uiteindelijk ook het medeplegen. Ten onrechte!
Wat overblijft is het gezoem van ventilatoren en dit is niet voldoende voor een redelijk vermoeden van schuld.
Hennepgeur
Als laatste is er dan de geroken hennepgeur d.d. 24 maart 2015! Dit is bijna een jaar eerder. Daarbij moet worden opgemerkt dat in het destijds opgemaakte mutatierapport de verbalisant een hennepgeur zou hebben geroken bij [a-straat 2] toen hij voorbij fietste. [a-straat 2] bevindt zich aan de andere kant van de woning van cliënte en al helemaal van de garage. Op 16 februari 2017 heeft de betreffende verbalisant deze waarneming netjes verwoord in een proces-verbaal van bevindingen op verzoek van de officier van justitie, daar er alleen een mutatie was gemaakt. Op zich al een opmerkelijk verzoek om te doen twee jaar later, maar wat opmerkelijker is is dat de verbalisant het veel concreter kan verwoorden in 2017 dan in 2015.
Ineens wordt er gesproken over een hennepgeur afkomst van de [a-straat 1/2/3] . De hennepgeur was ook ineens het sterkst aan de zijde van de [a-straat 3] en [a-straat 2] , in plaats van alleen aan de zijde van [a-straat 2] .
Conclusie: een merkwaardig en bijna ongeloofwaardig proces-verbaal van bevindingen die op geen enkele wijze kan bijdrage aan een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot het pand van cliënte, [a-straat 1] . (…)Subsidiair vrijspraak - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van 608 hennepplanten, dient uit de bewijsmiddelen te blijken dat de hennepplanten zich in de machtssfeer van cliënte hebben bevonden en dat bij cliënte een zekere mate van wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die hennepplanten in haar woning. Als het gaat om het tenlastegelegde medeplegen dient daarbij ook sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het aanwezig hebben van die hennepplanten. De bewezenverklaarde intellectuele en/of materiele bijdrage dient dan wel van voldoende gewicht te zijn. De rechtbank heeft daartoe het navolgende overwogen:
- de aangetroffen hennepkwekerij bevond zich in de garage, welke garage tegen de woning stond aangebouwd en rechtstreeks vanuit de woning toegankelijk was via een tussendeur;
- het is een feit van algemene bekendheid dat hennepplanten een zeer sterke en herkenbare geur verspreiden;
- de hennepkwekerij brengt de nodige bedrijvigheid met zich mee;
- gezoem van ventilatoren gehoord en de ramen van de garage waren afgeplakt.
Dit alles kan cliënte, volgens de rechtbank, niet ontgaan zijn omdat zij veelvuldig in de woning aanwezig was. Ze had dan ook wetenschap van de hennepkwekerij en ze had evenals haar partner de exclusieve toegang tot de hennepkwekerij. Zij kon namelijk beschikken over de sleutel van de toegangsdeur, zo heeft zij ter zitting verklaard. Ze heeft er geen einde aan gemaakt en ze heeft zich er niet van gedistantieerd. Haar bijdrage aan het aanwezig hebben was van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van het feit dat de hennepplanten zich in de machtssfeer van cliënte bevonden en dat zij ook de exclusieve toegang had tot de hennepkwekerij.Uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 26 juni 2018 alsmede het procesdossier blijkt het navolgende: de garage zat niet echt aan de woning vast, daar er nog een voorportaal A en weer een voorportaal B tussen zat. De garage was derhalve niet direct toegankelijk vanuit de woning. De deur naar dit voorportaal A zat altijd op slot. Cliënte had geen sleutel van deze deur bij zich, maar de sleutel lag, voor zover haar bekend, in een lade. Zij kon hier gewoon bij.
