Het gebruik van geautomatiseerde systemen of software om gegevens van een website te kopiëren. Voor het verwijzingsarrest is uitgebreid geconcludeerd door A-G Verkade, ECLI:NL:PHR:2013:115.
HR, 11-03-2016, nr. 12/03167
ECLI:NL:HR:2016:390, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-2016
- Zaaknummer
12/03167
- Roepnaam
Ryanair Ltd/PR Aviation
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:390, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑03‑2016; (Cassatie)
Arrest Hoge Raad voor nadere conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2347, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0096, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2018:61
ECLI:NL:PHR:2015:2347, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2015
Nadere conclusie: ECLI:NL:HR:2016:390, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2014:88, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:115, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0096
ECLI:NL:PHR:2013:115, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑07‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:88, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑06‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2016/174 met annotatie van
Computerrecht 2014/77 met annotatie van M.L. Boonk
IER 2014/41 met annotatie van H.M.H. Speyart
NJ 2015/304 met annotatie van P.B. Hugenholtz
AA20140847 met annotatie van D.J.G. Visser
JIN 2014/65 met annotatie van M.R. Rijks
Uitspraak 11‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Gebruik van vluchtgegevens op website luchtvaartmaatschappij in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Vervolg van HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88, NJ 2015/304 en HvJEU 15 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:10, NJ 2015/303. Beperking contractsvrijheid ingevolge Databankenrichtlijn geldt niet voor onbeschermde databanken. Geen kostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv.
Partij(en)
11 maart 2016
Eerste Kamer
12/03167
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De vennootschap naar Iers recht RYANAIR LIMITED,gevestigd te Dublin, Ierland,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
PR AVIATION B.V.,gevestigd te Soest,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Ryanair en PR Aviation.
1. Het verdere verloop van het geding in cassatie
Voor het verloop van het geding in cassatie tot 17 januari 2014 verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest van die datum, ECLI:NL:HR:2014:88, NJ 2015/304 (hierna ook: het tussenarrest). In het tussenarrest is een vraag van uitleg met betrekking tot de DbRl gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Het HvJEU heeft deze vraag beantwoord in zijn arrest van 15 januari 2015, zaak C-30/14, ECLI:EU:C:2015:10, NJ 2015/303. Zowel het tussenarrest als het arrest van het HvJEU is aan dit arrest gehecht.
De zaak is voor Ryanair nader toegelicht door mrs. A.M. van Aerde en R.S. Le Poole, en voor PR Aviation door mr. A.P. Groen.
De nadere conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaten van partijen hebben ieder bij brief van 11 december 2015 op die conclusie gereageerd.
2. Verdere beoordeling van het middel
2.1
In het tussenarrest heeft de Hoge Raad al geoordeeld dat onderdeel 1 van het middel niet tot cassatie kan leiden (rov. 3.5.3).
De Hoge Raad heeft in het tussenarrest ter beoordeling van onderdeel 2 de volgende vraag van uitleg van de DbRl als prejudiciële vraag voorgelegd aan het HvJEU:
“Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?”
Het HvJEU heeft in zijn arrest van 15 januari 2015 het volgende antwoord op deze vraag gegeven:
“Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden uitgelegd dat zij geen toepassing vindt wanneer een databank niet op grond van deze richtlijn wordt beschermd door het auteursrecht of door het recht sui generis, zodat de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van de richtlijn zich er niet tegen verzetten dat de maker van een dergelijke databank contractuele beperkingen stelt aan het gebruik ervan door derden, onverminderd het toepasselijke nationale recht.”
2.2.1
Voordat de Hoge Raad met inachtneming van dit antwoord de klachten van onderdeel 2 behandelt, zal hij ingaan op het in de schriftelijke toelichting van PR Aviation gehouden betoog, voor zover daarin het verzoek is gedaan om de rov. 3.5.1 en 3.8.2 van het tussenarrest te verduidelijken, daarvan terug te komen, of de verwijzingsrechter dienaangaande een instructie te geven.
PR Aviation voert daartoe aan – kort gezegd – dat tussen partijen vaststaat dat de onderhavige databank van Ryanair auteursrechtelijk is beschermd op de voet van art. 10 lid 3 Aw. De Hoge Raad heeft dit over het hoofd gezien. De aan het HvJEU gestelde vraag van uitleg valt dus buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen, zodat het door dit Hof gegeven antwoord op die vraag niet relevant is voor de beslissing van het geschil, aldus nog steeds PR Aviation.
2.2.2
Het betoog van PR Aviation mist feitelijke grondslag, zoals is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3-2.5.
2.2.3
Voor het geval de Hoge Raad het hiervoor in 2.2.1 vermelde betoog niet zou onderschrijven, heeft PR Aviation verzocht in de gelegenheid te worden gesteld zich nader uit te laten over het geschil.
2.2.4
Er is geen aanleiding aan dit verzoek van PR Aviation te voldoen. Als zij, om haar moverende redenen, heeft gemeend niet al haar stellingen in haar schriftelijke toelichting of dupliek te moeten aanvoeren in afwachting van een beoordeling van het hiervoor in 2.2.1 vermelde betoog, komt dit voor haar risico. Toewijzing van haar verzoek zou tegenover de wederpartij leiden tot onredelijke vertraging van het geding, waartegen de rechter ambtshalve heeft te waken.
2.3
Uit het door het HvJEU gegeven, hiervoor in 2.1 vermelde, antwoord op de prejudiciële vraag volgt dat de klachten van onderdeel 2 van het middel doel treffen voor zover zij betogen dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het tot derden zoals PR Aviation gerichte verbod in de algemene voorwaarden van Ryanair – veronderstellenderwijs aangenomen dat deze voorwaarden tussen partijen van toepassing zijn – om gebruik te maken van de databank van Ryanair, nietig is. Voor het overige behoeven de door het onderdeel aangevoerde klachten geen behandeling.
2.4
Voor zover de klachten van onderdeel 2 doel treffen geldt hetzelfde voor de klachten van onderdeel 3. Voor het overige behoeft dit onderdeel, dat geen zelfstandige betekenis heeft, geen behandeling.
2.5
Als de in het ongelijk gestelde partij zal PR Aviation in de proceskosten worden veroordeeld. Ryanair heeft om een kostenveroordeling gevraagd op de voet van art. 1019h Rv. De Hoge Raad ziet hiervoor geen grond. PR Aviation is immers op de grond dat de motivering van het oordeel van het hof dat zij geen wanprestatie heeft gepleegd tegenover Ryanair, geen stand kan houden, als de in cassatie in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Deze in cassatie met succes bestreden grondslag van het oordeel van het hof betreft geen recht van intellectuele eigendom. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat partijen zich over en weer hebben beroepen op argumenten ontleend aan rechten van intellectuele eigendom. De proceskosten in cassatie zullen dus volgens het gebruikelijke liquidatietarief worden begroot.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 maart 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt PR Aviation in de kosten van het geding in cassatie, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het HvJEU, tot op deze uitspraak aan de zijde van Ryanair begroot op € 899,82 aan verschotten en € 4.800,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 11 maart 2016.
Conclusie 27‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Gebruik van vluchtgegevens op website luchtvaartmaatschappij in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Vervolg van HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88, NJ 2015/304 en HvJEU 15 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:10, NJ 2015/303. Beperking contractsvrijheid ingevolge Databankenrichtlijn geldt niet voor onbeschermde databanken. Geen kostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv.
Partij(en)
12/03167
mr. G.R.B. van Peursem
27 november 2015
Conclusie inzake:
Ryanair Limited
(hierna: Ryanair),
eiseres tot cassatie,
tegen
PR Aviation B.V.
(hierna: PR Aviation),
verweerster in cassatie.
Inleiding
Deze in 2008 gestarte databankzaak over screen scraping1.door PR Aviation van Ryanairs website komt terug na prejudiciële verwijzing uit Luxemburg2.en is na beantwoording van de door Uw Raad gestelde vraag op zich ambachtelijk niet ingewikkeld meer, al ziet PR Aviation dat anders3.. De zaak heeft door Uw vraag en het antwoord daarop (met als kern dat art. 24a Aw niet in de weg staat aan contractuele gebruiksbeperkingen van deze databank, zoals het hof wel had aangenomen) een hele andere wending gekregen.
Eerst kort de processuele historie.
Rechtbank Utrecht oordeelde in 2010 Ryanairs primaire grondslag, databankenrechtinbreuk, niet genoegzaam voor een inbreukverbod, maar auteursrechtinbreuk op grond van geschriftenbescherming wel en kwam aan de meer subsidiaire grondslagen onrechtmatige daad en wanprestatie niet toe.
Hof Amsterdam wees in 2012 de primaire databankenrechtelijke grondslag ook af, om dezelfde reden als de rechtbank: er is niet aan het vereiste van substantiële investering voldaan. Het hof liet in het midden of een beroep op geschriftenbescherming hier wel mogelijk was4., want zo dat al zou kunnen, dan achtte het hof het verweer gegrond dat PR Aviation geen inbreuk maakt op het in art. 10 lid 3 Aw bedoelde verzamelwerk op grond van art. 24a Aw: PR Aviation maakt volgens het hof op geoorloofde wijze normaal gebruik van kosteloos door Ryanair openbaar gemaakte gegevens. Dat dat in strijd met Ryanairs gebruiksvoorwaarden was, maakt dat nog niet onrechtmatig volgens het hof. Ryanairs subsidiaire beroep op geschriftenbescherming strandt dus – anders dan bij de rechtbank – bij het hof wel. Ook de meer subsidiaire grondslagen onrechtmatige daad en wanprestatie zijn door het hof ontoereikend geacht voor toewijzing van een verbod en schadevergoeding.
A-G Verkade heeft in zijn conclusie voor het verwijzingsarrest al laten zien dat deze uitleg van het hof van art. 24a Aw “niet aansluit bij de geschiedenis van het corresponderende art. 6 lid 1 DbRl”5..
In cassatie voert Ryanair twee inhoudelijke onderdelen aan en een veegklacht. Het eerste onderdeel bestrijdt dat Ryanairs beroep op geschriftenbescherming faalt, maar dat strandde bij Uw Raad in het spoor van de conclusie van A-G Verkade op gebrek aan belang in rov. 3.5.1 van het verwijzingsarrest (kort gezegd: omdat geschriftenbescherming voor dergelijke databanken niet langer kan worden gehandhaafd). De gestelde prejudiciële vraag rees in het kader van onderdeel 2 dat de afwijzing van het wanprestatieberoep van Ryanair (commercieel gebruik in strijd met de voorwaarden) aanvecht: gelden de beperkingen van de contracteervrijheid van de rechthebbende uit art. 6, 8 en 15 van de Databankrichtlijn6.(hierna ook: DbRl) ook voor niet auteursrechtelijk of sui generis-rechtelijk beschermde databanken? Een vraag naar negatieve reflexwerking dus. Antwoord: nee7..
Een verrassende wending. Daaruit volgt volgens mij dat onderdelen 2.1 en 2.2 – zoals opgevat door Uw Raad in rov. 3.6 van het verwijzingsarrest – moeten slagen8.. Deze zijn immers gericht tegen de verwerping van Ryanairs wanprestatieclaim. Die verwerping door het hof stoelt (uiteindelijk) op toepassing van de (weg)contracteerbeperkingen uit de Databankenrichtlijn. Nu het HvJEU heeft aangegeven dat op niet volgens een van de twee regimes uit de Databankenrichtlijn beschermde databanken deze richtlijn niet van toepassing is, gelden ook geen contracteerbeperking uit die richtlijn. PR Aviation heeft daar een afwijkende visie op, maar ik zie die niet slagen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In het verwijzingsarrest is in rov. 3.1 aangegeven waar in cassatie van wordt uitgegaan. Heel kort samengevat: PR Aviation exploiteert een website waarop consumenten vluchtgegevens van budgetvliegmaatschappijen kunnen doorzoeken, prijzen kunnen vergelijken en tegen betaling van een provisie een vlucht kunnen boeken. De gegevens die nodig zijn om te voldoen aan een individuele zoekopdracht haalt PR Aviation onder meer uit een gegevensverzameling die is gekoppeld aan de ook voor consumenten toegankelijke website van Ryanair. Om toegang te krijgen tot de website van Ryanair heeft PR Aviation de toepasselijkheid van Ryanairs algemene voorwaarden aanvaard. Daarin staat onder meer dit:
“3. Toegestaan gebruik. U mag deze website uitsluitend gebruiken voor de volgende particuliere en niet-commerciële doeleinden: (i) deze website bekijken; (ii) boekingen verrichten; (iii) boekingen controleren/wijzigen; (iv) informatie over aankomst/vertrek controleren; (v) online inchecken; (vi) naar andere websites gaan via koppelingen op deze website; (vii) andere voorzieningen gebruiken die op deze website zijn te vinden.
Het gebruik van geautomatiseerde systemen of software om gegevens aan deze website of de website www.bookryanair.com te onttrekken voor commerciële doeleinden (‚screen scraping’) is verboden, tenzij derden rechtstreeks met Ryanair een schriftelijke licentieovereenkomst hebben afgesloten, waarin de desbetreffende partij uitsluitend voor het doel van prijsvergelijking toegang wordt verleend tot de informatie van Ryanair over prijzen, vluchten en dienstregelingen.”
1.2
In het verwijzingsarrest is door Uw Raad in het kader van onderdeel 2 van het cassatiemiddel over het toepassingsgebied van de DbRl deze prejudiciële vraag gesteld:
“Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?”
1.3
Het HvJEU heeft deze vraag ontkennend beantwoord:
“Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden uitgelegd dat zij geen toepassing vindt wanneer een databank niet op grond van deze richtlijn wordt beschermd door het auteursrecht of door het recht sui generis, zodat de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van de richtlijn zich er niet tegen verzetten dat de maker van een dergelijke databank contractuele beperkingen stelt aan het gebruik ervan door derden, onverminderd het toepasselijke nationale recht.”
Het HvJEU overwoog daartoe onder meer dit:
“26 In het subsidiair aangevoerde tweede onderdeel van het middel van het beroep in cassatie stelt Ryanair in wezen dat het Gerechtshof te Amsterdam ten onrechte heeft geoordeeld dat het feit dat PR Aviation zich niet heeft gehouden aan het aan haar contractueel opgelegde verbod om aan de databank van Ryanair gegevens te onttrekken voor commerciële doeleinden zonder met Ryanair een schriftelijke licentieovereenkomst te hebben gesloten, geen wanprestatie van haar kant opleverde.
27 In dit verband vraag de verwijzende rechter zich af of het toepassingsgebied van richtlijn 96/9 mede databanken omvat die niet, op de voet van hoofdstuk II van deze richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III van de richtlijn, door het recht sui generis, alsmede of de bepekringen van de contractsvrijheid die volgen uit de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van de richtlijn, dus ook gelden voor die databanken.
(...)
29 Met zijn vraag, waarbij wordt uitgegaan van de premisse dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde gegevensverzameling van Ryanair een databank in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9 is, maar niet wordt beschermd door het auteursrecht op grond van hoofdstuk II van die richtlijn en evenmin door het recht sui generis op grond van hoofdstuk III van de richtlijn, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 96/9 aldus moet worden uitgelegd dat gelet op de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van de richtlijn de vrijheid om gebruik te maken van een dergelijke databank niet contractueel mag worden beperkt.
30 Om te beginnen moet in herinnering worden geroepen dat volgens vaste rechtspraak een richtlijn uit zichzelf aan een particulier geen verplichtingen kan opleggen en dus als zodanig niet tegenover hem kan worden ingeroepen (zie met name arresten Faccini Dori, C-91/92, EU:C:1994:292, punt 20; Kücükdeveci, C-555/07, EU:C:2010:21, punt 46, en Dominguez, C-282/10, EU:C:2012:33, punt 37).
31 Het is tevens vaste rechtspraak dat de nationale rechter bij de toepassing van het interne recht dit zo veel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn (zie met name arresten Pfeiffer e.a., C-397/01–C-403/01, EU:C:2004:584, punt 114; Kücükdeveci, EU:C:2010:21, punt 48, en Dominguez, EU:C:2012:33, punt 24).
32 Na deze inleidende overwegingen moet erop worden gewezen dat hoofdstuk I van richtlijn 96/9 in artikel 1, lid 2, een definitie geeft van het begrip „databank”.
33 Dat begrip heeft krachtens die bepaling weliswaar, zoals PR Aviation opmerkt, een ruime reikwijdte, vrij van overwegingen van formele, technische of materiële aard (zie in die zin arrest Fixtures Marketing, C-444/02, EU:C:2004:697, punten 20-32), maar de definitie van artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9 geldt volgens de bewoordingen van de richtlijn „[i]n [het kader van] deze richtlijn”.
34 Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 96/9 strekt de richtlijn tot „rechtsbescherming van databanken”. De richtlijn voorziet dienaangaande in twee vormen van rechtsbescherming voor databanken. De eerste vorm is geregeld in de in hoofdstuk II van de richtlijn opgenomen artikelen 3 tot en met 6 en betreft de bescherming door het auteursrecht, welke bescherming volgens artikel 3, lid 1, van de richtlijn geldt voor databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen. De tweede vorm is geregeld in de in hoofdstuk III van richtlijn 96/9 opgenomen artikelen 7 tot en met 11 en betreft de bescherming door een recht sui generis, welke bescherming volgens artikel 7, lid 1, van de richtlijn geldt voor databanken waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. Voor die twee vormen van rechtsbescherming is in gemeenschappelijke bepalingen voorzien in de in hoofdstuk IV van de richtlijn opgenomen artikelen 12 tot en met 16.