Uit de verklaring van getuige [medeverdachte] ter zitting blijkt dat hij de sleutel op enig moment bij zich heeft gehouden. Hetgeen ook wel logisch is als je een kwekerij bouwt en onderhoudt zonder medeweten van je partner. Het feit dat de sleutel niet meer in de lade lag, ondersteunt het standpunt van de verdediging dat cliënte niet de exclusieve toegang had tot de kwekerij maar haar partner wel. De planten bevonden zich derhalve juist niet in de machtssfeer van cliënte. Uit het dossier kan ook niet worden opgemaakt dat de sleutel in de lade is aangetroffen. De betreffende deur is afgesloten aangetroffen en is door een sleutelspecialist geopend. Er was geen sprake van beschikkingsmacht aan de zijde van cliënte.
Het door de rechtbank aangenomen feit van algemene bekendheid dat hennepplanten een zeer sterke en herkenbare hennepgeur verspreiden, begrijpt de verdediging in het kader van de bewezenverklaring van het aanwezig hebben en medeplegen allerminst. Uit het dossier blijkt niet dat er in de woning sprake was van een sterke hennepgeur. Dit wordt juist niet genoemd in het proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’. De welbekende hennepgeur wordt pas genoemd op het moment dat de verbalisanten de kweekruimte betreden. Indien er daadwerkelijk sprake zou zijn een dermate bijzondere sterke hennepgeur, dan hadden de verbalisanten dit wel genoemd in hun proces-verbaal van bevindingen. De geur die ooit in het verleden is geroken aan de buitenzijde, betreft een mutatie d.d. 24 maart 2015 (ruim een jaar eerder) waarbij is opgemerkt dat de geur het sterkst was ter hoogte van [a-straat 2]. Cliënte heeft in ieder geval nooit iets geroken en haar verklaring wordt op dat punt niet uitgesloten door het dossier.
Dan verwijt de rechtbank cliënte nog dat zij het gezoem van de ventilatoren niet heeft gehoord alsmede de bedrijvigheid aangaande de opbouw van de hennepkwekerij niet heeft meegekregen. Zoals blijkt uit het dossier en de verklaring van cliënte en de getuige [medeverdachte] ter zitting, is de woning van cliënte gelegen vlakbij een autosnelweg en het spoor. Er is altijd sprake van geluid.Cliënte heeft ook nooit met een hennepkwekerij te maken gehad en zij heeft ook geen idee om wat voor ‘gezoem’ het gaat. Op welk ‘gezoem’ had zij moeten anticiperen? Zij heeft geen idee! Dan wordt haar vervolgens verweten dat zij de praktijken van haar partner wel moet hebben gezien. Dit wordt door de rechtbank op geen enkele wijze onderbouwd. De genoemde bedrijvigheid blijkt namelijk nergens uit. Wat wel blijkt uit de verklaring van cliënte, is dat zij 3 dagen in de week werkte en derhalve niet thuis was. Voor het overige droeg zij de zorg voor de dochter van partijen alsmede voor haar moeder. Haar partner, [medeverdachte], verklaart dat hij wist wanneer cliënte niet thuis was. Hij kon op basis van haar agenda plannen wanneer hij aan de kwekerij kon werken. Hij heeft ook niet veel hoeven timmeren en zagen, want alles stond op schragen. Duidelijk moge zijn dat [medeverdachte] er alles aan heeft gedaan om ervoor te zorgen dat cliënte de kwekerij niet zou ontdekken.
Gelet op hetgeen zojuist naar voren is gebracht, is er naar de mening van de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van enig strafbaar feit. Ik verzoek u derhalve cliënte vrij te spreken.’
7. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het (tenlastegelegde) op 15 maart 2016 (medeplegen van) opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken ‘nu aannemelijk is dat medeverdachte [medeverdachte] de zorg voor de hennepplanten voor zijn rekening nam en ook overigens niet gebleken is van actieve handelingen van verdachte op 15 maart 2016 met betrekking tot de hennepkwekerij.’
8. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmotivering naar Promis-model (met overneming onder vernummering van voetnoten waarin wordt verwezen naar de bewijsmiddelen):
‘1. De rechtmatigheid van het binnentreden
(…)
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 24 maart 2015, in de middag, door verbalisant [verbalisant 1] een hennepgeur werd geroken bij de woningen: [a-straat 1/2/3] te [plaats]. (…)
Vanaf 23 april 2015 vonden op de hoofdkabel BEE1217 vier positieve netmetingen plaats, respectievelijk in de periode van 23 april tot en met 29 april 2015, van 17 juni tot en met 22 juni 2015, van 26 november tot en met 30 november 2015 en van 26 februari tot en met 2 maart 2016.2.(…) Op basis van de meetresultaten is het vermoeden ontstaan dat er sprake was van een hennepplantage met een aansluiting op 3 fases. Tevens bestond op basis van de netmetingen het vermoeden dat -gelet op de dusdanig hoge stroomafname- er sprake moest zijn van circa 40 assimilatielampen van 600W en derhalve sprake was van een grote hennepplantage.3.
Op 15 maart 2016 werd binnengetreden in het pand [a-straat 3] te [plaats].4.Hier werd een hennepplantage aangetroffen. Omdat deze hennepplantage niet over de kenmerkende aansluiting op 3 fases beschikt, zoals op de eerdere netmetingen zichtbaar was, en bovendien de aansluiting van het pand [a-straat 3] niet was aangesloten op de hoofdkabel van BEE1217 waardoor de stroomafname van deze hennepplantages niet zichtbaar kon zijn geweest op de netmetingen die waren uitgevoerd op de hoofdkabel van BEE1217, ontstond het vermoeden dat er nog een hennepkwekerij moest zijn.5.
(…)
Bij het pand op het adres [a-straat 1] is vervolgens waargenomen dat het pand aan de buitenzijde rondom was voorzien van beveiligingscamera’s. Tevens werd bij de garage/loods welke tegen de woning was aangebouwd het gezoem van ventilatoren gehoord, zoals gebruikelijk is bij hennepkwekerijen.6.
Gelet op al het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, was er naar het oordeel van het hof op 15 maart 2016 sprake van een redelijk vermoeden van schuld dat zich in de garage/loods bij de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] een hennepkwekerij bevond,
(…)
2. (Medeplegen van) opzettelijk aanwezig hebben van 608 hennepplanten
Standpunten verdediging
De verdediging heeft in hoger beroep -wederom- het standpunt ingenomen dat de verdachte vrij dient te worden gesproken van (het medeplegen van) het opzettelijk aanwezig hebben van 608 hennepplanten. De verdachte heeft ontkend dat zij iets van de hennepkwekerij afwist. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de hennepplanten zich niet in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden, alsmede dat bij de verdachte geen wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die hennepplanten in haar woning.
Standpunten advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de garage in een rechtstreekse verbinding met de woning stond, de verdachte over de sleutel van de toegang naar de garage kon beschikken, de hennepkwekerij bijna 1 jaar heeft gedraaid waardoor zij iets moet hebben geroken of gehoord en dat verdachte enkel parttime werkte waardoor zij iets van het op- en afbouwen van de hennepkwekerij moet hebben gemerkt.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof overweegt dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3 onder C van de Opiumwet op grond van bestendige jurisprudentie niet doorslaggevend is aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte dienen te bevinden (vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696). Daarnaast dient de verdachte wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn.Uit de bewijsmiddelen volgt dat op het adres [a-straat 1] te [plaats] op 15 maart 2016 608 hennepplanten aangetroffen zijn in de garage die via een halletje in rechtstreekse verbinding met de woning stond.7.Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij heeft opgezet.8.De medeverdachte en verdachte [verdachte] stonden sinds 1 december 2006 op het adres [a-straat 1] ingeschreven blijkens het GBA.9.Medeverdachte [medeverdachte] was de vriend van de verdachte (het hof begrijpt: haar partner) en samen hadden zij een minderjarig dochtertje dat ten tijde van de (naar het hof begrijpt: op 15 maart 2016 aangetroffen) hennepkwekerij 4 jaar oud was.10.Blijkens het kadaster blijkt de woning tevens gezamenlijk eigendom te zijn van de verdachte en de medeverdachte.11.