35 Anders dan PR Aviation betoogt, kan op basis van de omstandigheid dat een databank voldoet aan de bestanddelen van de definitie van artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9, dus niet worden geoordeeld dat de databank binnen de werkingssfeer van de bepalingen van die richtlijn met betrekking tot het auteursrecht en/of het recht sui generis valt wanneer zij niet voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van de richtlijn genoemde voorwaarde voor bescherming door het auteursrecht of aan de in artikel 7, lid 1, van de richtlijn neergelegde voorwaarde voor bescherming door het recht sui generis.
36 Wat de bepalingen van richtlijn 96/9 betreft die de verwijzende rechter in zijn vraag specifiek heeft vermeld, moet hieraan worden toegevoegd dat artikel 6, lid 1, van de richtlijn, op grond waarvan de rechtmatige gebruiker van een databank onder bepaalde voorwaarden de in artikel 5 van de richtlijn genoemde handelingen mag verrichten zonder toestemming van de maker van de databank, net als artikel 5 is opgenomen in het hoofdstuk van de richtlijn dat betrekking heeft op het auteursrecht, en dus geen toepassing vindt wanneer sprake is van databanken die niet auteursrechtelijk worden beschermd.
37 Artikel 8 van richtlijn 96/9, dat onder meer de rechten van de rechtmatige gebruiker van een databank omvat, staat vermeld in het hoofdstuk van de richtlijn over het recht sui generis en vindt derhalve geen toepassing wanneer databanken niet door het recht sui generis worden beschermd.
38 Artikel 15 van richtlijn 96/9, dat ziet op het dwingende karakter van sommige bepalingen van de richtlijn en elk daarmee strijdig contractueel beding nietig verklaart, heeft expliciet slechts betrekking op de artikelen 6, lid 1, en 8 van de richtlijn.
39 Uit het onderwerp en de structuur van richtlijn 96/9 volgt derhalve dat de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van die richtlijn, op grond waarvan rechtmatige gebruikers van een databank bepaalde dwingende rechten hebben, geen toepassing vinden wanneer een databank niet krachtens de richtlijn wordt beschermd door het auteursrecht of door het recht sui generis, zodat de richtlijn zich niet verzet tegen contractuele bedingen die de voorwaarden voor het gebruik van een dergelijke databank regelen.
40 Dit blijkt ook uit de algemene opzet van richtlijn 96/9. Zoals Ryanair en de Europese Commissie hebben opgemerkt, berust deze richtlijn op een evenwicht tussen de rechten van de persoon die een databank aanlegt, en de rechten van rechtmatige gebruikers van die databank, namelijk derden die van die persoon toestemming hebben gekregen om de databank te gebruiken. Tegen die achtergrond kunnen de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van richtlijn 96/9, die voorzien in rechten voor rechtmatige gebruikers en aldus een beperking inhouden van de rechten van de maker van de databank, slechts worden toegepast wanneer het gaat om een databank waarop de maker ervan rechten heeft op grond van het in artikel 5 van de richtlijn neergelegde auteursrecht dan wel op grond van het in artikel 7 van de richtlijn neergelegde recht sui generis. Deze artikelen zijn echter irrelevant als het een databank betreft waarop de maker geen van de genoemde rechten heeft op grond van richtlijn 96/9.
41 Anders dan PR Aviation aanvoert, heeft deze uitlegging van richtlijn 96/9 niet tot gevolg dat het minder interessant wordt om aanspraak te maken op de door die richtlijn in het leven geroepen rechtsbescherming omdat het de maker van een krachtens die richtlijn beschermde databank, in tegenstelling tot de maker van een databank die niet wordt beschermd krachtens de richtlijn, niet contractueel vrijstaat om de rechten van de gebruikers van zijn databank te beperken.
42 Een dergelijk betoog gaat immers voorbij aan het juridische en economische belang dat voor de persoon die heeft geïnvesteerd in het aanleggen van een databank, besloten ligt in de in de lidstaten geharmoniseerde automatische bescherming die verbonden is aan het uit het auteursrecht voortvloeiende uitsluitend recht om de verschillende in artikel 5 van richtlijn 96/9 genoemde handelingen aan zichzelf voor te behouden, en aan het recht om op grond van het recht sui generis de in de artikelen 7, leden 1 en 5, en 8, lid 2, van de richtlijn genoemde handelingen te verbieden. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft aangegeven, zijn voor het verkrijgen van deze bescherming geen formaliteiten vereist en hoeven er geen voorafgaande afspraken te worden gemaakt.
43 Indien de maker van een door richtlijn 96/9 beschermde databank toestemming geeft voor het gebruik van zijn databank of van een kopie daarvan, kan hij, zoals ook naar voren komt uit punt 34 van de considerans van de richtlijn, niettemin gebruiksregels vaststellen via een met de rechtmatige gebruiker gesloten overeenkomst waarin met inachtneming van de bepalingen van de richtlijn „de doeleinden en de gebruikswijzen” voor het gebruik van de databank of de kopie zijn vastgelegd.
44 Gaat het echter om een databank waarop richtlijn 96/9 niet van toepassing is, dan geniet de maker daarvan niet de door deze richtlijn in het leven geroepen rechtsbescherming, zodat hij slechts op grond van het toepasselijke nationale recht aanspraak kan maken op bescherming van zijn databank.
45 Gelet op al het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat richtlijn 96/9 aldus moet worden uitgelegd dat zij geen toepassing vindt wanneer een databank niet op grond van deze richtlijn wordt beschermd door het auteursrecht of door het recht sui generis, zodat de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van de richtlijn zich er niet tegen verzetten dat de maker van een dergelijke databank contractuele beperkingen stelt aan het gebruik ervan door derden, onverminderd het toepasselijke nationale recht.”
1.4
Partijen hebben hun standpunten naar aanleiding van het prejudiciële arrest nader schriftelijk toegelicht, waarna is gere- en gedupliceerd.
2. Nadere bespreking van onderdeel 2 van het cassatiemiddel
2.1
Onderdeel 2 wordt in rov. 3.6 van het verwijzingsarrest door Uw Raad zo op- en samengevat:
“3.6 (...) Het onderdeel houdt kort gezegd in dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het beroep van Ryanair op de omstandigheid dat PR Aviation de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft aanvaard, en dat deze voorwaarden onder meer het hiervoor in 3.1. onder (ii)9.geciteerde beding in houden, heeft verworpen. PR Aviation heeft, hoewel haar dit contractueel was verboden, aan de databank van Ryanair gegevens onttrokken voor commerciële doeleinden, zonder met Ryanair een schriftelijke licentieovereenkomst te hebben gesloten, zodat zij wanprestatie heeft gepleegd, aldus nog steeds het onderdeel.”
Na te hebben beargumenteerd in rov. 3.7.1 t/m 3.8.1 dat in cassatie uitgangspunt is dat PR Aviation toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft geaccepteerd met inbegrip van het verbod van commerciëel gebruik zonder schriftelijke licentieovereenkomst, volgt rov. 3.8.2, waarin volgens PR Aviation een aantal misslagen zouden staan:
“3.8.2 Daarvan uitgaande spitst de beoordeling van het onderdeel zich erop toe of het toepassingsgebied van de DbRl mede databanken omvat die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III van die Richtlijn, door een recht sui generis. Het gaat in dit verband met name om de vraag of de beperkingen van de contractsvrijheid die volgen uit de art. 6 lid 1, 8 en 15 DbRl, ook gelden voor databanken die niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke of sui generis bescherming.”
De gedachte die daarbij heeft voorgezeten (vgl. rov. 3.8.3 van het verwijzingsarrest) is dat de uniformerende strekking van de Databankenrichtlijn mogelijk kan meebrengen dat wat voor beschermde databanken niet mag worden verboden, ook bij onbeschermde databanken niet contractueel kan worden beperkt. Uit het antwoord uit Luxemburg volgt dat dat niet zo is.
2.2
PR Aviation betoogt bij s.t. na verwijzing onder 38 in samenvatting dat rov. 3.8.2 niet alleen berust op een onjuiste aanname ten aanzien van het “niet-beschermd” zijn op grond van art. 3 DbRl, in Nederland geïmplementeerd in art. 10 lid 3 Aw, maar ook overigens berust op een misslag omdat de beoordeling van onderdeel 2 zich niet toespitst op de vraag naar het toepassingsgebied van art. 24a Aw. Onderdeel 2 gaat volgens PR Aviation nu juist niet over het toepassingsgebied, daar gaat onderdeel 1 over, maar neemt de omstandigheid dat deze zaak binnen het toepassingsgebied van art. 24a Aw valt als vertrekpunt. Dit uitgangspunt is volgens PR Aviation onbestreden in cassatie. Onderdeel 2 klaagt in essentie slechts over de vraag of het hof – uitgaande van het feit dat de casus binnen het toepassingsgebied van art. 24a Aw valt, het handelen van PR Aviation terecht heeft gekwalificeerd als "normaal gebruik” door een “rechtmatige gebruiker”. Daar wil PR Aviation vervolgens uit afleiden dat het Luxemburgse arrest niet zal kunnen leiden tot gegrondverklaring van de door Ryanair voorgestelde klachten. In feite betoogt PR Aviation dat de gestelde prejudiciële vraag zinloos is geweest, omdat het in onze zaak niet zou gaan om een onbeschermde databank. Dat lijkt mij op grond van het volgende niet juist.
2.3
Volgens rov. 4.16 in fine van het arrest a quo slaagt grief 6 van PR Aviation, door het hof zo geparafraseerd:
“4.16 (...) Met grief 6 betoogt PR Aviation dat, ook als Ryanair een auteursrecht op de digitale gegevens zou toekomen, PR Aviation daarop geen inbreuk maakt, nu het haar op grond van artikel 24a Auteurswet vrijstaat gebruik te maken van de gegevensverzameling. (...)”
Dat werkt het hof vervolgens uit in rov. 4.17 t/m 4.23 (en onderdeel 2 is als gezegd gericht tegen rov. 4.19 t/m 4.23). Het hof heeft in de bestreden uitspraak veronderstellenderwijs aangenomen dat Ryanairs gegevensverzameling onder het geschriftenbeschermingsregime van art. 10 lid 1 onder 1° Aw valt, maar vervolgens geoordeeld dat in dat geval art. 24a Aw een beroep op die auteursrechtelijke grondslag in de weg staat, omdat de beperking uit Ryanairs gebruiksvoorwaarden in strijd zijn met dwingend recht (en nadat het hof de databankrechtelijke grondslag, langs dezelfde lijnen als de rechtbank, al had verworpen: geen substantiële investering). Het hof heeft daarna de meer subsidiaire grondslagen van de vordering van Ryanair beoordeeld. De onrechtmatigedaadsgrondslag is afgewezen en over de gestelde wanprestatie is overwogen: ook als ervan wordt uitgegaan dat PR Aviation de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft aanvaard, is PR Aviation niet gebonden aan art. 3 van die voorwaarden vanwege art. 24a lid 3 Aw, dat correspondeert met art. 15 DbRl. Op deze grond heeft het hof geoordeeld dat ook de gestelde wanprestatie de vordering van Ryanair niet kan dragen.
2.4
Aan de inhoudelijke beoordeling van onderdeel 1 over het falende beroep op de geschriftenbescherming is in het verwijzingsarrest wegens gebrek aan belang niet toegekomen. Vgl. in rov. 3.5.1 van het verwijzingsarrest:
“(...) Indien het onderdeel tot vernietiging zou moeten leiden, zou het verwijzingshof daarom tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat het beroep van Ryanair op art. 10 lid 1 onder 1° Aw, geen doel kan treffen (...).”
Dat is volgens Uw Raad zo, omdat geschriftenbescherming voor databanken als van Ryanair niet langer kan worden gehandhaafd. Het is gelet op het Football Dataco arrest10.in strijd met de Databankenrichtlijn; overigens is geschriftenbescherming inmiddels integraal wettelijk afgeschaft per 1 januari 201511..
Dat in combinatie met het in cassatie niet bestreden gegeven dat de databank van Ryanair niet aan het auteursrechtelijke oorspronkelijkheidscriterium voldoet12., maakt dat de auteursrechtelijke grondslag van de baan is en daarmee zijn ook de overwegingen van het hof die zien op de verwerping van de auteursrechtelijke grondslag langs de lijn van art. 10 lid 3 jo. art. 24a Aw onjuist. Aan de door het hof gehanteerde vaststelling dat niet in geschil is dat de data13.van Ryanair een systematisch en methodisch geordende en afzonderlijk met elektronische middelen toegankelijke gegevensverzameling vormen in de zin van art. 10 lid 3 Aw komt dan ook, anders dan PR Aviation aanvoert, geen zelfstandige, andere, nadere betekenis toe (en al helemaal niet dat dit een databank in de zin van hoofdstuk II DbRl zou zijn); het hof heeft dit alleen gehanteerd in zijn naar inmiddels is gebleken foute uitleg van art. 24a Aw. PR Aviation doet een poging uit deze foute uitleg van het hof te construeren dat er toch sprake is van een langs de weg van hoofdstuk II DbRl beschermde databank, maar dat mist feitelijke grondslag; daar heeft Ryanair zich helemaal niet op beroepen (alleen subsidiair op geschriftenbescherming14.), zodat het hof er ook van uit kon gaan dat zo’n databank in deze zaak niet aan de orde is. Volgens mij ziet PR Aviation over het hoofd dat voor art. 10 lid 3 Aw bescherming evengoed een (verzamel) originaliteitsvereiste geldt in databankenrechtelijke context en Unierechtelijk uiteindelijk niet aan een verzameling onpersoonlijke geschriften auteursrechtelijke bescherming kan worden verleend buiten de Infopaq-criteria om15..
2.5
In cassatie dient (veronderstellenderwijs) tot uitgangpunt dat PR Aviation de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft aanvaard. Uitgaande van een databank zonder hoofdstuk II (die auteursrechtelijke databankbescherming wordt in deze procedure door Ryanair als gezegd niet ingeroepen) en hoofdstuk III Richtlijn-bescherming (de sui generis bescherming is in twee instanties verworpen, waarover in cassatie niet wordt geklaagd) in samenhang met de lezing door Uw Raad van onderdeel 2, diende zich in cassatie de vraag aan of het Unierechtelijk-databankenrechtelijk is toegestaan om met betrekking tot zo’n onbeschermde databank contractuele beperkingen op te nemen, die dwingendrechtelijk zijn verboden bij beschermde databanken (vanwege de ruime definitie van databank in hoofdstuk I van de DbRl). Het HvJEU heeft deze vraag nu ontkennend beantwoord.
2.6
Ik meen dat subonderdelen 2.1-2.2 dan, zoals opgevat door Uw Raad, naar de kern genomen dan slagen. Het oordeel van het hof dat het in strijd met de voorwaarden van Ryanair gebruiken van gegevens uit haar databank voor commerciële doeleinden Ryanair niet baat vanwege art. 24a lid 3 Aw, kan geen stand houden. Ryanair mag wel contractuele beperkingen stellen aan gebruik van haar gegevens door marktpartijen als PR Aviation in dit geval van een onbeschermde databank.
2.7
Zelfs als PR Aviation gevolgd zou moeten worden in haar betoog dat de grenzen van de rechtsstrijd in cassatie te ruim zouden zijn getrokken door Uw Raad (dat kan volgens mij in het midden blijven), dan moeten onderdelen 2.1 en 2.2 naar dezelfde kern genomen slagen, zoals Ryanair bij nadere repliek onder 12 aanvoert. Eng opgevat houden die klachten in dat het hof de begrippen “rechtmatige gebruiker” en “normaal gebruik” onjuist heeft verstaan, omdat het hof een mogelijkheid ziet voor een disculperend beroep op art 24a Aw/art. 6 DbRl. Uit het Luxemburgse arrest blijkt dat dat niet kan, zodat het oordeel van het hof over genoemde begrippen onjuist is, zodat de daartegen gerichte klachten moeten slagen.
2.8
Overigens heeft dit Luxemburgse antwoord – dat bij eerste beschouwing misschien aanspreekt: contractsvrijheid voor databanken die niet door de richtlijn worden bestreken – tot niet aanstonds aansprekend gevolg dat producenten van databanken die niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke of databankenrechtelijke bescherming meer wegcontracteervrijheid hebben tegenover gebruikers van die databanken dan producenten van databanken met bescherming volgens de Richtlijn. Met annotator Hugenholtz (in diens NJ noot onder het verwijzingsarrest) zie ik geen aansprekende reden waarom de waarborgen voor de gebruiker van beschermde databanken, die dwingendrechtelijk zijn, groter zouden moeten zijn, dan bij onbeschermde databanken, waar zij gelet op de uitkomst van de Luxemburgse verwijzing ontbreken. Dat ligt in lijn met vorenbedoelde a fortiori verwachting van IER-annotator Speyaert en de “meerdere/mindere” redenering van AMI-annotator Schmieman onder het verwijzingsarrest. Ook GRUR-annotator Czychowski16.onder het HvJEU-arrest wijst hierop en geeft aan dat het Luxemburgse hof hier in punten 41-43 wel iets over roept, maar eigenlijk geen echt argument geeft voor dit feitelijk in een sterkere positie plaatsen (voor beperkingsmogelijkheden) van deze onbeschermde databanken ten opzichte van beschermde databanken: “Das ist aber auch genau das Dilemma, das entsteht, wenn man überhaupt Verträge über urheberrechtlich nicht geschützte Gegenstände zulässt.” Hij zoekt de nationaalrechtelijke oplossing daarvoor in het algemene voorwaardenrecht17.. Ik acht dat een interessant gezichtspunt. De parallel doet enigszins denken aan contractuele bescherming van know-how, die niet in stelling te brengen is tegen niet (meer) geheime kennis die is doorgedrongen tot het publieke domein anders dan door schending van de gesloten geheimhoudingsverbintenis.