Het is een algemene ervaringsregel dat in beginsel ervan mag worden uitgegaan dat alle volwassen hoofdbewoners van een woning, waarin in normaal gezinsverband wordt samengeleefd, waarvan in casu sprake was, toegang hebben tot alle vertrekken in die woning en bekend zijn met de aanwezigheid van de zich in die woning bevindende voorwerpen en wat er in die woning gebeurt.De garage was vanuit het woonhuis via een tussendeur bereikbaar en bestond uit een voorruimte en de kweekruimte zelf. In de voorruimte hingen 42 transformatoren, een schakelbord met tijdschakelaar, een voedingscomputer met drie pompen, een opticlimate en een gaskachel voor C02 bemesting.12.Het betrof een zeer professioneel ingerichte hennepkwekerij. De tussendeur naar de woning kon worden afgesloten door middel van een sleutel. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij wist waar deze sleutel zich bevond en dat zij daarover kon beschikken.13.
Uit de netmetingen van Enexis blijkt verder dat de hennepkwekerij al sinds 23 april 2015 draaiende was.14.Het is een feit van algemene bekendheid dat een hennepkwekerij de nodige bedrijvigheid met zich meebrengt, zoals de inrichting, de dagelijkse verzorging als ook het oogsten van de hennep. Daarnaast kan de hennepgeur, de geluiden van de hennepkwekerijapparatuur, zoals de ventilatoren en de overige technische installaties die ter plaatse zijn aangetroffen, de verdachte niet zijn ontgaan. Dat zich achter de woning een snelweg bevindt, neemt niet weg dat de verdachte vanuit de woning de zeer professioneel ingerichte hennepkwekerij met bijbehorende geluiden moet hebben gehoord. Ook de verbalisanten ter plaatse hoorden zelfs buiten een duidelijk gezoem, afkomstig van de hennepkwekerij, bij de garage/loods die tegen de woning van de verdachte was gebouwd.15.De woning was aan de buitenzijde rondom voorzien van camera’s.16.Verdachte heeft zich bij de politie op haar zwijgrecht beroepen. De verklaringen die zij nadien in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd, kort gezegd inhoudende dat zij van niets wist, eigenlijk nooit in de garage kwam en nooit iets heeft waargenomen wat haar aan het denken had moeten zetten, acht het hof ongeloofwaardig gelet op de lange periode dat de hennepkwekerij zich in de aan de woning grenzende garage heeft bevonden in onderlinge samenhang bezien met al het vorenstaande.
Het hof is van oordeel dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, terwijl de hennepplanten zich in haar machtssfeer bevonden nu zij als mede-eigenaar en mede-hoofdbewoner in de garage kon wanneer zij dat wilde, zij wist waar de sleutel lag en niet is gesteld of gebleken dat zij niet in de garage mocht komen.Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte op 15 maart 2016 opzettelijk 608 hennepplanten aanwezig heeft gehad in het pand aan de [a-straat 1] in [plaats].Tenlastegelegd is dat verdachte de hennepplanten op 15 maart 2016 tezamen en in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad.
Het hof overweegt met betrekking tot dit medeplegen het volgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof is -anders dan de advocaat-generaal- van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er was op 15 maart 2016 geen sprake van een gezamenlijke uitvoering, anders dan dat verdachte een strafbare situatie heeft laten voortbestaan en heeft meegedeeld in de financiële winst. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is derhalve naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen.’
9. De stellers van het middel menen dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed is omdat het hof zou hebben vastgesteld dat een ander dan de verdachte, namelijk de medebewoner/mede-eigenaar, verantwoordelijk was voor de aanwezigheid van de hennep en het feit heeft gepleegd en de verdachte aan dat feit geen bijdrage heeft geleverd. Eén feit zou niet door twee verschillende daders kunnen worden gepleegd, tenzij sprake is van deelneming als bedoeld in de artikelen 47 en 48 Sr dan wel van feitelijk leiding geven als bedoeld in art. 51 Sr. Dat zou ook het geval zijn bij het aanwezig hebben of voorhanden hebben van drugs of wapens, waarbij het vooral zou gaan om de vraag wie verantwoordelijk is voor het aanwezig dan wel voorhanden hebben.