2.9
Het is volgens mij nu eerst (waar nog mogelijk) aan het verwijzingshof om de vragen die dit kan oproepen (overigens: naar het contractueel ingeroepen toepasselijke recht) over mogelijke spanning van dit stelsel met mededingingsrecht, consumentenrecht en grondrechten onder ogen te zien bij de beoordeling of de door Ryanair ingeroepen wanprestatiegrondslag in deze zaak uiteindelijk opgaat bij deze onbeschermde databank18..
2.10
Subonderdeel 2.3 lijkt mij te falen op de gronden aangeduid in de conclusie van A-G Verkade (onder 3.42.1-3.42.2) voor het verwijzingsarrest, die ik graag onderschrijf:
“3.42.1 Daarnaast is het hof hiermee volgens subonderdeel 2.3 buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, nu PR Aviation die niet als verweer/grief heeft aangevoerd. PR Aviation heeft wel gesteld dat de wijze van ‘terhandstelling’ van Ryanairs gebruiksvoorwaarden tekortschiet en dat het feitelijk bezoeken van de website geen overeenstemming meebrengt, maar heeft die stelling pas bij appelpleidooi en volgens Ryanair derhalve tardief aangevoerd; overigens zou die stelling ook inhoudelijk geen hout snijden omdat het vooraf ‘aanvinken’ een rechtshandeling van aanvaarding behelst, aldus Ryanair.
3.42.2
De klacht over overschrijding van de grenzen van de rechtsstrijd faalt. PR Aviation heeft bij MvG gesteld dat Ryanairs website en de daarin opgenomen databank openbaar toegankelijk zijn gemaakt op het internet en dat geen sprake is van het omzeilen van technische beschermingsmaatregelen zoals usernames of passwords (punt 76). Bij pleidooi in appel (punt 78) heeft PR Aviation het gebruik van Ryanairs website nog vergeleken met het gebruik van een internetzoekmachine, in reactie op de stelling van Ryanair (MvA, punt 3.15) dat bezoekers van Ryanairs website een ‘vinkje’ moesten zetten alvorens een zoekopdracht te kunnen uitvoeren. In het licht van dit partijdebat kan niet worden volgehouden dat onbegrijpelijk is dat het gerechtshof de stellingen van PR Aviation aldus heeft opgevat dat Ryanairs website/databank niet ‘afgeschermd’ was in de door het hof bedoelde zin. PR Aviation heeft hier al vóór pleidooi op gezinspeeld, zodat Ryanairs klacht over een pas bij pleidooi aangevoerd(e) verweer/grief reeds om die reden geen verdere bespreking behoeft.”
2.11
PR Aviation voert bij dupliek in cassatie nog aan dat belang zou ontbreken bij de behandeling van deze klachten in cassatie19.. PR Aviation verliest uit het oog, zoals volgt uit rov. 3.7.1-3.7.2 van het verwijzingsarrest, dat de rechtbank aan de beoordeling van de wanprestatiegrondslag niet is toegekomen – en deze dus ook niet heeft afgewezen. Met het slagen van het principaal appel tegen de auteursrechtelijke (geschriftenbeschermings)grondslag stonden de overige door de rechtbank nog niet behandelde grondslagen open (vgl. rov 4.24 van het hofarrest). Het hof moest als gevolg van de (positieve zijde van de) devolutieve werking van het hoger beroep de door Ryanair niet prijsgegeven grondslagen in zijn beoordeling te betrekken. Het hof kwam daarmee aan de onrechtmatigedaads- en wanprestatiegrondslagen toe en heeft die op de aangegeven wijze afgedaan en is daarbij voor wat de wanprestatiegrondslag betreft uitgegaan van de naar inmiddels is gebleken onjuiste veronderstelling dat art. 24a Aw in de weg stond aan een beroep op contractuele beperkingen. De omstandigheid dat door Ryanair in het principaal hoger beroep slechts is geconcludeerd het bestreden vonnis te bekrachtigen, waarin een door de rechtbank zelf naar een auteursrechtelijke leest toegeschreven dictum staat20., staat hieraan volgens mij niet in de weg. Het andere aspect van het belangverweer van PR Aviation, dat ziet op de door partijen ingenomen stellingen in feitelijke instanties, vergt afwegingen van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen ruimte is21..
3. Nadere bespreking van onderdeel 3 van het cassatiemiddel
3.1
Onderdeel 3 van het cassatiemiddel omvat een louter voortbouwende veegklacht tegen rov. 4.25, 4.26, 4.27-4.29, 5 en het dictum onder 6. Voor zover gericht tegen 4.26 (verwerping van de wanprestatiegrondslag) 4.27 (voor zover daarin mede de wanprestatiegrondslag wordt verworpen), 4.28 en 4.29 (over de proceskostenveroordelingen), 5 (afwijzing van de vorderingen van Ryanair, opnieuw voor zover daaronder begrepen de wanprestatiegrondslag) en 6 (het dictum, idem) is die klacht terecht, gelet op het slagen van subonderdelen 2.1 en 2.2.
4. Proceskostenveroordeling
4.1
Een enkel woord nog over de proceskostenvergoeding in deze gemengde zaak, deels op IE-rechtelijke grondslag, deels niet. In cassatie spelen alleen nog de auteursrechtelijke (geschriftenbeschermings)grondslag en wanprestatie. PR Aviation stelt dat onderdeel 1 over het geschriftenbeschermingsaspect gaat en dus ziet op een IE-grondslag van de vordering van Ryanair en onderdeel 2 over de verworpen wanprestatieclaim en dus een contractuele grondslag van die vordering betreft. De klachten van onderdeel 2 zien volgens PR Aviation niet op de handhaving van IE rechten, maar op wanprestatie en komen daarom niet voor vergoeding op de voet van art. 1019h Rv in aanmerking. Dat geldt ook voor de kosten van de verwijzingszaak in Luxemburg. Ryanair stelt daar tegenover dat PR Aviation de contractuele grondslag met een IE-verweer heeft bestreden, wat aanleiding was tot het stellen van prejudiciële vragen over de Databankenrichtlijn, waar Ryanair als winnaar uitkomt, zodat die kosten op de voet van art. 1019h Rv moeten worden vergoed.
4.2
De eerste visie lijkt mij juist, al is deze niet helemaal bevredigend. Als bij een gemengde zaak wordt toegewezen op een commuun civiele grondslag – en de vordering gebaseerd op de IE-grondslag wordt afgewezen – bestaat alleen aanspraak op een proceskostenveroordeling volgens het liquidatietarief22.. Er vindt dan geen “verrekening” van de verloren IE-grondslag plaats volgens art. 1019h Rv, in de zin dat eiser dan als het ware de zaak gebaseerd op de IE-grondslag “verliest”, zodat de daarmee gemoeide kosten van de wederpartij (die de zaak verliest) volgens art. 1019h Rv in rekening moeten worden gebracht ten laste van eiser (winnaar op commuun civiele grondslag). Dat zou per saldo in een noemenswaardig aantal gevallen neerkomen op een netto-betaling door de winnaar aan de verliezer. Dat is evident niet de bedoeling van het stelsel uit de Handhavingsrichtlijn. Zo wordt dit ook niet toegepast in de praktijk23..
4.3
Dat betekent voor onze zaak het volgende. Onderdeel 1 faalt (al verworpen in het verwijzingsarrest), onderdeel 2 slaagt uiteindelijk (net als de meeste veegklachten uit onderdeel 3). De kosten van de verwijzingsprocedure bij het HvJEU en de kosten gemaakt in de cassatieprocedure na verwijzing zien volledig op onderdeel 2. Onderdeel 2 ziet op verwerping door het hof van de wanprestatiegrondslag: commercieel gebruik van de databank door PR Aviation in strijd met de overeengekomen gebruiksvoorwaarden. Het hof baseert die verwerping weliswaar op art. 24a lid 3 Aw, dat aanleiding vormde tot het stellen van een prejudiciële vraag over de reikwijdte van de Databankenrichtlijn, maar dat maakt niet dat daarmee de wanprestatiegrondslag “van kleur verschiet” en opeens een vordering wordt die ziet op handhaving van IE-rechten. Een dergelijke op wanprestatie gebaseerde vordering kan niet leiden tot een proceskostenveroordeling volgens art. 1019h Rv. De afwijzing van de primaire IE-grondslag, waar onderdeel 1 op leest, leidt zoals we hebben gezien niet tot een component art. 1019h Rv “verrekening” of iets dergelijks ten gunste van de uiteindelijke verliezer van de procedure. Ryanair wint op een niet IE-grondslag, wat in cassatie volgens mij moet resulteren in een proceskostenveroordeling volgens het liquidatietarief.
4.4
Mocht Uw Raad dat anders zien, zodat wel (deels) wordt toegekomen aan proceskostenbegroting volgens art. 1019h Rv (tenzij tot kostencompensatie wordt gekomen, maar ook daar zie ik geen termen voor nu Ryanair de cassatiezaak in mijn opvatting wint), dan komen wij daarbij naar mij wil voorkomen niet toe aan de “Indicatietarieven in IE-zaken Hoge Raad”, die vanaf 1 januari 2015 gelden. Die vinden in lopende zaken alleen toepassing als nog geen s.t. is gegeven. In onze zaak zijn al s.t.’s gegeven voorafgaand aan het verwijzingsarrest, ruim voor die datum. De s.t.’s van na 1 januari 2015 vormen daar alleen een nadere uitwerking van na beantwoording van de gestelde prejudiciële vraag.
Overigens is niet in geschil dat de kosten gemaakt vóór het verwijzingsarrest van Uw Raad door partijen voor 80% moeten worden toegerekend aan het IE-gedeelte en voor 20% aan het niet-IE-gedeelte. Mocht er anders dan door mij verdedigd wel plaats zijn voor toewijzing van een art. 1019h Rv component in de ogen van Uw Raad, dan is de toeschatting daarvan ten aanzien van de procedure vóór verwijzing gegeven de verschafte specificaties en de in confesso zijnde 80%/20%-verdeling naar mij voorkomt niet problematisch. De kosten na verwijzing zijn allemaal terug te voeren op onderdeel 2.
5. Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2015
Het verwijzingsarrest: HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88, NJ 2015/304, m.nt. Hugenholtz, IER 2014/41, m.nt. Speyart, Computerrecht 2014/77, m.nt. Boonk, AA20140847, m.nt. Visser, AMI 2014/3, p. 89-93, m.nt. Schmieman.Het antwoord op de prejudiciële vraag: HvJEU 15 januari 2015, C-30/14, ECLI:EU:C:2015:10, NJ 2015/303, GRUR 2015/253 m.nt. Czychowski, GRUR-Prax 2015, 63, K&R 2015/3, p. 181, m.nt. Deutsch.
PR Aviation meent dat de prejudiciële vraag buiten de rechtsstrijd van partijen staat en dat het antwoord niet relevant is voor de onderhavige zaak, vgl. nadere s.t. onder 2 en 36. Volgens PR Aviation heeft Uw Raad zich in rov. 3.5.1. van het verwijzingsarrest schuldig gemaakt aan een “klassieke redeneerfout” (nadere s.t. onder 15) in de vorm van “overhaaste generalisatie” die valt onder de “logische drogredenen”(nadere s.t. voetnoot 10). Bij nadere s.t. onder 28 spreekt PR Aviation van “een evidente misslag” en verzoekt zij Uw Raad rov. 3.5.1 en 3.8.2 van het verwijzingsarrest “te verduidelijken, althans om daar gemotiveerd op terug te komen”. Ook spreekt zij daar van “ambtshalve aanvullen” van cassatiemiddelonderdeel 2 en verzoekt zij heropening van de zaak conform HR 29 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1829, NJ 1997/340, m.nt. Snijders onder NJ 1997/341 (Boumans/’t Plenske) en HR 1 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1906, NJ 1997/28. Ik zie daar onvoldoende redenen voor.
Dat was al jaren omstreden, gelet op het voorschrift uit art. 3 lid 1 DbRl dat bij auteursrechtelijke bescherming van databanken geen andere criteria mochten worden gehanteerd dan het oorspronkelijkheidscriterium; vgl. de (ook) op dit punt instructieve IER noot van Speyaert en de dito NJ noot van Hugenholtz onder het verwijzingsarrest met verdere vindplaatsen. Zie ook hoofdstuk 3A uit de conclusie van A-G Verkade voor het verwijzingsarrest.
In 3.49, vgl. ook 3.45 en uitvoerig 2.45.1-2.45.2 van deze conclusie.
Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Pb. L 77/20; het gaat m.n. om beperkingen van de contractsvrijheid volgend uit art. 6 lid 1, 8 en 15 van die richtlijn.
I.p.v.: ja a fortiori geldt de ratio (evenwichtsoverwegingen) voor dat dwingende recht voor onbeschermde databanken, zoals IER-annotator Speyaert nog min of meer leek te verwachten in zijn noot onder het verwijzingsarrest. Of zoals AMI-annotator Schmieman het formuleert: “als je het meerdere mag, namelijk een beschermde databank gebruiken, zou het vreemd zijn als je het mindere, namelijk een niet-beschermde databank gebruiken, niet mag.” Voor vindplaatsen van deze annotaties zie voetnoot 2.
Zie ik het goed, dan staat de eerdere conclusie van A-G Verkade in deze sleutel: als er geen ruimte meer is voor geschriftenrechtelijke bescherming van databanken, dan is daarmee de kous af (vandaar zijn primaire conclusie: tot verwerping). Althans: het hof heeft een uitleg gegeven aan art. 24a Aw die niet spoort met de oorsprong van art. 6(1) DbRl, waarover onderdeel 2 klaagt, zie de voorlopige analyse in 2.45.1, 2.45.2, 3.45 en 3.49 van zijn conclusie. Ervan uitgaande dat aanspraak gemaakt kan worden op geschriftenbescherming, moet dan worden gecasseerd. Verkade geeft vervolgens aan dat twijfel mogelijk is of deze uitleg van het hof wel onjuist is, reden waarom hij een aantal prejudiciële vragen voorstelt, waarvan de hoofdvragen in het kort zijn: levert gratis ter beschikbaarstelling voor een algemeen publiek op dat een gebruiker ‘rechtmatig gebruiker’ is volgens art. 6(1) DbRl en zo ja brengt art. 15 DbRl dan mee dat aan contractuele gebruiksbeperkingen perken zijn gesteld? De wending die de zaak door de vervolgens door Uw Raad gestelde prejudiciële vraag (een andere dan die voorgesteld door A-G Verkade) en het antwoord daarop nu heeft gekregen, maakt dat naar mijn inzicht nog relevantie van dit antwoord overblijft voor de wanprestatiegrondslag - ook al is uitgemaakt in het verwijzingsarrest dat geen plaats meer is voor geschriftenbescherming voor databanken en ook al is de uitleg van het hof gebaseerd op het veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat een dergelijke bescherming wel zou kunnen. Dat maakt het resterende belang voor de wanprestatiegrondslag (immers verworpen op de inmiddels onjuist gebleken grond dat art. 24a Aw een stokje zou steken voor contractuele beperkingen als van Ryanair) volgens mij niet minder.
Dat is het hiervoor in 1.1 weergegeven contractuele verbod van commerciëel gebruik zonder schriftelijke licentieovereenkomst.
HvJEU 1 maart 2012, C-604/10, ECLI:EU:C:2012:115, NJ 2012/433, m.nt. Hugenholtz.
Wet van 5 november 2014 tot wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van de bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker, Stb. 2014, 428.
Rov. 3.5.1 van het verwijzingsarrest: “In het oordeel van het hof ligt besloten dat de gegevensverzameling (hierna ook: de databank) van Ryanair niet aan dit oorspronkelijkheidsvereiste voldoet, hetgeen in cassatie niet is bestreden.”
Op wat PR Aviations nadere s.t. “object B” noemt, de gewone auteursrechtelijke bescherming ten aanzien van de materialen die zijn opgenomen in de databank, wordt volgens mij, anders dan PR Aviation ingang wil doen vinden, in deze procedure geen beroep gedaan (voor zover dit wat anders zou moeten zijn dan de ingeroepen geschriftenbescherming).
In voetnoot 3 van de nadere s.t. stelt PR Aviation dat bij inleidende dagvaarding onder 25 een beroep is gedaan op het kort gezegd hoofdstuk II DbRl auteursrecht (wat zij “object A” noemt), maar dat lijkt mij niet juist. Op die plaats in de inleidende dagvaarding wordt juist een beroep gedaan op de auteursrechtelijke geschriftenbescherming (wat in de nadere s.t. wordt aangeduid met “object D”). Daarop ontspoort dit betoog. Ook Ars Aequi-annotator Visser (vgl. hiervoor voetnoot 2) analyseert dat Ryanair zich niet op het commune auteursrecht beroept in deze zaak.
Zie voor vindplaatsen van deze annotaties hiervoor voetnoot 2.
“Es dürfte sich anbieten, dieses Dilemma am ehesten über AGB-rechtliche Einschränkungen zu lösen, damit der Anbieter einer nicht geschützten Datenbank sein vertragliche “Machtsposition” nicht über Gebühr ausnutzt.”