10. Het hof heeft in het kader van de motivering van de vrijspraak van het tenlastegelegde (medeplegen van) het opzettelijk telen, bereiden, bewerken en/of verwerken overwogen dat medeverdachte [medeverdachte] de zorg voor de hennepplanten voor zijn rekening nam en dat niet is gebleken van ‘actieve handelingen van verdachte op 15 maart 2016 met betrekking tot de hennepkwekerij’. Anders dan de stellers van het middel meen ik dat deze vaststellingen niet aan een bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van de betreffende hennepplanten op die dag door de verdachte in de weg staan. Voor de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft in de zin van art. 3 onder C Opiumwet is niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren.17.Er behoeft ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs.18.Voldoende is dat de drugs zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden,19.en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de drugs, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Het is goed mogelijk dat twee of meer personen gelijktijdig de vereiste macht over de drugs hebben.20.En aan een bewezenverklaring van het aanwezig hebben staat evenmin in de weg dat de verdachte geen ‘actieve bijdrage’ aan de hennepkwekerij heeft geleverd.
11. De stellers van het middel klagen voorts dat ‘s hofs overweging dat de omstandigheid dat de verdachte wist waar de sleutel van de garage lag en niet is gesteld dat de verdachte als mede-eigenaar en medebewoner niet in de garage mocht komen onbegrijpelijk is, nu dit niet als gevolg heeft dat de verdachte daadwerkelijk in de garage is geweest. Daarmee wordt, zo begrijp ik, geklaagd over ’s hofs oordeel dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden.
12. Het hof is in de bewijsmotivering uitgegaan van de ‘algemene ervaringsregel dat in beginsel ervan mag worden uitgegaan dat alle volwassen hoofdbewoners van een woning, waarin in normaal gezinsverband wordt samengeleefd, waarvan in casus sprake was, toegang hebben tot alle vertrekken in die woning en bekend zijn met de aanwezigheid van de zich in die woning bevindende voorwerpen en wat er in die woning gebeurt’. Over een iets anders geformuleerde ervaringsregel heeft A-G Knigge zich uitgelaten in zijn conclusie voor HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2008 (randnummer 6.8). Naar zijn mening kon in die zaak niet worden uitgegaan van een ‘algemene ervaringsregel’ dat een hoofdbewoner van een woning die toegang heeft tot alle vertrekken in die woning, bekend is met de aanwezigheid van de zich in die woning bevindende voorwerpen. Hij leidde uit de bewijsmiddelen in de betreffende zaak af dat behalve de verdachte ook haar broer, haar zoon en haar dochter een sleutel van de woning hadden. En dat de verdachte ook andere personen binnenliet in de woning. De bewezenverklaring zag op (in totaal) 2,74 gram heroïne, 781,29 gram cocaïne, 240 pillen methadon, hoeveelheden versnijdingsmiddelen en een weegschaal, die in verschillende ruimtes in de woning en in de bijbehorende schuur waren aangetroffen. Knigge was van oordeel dat de bewijsvoering toereikend was voor de in de woning aangetroffen cocaïne doch tekortschoot voor de middelen die in de schuur waren aangetroffen. Uw Raad was van oordeel dat de bewezenverklaring, ‘voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk de in de bewezenverklaring genoemde middelen aanwezig dan wel voorhanden heeft gehad’, niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering.21.
13. In de onderhavige zaak blijkt uit de bewijsvoering niet dat naast de verdachte, de medeverdachte en hun dochtertje van vier jaar oud, andere volwassenen als hoofdbewoner toegang hadden tot de woning.22.Uit de bewijsvoering blijkt wel dat de verdachte en de medeverdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit al meer dan negen jaar in het GBA op dat adres stonden ingeschreven en dat de woning hun gezamenlijk eigendom was. Daar komt bij dat het hof heeft vastgesteld dat de garage vanuit het woonhuis via een tussendeur bereikbaar was; het ging niet om een van de woning los staande schuur.23.De tussendeur kon worden afgesloten met een sleutel maar de verdachte heeft verklaard dat zij wist waar deze sleutel zich bevond en dat zij daarover kon beschikken.24.En het hof overweegt ‘dat niet is gesteld of gebleken dat zij niet in de garage mocht komen’. Uit ‘s hofs overwegingen volgt voorts dat het om een zeer professioneel ingerichte hennepkwekerij ging met 608 hennepplanten. Het hof wijst er ook op dat de woning aan de buitenzijde rondom was voorzien van camera’s.
14. Het hof heeft naar het mij voorkomt uit de feiten en omstandigheden die in de geformuleerde ervaringsregel besloten liggen in samenhang met de andere feiten en omstandigheden die in de bewijsoverweging besloten liggen, kunnen afleiden dat de verdachte de 608 hennepplanten aanwezig heeft gehad.25.Dat de hennepplanten zich in haar machtssfeer bevonden, heeft het hof in het bijzonder kunnen afleiden uit de omstandigheden dat de woning het gezamenlijk eigendom van de verdachte en de medeverdachte was, dat zij daar al meer dan negen jaar woonden, dat de garage waar de hennepplanten zich bevonden via een tussendeur vanuit het huis bereikbaar was en dat de verdachte wist waar de sleutel van deze deur was en dat zij daarover kon beschikken. Aan de toereikendheid van de bewijsvoering doet niet af dat uit de aldus vastgestelde feiten en omstandigheden niet dwingend volgt dat de verdachte daadwerkelijk in de garage is geweest. Voor zover de stellers van het middel ervan uitgaan dat voor een bewezenverklaring van aanwezig hebben van hennepplanten vereist is dat wordt vastgesteld dat de verdachte op één of meer momenten in dezelfde ruimte heeft verkeerd als de hennepplanten stellen zij een eis die het recht niet kent. Ik merk daarbij nog op dat het hof de verklaringen van de verdachte voor zover (onder meer) inhoudend dat zij ‘eigenlijk nooit in de garage kwam’ ongeloofwaardig heeft geoordeeld onder meer ‘gelet op de lange periode dat de hennepkwekerij zich in de aan de woning grenzende garage heeft bevonden’. Het hof wijst er daarbij ook op dat de verdachte zich bij de politie op haar zwijgrecht heeft beroepen.
15. De stellers van het middel klagen ten slotte over ‘s hofs overweging dat de hennepgeur, de geluiden van de hennepkwekerijapparatuur, zoals de ventilatoren en de overige technische installaties die ter plaatse zijn aangetroffen, de verdachte niet kunnen zijn ontgaan. Deze overweging zou tekortschieten in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd en uit het verhandelde ter terechtzitting volgt. Daarbij wijzen zij er in het bijzonder op dat ‘het proces-verbaal waarin gerelateerd is over het geluid van de ventilatoren valselijk, althans onjuist blijkt te zijn opgemaakt nu gebleken is dat de verbalisant kennelijk door middel van een kunstgreep (wapenstok) geluid heeft gehoord zodat hetgeen daaromtrent in het proces-verbaal is gerelateerd niet juist is en uit het proces-verbaal volgt dat de hennepgeur juist niet is waargenomen in de woning van verdachte, terwijl voorts is aangevoerd dat verdachte gedurende meerdere dagen in de week elders werkzaamheden heeft verricht’. Met deze klacht wordt, zo begrijp ik, in het bijzonder geklaagd over de bewijsvoering van het opzet op het aanwezig hebben van de hennepplanten.