Bij s.t. na verwijzing neemt Ryanair daar al dit voorschot op in 4.4:“De hierboven beschreven uitkomst is ten slotte ook rechtvaardig. Ryanair heeft nooit enig bezwaar gehad tegen prijsvergelijking: integendeel, als goedkoopste luchtvaartmaatschappij in Europa juicht zij prijsvergelijking juist toe. Ryanair is bereid met ieder een schriftelijke licentieovereenkomst af te sluiten, waarin de desbetreffende partij uitsluitend voor het doel van prijsvergelijking toegang wordt verleend tot de informatie van Ryanair over prijzen, vluchten en dienstregelingen. Dit staat met zoveel woorden in het litigieuze beding (8) en zelfs heeft Ryanair aan PR Aviation aangeboden zo’n licentievergoeding te sluiten, op grond waarvan PR Aviation rechtmatig en ongestoord toegang tot Ryanairs gegevensverzameling zou kunnen verkrijgen. Dit heeft PR Aviation echter steeds geweigerd (9).Ryanair benadrukt dit omdat PR Aviation telkens weer de onjuiste suggestie wekt dat Ryanair wel prijsvergelijking in de weg zou staan en ook de A-G daarvoor gevoelig is gebleken (10; verwezen wordt naar de conclusie van A-G Verkade voor het verwijzingsarrest onder 3.48.3). Het probleem is echter niet dat PR Aviation prijzen vergelijkt, maar dat PR Aviation ongevraagd en ongeautoriseerd Ryanair-tickets verkoopt, waarbij zij per ticket bemiddelingskosten in rekening brengt. Enerzijds profiteert PR Aviation hiermee om niet en tegen de wil van Ryanair van Ryanairs inspanningen en investeringen in haar databank. Anderzijds brengt dit Ryanairs business model in gevaar, omdat Ryanair daardoor inkomsten misloopt en zij reputatieschade lijdt voor zover reizigers menen dat Ryanair niet de goedkoopste luchtvaartmaatschappij van Europa zou zijn.Of dit bijvoorbeeld mededingingsrechtelijk/consumentenrechtelijk afdoende concludent is, lijkt mij op dit moment in de procedure in cassatie niet nader aan de orde te kunnen komen.
Dupliek onder 15.
Anders dan de algemeen luidende vorderingen van Ryanair in de inleidende dagvaarding.
Dupliek onder 16.
Zie o.m. Hof ‘s-Hertogenbosch 28 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV7194: liquidatietarief bij toewijzing op subsidiaire slaafse nabootsingsgrondslag onder afwijzing van de primaire auteursrechtelijke grondslag, rov. 4.18: “(...) De verwerping van de auteursrechtelijke grondslag is op zichzelf onvoldoende reden om [A] c.s. de in het kader van dat debat door Xenos gemaakte kosten te laten dragen. (...) Het stond [A] c.s. (...) in beginsel vrij om primair een van de in artikel 1019h Rv bedoelde grondslagen aan te dragen. (...)”;Hof Arnhem-Leeuwarden 27 augustus 2013, ECLI:2013:GHARL:2013:6389: bij een gemengde zaak wordt een schatting gemaakt van proceskosten die aan het IE-deel van de procedure moeten worden toegerekend, rov. 3.26: “(...) De opvatting van KMG dat dit tot gevolg zou moeten hebben dat een verliezende partij aanspraak heeft op een (volledige) proceskostenveroordeling indien de vordering op de andere grondslag wordt toegewezen, berust op een verkeerde lezing van artikel 1019h Rv. De rechtbank heeft KMG terecht als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld met toepassing van het algemene liquidatietarief”;Hof Amsterdam 15 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3474: “3.5 (...) De vorderingen van Ajax in conventie zullen alsnog geheel worden afgewezen en die van [geïntimeerde] in reconventie worden gedeeltelijk toegewezen.Nu de vorderingen voor zover die over en weer op merkenrechtelijke grondslag zijn ingesteld worden afgewezen, ziet het hof aanleiding om bij de kostenveroordeling de gevorderde toepassing van artikel 1019h Rv af te wijzen.Ajax zal worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie op basis van het liquidatietarief, de kosten van het geding in reconventie zullen worden gecompenseerd. Gelet op de uitkomst van het geding in hoger beroep acht het hof het geraden dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.”Zie ook HR 20 december 2012, ECLI:NL:HR:2013:2042, NJ 2014/49 (Mag/Edco) rov. 3.5: alleen voor het gedeelte toegewezen op auteursrechtelijke grondslag volgt een proceskostenveroordeling volgens art. 1019h Rv, waarna wordt overwogen: “(...) voor toewijzing van verdere kosten met betrekking tot de andere grondslagen van de vordering bestaat geen grond.”
Dat hier toch niet een voor alle gevallen aansprekend resultaat wordt bereikt, wordt inzichtelijk als deze casus wordt vergeleken met die van (toegegeven: enigszins academisch) twee separate procedures tussen dezelfde partijen, waarin de ene stoelt op een IE-grond die leidt tot afwijzing en een tweede op een commuun civiele grond die leidt tot toewijzing (beide gebaseerd op hetzelfde feitensubstraat, wel te verstaan). In dat geval heeft de eiser in de eerste zaak normaal gesproken wel de redelijke en evenredige proceskosten van gedaagde te dragen volgens art. 1019h Rv (en gedaagde in de tweede procedure die van eiser volgens het liquidatietarief). Ik moet zeggen dat dit verschil niet direct aanspreekt, ook al is het een licht theoretisch voorbeeld. Misschien is daar met een redelijkheidstoets een mouw aan te passen.
Uitspraak 17‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Geschriftenbescherming; art. 10 lid 1 onder 1º Auteurswet. Gebruik vluchtgegevens website luchtvaartmaatschappij op prijsvergelijkingswebsite. Auteursrechtelijke bescherming databank waarin niet substantieel is geïnvesteerd? HvJEU 1 maart 2012, C-604/10, ECLI:NL:XX:2012:BV8463, NJ 2012/433 (Football Dataco); oorspronkelijkheidscriterium. Gebruik van de vluchtgegevens in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Geldt beperking contractsvrijheid (art. 6 lid 1, art. 8 en art. 15 Databankenrichtlijn) ook voor onbeschermde databanken? Prejudiciële vraag aan HvJEU.
Partij(en)
17 januari 2014
Eerste Kamer
12/03167
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De vennootschap naar Iers recht RYANAIR LIMITED,gevestigd te Dublin, Ierland,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
PR AVIATION B.V.,gevestigd te Soest,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Ryanair en PR Aviation.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 249808/HA ZA 08-1090 van de rechtbank Utrecht van 6 augustus 2008 en 28 juli 2010;
b. het arrest in de zaak 200.078.395 van het gerechtshof te Amsterdam van 13 maart 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Ryanair beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
PR Aviation heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Ryanair toegelicht door mr. A.M. van Aerde alsmede door mr. B.J.V. Lukaszewicz, advocaat te Amsterdam, en voor PR Aviation namens haar advocaat door mr. A.P. Groen, eveneens advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt ertoe:
primair: dat de Hoge Raad het beroep verwerpt,
subsidiair: dat de Hoge Raad, alvorens nader te beslissen, het Hof van Justitie van de Europese Unie zal verzoeken om over vragen van uitleg van Richtlijn 96/9/EG uitspraak te doen.
De advocaten van Ryanair en PR Aviation hebben bij afzonderlijke brieven van 26 juli 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) PR Aviation exploiteert een website waarop consumenten vluchtgegevens van ‘low cost’ luchtvaartmaatschappijen kunnen doorzoeken, prijzen kunnen vergelijken en een vlucht kunnen boeken, dat laatste tegen betaling van een provisie. De gegevens die nodig zijn om te voldoen aan een individuele zoekopdracht haalt PR Aviation, langs geautomatiseerde weg, onder meer uit een gegevensverzameling die is gekoppeld aan de ook voor consumenten toegankelijke website van Ryanair.
(ii) PR Aviation heeft, naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen, voordat zij toegang tot de website van Ryanair kreeg, de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair aanvaard door een daartoe strekkend hokje "aan te vinken". Deze voorwaarden bevatten op het moment waarop het in cassatie bestreden arrest werd uitgesproken, onder meer het volgende beding:
“3. Toegestaan gebruik. U mag deze website uitsluitend gebruiken voor de volgende particuliere en niet-commerciële doeleinden: (i) deze website bekijken; (ii) boekingen verrichten; (iii) boekingen controleren/wijzigen; (iv) informatie over aankomst/vertrek controleren; (v) online inchecken; (vi) naar andere websites gaan via koppelingen op deze website; (vii) andere voorzieningen gebruiken die op deze website zijn te vinden.
Het gebruik van geautomatiseerde systemen of software om gegevens aan deze website of de website www.bookryanair.com te onttrekken voor commerciële doeleinden (“screen scraping”) is verboden, tenzij derden rechtstreeks met Ryanair een schriftelijke licentieovereenkomst hebben afgesloten, waarin de desbetreffende partij uitsluitend voor het doel van prijsvergelijking toegang wordt verleend tot de informatie van Ryanair over prijzen, vluchten en dienstregelingen.”
3.2.1
In dit geding heeft Ryanair aangevoerd dat PR Aviation inbreuk maakt op de voor Ryanair uit de voormelde gegevensverzameling voortvloeiende rechten, en dat PR Aviation aldus onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Zij heeft zich daartoe beroepen op de Databankenrichtlijn (Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Pb. L 77/20, hierna ook DbRl), de Databankenwet (Wet van 8 juli 1999, houdende aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan richtlijn 96/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Stb. 1999, 303, hierna ook: Dbw) en de Auteurswet (Aw). Ryanair heeft bovendien aangevoerd dat PR Aviation in strijd handelt met de door haar aanvaarde voorwaarden van Ryanair voor het gebruik van de website, en dus wanprestatie pleegt ten aanzien van de tussen partijen gesloten gebruiksovereenkomst.
Op deze gronden heeft Ryanair gevorderd dat PR Aviation zal worden veroordeeld zich van iedere inbreuk op haar rechten te onthouden, op straffe van een dwangsom. Voorts heeft zij gevorderd dat PR Aviation zal worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, inclusief winstafdracht in de zin van art. 5d Dbw of art. 27a Aw, nader op te maken bij staat.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen niet toewijsbaar geacht voor zover zij zijn gebaseerd op schending van de Databankenrichtlijn en de Databankenwet. Zij achtte de vorderingen wél toewijsbaar voor zover deze zijn gebaseerd op inbreuk op Ryanairs auteursrechten. De rechtbank heeft PR Aviation veroordeeld zich na betekening van het vonnis met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten van Ryanair op haar vluchtgegevens, op straffe van verbeurte van een dwangsom, behoudens een thans niet terzake dienende uitzondering. Ook heeft zij PR Aviation veroordeeld tot vergoeding van de door Ryanair geleden schade en tot afdracht van winst als bedoeld in art. 27a Aw, op te maken bij staat.
3.2.3
PR Aviation is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Ryanair heeft incidenteel van dit vonnis geappelleerd en heeft grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat Ryanair geen aanspraak kan maken op de bescherming van de Databankenrichtlijn en de Databankenwet.
Het hof heeft in het principale beroep het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van Ryanair afgewezen. Het incidentele beroep is verworpen. Daartoe heeft het hof, naar de kern genomen, als volgt overwogen.
Ryanair heeft ook in hoger beroep onvoldoende duidelijk gemaakt dat sprake is van een “substantiële investering” in de gegevensverzameling als vereist voor de bescherming uit hoofde van de Databankenrichtlijn en de Databankenwet (rov. 4.7-4.14).
Ook het beroep van Ryanair op de geschriftenbescherming van art. 10 lid 1 onder 1° Aw gaat niet op. Als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de door Ryanair openbaar gemaakte digitale informatie onder de geschriftenbescherming valt (rov. 4.23), heeft PR Aviation op de volgende gronden geen inbreuk gemaakt op de alsdan in beginsel aan Ryanair toekomende rechten:
(i) Niet in geschil is dat de vluchtgegevens die op de website van Ryanair openbaar worden gemaakt, een systematisch en methodisch geordende, en afzonderlijk met elektronische middelen toegankelijke, gegevensverzameling vormen in de zin van art. 10 lid 3 Aw (rov. 4.18).
(ii) Op grond van art. 24a lid 1 Aw wordt niet als inbreuk op het auteursrecht op een verzameling als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw beschouwd de verveelvoudiging, vervaardigd door de rechtmatige gebruiker van de verzameling, die noodzakelijk is om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik te maken van de gegevensverzameling (rov. 4.17).
(iii) De handelwijze van PR Aviation is als normaal gebruik in voormelde zin aan te merken. PR Aviation moet daarom worden beschouwd als rechtmatige gebruiker van de Ryanair-website. Ryanair heeft immers de gegevensverzameling met betrekking tot door haar uitgevoerde vluchten op haar website kosteloos openbaar toegankelijk gemaakt; het gaat hier niet om een databank die alleen toegankelijk is op basis van een licentie of ander gebruiksrecht in eigenlijke zin; het door PR Aviation daarvan gemaakte gebruik is niet hinderlijk, en ten slotte worden ook geen technische beveiligingsmaatregelen omzeild. (rov. 4.19)
(iv) Het in de gebruiksvoorwaarden van Ryanair tot derden gerichte verbod om gebruik te maken van haar website voor commerciële doeleinden maakt het voorgaande niet anders, aangezien art. 24a lid 3 Aw - dwingendrechtelijk - bepaalt dat bij overeenkomst niet ten nadele van de rechtmatige gebruiker kan worden afgeweken van lid 1 (rov. 4.21-4.22).
Ook de overige grondslagen van de vorderingen, onrechtmatige daad en wanprestatie, leiden niet tot toewijsbaarheid daarvan (rov. 4.25-26).
3.3
Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel bestrijdt het oordeel van het hof dat het beroep van Ryanair op de geschriftenbescherming van art. 10 lid 1 onder 1° Aw, niet opgaat. Daartoe wordt in de kern aangevoerd dat een beroep op art. 24a Aw weliswaar een verweer kan opleveren tegen het inroepen van auteursrechtelijke bescherming ter zake van een werk als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw, maar niet als het betreft een werk als bedoeld in art. 10 lid 1 onder 1° Aw. Dit is volgens het onderdeel van belang omdat de vorderingen van Ryanair niet erop zijn gebaseerd dat PR Aviation inbreuk maakt op de (structuur van de) gegevensverzameling die op haar website toegankelijk wordt gemaakt voor rechtmatige gebruikers, maar op het gebruik dat PR Aviation maakt van de vluchtgegevens die op deze website openbaar worden gemaakt.
3.4.1
Bij de beoordeling van het onderdeel dient het volgende tot uitgangspunt.
Het voorwerp van de zogeheten geschriftenbescherming is in art. 10 Aw als volgt onder woorden gebracht:
"1. Onder werken van letterkunde, wetenschap of kunst verstaat deze wet:
1° boeken, brochures, nieuwsbladen, tijdschriften en alle andere geschriften."
(cursivering toegevoegd).
Deze bepaling moet worden uitgelegd met inachtneming van art. 1 Aw, dat als volgt luidt:
"Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld."
In dit licht moet worden aangenomen dat de in art. 10 lid 1 Aw onder 1° bedoelde "andere geschriften" naar de bedoeling van de wetgever eveneens voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar zijn. De vaste rechtspraak luidt in diezelfde zin (zie onder meer HR 27 januari 1961, NJ 1962/355, HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6093, NJ 2002/515 en HR 22 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9138, NJ 2003/149).
3.4.2
De Nederlandse wetgever is ervan uitgegaan dat de geschriftenbescherming met betrekking tot databanken waarin niet substantieel is geïnvesteerd, buiten het bereik van de Databankenrichtlijn valt en dat in databanken opgenomen gegevens die zijn aan te merken als geschriften in de zin van art. 10 lid 1 onder 1° Aw, derhalve vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.19-2.21). De wetgever heeft deze geschriftenbescherming willen handhaven bij de implementatie van die Richtlijn in het nationale recht. Uit de wetsgeschiedenis van de Databankenwet, die strekte tot implementatie van de Databankenrichtlijn, blijkt echter niet dat de wetgever heeft willen afwijken van datgene waartoe de Databankenrichtlijn hem verplichtte. Zo is in de MvT opgemerkt:
“Volgens de richtlijn, en dit wetsvoorstel, geldt het recht sui generis voor databanken waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. In de toelichting op artikel 1, eerste lid, van artikel I van dit wetsvoorstel is op dat aspekt ingegaan. Indien geen sprake is van een substantiële investering, komt de regeling van de richtlijn en van dit wetsvoorstel niet aan de orde. Dergelijke databanken vallen buiten het geldingsgebied van de richtlijn en het wetsvoorstel. Voor die databanken kan als voorheen een beroep op de geschriftenbescherming gedaan worden.” (Kamerstukken II 1997/98, 26 108, nr. 3, p. 22, Parl. Gesch. Dw, p. 127-128.)
3.4.3
Het hiervoor in 3.4.2 genoemde uitgangspunt van de wetgever is echter inmiddels onjuist gebleken. Het HvJEU heeft immers in zijn uitspraak van 1 maart 2012, C-604/10, ECLI:NL:XX:2012:BV8463, NJ 2012/433 (Football Dataco), onder meer als volgt geoordeeld:
“40. Blijkens zowel artikel 3, lid 1, als punt 16 van de considerans van richtlijn 96/9, mogen bij de vaststelling of een databank ingevolge deze richtlijn in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming, geen andere criteria dan het oorspronkelijkheidscriterium worden gehanteerd.”
3.5.1
In het oordeel van het hof ligt besloten dat de gegevensverzameling (hierna ook: de databank) van Ryanair niet aan dit oorspronkelijkheidscriterium voldoet, hetgeen in cassatie niet is bestreden. Daarom heeft Ryanair geen belang bij de klachten van onderdeel 1.De rechter dient immers zijn nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de relevante richtlijn (HvJEU 10 april 1984, C-14/83, Jur. p. 1891 (Colson) en HvJEU 13 november 1990, C-106/89, Jur. p. I-4135, NJ 1993/163 (Marleasing)). Indien het onderdeel tot vernietiging zou moeten leiden, zou het verwijzingshof daarom tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat het beroep van Ryanair op art. 10 lid 1 onder 1° Aw, geen doel kan treffen, in aanmerking genomen
- dat niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de implementatie van de Databankenrichtlijn in ons nationale recht iets anders voor ogen heeft gestaan dan een getrouwe omzetting daarvan,
- dat art. 10 lid 1 onder 1° Aw mede is gebaseerd op de veronderstelling dat de daarin bedoelde "andere geschriften" vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming, en
- dat databanken die niet aan het oorspronkelijkheidscriterium voldoen, zoals de onderhavige, blijkens de hiervoor in 3.4.3 aangehaalde uitspraak van het HvJEU niet vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming.