16. Namens de verdachte is – zo bleek – aangevoerd dat zij het gezoem van de ventilatoren niet heeft gehoord. Ter onderbouwing is aangevoerd dat de woning van de verdachte vlakbij een autosnelweg en het spoor was gelegen. Daarbij zou de verdachte nooit met een hennepkwekerij te maken hebben gehad en geen idee hebben om wat voor ‘gezoem’ het gaat. Het hof heeft overwogen dat de geluiden van de hennepkwekerij-apparatuur de verdachte niet kunnen ‘zijn ontgaan. Dat zich achter de woning een snelweg bevindt, neemt niet weg dat de verdachte vanuit de woning de zeer professioneel ingerichte hennepkwekerij met bijbehorende geluiden moet hebben gehoord’. Het hof wijst er daarbij op dat de verbalisanten ter plaatse ‘zelfs buiten’ een duidelijk gezoem hoorden, afkomstig van de hennepkwekerij. Deze overweging is niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat de aanwezigheid van een spoorlijn niet betekent dat er de klok rond treinen rijden en dat de verkeersdrukte op een autosnelweg eveneens varieert. Dat de verdachte geen idee zou hebben om welk gezoem het ging, staat er voorts niet aan in de weg dat het hof heeft kunnen oordelen dat zij het moet hebben waargenomen.
17. Dat wordt niet anders in het licht van het onderdeel uit het requisitoir van de advocaat-generaal in hoger beroep waar de stellers van het middel met de opmerking over een valselijk opgemaakt proces-verbaal de aandacht op vestigen. De advocaat-generaal geeft daarin aan dat verbalisant [verbalisant 2] nog wist ‘op welke wijze de ventilatoren zijn gehoord’. [verbalisant 2] had gezegd ‘dat wanneer het lastig is te horen, hij zijn wapenstok gebruikt. Hij zet deze dan op zijn kant tegen het pand aan en hoort dan veel meer dan met zijn blote oor. Zo heeft [verbalisant 2] kunnen horen dat daar ventilatoren waren.’ De advocaat-generaal geeft vervolgens evenwel ook aan dat ‘met het horen middels een wapenstok en ook het blote oor (is) vastgesteld’ dat in de garage ‘meerdere ventilatoren hingen’. Het hof wijst er in deze context op dat de verbalisanten ‘zelfs buiten’ een duidelijk gezoem, afkomstig van de hennepkwekerij’ hoorden. Daarmee maakt het hof duidelijk dat de verdachte, die in de woning verbleef waar de hennepkwekerij slechts door een tussendeur van gescheiden was, in een andere positie verkeerde dan de verbalisanten die buiten, bij ongefilterde geluiden van spoor- en autoverkeer, hun waarnemingen deden. Ik neem bij het beoordelen van de begrijpelijkheid van ’s hofs overwegingen voorts in aanmerking dat de verdachte gedurende lange tijd en onder verschillende omstandigheden in de gelegenheid was gehoorsindrukken in en bij haar woning op te doen.26.
18. Wat de hennepgeur betreft is namens de verdachte aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat in de woning sprake was van een sterke hennepgeur. Die geur zou pas worden genoemd op het moment dat de verbalisanten de kweekruimte betreden. Dat doet er evenwel niet aan af dat het hof mede in aanmerking heeft kunnen nemen dat de hennepgeur de verdachte niet kan zijn ontgaan. Ik wijs er ook in deze context op dat het hof heeft vastgesteld dat de hennepplanten zijn aangetroffen in de garage die via een halletje, slechts gescheiden door een tussendeur, in rechtstreekse verbinding met de woning stond. Het hof wijst er voorts op dat een hennepkwekerij de nodige bedrijvigheid meebrengt, zoals de inrichting, de dagelijkse verzorging en het oogsten. Van belang is ook dat uit de vaststellingen van het hof volgt dat de hennepkwekerij gedurende langere tijd in bedrijf is geweest. ’s Hofs feitelijke vaststelling dat de hennepgeur de verdachte niet kan zijn ontgaan is niet onbegrijpelijk.