3.5.2
Het rechtszekerheidsbeginsel en de onwenselijkheid van wetsuitleg contra legem kunnen hieraan niet afdoen. De formulering van art. 10 lid 1 onder 1° Aw laat de hier bedoelde uitleg immers toe. Aan de bedoeling van de wetgever om de geschriftenbescherming voorshands te handhaven, komt bij de uitleg van de onderhavige bepaling geen overwegende betekenis toe. Dit is reeds het geval omdat - zoals hiervoor in 3.4.2 is overwogen – niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de handhaving van de geschriftenbescherming heeft willen afwijken van datgene waartoe de Databankenrichtlijn hem verplichtte, in samenhang met de omstandigheid dat de wetgever van de onjuist gebleken veronderstelling uitging dat de geschriftenbescherming buiten het bereik van de Databankenrichtlijn viel.
3.5.3
Onderdeel 1 kan dus niet tot cassatie leiden.
3.6
Onderdeel 2, dat is aangevoerd voor het geval onderdeel 1 faalt – welk geval zich, blijkens het vorenoverwogene, voordoet - is gericht tegen het hiervoor in 3.2.3 samengevat weergegeven oordeel van het hof in rov. 4.19 en 4.21-22. Het onderdeel houdt kort gezegd in dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het beroep van Ryanair op de omstandigheid dat PR Aviation de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft aanvaard, en dat deze voorwaarden onder meer het hiervoor in 3.1 onder (ii) geciteerde beding inhouden, heeft verworpen. PR Aviation heeft, hoewel haar dit contractueel was verboden, aan de databank van Ryanair gegevens onttrokken voor commerciële doeleinden, zonder met Ryanair een schriftelijke licentieovereenkomst te hebben gesloten, zodat zij wanprestatie heeft gepleegd, aldus nog steeds het onderdeel.
3.7.1
Bij de beoordeling van het onderdeel wordt vooropgesteld dat PR Aviation in eerste aanleg onder meer heeft bestreden dat zij de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft aanvaard.De rechtbank heeft in rov. 4.5 van haar vonnis overwogen dat, als zij aan de wanprestatiegrondslag zou toekomen, alsdan zou worden beoordeeld aan de hand van welk recht moet worden onderzocht of het onderhavige verweer van PR Aviation doel treft. Aangezien zij de vorderingen toewijsbaar achtte voor zover deze waren gebaseerd op inbreuk op Ryanairs auteursrechten (zie hiervoor in 3.2.2), kwam de rechtbank niet aan deze beoordeling toe.
3.7.2
In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat, ook als ervan wordt uitgegaan dat PR Aviation de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft aanvaard, eerstgenoemde niet is gebonden aan art. 3 van die voorwaarden. Het hof baseerde dit oordeel op art. 24a lid 3 Aw, dat correspondeert met art. 15 DbRl, welke Richtlijn geldt ongeacht het op de gestelde overeenkomst toepasselijke nationale recht (rov. 4.26). Op deze grond heeft het hof geoordeeld dat ook de gestelde wanprestatie de vordering van Ryanair niet kan dragen.
3.8.1
In cassatie dient veronderstellenderwijs mede tot uitgangspunt dat PR Aviation de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Ryanair heeft aanvaard, en dus ook van het hiervoor in 3.1 onder (ii) geciteerde art. 3 daarvan.
3.8.2
Daarvan uitgaande spitst de beoordeling van het onderdeel zich erop toe of het toepassingsgebied van de DbRl mede databanken omvat die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III van die Richtlijn, door een recht sui generis. Het gaat in dit verband dan met name om de vraag of de beperkingen van de contractsvrijheid die volgen uit de art. 6 lid 1, 8 en 15 DbRl, ook gelden voor databanken die niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke of sui generis-bescherming.
3.8.3
Nu het toepassingsgebied van de Richtlijn blijkens Hoofdstuk I niet is beperkt tot de databanken bedoeld in de Hoofdstukken II en III, is denkbaar dat haar uniformerende strekking meebrengt dat hetgeen ten aanzien van beschermde databanken niet mag worden verboden, bij onbeschermde databanken evenmin mag worden verboden. Daartoe is het volgende redengevend.
(a) Art. 8 DbRl staat weliswaar in Hoofdstuk III (“Recht sui generis”), maar heeft als opschrift “Rechten en plichten van de rechtmatige gebruiker” en schrijft in algemene bewoordingen voor dat de fabrikant van een databank welke op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld, die rechtmatige gebruiker niet mag verhinderen om niet-substantiële delen van de inhoud ervan op te vragen en/of te hergebruiken.
(b) Mede gelet op het gewicht dat in de art. 6 en 15 DbRl wordt toegekend aan de belangen van de rechtmatige gebruiker, kunnen de overwegingen 34 en 49 van de considerans van de Databankenrichtlijn aldus worden uitgelegd dat de bescherming van de belangen van de rechtmatige gebruiker niet is beperkt tot de bescherming die hem wordt geboden in de Hoofdstukken II en III.
(c) Een algemene regeling van de bevoegdheid van de rechtmatige gebruiker van een databank om zonder toestemming van de maker alle in art. 5 DbRl bedoelde handelingen te verrichten, past bij de in overweging 48 van de considerans verwoorde doelstelling van die Richtlijn, namelijk de verwezenlijking van een passend en eenvormig beschermingsniveau van databanken als middel om de vergoeding van fabrikanten van databanken te waarborgen.
3.8.4
De Hoge Raad zal een op het vorenstaande gerichte prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
4 Omschrijving van de feiten waarop de door het HvJEU te geven uitleg moet worden toegepast
De Hoge Raad verwijst naar de hiervoor in 3.1 vermelde feiten waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
5. Vraag van uitleg
Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verzoekt het HvJEU met betrekking tot de hiervoor in 5 geformuleerde vraag uitspraak te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het HvJEU naar aanleiding van dit verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is vastgesteld op 19 december 2013,is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, C.E. Drion en G. de Groot, en is in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 17 januari 2014.
Conclusie 12‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Geschriftenbescherming; art. 10 lid 1 onder 1º Auteurswet. Gebruik vluchtgegevens website luchtvaartmaatschappij op prijsvergelijkingswebsite. Auteursrechtelijke bescherming databank waarin niet substantieel is geïnvesteerd? HvJEU 1 maart 2012, C-604/10, ECLI:NL:XX:2012:BV8463, NJ 2012/433 (Football Dataco); oorspronkelijkheidscriterium. Gebruik van de vluchtgegevens in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Geldt beperking contractsvrijheid (art. 6 lid 1, art. 8 en art. 15 Databankenrichtlijn) ook voor onbeschermde databanken? Prejudiciële vraag aan HvJEU.
12/03167
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 12 juli 2013
Conclusie inzake:
De vennootschap naar vreemd recht Ryanair Limited,
eiseres (hierna: ‘Ryanair’),
tegen:
PR Aviation BV,
verweerster (hierna: ‘PR Aviation’).
1. Inleiding, feiten en procesverloop
1.1. PR Aviation exploiteert een website waarop consumenten vluchtgegevens van ‘low cost’ luchtvaartmaatschappijen kunnen doorzoeken, prijzen kunnen vergelijken en een vlucht kunnen boeken, dat laatste tegen betaling van een provisie. PR Aviation extraheert de daarvoor benodigde gegevens naar aanleiding van een ingegeven zoekopdracht op geautomatiseerde wijze uit een aan Ryanairs website gekoppelde en ook voor consumenten toegankelijke gegevensverzameling. Volgens Ryanair pleegt PR Aviation daarmee inbreuk op haar rechten ten aanzien van die verzameling en handelt PR Aviation in strijd met de gebruikersvoorwaarden van Ryanairs website. PR Aviation bestrijdt dat.
1.2. In eerste aanleg is Ryanair goeddeels in het gelijk gesteld. De rechtbank oordeelde dat PR Aviation inbreuk maakte op Ryanairs auteursrechten. In tweede aanleg is PR Aviation in het gelijk gesteld omdat zij volgens het hof kwalificeerde als ‘rechtmatige normale gebruiker’ van de gegevensverzameling in de zin van art. 24a Auteurswet (Aw). In cassatie klaagt Ryanair primair dat die bepaling niet van toepassing is, subsidiair dat de bepaling onjuist is toegepast.
1.3. Het gerechtshof is blijkens rov. 3.1 van het arrest a quo uitgegaan van de feiten vermeld onder 2.1 t/m 2.8 van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 28 juli 2010, en daaraan nog de feiten toegevoegd die te lezen zijn in rov. 3.2 t/m 3.4 van het ten deze bestreden arrest. Ik geef een en ander achtereenvolgens hieronder weer.
Vonnis rechtbank:
‘2.1. Ryanair is een in Ierland gevestigde luchtvaartmaatschappij, die sinds 1985 vluchten in Europa uitvoert. De operationele activiteiten van Ryanair zijn gebaseerd op een concept van lage kosten.
2.2. Sedert 2000 exploiteert Ryanair de website www.ryanair.com. Onderaan de beginpagina van de website is vermeld: “Use of this site is subject to the Ryanair.com Terms and Conditions.” Deze zinsnede bevat een link naar de “Terms of Use of the Ryanair Website”, hierna te noemen: de Gebruiksvoorwaarden.
2.3. […]1.
In deze versie van de Gebruiksvoorwaarden was een rechtskeuze voor Engels recht opgenomen.
2.4. Sinds 2004 exploiteert PR Aviation de websites www.wegolo.com en www.wegolo.nl. Op deze websites kunnen consumenten (via het zogenaamde Elsy Arres-systeem) vluchtgegevens zoeken en prijzen vergelijken van vluchten van zogenaamde ‘lage kosten luchtvaartmaatschappijen’, waaronder Ryanair. De consument kan er vervolgens voor kiezen om PR Aviation te laten bemiddelen bij het boeken van de vlucht bij een dergelijke luchtvaartmaatschappij. Het zoek- en boeksysteem werkt - kort samengevat - als volgt:
a. de consument geeft op de website van PR Aviation een zoekopdracht naar een bepaalde vlucht;
[Volgt afbeelding scherm]
b. het zoeksysteem van PR Aviation zoekt vervolgens in de computersystemen van 75 lage kosten luchtvaartmaatschappijen, waaronder Ryanair, naar vluchten die aan de zoekopdracht voldoen. De website van PR Aviation toont daarna aan de consument de door het systeem gevonden vluchten.
[Volgen afbeeldingen scherm]
In dit overzicht wordt achtereenvolgens bij alle heen- en terugvluchten die aan de zoekcriteria voldoen het volgende vermeld:
- -
het geldende tarief
- -
de prijs (het geldende tarief met toeslagen)
- -
de vertrek- en aankomstplaatsen
- -
de vertrek- en aankomsttijden
- -
c. de consument kan vervolgens een heen- (en indien van toepassing) een terugvlucht selecteren. Indien de consument dat doet, krijgt hij vervolgens een pagina als hierna is opgenomen in beeld.
[Volgen afbeeldingen scherm]
Op deze pagina worden de geselecteerde vlucht of vluchten weergegeven, met vermelding van de betreffende luchtvaartmaatschappij, het vluchtnummer en de duur van de vlucht. De consument kan de vlucht vervolgens met bemiddeling van PR Aviation boeken door op de pagina:
- -
zijn persoonsgegevens in te vullen,
- -
aan te geven of hij een annuleringsverzekering wil afsluiten,
- -
zijn betalingsgegevens in te vullen,
- -
zich akkoord te verklaren met de voorwaarden van de betreffende luchtvaartmaatschappij, de voorwaarden van PR Aviation en (indien van toepassing) de voorwaarden van de annuleringsverzekeraar.
Op deze pagina is het te betalen totaalbedrag opgenomen, inclusief een bedrag aan bemiddelingskosten van PR Aviation van EUR 7,00 per geboekte vlucht per passagier.
d. de consument ontvangt tenslotte e-mails van PR Aviation en van de betreffende luchtvaartmaatschappij waarin het boeken van de betreffende vlucht wordt bevestigd.
2.5. Op de websites van PR Aviation is een link opgenomen naar haar Algemene Voorwaarden. Deze voorwaarden (overgelegd als productie 42 door Ryanair) luiden - voor zover relevant - als volgt:
“(…)
Gebruik van PR Aviation websites
PR Aviation is geen reisorganisatie. De rol en functie van PR Aviation is gelimiteerd tot:
- -
het verschaffen van reisinformatie en -advies;
- -
het faciliteren van reserveringen en boekingen, welke direct worden gemaakt tussen de klant en de leverancier, waarbij PR Aviation uitsluitend als intermediair cq facilitator optreedt;
- -
het verstrekken van een bevestiging van deze reserveringen;
- -
het namens u overmaken van de betaling ten behoeve van de reservering aan de leverancier van het product cq de dienst; en
- -
het namens u bevestigen van de acceptatie van de (algemene) voorwaarden van de leverancier van het product cq de dienst.
(…)
Beperkingen m.b.t. persoonlijk en niet-commercieel gebruik
Deze website is voor uw persoonlijke en niet-commercieel gebruik. U mag de inhoud van deze website, inclusief alle HTML en andere programma code, niet aanpassen, kopiëren, distribueren, overdragen, weergeven, presenteren, reproduceren, publiceren, ten gelde maken, verplaatsen, of enige informatie, software, producten, of diensten ontleend uit deze website verkopen. (…)”
2.6. Bij brief van 11 januari 2008 (productie 25 van Ryanair) heeft Ryanair PR Aviation gesommeerd het gebruik van de website van Ryanair in strijd met de Gebruiksvoorwaarden te staken.
2.7. Bij brief van 27 maart 2009 (productie 48 van Ryanair) heeft Ryanair aan PR Aviation - voor zover relevant - het volgende medegedeeld:
“(…) We wish to inform you that Ryanair is in the process of amending our Terms of Use to allow third party websites access to www.ryanair.com for the purpose of accessing information on Ryanair flights strictly for use in comparing Ryanair’s prices with those of other airlines. Ryanair will licence access to its information strictly for price comparison purposes only and will continue to prohibit, as it always has, the use of Ryanair’s information for the reselling of Ryanair’s flights.(…)”
2.8. Vóór het nemen van de conclusie van repliek in deze procedure (op 1 april 2009) heeft Ryanair artikel 7 van haar Gebruiksvoorwaarden in die zin aangepast dat de rechtskeuze voor Engels recht wordt vervangen door een rechtskeuze voor Iers recht en dat de Ierse rechter als bevoegde rechter wordt aangewezen.’
Arrest hof:
‘3.2 Ryanair heeft het bestreden vonnis in augustus 2010 aan PR Aviation betekend.
PR Aviation heeft daarna ieder gebruik van data van Ryanair gestaakt.
3.3 De Gebruiksvoorwaarden van Ryanair (zoals vermeld onder 2.3 van het bestreden vonnis) zijn inmiddels gewijzigd en luiden thans, voor zover van belang, als volgt:
“2. Exclusief distributiekanaal. Deze website en het Ryanair callcenter zijn de exclusieve distributiekanalen van de diensten van Ryanair. Ryanair.com is de enige website die bevoegd is om vluchten van Ryanair te verkopen. Ryanair staat niet toe dat andere websites haar vluchten verkopen, hetzij op zichzelf of als onderdeel van een pakket. (…)
3. Toegestaan gebruik. U mag deze website uitsluitend gebruiken voor de volgende particuliere en niet-commerciële doeleinden: (i) deze website bekijken; (ii) boekingen verrichten; (iii) boekingen controleren/wijzigen; (iv) informatie over aankomst/vertrek controleren; (v) online inchecken; (vi) naar andere websites gaan via koppelingen op deze website; (vii) andere voorzieningen gebruiken die op deze website zijn te vinden. Het gebruik van geautomatiseerde systemen of software om gegevens aan deze website of de website www.bookryanair.com te onttrekken voor commerciële doeleinden (“screen scraping”) is verboden, tenzij derden rechtstreeks met Ryanair een schriftelijke licentieovereenkomst hebben afgesloten, waarin de desbetreffende partij uitsluitend voor het doel van prijsvergelijking toegang wordt verleend tot de informatie van Ryanair over prijzen, vluchten en dienstregelingen.”
3.4 De website van Ryanair werkt thans zo dat bezoekers moeten aangeven dat zij de gebruiksvoorwaarden op de website van Ryanair accepteren (door het zetten van een vinkje in het daartoe bestemde hokje), alvorens een zoekopdracht te kunnen uitvoeren.’
1.4. Bij dagvaarding van 27 mei 2008 heeft Ryanair gevorderd PR Aviation te veroordelen zich te onthouden van iedere inbreuk op Ryanairs rechten met betrekking tot haar website, waaronder haar databankrechten, auteursrechten, en de uit de gebruiksvoorwaarden voortvloeiende rechten, op straffe van een dwangsom, alsmede tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en de proceskosten. PR Aviation heeft verweer gevoerd.
1.5. In haar vonnis van 28 juli 20102.wees de rechtbank Utrecht Ryanairs vordering gedeeltelijk toe, in de zin dat PR Aviation – kort gezegd – werd veroordeeld om zich te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten van Ryanair op diens vluchtgegevens.
1.6. PR Aviation stelde hoger beroep in. In het principaal hoger beroep heeft Ryanair verweer gevoerd; PR Aviation deed datzelfde in het door Ryanair ingestelde incidenteel hoger beroep. Het gerechtshof te Amsterdam (zittingsplaats Arnhem) heeft in zijn arrest van 13 maart 20123.in het principaal hoger beroep het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Ryanair afgewezen. In het incidenteel hoger beroep heeft het hof de vorderingen van Ryanair afgewezen.
1.7. Ryanair heeft cassatieberoep ingesteld bij dagvaarding van 13 juni 2012. PR Aviation heeft geconcludeerd tot verwerping daarvan en verweer gevoerd. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht en op elkaars standpunten gereageerd.
2. Juridisch kader
2.1. Voor zover thans nog van belang, heeft Ryanair in de voorliggende zaak ter bescherming van haar gegevensverzameling op de volgende twee wettelijke regimes een beroep gedaan:
( i) het sui-generis-databankenrecht (uit hoofde van de Databankenwet4.(Dw), dat gebaseerd is op de Europese Databankenrichtlijn5.(DbRl)), en
(ii) de geschriftenbescherming (art. 10 lid 1 onder 1o Aw).
2.2. In eerste en tweede aanleg is Ryanairs beroep op het sui-generis-databankenrecht afgewezen. Hierover klaagt Ryanair in cassatie niet. Ryanairs beroep op geschriftenbescherming is in eerste aanleg gehonoreerd, maar in tweede aanleg afgewezen op grond van art. 24a Aw over zo genoemd ‘rechtmatig normaal gebruik’. Ryanairs beroep op geschriftenbescherming staat thans centraal.
2.4. Volgens PR Aviation is dat standpunt om meerdere redenen onjuist. Haar meest verstrekkende verweer is dat Ryanair belang mist. Ook al zou art. 24a Aw ten onrechte of onjuist zijn toegepast, inmiddels dient richtlijnconforme interpretatie van art. 10 Aw in het licht van rechtspraak het HvJEU tot de conclusie te leiden dat de Nederlandse geschriftenbescherming geen bestaansrecht meer heeft, aldus PR Aviation.
2.5. De schijnwerper verschuift daarmee van de toepasselijkheid én toepassing van art. 24a Aw vooreerst naar de houdbaarheid van de figuur van de geschriftenbescherming. In deze conclusie wordt geconstateerd dat de geschriftenbescherming naar de laatste stand van het Unierecht niet houdbaar is.
2.6. Voor het zover is, laat ik het (‘gewone’) auteursrecht (par. 2.A), het sui-generis-databankrecht (par. 2.B), de geschriftenbescherming (par. 2.C) en de uitzondering van art. 24a Aw (par. 2.D) de revue passeren. De eerste twee bespreek ik kort, de laatste twee komen uitvoeriger aan bod.
2.A. Auteursrechtelijke bescherming
2.7. Een uit verschillende werken (zoals een encyclopedie of een tijdschriftaflevering) bestaande verzameling die voldoet aan de gewone auteursrechtelijke vereisten, kwalificeert op zichzelf als auteursrechtelijk werk. Dat staat met zoveel woorden in art. 10 lid 3 Aw:
‘Verzamelingen van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk, worden, onverminderd andere rechten op de verzameling en onverminderd het auteursrecht of andere rechten op de in de verzameling opgenomen werken, gegevens of andere elementen, als zelfstandige werken beschermd.’
Deze bepaling heeft een pendant in het (auteursrechtelijke) art. 3 DbRl:
‘1. Volgens deze richtlijn worden databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen, als zodanig door het auteursrecht beschermd. Er worden geen andere criteria toegepast om te bepalen of ze voor die bescherming in aanmerking komen.
2. De auteursrechtelijke bescherming van databanken in deze richtlijn betreft niet de inhoud van die databanken en laat de bestaande rechten op die inhoud onverlet.’
2.8. Object van deze auteursrechtelijke bescherming is de creatief verdienstelijke structuur van de gegevensverzameling. Aan een auteursrechtelijk beschermd verzamelwerk worden de traditionele verveelvoudigings- en openbaarmakingsbegrippen in de Aw verbonden, met dien verstande dat deze rechten betrekking hebben op de verzameling als zodanig en niet zien op de individuele onderdelen. De auteur van de verzameling kan zich dus verzetten tegen openbaarmaking en verveelvoudiging van de gehele verzameling, of van een gedeelte ervan voor zover daarin de creatieve structuur herkenbaar aanwezig is, maar niet tegen openbaarmaking en verveelvoudiging van individuele onderdelen6.. Of de in het verzamelwerk opgenomen onderdelen auteursrechtelijk beschermd zijn, is irrelevant; de auteursrechtelijke status van het verzamelwerk staat daar los van7..
2.9. Hoewel Ryanair in deze zaak geen beroep heeft gedaan op bescherming van het ‘gewone’ auteursrecht, speelt in haar stellingname – ook in cassatie – art. 10 lid 3 Aw toch een rol. Vandaar dat ik in het vorenstaande toch op dit (aspect van) het ‘gewone’ auteursrecht ben ingegaan.
2.B. Sui-generis-databankenrecht
2.10. Een tweede beschermingsregime voor gegevensverzamelingen, het databankenrecht, is niet neergelegd in de Aw, maar in een aparte wet, de Databankenwet (Dw), en wel sinds 1999. Deze – op de meer genoemde Europese DbRl gebaseerde – wet8.biedt kort gezegd aan producenten van gegevensverzamelingen waarin substantieel is geïnvesteerd, het recht zich te verzetten tegen overname van substantiële delen ervan. Dit ‘sui generis’ beschermingsregime behoeft hier nauwelijks bespreking, nu zoals gezegd ’s hofs afwijzing van Ryanairs beroep op deze beschermingsgrondslag in cassatie niet is bestreden9..
2.11. Wel is van belang te vermelden dat ook dit regime (evenals het hierna te bespreken regime van de Auteurswet, art. 24a) een uitzondering kent voor zogenoemd ‘rechtmatig normaal gebruik’. Voor het sui-generis-recht is het te vinden in art. 3 Dw:
‘1. De producent van een databank welke op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld mag de rechtmatige gebruiker van die databank niet verhinderen in kwalitatief of kwantitatief opzicht niet-substantiële delen van de inhoud ervan op te vragen of te hergebruiken. Voorzover de rechtmatige gebruiker toestemming heeft om slechts een deel van de databank op te vragen of te hergebruiken, geldt de eerste zin slechts voor dat deel.
2. Bij overeenkomst kan niet ten nadele van de rechtmatige gebruiker van het eerste lid worden afgeweken.’
Deze bepaling correspondeert met art. 8 lid 1 en art. 15 DbRl:
‘Art. 8.1. De fabrikant van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld, mag de rechtmatige gebruiker van die databank niet verhinderen in kwalitatief of kwantitatief opzicht niet-substantiële delen van de inhoud ervan voor welk doel dan ook op te vragen en/of te hergebruiken. Voor zover de rechtmatige gebruiker toestemming heeft om slechts een deel van de databank op te vragen en/of te hergebruiken, geldt dit lid slechts voor dat deel.’
respectievelijk:
‘Art. 15. Elk met artikel 6, lid 1 en artikel 8 strijdig contractueel beding is nietig.’
2.12. De MvT van het wetsvoorstel ter implementatie van de DbRl vermeldt hierover:
‘Artikel 8 van de richtlijn bevat bepalingen over de rechtmatige gebruiker van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld. ‘Rechtmatige gebruiker’ is in ieder geval de gebruiker die over een rechtmatig aangeschaft exemplaar van een databank beschikt, bijvoorbeeld een cd-rom, of die krachtens een gebruiksovereenkomst, soms ook wel ‘licentieovereenkomst’ genoemd, toegang heeft tot een on line databank. Ook degene die gebruik maakt van een on line databank met toestemming van de producent, maar zonder een formele overeenkomst, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs voorkomt, is een rechtmatige gebruiker. […] In de overwegingen wordt niet nader verduidelijkt wat verstaan wordt onder een databank die ‘op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld’. Het ligt echter voor de hand dat hiermee gedoeld wordt op databanken waarvan exemplaren in de handel zijn gebracht of, in het geval van on line databanken, databanken waartoe een breder publiek toegang heeft dan bijvoorbeeld de interne kring van een bedrijf of de aan een organisatie gelieerde gemeenschap.
Het begrippenpaar ‘de rechtmatige gebruiker van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld’ komt in de richtlijn terug in artikel 9, dat gewijd is aan de uitzonderingen op het recht sui generis; dat artikel ligt ten grondslag aan artikel 5 van het wetsvoorstel. Volgens artikel 8, eerste lid, van de richtlijn mag de producent de rechtmatige gebruiker niet verhinderen om in kwalitatief of kwantitatief opzicht niet-substantiële delen van de inhoud van de databank op te vragen of te hergebruiken. Die bepaling is overgenomen in artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel. […]
Volgens artikel 15 van de richtlijn is een contractueel beding in strijd met artikel 8 nietig. […] Wel is uiteraard denkbaar dat de rechten van de gebruiker contractueel verder ingeperkt worden dan artikel 8, eerste lid van de richtlijn (artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel) toelaat. Aan artikel 3 is daarom een tweede lid toegevoegd ter uitvoering van artikel 15 van de richtlijn. […]’10.
2.C. Geschriftenbescherming
2.13. Artikel 10 Aw, waaruit ik reeds citeerde, voegt in lid 1 sub 1 aan de opsomming van auteursrechtelijke werken toe: ‘alle andere geschriften’. Deze drie woorden – en met name het woord ‘alle’ – worden gezien als de grondslag voor het zogenoemde geschriftenbeschermingsregime van de Aw. Daarmee strekt – naar de bedoeling van de wetgever van 1912 – de Auteurswet zich uit tot zogenoemde ‘onpersoonlijke geschriften’. Klassieke voorbeelden zijn voortbrengselen als adresboeken, registers, predikbeurtenlijsten, koerslijsten en – wat later – omroepprogramma’s11..
2.14. In de vakliteratuur wordt in dit kader wel gesproken van para- of proto-auteursrechtelijke bescherming: het gaat om (een soort) auteursrecht, maar het betreffende geschrift hoeft niet te voldoen aan het werkbegrip. De omvang van de geschriftenbescherming is niet steeds gelijk aan die van de gewone auteursrechtelijke bescherming. Het rechtskarakter van de figuur keert hieronder terug bij de discussie over het bestaansrecht ervan.
2.15. De geschriftenbescherming stamt uit het 19-eeuwse kopijrecht, dat (vooral) de belangen van drukkers en uitgevers beoogde te beschermen tegen (klakkeloze) nadruk. Bij de totstandkoming van de Auteurswet in 1912 is deze bescherming gehandhaafd, in weerwil van de ook toen al klinkende polemiek in de rechtsliteratuur over de wenselijkheid ervan12..
2.16. De invoering van de DbRl heeft een nieuwe impuls gegeven aan het debat over het bestaansrecht van de geschriftenbescherming. Die discussie werd gevoerd op basis van art. 13 DbRl en overweging 52 van de considerans:
‘Art. 13. De bepalingen van deze richtlijn doen geen afbreuk aan de wettelijke bepalingen betreffende met name het auteursrecht, naburige rechten of andere rechten of verplichtingen ten aanzien van in een databank opgenomen gegevens, werken of andere elementen, octrooien, merken, tekeningen en modellen, de bescherming van nationaal erfgoed, het kartelrecht en het recht inzake ongeoorloofde mededinging, het zakengeheim, de veiligheid, de vertrouwelijkheid, de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer, de toegang tot publieke documenten en het overeenkomstenrecht.’
respectievelijk:
‘52. Overwegende dat de Lid-Staten waar een specifieke wet reeds voorziet in een recht dat verwant is met het bij deze richtlijn vastgestelde recht sui generis, de traditioneel volgens die wetgeving vastgestelde uitzonderingen met betrekking tot het nieuwe recht moeten kunnen handhaven;’.
2.17. Betoogd is dat het Unierecht geen ruimte meer liet voor pseudo-auteursrechtelijke beschermingsregimes. Daarbij was van belang welk rechtskarakter de geschriftenbescherming had: was zij een auteursrechtelijke regeling, dan moest zij sneuvelen; was zij een sui-generis regime of een mededingingsrechtelijke figuur, dan (misschien) niet13..
2.18. Anderen vonden de handhaving van de geschriftenbescherming niet fraai, maar wel praktisch en inventief14.. Weer anderen meenden dat de wetgever een duidelijke keuze had gemaakt om deze beschermingsvorm te behouden en dat richtlijnconforme interpretatie niet kon of mocht leiden tot een uitleg contra legem15.. In overwegingen van het in eerste aanleg gewezen vonnis weerklinken deze argumenten.
2.19. Uit de parlementaire geschiedenis van de implementatiewet bij de DbRl blijkt dat de wetgever heeft ingezien dat de DbRl geen ruimte meer liet voor geschriftenrechtelijke bescherming van databanken waarvoor de nieuwe sui-generis-regeling geldt (dus: waarin substantieel geïnvesteerd is). Gemeend werd dat die bescherming nog wel aan andere databanken kon worden geboden. In de MvT is hierover te lezen:
‘In ons recht wordt op grond van artikel 10, eerste lid onder 1°, Auteurswet 1912 aan geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter bescherming toegekend. Volgens de Hoge Raad zijn de bepalingen van de Auteurswet overigens niet zonder meer van toepassing op de geschriftenbescherming, zodat de omvang van de geschriftenbescherming niet altijd hetzelfde behoeft te zijn als die van het gewone auteursrecht. In de rechtspraak is de geschriftenbescherming ook van toepassing geacht op electronische verzamelingen van gegevens.
Het criterium voor de auteursrechtelijke bescherming van databanken als neergelegd in artikel 3, eerste lid, van de richtlijn houdt een harmonisatie van de criteria voor de auteursrechtelijke bescherming van databanken in – vgl. overweging 60. Voor ons recht betekent dat dat de richtlijn geen ruimte meer laat voor eventuele toepassing van de zogenaamde geschriftenbescherming op databanken waarvoor de regeling van de richtlijn geldt. In de plaats van de geschriftenbescherming komt de bescherming van het recht sui generis. Volgens de richtlijn, en dit wetsvoorstel, geldt het recht sui generis voor databanken waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. In de toelichting op artikel 1, eerste lid, van artikel I van dit wetsvoorstel is op dat aspekt ingegaan. Indien geen sprake is van een substantiële investering, komt de regeling van de richtlijn en van dit wetsvoorstel niet aan de orde. Dergelijke databanken vallen buiten het geldingsgebied van de richtlijn en het wetsvoorstel. Voor die databanken kan als voorheen een beroep op de geschriftenbescherming gedaan worden.’16.
2.20. Leden van de PvdA-fractie hebben bij verslag de minister gevraagd of ‘er voor deze negentiende eeuwse beschermingsvorm, die de geschriftenbescherming uiteindelijk toch is, in de 21ste eeuw nog een noodzaak is aan te wijzen’ en ‘of het niet beter is de onpersoonlijke geschriftenbescherming af te schaffen’17.. De minister antwoordde:
‘Deze leden vragen vervolgens aandacht voor de verhouding tussen het beschermingsregime van dit wetsvoorstel en de in het huidige recht bestaande bescherming van onpersoonlijke geschriften. Inderdaad zal voor databanken waarbij geen sprake is van een substantiële investering en waarvoor de geschriftenbescherming blijft voortbestaan, de beschermingstermijn van het auteursrecht, 70 jaar, gelden, welke termijn langer is dan de beschermingstermijn voor databanken die onder het wetsvoorstel vallen. Toegegeven kan worden dat dat resultaat niet fraai is. De omvang van de bescherming is echter niet dezelfde. In het wetsvoorstel is de bescherming van de producent exact geregeld. Voor de geschriftenbescherming geldt volgens de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 25 juni 1965, NJ 1966, 116) dat de vraag of en hoe de voorschriften van de Auteurswet 1912 moeten worden toegepast ten aanzien van elk voorschrift afzonderlijk naar de strekking van het voorschrift moet worden beantwoord; de omvang van de bescherming ligt daardoor niet vast. Een producent van een databank waarbij van een substantiële investering sprake is zal daarom, zolang hij een beroep heeft op de regeling van het wetsvoorstel, waarschijnlijk geen beroep doen op de regeling van de geschriftenbescherming.
Na afloop van de termijn van het wetsvoorstel heeft hij een beroep op de geschriftenbescherming van de Auteurswet 1912. De door deze leden genoemde overweging 60 van de richtlijn, die in de richtlijn is uitgewerkt in artikel 14, tweede lid, brengt dit mee. De richtlijnbepaling is in het wetsvoorstel opgenomen in artikel III, onderdeel C.
De praktische betekenis van de geschriftenbescherming zal na de inwerkingtreden van de nieuwe wetgeving, naar ik verwacht, afnemen. Voor databanken waarbij van een substantiële investering sprake is, zal de plaats van de geschriftenbescherming ingenomen worden door de bescherming uit hoofde van de nieuwe wettelijke regeling. De geschriftenbescherming blijft van betekenis voor databanken waarbij niet van een dergelijke investering sprake is, maar daarnaast ook voor geschriften waarbij van een databank geen sprake is, bijvoorbeeld gebruiksaanwijzingen. Omdat de huidige geschriftenbescherming niet alleen databanken betreft, maar ook andere onpersoonlijke geschriften, kwam het niet juist voor deze in het kader van de uitvoering van deze richtlijn af te schaffen.’18.