19. Aan de begrijpelijkheid van ’s hofs overwegingen doet voorts niet af dat namens de verdachte is aangevoerd dat zij gedurende meerdere dagen in de week elders werkzaamheden zou hebben verricht. Ik neem daarbij in aanmerking dat de verdachte in de betreffende verklaring aangeeft dat haar dochter naar de peuterspeelzaal ging als zij aan het werk was, dat zij haar dan ophaalde en naar huis bracht, dat zij haar werk in drie dagen probeerde te plannen en dat zij drie of vier keer per week naar haar moeder ging om haar te verzorgen, waarbij het varieerde hoe lang verdachte bij haar bleef. Verdachte werkte als zelfstandige en gaf klassieke massages bij de klanten thuis.27.Ik wijs er voorts op dat uit de overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat de hennepkwekerij sinds 23 april 2015 draaiende was.
20. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑12‑2021
Rapportages bevindingen ENEXIS, dossierpagina’s 11 tot en met 23.
Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016 dossierpagina 4
Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016 dossierpagina 4.
Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016 dossierpagina 4 en aanvullende informatie J. op den Kamp, mailbericht d.d. 20 januari 2017.
Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016, dossierpagina 4.
Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016, dossierpagina’s 4 tot en met 9.
Verklaring van getuige [medeverdachte], ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juni 2018.
Dossierpagina’s 24 en 25.
Verklaring van verdachte, ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 mei 2019.
Dossierpagina’s 26 en 27.
Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016, dossierpagina’s 4 tot en met 9.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juni 2018.
Rapportages bevindingen ENEXIS, dossierpagina’s 11 tot en met 23.
Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016, dossierpagina’s 4 en 5.
Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 juni 2016, dossierpagina 4.
Vgl. HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903, NJ 1985/822 m.nt. Van Veen.
Vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985, NJ 1981/15.
Vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359, rov. 6.2 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696, rov. 2.3.
Zie de conclusies van A-G Knigge voor HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2008 (onder 6.4) en HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4260 (onder 4.5). Zie ook de conclusie van A-G Vellinga voor HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696 (onder 13).
Met A-G Harteveld (onder 3.7 in de conclusie voor HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3216) leid ik uit deze overweging af dat Uw Raad de bewijsvoering van medeplegen ontoereikend oordeelde. Vgl. voor anders geformuleerde ervaringsregels HR 5 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9993, rov. 2.3 en HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3056, NJ 2014/515, rov. 2.4.
Vgl. de conclusie van A-G Bleichrodt (onder 15) voor HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:897 en 898 (art. 81 RO).
Vgl. de conclusie van A-G Bleichrodt (onder 15) voor HR 2 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:484.
Dat lag anders in HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861; zie ook de conclusie van A-G Vellinga onder 7. Uw Raad casseerde in die zaak omdat de bewijsvoering van medeplegen ontoereikend was.
Vgl. in dit verband de conclusie van A-G Harteveld voor HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3216 onder 3.7, die ‘wat verder ook zij van de reikwijdte van de door het hof gehanteerde algemene ervaringsregel’ vaststelde dat de bewijsvoering toereikend was. Uw Raad oordeelde de bewijsvoering van het opzettelijk aanwezig hebben van vier XTC-pillen – in lijn met de conclusie van A-G Hofstee – ontoereikend in HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1459, nu deze slechts erop gebaseerd was ‘dat verdachte reeds gedurende langere tijd de hoofdbewoner van de woning was en toegang had tot alle in de woning aanwezige ruimten en plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen’.
Ik merk in dit verband nog op dat het in hoger beroep gevoerde verweer dat voorafgaand aan het binnentreden geen sprake zou zijn geweest van een redelijk vermoeden van schuld, is afgesloten met de zin: ‘Wat overblijft is het gezoem van ventilatoren en dit is niet voldoende voor een redelijk vermoeden van schuld’.
Zie het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2019, p. 2.