2.21. Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer kwam het verschil tussen de beschermingstermijn voor geschriften (70 jaar) en voor databanken in de zin van de DbRl (15 jaar) ter sprake19.. Daarnaast werd de minister gevraagd waarom Nederland naar Scandinavisch model geen beroep kon doen op de hiervoor in nr. 2.16 aangehaalde overweging 52 van de considerans. De minister antwoordde:
‘Al sinds 1912 worden volgens de Auteurswet van dat jaar behalve werken als boeken, kranten en tijdschriften ook alle andere geschriften beschermd. Er wordt wel gesproken over de bescherming van onpersoonlijke geschriften. Toen de Auteurswet tot stand kwam, ging het om schouwburgprogramma’s, prijscouranten, predikbeurtenlijsten enzovoorts. Nu gaat het ook om telefoongidsen, puzzelwoordenboeken enzovoorts. Het begrip “geschrift” is in de rechtspraak aldus uitgelegd dat het ook uitgaven in elektronische vorm omvat, bijvoorbeeld cd-roms.
Bij de geschriftenbescherming gaat het om een bescherming tegen klakkeloze nadruk. Het is een regeling van mededingingsrechtelijke aard. Over de vraag of een dergelijke regeling in de Auteurswet hoort te staan, zijn de meningen al vele jaren verdeeld. Een groot deel van de geschriftenbescherming verdwijnt met dit wetsvoorstel. Richtlijn en wetsvoorstel beschermen de databank, elektronisch en niet-elektronisch, waarbij van een substantiële investering sprake is. Dat deel van de geschriftenbescherming vervalt daarom. Gehandhaafd is het restant geschriftenbescherming, waarbij niet van een substantiële investering sprake is. In de praktijk zal dit restant waarschijnlijk niet veel inhouden. Men kan denken aan gebruiksaanwijzingen, bijsluiters en dergelijke. De richtlijn verplicht ons niet ook dit restant te schrappen.
Ik geef toe dat het auteursrecht er niet eenvoudiger op wordt als dit restje geschriftenbescherming gehandhaafd wordt, want bijvoorbeeld de duur van de bescherming is verschillend. Het databankrecht kent een beschermingsduur van 15 jaar. Voor de geschriftenbescherming geldt de normale auteursrechtelijke duur van maar liefst 70 jaar. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag al toegegeven dat dit niet fraai is, maar ik geef er niettemin de voorkeur aan thans binnen de grenzen van de richtlijn te blijven. Ik vind het niet juist om er in het kader van de uitvoering van deze richtlijn toe over te gaan de geschriftenbescherming in haar geheel te schrappen. Als daartoe zou worden besloten, dan moet dat mijns inziens in een andere context gebeuren. Een andere reden om de geschriftenbescherming thans niet te schrappen, wordt gevormd door de programmagegevens. Daarvoor is de geschriftenbescherming thans nog van belang.20.
[…]
Een van de punten van kritiek op de richtlijn, in ieder geval in Nederland, is dat deze te ver doorschiet in de bescherming van de producent. Daarom is gezocht naar mogelijkheden om het recht van de producent verder te beperken dan artikel 9 van de richtlijn tot dusverre doet. De vraag is gerezen of overweging 52 in het kader van de richtlijn die mogelijkheid biedt. Overweging 52 maakt het landen die al een recht kenden dat verwant is aan het databankrecht van de richtlijn, mogelijk de beperkingen die traditioneel volgens hun wetgeving golden, te handhaven voor het nieuwe databankrecht. Het staat vast dat de Scandinavische landen een beroep kunnen doen op overweging 52. Kan Nederland dit dan ook doen? Wij hadden immers al de geschriftenbescherming. Het antwoord is neen. Nederland kan geen beroep doen op die overweging. Dat blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de overweging. Overweging 52 is pas in de fase van Coreper, het Comité des représentants permanents, tot stand gekomen na een bilateraal overleg tussen Denemarken en de Europese Commissie. Voorzover bekend, ging het daarbij trouwens om beperkingen ten behoeve van blinden, slechtzienden en doven. Uit de instructie voor onze permanente vertegenwoordiger blijkt dat Nederland zich, evenals de andere lidstaten, niet heeft willen verzetten tegen deze speciale overweging, dit met het oog op de Scandinavische landen. Nederland kan daar zelf dus geen beroep op doen. Deze uiteenzetting is van belang, omdat het amendement van mevrouw Scheltema eigenlijk niet past in de richtlijn en wij dus naar mijn mening geen beroep kunnen doen op overweging 52. Mevrouw Scheltema wil namelijk een nieuwe beperking van het recht van de producent. Daarmee komen wij in strijd met de richtlijn. De beperkingen van het recht van de producent zijn in de richtlijn opgesomd in artikel 9. Deze richtlijn laat het niet toe een nieuwe beperking op het databankrecht op te nemen.’21.
En:
‘Ik heb bepleit de geschriftenbescherming niet in haar geheel te schrappen. Voor de bescherming van de programmagegevens van de omroepen is de geschriftenbescherming thans nog van belang. Als de geschriftenbescherming nu zou worden geschrapt, heeft dat direct gevolgen voor de bescherming van deze gegevens. Nu kan men van mening verschillen over het onderwerp verschaffing van programmagegevens door omroepen aan derden, maar een discussie daarover behoort niet in dit debat thuis. Het gaat om een onderwerp dat in eerste instantie de staatssecretaris van Cultuur aangaat. Daar komt nog bij dat de zaak op het moment onder de rechter is, terwijl ook de Nederlandse mededingingsautoriteit met het onderwerp bezig is. Om al deze redenen zou ik graag zien dat het gedeelte van de geschriftenbescherming dat na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel blijft bestaan, thans niet wordt geschrapt.22.
[…]
Heeft de Nederlandse regering in Brussel zitten slapen? Ik weet het niet. Ik ben onvoldoende op de hoogte van de achtergronden van de onderhandelingen om daar een oordeel over te kunnen geven.’23.
2.22. In het in 2002 gewezen arrest NVM/De Telegraaf (‘El Cheapo’),24.sprak de Hoge Raad zich voor het eerst uit over de Dw en over de geschriftenbescherming sinds de invoering van de Dw. In dit arrest is de Hoge Raad er impliciet van uitgegaan – het was geen afzonderlijk onderwerp in dit debat – dat de geschriftenbescherming naast DbRl kon blijven bestaan.
2.23. De door enige rechtbanken25.na inwerkingtreding van de Dw gegeven oordelen over de verzoenbaarheid van de geschriftenbescherming met het Unierecht vertonen gelijkenissen met het oordeel van de rechtbank Utrecht in de onderhavige zaak. De kern van deze rechtspraak is deze: uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bewust de geschriftenbescherming voor databanken waarin niet substantieel geïnvesteerd is heeft willen handhaven; weliswaar dient nationaal recht zoveel mogelijk richtlijnconform te worden uitgelegd, maar dat kan niet leiden tot een uitleg in strijd met de uitdrukkelijke keuze van de wetgever.
2.24. De meest recente debatronde over het bestaansrecht van geschriftenbescherming is ingeluid door het arrest van het HvJEU van 1 maart 2012, C-604/10 (Football Dataco/Yahoo)26.. In die zaak ging het om wedstrijdkalenders van prof-voetbalcompetities in England en Schotland. Football Dataco stelde deze kalenders op volgens specifieke regels en in verschillende fasen. Yahoo maakte commercieel gebruik van deze kalenders en werd daarom door Football Dataco in rechte betrokken. De verwijzende rechter stelde prejudiciële vragen over de DbRl, die voor zover hier van belang hierop neerkwamen: (i) onder welke voorwaarden kan een databank auteursrechtelijke bescherming genieten, en (ii) sluit de DbRl uit dat nationaal recht de auteursrechtelijke bescherming van databanken uitstrekt tot databanken die niet aan de vereisten van de DbRl voldoen?
2.25. Na vooropstelling, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak27.dat wedstrijdkalenders weliswaar databanken zijn, maar geen sui-generis-databankrechtelijke bescherming kunnen genieten onder art. 7 DbRl, ging het Hof in op de vraag naar auteursrechtelijke bescherming onder art. 3 lid 1 DbRl met het daar vermelde criterium van een ‘eigen intellectuele schepping’. Nu had het Hof van Justitie inmiddels op basis van een andere richtlijn, de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG28.harmoniserende uitspraken gedaan over de aan een ‘werk’ in het algemeen te stellen oorspronkelijkheidseis, wil dit voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen: o.m. in Infopaq-I (HvJ EG 16 juli 2009, C-5/0829.) en Premier League (HvJ EU 4 oktober 2011, C-403/08, C-429/0830.). Daarop voortbordurend overwoog het hof:
‘38. Wat de samenstelling van een databank betreft, is aan dit oorspronkelijkheidscriterium voldaan wanneer de maker ervan, bij de keuze of de rangschikking van de gegevens van deze databank, zijn creatieve vaardigheden op een originele manier tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes (zie, naar analogie, eerdergenoemde arresten Infopaq International, punt 45; Bezpečnostní softwarová asociace, punt 50, en Painer, punt 89) en zo in staat is zijn werk een “persoonlijke noot” te geven (arrest Painer, reeds aangehaald, punt 92).
39. Aan dit criterium is echter niet voldaan wanneer voor de samenstelling van de databank technische overwegingen, regels of beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid (zie, naar analogie, eerdergenoemde arresten Bezpečnostní softwarová asociace, punten 48 en 49, alsook Football Association Premier League e.a., punt 98).
40. Blijkens zowel artikel 3, lid 1, als punt 16 van de considerans van richtlijn 96/9, mogen bij de vaststelling of een databank ingevolge deze richtlijn in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming, geen andere criteria dan het oorspronkelijkheidscriterium worden gehanteerd.’
2.26. De tweede prejudiciële vraag beantwoordde het hof in de volgende zin:
‘52. Gelet op een en ander, moet op de tweede vraag worden geantwoord dat richtlijn 96/9 aldus dient te worden uitgelegd dat zij, onder voorbehoud van de overgangsregeling van artikel 14, lid 231., ervan, zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die aan onder de definitie van artikel 1, lid 2, ervan vallende databanken auteursrechtelijke bescherming biedt onder andere voorwaarden dan deze van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.’
2.27. In een uitvoerig gemotiveerd vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam32., gewezen na het Football Dataco-arrest, weerklinken echter nog de overwegingen van de in nr. 2.23 genoemde rechtspraak van feitenrechters. De zaak betrof een geschil tussen de Nederlandse Publieke Omroep en De Telegraaf over publicatie van programmagegevens. De Telegraaf verweerde zich tegen de vordering van de NPO, die mede op de geschriftenbescherming was gestoeld, met een beroep op het Football Dataco-arrest. De voorzieningenrechter overwoog:
‘4.17. Volgens de Telegraaf c.s. volgt uit het Dataco-arrest dat aan databanken geen auteursrechtelijke bescherming mag worden geboden ingeval deze databanken niet door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen. Dat betekent dat de bescherming die artikel 10 Aw aan databanken biedt in strijd is met de Databankenrichtlijn . De Telegraaf c.s. verwijst vervolgens naar een door het (toen nog) HvJ EG op 4 juli 1996 gedane uitspraak (Adeneler), waarin is bepaald dat op de nationale rechter de verplichting rust om ‘al het mogelijke’ te doen om de volle werking van een aan de orde zijnde richtlijn te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling. Het voorgaande brengt volgens de Telegraaf c.s. met zich dat artikel 10 Aw zodanig moet worden uitgelegd dat bescherming van programmagegevens, die naar haar mening geen intellectuele schepping van de maker vormen, hier niet onder valt. Volgens de Telegraaf c.s. bevatten de artikelen 3:28 en 2:140 van de Mediawet 2008 slechts een omkering van bewijslast ingeval van vermeende inbreuk op een auteursrecht, zodat die artikelen niet aan richtlijnconforme interpretatie van artikel 10 Aw in de weg staan.
4.18. De Omroepen betwisten in de eerste plaats dat de programmagegevens geen intellectuele schepping van de maker vormen. Daarnaast wijzen zij erop dat, zoals door het HvJ EG eveneens in het Adeneler-arrest is bepaald, de op de nationale rechter rustende plicht tot richtlijnconforme interpretatie wordt beperkt door de algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht. Ook is in het Adeneler-arrest beslist dat de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie niet kan dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht. Een uitleg van artikel 10 Aw zoals door de Telegraaf c.s. voorgestaan overschrijdt deze grenzen, aldus de Omroepen. […] Vervolgens stellen de Omroepen dat artikel 10 Aw niet zozeer een auteursrechtelijke maar een mededingingsrechtelijke bescherming biedt, welke volgens de Databankenrichtlijn onverlet wordt gelaten.
4.19. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Wat betreft de vraag of programmagegevens een intellectuele schepping van de maker vormen wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen. Nu geoordeeld moet worden dat de programmagegevens niet voldoen aan het oorspronkelijkheidsvereiste dient derhalve de vraag aan de orde te komen of zij wel vallen onder de in artikel 10 Aw geregelde geschriftenbescherming, in aanmerking genomen het bepaalde in het Dataco-arrest en de volgens het Adeneler-arrest op de rechter rustende verplichtingen.
4.20. De bescherming die de programmagegevens thans genieten is geregeld in artikel 10 lid 3 Aw. Dit lid luidt als volgt: […]. De tekst van dit artikel bevat derhalve niet het in het Dataco-arrest genoemde vereiste dat de verzameling een uiting is van de creatieve vrijheid van de maker. Het bij wijze van richtlijnconforme interpretatie toevoegen van een dergelijk vereiste aan de wet staat op zijn minst genomen op gespannen voet met de in het Adeneler-arrest opgenomen beperking dat de nationale rechter de wet niet contra legem uit mag leggen.
4.21. Daarbij is van belang dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in antwoord op vragen vanuit de Eerste Kamer heeft verklaard dat de vraag of het Dataco-arrest consequenties heeft voor de Auteurswet nog wordt bestudeerd. Het beginsel van scheiding der machten noopt de rechter tot terughoudendheid bij het vooruitlopen op een eventuele wetswijziging. Bovendien is door de Omroepen, met een beroep op literatuur en wetsgeschiedenis, betoogd dat de geschriftenbescherming van artikel 10 Aw (mede) een mededingingsrechtelijke achtergrond heeft. De Databankenrichtlijn verzet zich niet tegen bepalingen die ongeoorloofde mededinging tegengaan. De voorzieningenrechter dient er derhalve rekening mee te houden dat, ook ingeval de wetgever van oordeel zou zijn dat artikel 10 Aw in zijn huidige vorm niet kan blijven bestaan, hetgeen daarin zakelijk wordt bepaald (nl. een verbod op klakkeloos overnemen) vervolgens op een andere, met de richtlijn in overeenstemming te brengen wijze zal worden geregeld in een mededingingsrechtelijke regeling. Ook dit verzet zich tegen het bij wijze van richtlijnconforme interpretatie toevoegen van de oorspronkelijkheidstoets aan artikel 10 lid 3 Aw.
[…]
4.25. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat in het Adeneler-arrest ook is aangegeven dat de grens van de richtlijnconforme interpretatie mede wordt bepaald door het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens de Telegraaf c.s. is dat hier in zoverre niet aan de orde dat, gelet op de heersende opinie onder de juristen, de Omroepen ermee rekening hadden moeten en kunnen houden dat het HvJ EU op enig moment een uitspraak zou doen waarin de geschriftenbescherming zoals geregeld in artikel 10 Aw als strijdig met de Databankenrichtlijn zou worden geoordeeld.
4.26. De voorzieningenrechter volgt de Telegraaf c.s. hierin niet. Tussen partijen is niet in geschil dat vanaf het moment van de invoering van de Databankenrichtlijn in de literatuur is betoogd dat de geschriftenbescherming hiermee onverenigbaar zou zijn. Echter, ook de beperkingen die in het Adeneler-arrest aan de mogelijkheden voor richtlijnconforme interpretatie worden gegeven waren bekend. In het bijzonder de beperking dat richtlijnconforme interpretatie niet tot een uitleg contra legem mag leiden, biedt een tegenwicht aan de in de literatuur gesignaleerde onverenigbaarheid, temeer nu in de met onderhavige zaak vergelijkbare rechtspraak reeds eerder is geoordeeld dat dit beginsel aan de weg staat aan richtlijnconforme interpretatie als door de Telegraaf c.s. bepleit.
4.27. Gelet op het feit dat hetgeen de Telegraaf c.s. voorstaat op gespannen voet staat met het beginsel dat de nationale rechter de wet niet contra legem uit mag leggen, de mogelijk mededingingsrechtelijke strekking die aan artikel 10 Aw moet worden toegekend, de aangehaalde bepalingen uit de Mediawet 2008 , de beperkte mogelijkheden voor anticiperende interpretatie, het rechtszekerheidsbeginsel en het hiervoor nog niet expliciet aan de orde gestelde feit dat richtlijnen zich primair richten tot nationale overheden, mede in ogenschouw genomen dat het Dataco-arrest betrekking heeft op andere informatie dan programmagegevens, acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de Telegraaf nu (al) gerechtigd is programmagegevens voor de navolgende week te publiceren en de vordering van de Omroepen in een bodemprocedure op de door de Telegraaf c.s. aangevoerde gronden zal worden afgewezen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat zij af dient te gaan op hetgeen de bodemrechter naar verwachting zal oordelen bij de huidige stand van zaken.’
2.28. In de vakliteratuur zijn de schrijvers die zich na Football Dataco/Yahoo over de materie hebben gebogen, allen meer of minder stellig van oordeel dat geschriftenbescherming niet langer voor databanken kan worden ingeroepen. Ik noem Numann33., Visser34., Hugenholtz35., Ringnalda36., Peijnenburg37., Derclaye38.en Beunen39..
2.29. Daarbij speelt een doorslaggevende rol dat de al genoemde Auteursrechtrichtlijn (hierna: ARl) maximumharmonisatie van het auteursrechtelijk werkbegrip met zich blijkt te hebben gebracht, en dat rechtspraak van het Hof van Justitie – waaronder de al genoemde arresten Infopaq-I, Premier League en Football Dataco – duidelijk heeft gemaakt dat voor auteursrechtelijke bescherming van alle soorten werken, inclusief databanken of gegevensverzamelingen, een ‘eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk’ is vereist. Richtlijnconforme interpretatie van art. 10 Aw noopt dan tot de conclusie dat onpersoonlijke geschriften die het object zijn van de geschriftenbescherming niet aan de werktoets voldoen en daarom geen auteursrechtelijke bescherming mogen genieten.
2.30. De vraag of de geschriftenbescherming niettemin nog bestaansrecht heeft, wordt soms gekoppeld aan de kwalificatie van de rechtsfiguur. Zoals ik in nr. 2.17 aanstipte: wordt zij beschouwd als een vorm van auteursrechtelijke bescherming, dan zou zij Unierechtelijk ontoelaatbaar zijn.40.Wordt zij evenwel gezien als een bescherming van economische prestaties althans een bescherming tegen oneerlijke mededinging, dan zou dat anders (kunnen) liggen. Onder anderen Beunen stelt dat ongeoorloofde-mededingingsbescherming op grond van art. 13 DbRl toelaatbaar is, maar zij concludeert dat de geschriftenbescherming een hybride rechtsfiguur is en zij laat de toelaatbaarheid ervan daarom in het midden41.. Derclaye bestrijdt overigens de toelaatbaarheid van mededingingsrechtelijke beschermingsvormen, omdat het bestaan ervan afbreuk doet aan het functioneren van de interne markt en het vrije verkeer van goederen en diensten42..
2.31. Tegenstanders van de afschaffing van de geschriftenbescherming wijzen vanzelfsprekend op de hiervoor al genoemde argumenten dat de wetgever uitdrukkelijk heeft besloten de geschriftenbescherming te handhaven, dat de Hoge Raad dat ook heeft gedaan in het arrest NVM/Telegraaf, en dat richtlijnconforme interpretatie afstuit op ontoelaatbaarheid van uitleg contra legem43..
2.32.1. Medio 2012 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, (mede) tegen de achtergrond van de in het regeerakkoord neergelegde streven naar modernisering van het auteursrecht en naar aanleiding van het Football Dataco-arrest, de Commissie Auteursrecht44.verzocht te adviseren over de verenigbaarheid van de Nederlandse geschriftenbescherming met het Unierecht.
De Commissie kwam tot de conclusie dat de geschriftenbescherming niet langer van toepassing kan zijn op programmagegevens en andere gegevensverzamelingen die zijn aan te merken als databank in de zin van art. 1 Dw45.. Zij adviseerde daarom de Auteurswet op dit punt aan te passen, en wel door het opnemen van een bepaling in art. 10 Aw die regelt dat de bescherming van geschriften zonder persoonlijk karakter die geen werk in auteursrechtelijke zin vormen (art. 10 lid 1 onder 1, slotwoorden, Aw) niet van toepassing is op databanken. Daarbij wees de Commissie op het volgende:
‘Het begrip ‘databanken’ moet daarbij worden gedefinieerd overeenkomstig art. 1 Databankenrichtlijn en niet zoals in art. 1 Dw. Deze laatste bepaling ziet uitsluitend op databanken waarvoor het sui generis databankenrecht geldt, namelijk databanken waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. In art. 10 lid 4 Aw is al bepaald dat dergelijke databanken niet onder het begrip ‘geschriften’ in art. 10 lid 1 onder 1 Aw vallen. Het gaat hier juist om het buiten de geschriftenbescherming plaatsen van gegevensverzamelingen die als databank in de zin van art. 1 Databankenrichtlijn zijn aan te merken en die onvoldoende oorspronkelijk zijn om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen.’
De omschrijving van ‘databank’ in art. 1, lid 2 DbRl bevat (immers) niét het criterium van de substantiële investering, maar luidt eenvoudigweg:
‘een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk’.
2.32.2. Ik wijs erop dat in deze visie van de Commissie Auteursrecht het doek valt voor het (in cassatie enig overgebleven) beroep van Ryanair op geschriftenrechtelijke bescherming van haar databank.
2.33. Terzijde: De Commissie stond ook nog stil bij geschriften die (zelfs) niét zijn aan te merken als databank in de zin van art. 1 Dw, waarbij de Commissie als voorbeelden noemt: bijsluiters, gebruiksinstructies, bladmuziek van niet meer beschermde, niet bewerkte muziekwerken, spelregels, eenvoudige kookrecepten en nieuws- en gemengde berichten:
‘Hoewel het Hof van Justitie – buiten geschriften die onder de reikwijdte van de Databankenrichtlijn vallen – nergens expliciet heeft beslist dat er geen ruimte is binnen het auteursrecht voor bescherming van andere onpersoonlijke geschriften die geen ‘eigen intellectuele schepping’ van de maker zijn, lijkt de recente rechtspraak van het Hof van Justitie (en met name de arresten Infopaq I, BSA en Painer)[…] mee te brengen dat auteursrechtelijke bescherming in het algemeen slechts openstaat voor geschriften die het resultaat zijn van een ‘eigen intellectuele schepping’ van de maker. Als dat het geval is, en de geschriftenbescherming inderdaad als auteursrechtelijke bescherming in de zin van de Auteursrechtrichtlijn moet worden aangemerkt – het oordeel daarover van het HvJEU is nog niet gegeven – dan zou er in het geheel geen plaats meer zijn voor de Nederlandse geschriftenbescherming, althans niet als pseudo-auteursrecht. Dit zou aanleiding kunnen zijn om de geschriftenbescherming volledig af te schaffen’.
De Commissie toonde zich inderdaad voorstander van volledige afschaffing van de geschriftenbescherming (in de (overigens vaker gesuggereerde) eenvoudige wetstechnische vorm van schrapping van het woord ‘alle’ in art. 10 lid 1 onder 1 Aw), maar suggereerde nog een nader onderzoek naar de economische gevolgen van zo’n totale afschaffing.
2.34. In een op 11 februari 2013 ter consultatie gepubliceerd concept-wetsvoorstel46.koos de Staatssecretaris voor de totale afschaffing van de geschriftenbescherming. In de concept-MvT zijn daartoe de volgende redenen vermeld:
- -
geschriftenbescherming beschermt investeringen die aan het geschrift ten grondslag liggen in plaats van creatieve prestaties, terwijl het auteursrecht juist slechts dat laatste beoogt te beschermen en voor bescherming van investeringen geen afzonderlijke regeling nodig is;
- -
geschriftenbescherming kan in de weg staan aan vrije verspreiding van feitelijke informatie;
- -
eventuele rechtsonzekerheid over de toelaatbaarheid van de geschriftenbescherming voor databanken in het licht van het arrest Football Dataco van het HvJ EU, wordt weggenomen;
- -
de afschaffing van geschriftenbescherming werkt concurrentiebevorderend47..
2.D. Art. 24a: noodzakelijk normaal gebruik door rechtmatige gebruiker
2.D.1. Algemeen
2.35. De auteursrechtelijke bescherming van gegevensverzamelingen kent nog een beperking in de vorm van art. 24a Aw. Dit artikel luidt:
‘1. Als inbreuk op het auteursrecht op een verzameling als bedoeld in artikel 10, derde lid, wordt niet beschouwd de verveelvoudiging, vervaardigd door de rechtmatige gebruiker van de verzameling, die noodzakelijk is om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik te maken van de verzameling.
2. Indien de rechtmatige gebruiker slechts gerechtigd is tot het gebruik van een deel van de verzameling geldt het eerste lid slechts voor de toegang tot en het normaal gebruik van dat deel.
3. Bij overeenkomst kan niet ten nadele van de rechtmatige gebruiker worden afgeweken van het eerste en tweede lid.’
2.36. Artikel 24a Aw is ingevoerd in 1999 bij gelegenheid van de implementatie van de DbRl en is gebaseerd op art. 6 lid 1 en art. 15 DbRl, luidende:
‘Art. 6. 1. De rechtmatige gebruiker van een databank of kopieën daarvan kan zonder toestemming van de maker van de databank alle in artikel 5 bedoelde handelingen verrichten die noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot en normaal gebruik te maken van de inhoud van de databank. Voor zover de rechtmatige gebruiker toestemming heeft om slechts een deel van de databank te gebruiken, geldt dit lid slechts voor dat deel.’
respectievelijk:
‘Art. 15. Elk met artikel 6, lid 1, en artikel 8 strijdig contractueel beding is nietig.’
2.37. Overweging 34 van de considerans bij de DbRl zegt hierover:
‘Overwegende echter dat wanneer de rechthebbende erin heeft toegestemd een kopie van de databank aan een gebruiker ter beschikking te stellen, hetzij via een on line dienst, hetzij via een andere vorm van verspreiding, die rechtmatige gebruiker zich toegang moet kunnen verschaffen tot de databank en deze moet kunnen gebruiken in overeenstemming met de doeleinden en de gebruikswijzen die zijn vastgesteld in de licentieovereenkomst met de rechthebbende, zelfs indien voor die toegang en dat gebruik handelingen moeten worden verricht waarvoor normaliter toestemming nodig is’.
2.38. Bij het opstellen van art. 6 DbRl heeft de Uniewetgever inspiratie geput uit art. 5 van de Softwarerichtlijn (SwRl)48., waarin ook het begrip ‘rechtmatige verkrijger’ al was gehanteerd:
‘1. Tenzij bij overeenkomst uitdrukkelijk anders bepaald is, is voor de in artikel 4, onder a) en b), genoemde handelingen49.geen toestemming van de rechthebbende vereist wanneer deze handelingen voor de rechtmatige verkrijger noodzakelijk zijn om het computerprogramma te kunnen gebruiken voor het beoogde doel, onder meer om fouten te verbeteren.
2. Het maken van een reservekopie door een rechtmatige gebruiker van het programma kan niet bij overeenkomst worden verhinderd indien die kopie voor bovenbedoeld gebruik nodig is.
3. De rechtmatige gebruiker van een kopie van een programma is gemachtigd om zonder toestemming van de rechthebbende de werking van het programma te observeren, te bestuderen en uit te testen, ten einde vast te stellen welke ideeën en beginselen aan een element van het programma ten grondslag liggen, indien hij dit doet bij het rechtmatig laden of in beeld brengen, de uitvoering, transmissie of opslag van het programma.’
‘Tenzij anders is overeengekomen, wordt niet als inbreuk op het auteursrecht op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 12° [= ‘computerprogramma’s en het voorbereidend materiaal’, A-G], beschouwd de verveelvoudiging, vervaardigd door de rechtmatige verkrijger van een exemplaar van eerder genoemd werk, die noodzakelijk is voor het met dat werk beoogde gebruik. De verveelvoudiging, als bedoeld in de eerste zin, die geschiedt in het kader van het laden, het in beeld brengen of het verbeteren van fouten, kan niet bij overeenkomst worden verboden.’
2.39. Beide bepalingen beogen te voorkomen dat het loutere beoogde gebruik van een computerprogramma reeds een auteursrechtelijke inbreuk oplevert en daarmee aparte toestemming vereist is voor elke legitieme gebruikshandeling50.. Eenzelfde ratio ligt ten grondslag aan art. 6 DbRl, zo blijkt bijv. uit het Explanatory Memorandum bij de eerste concept-DbRl:
‘6.1 The preceding paragraphs (Article 5) dealt with rights in the selection or arrangement of the contents of the database. Technically speaking an infringement of the selection or arrangement
would take place every time the database was accessed if no specific derogation were provided since accessing the database, of necessity, involves performance of some of the restricted acts, notably the act of reproduction. Therefore in Article 6 a provision has been introduced that where the contract for the supply of database goods or services regulates the use which can be made of that database, it is not necessary for the user to seek further authorization to carry out acts necessary to use the database in conformity with his contract.
6.2 This is also the case where the contract does not regulate a particular aspect of use or where no contract regulating use exists at all. Then the user who is a lawful acquirer of the database is able to access the database and use it, that is to say, consult the database.
6.3 This implied permission to use the database only refers to the question of whether rights in the database itself would be infringed by such use, that is to say, rights in the selection or arrangement of the contents. The question of infringement of rights in the contents, for example by downloading or adapting the contents, is decided not by Article 6, but by Articles 7 and 8’51..
2.40.1. Uit het voorgaande blijkt dat art. 6b DbRl en het corresponderende art. 24a Aw naar hun oorspronkelijk bedoeling slechts een beperkte betekenis hebben. Ik licht dit nog als volgt toe.52.
2.40.2. De voorafgaande Software-richtlijn van 1991 had – na de nodige discussie in politiek en literatuur – de toen nogal revolutionaire stap gezet om de bij het (gewone) gebruik van een computerprogramma technisch noodzakelijke reproductie ervan (binnen de stand-alone PC of on-line) als een in beginsel auteursrechtelijk relevante reproductie aan te merken. (Dat was een stap die nooit gezet was ten aanzien van het lezen van een boek, hoewel ook daar technisch gesproken een reproductie plaats heeft, nl. op het netvlies; om over opslag in de hersenen niet te spreken.) Tegenover dit succes voor degenen die een maximale auteursrechtelijke bescherming van computerprogramma’s nastreefden, moest natuurlijk een concessie staan in de vorm van een wettelijke beperking van een zo vergaand reproductierecht. Die kwam er in de vorm van art. 5 lid 1 (nog iets verruimd in leden 2 en 3 van art. 5 SwRl).
2.40.3. Ten tijde van de totstandkoming van de DbRl was het (zeer) ruime reproductiebegrip van de SwRl geen ‘auteursrechtbreed’ gemeengoed, maar het vond wél meer en meer aanhang. Omdat gebruik van een elektronische databank (nog afgezien van daarin veelal opgenomen programmatuur) technisch gezien ook onvermijdelijke reproductie meebrengt, heeft de DbRl ten deze het systeem van de Softwarerichtlijn gevolgd: enerzijds een zeer ruim reproductiebegrip, anderzijds een wettelijke beperking daarvan zodat geen (nadere) toestemming nodig is voor het beoogde c.q. normale gebruik van het object.
2.40.4. In de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG is het (zeer) ruime reproductiebegrip ten slotte als uitgangspunt ‘auteursrechtbreed’ aanvaard. Vgl. art. 2, aanhef en slot:
‘De lidstaten voorzien […]
in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.’
Tegelijkertijd nam de ARl in art. 5 lid 1 de volgende uitzondering53.op:
‘1. Tijdelijke reproductiehandelingen, als bedoeld in artikel 2, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procédé en die worden toegepast met als enig doel:
a. a) de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon
of
b) een rechtmatig gebruik
van een werk of ander materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, zijn van het in artikel 2 bedoelde reproductierecht uitgezonderd.’54.
2.41. Tegen deze achtergrond is de historische strekking van art. 6 DbRl resp. 24a Aw (waartoe ik mij nu weer beperk) dus: het voorkomen van een extra toestemmingsvereiste voor technisch noodzakelijke reproducerende gebruikshandelingen, uitgaande van een overigens ‘rechtmatig’ en ‘normaal’ gebruik. Hoe belangrijk ook: een beperkte strekking.
2.D.2. ‘Rechtmatige gebruiker’ en ‘normaal gebruik’
2.42.1. Blijkens de tekst van art. 6 lid 1 DbRl veronderstelt de toepasselijkheid van de beperking een ‘rechtmatige gebruiker’ en ‘normaal gebruik van de inhoud van de databank’.
2.42.2. Dat is niet hetzelfde als: ‘gebruik met toestemming van de rechthebbende’ en ‘binnen de overeengekomen grenzen’.
2.42.3. De voor de hand liggende reden waarom art. 6 lid 1 DbRl niet in laatstbedoelde zin geredigeerd is, is dat er ook rechtmatige gebruikers kunnen zijn die niét een (licentie-) overeenkomst met de auteursrechthebbende op de databank hebben. Dat doet zich met name voor in het geval van ‘uitputting’ van het recht, doordat een rechtmatig verkregen exemplaar van een (off-line) databank op rechtmatige wijze in handen komt van een opvolgende eigenaar55.. De EU-wetgever is er – voor de Nederlandse jurist niet verrassend – klaarblijkelijk van uitgegaan dat gebruiksvoorwaarden die een auteursrechthebbende eenvoudig aan een in het verkeer gebracht ‘off-line’-product ‘hangt’ niet binden; en dat in het geval van een (eventueel) wél contractueel gebonden koper van een ‘off-line’-product, diens verplichtingen niet overgaan op een derde verkrijger.
2.43.1. Aldus de voor de hand liggende reden voor de redactie in art. 6 lid 1 DbRl van de toelaatbaarheidsvoorwaarden voor een beroep op de exceptie.
2.43.2. Het verbaast niet dat in de literatuur vervolgens gespeculeerd wordt over de invulling daarvan. Daarbij lijkt de noodzaak van een autonome Unierechtelijke invulling geen issue te zijn. M.i. wordt daarvan terecht uitgegaan.56.
2.43.3. Volgens Hugenholtz dient de beoordeling van handelingen die kwalificeren als normaal gebruik van de gegevensverzameling, te geschieden:
‘both in the light of the terms and conditions of the user license agreement (recital 34) and, objectively, in the light of normal practice, particularly in cases where a user license is absent. Acts of browsing and downloading certainly constitute normal use, but are probably already expected as acts necessary to use the database’.57.
2.43.4. Von Lewinsky legt de nadruk op de licentieovereenkomst en in het bijzonder het oogmerk (‘purpose’) ervan. Volgens haar wordt toegestaan gebruik voornamelijk bepaald door de licentievoorwaarden, zodat:
‘Article 6 (1) covers only those incidental acts that are necessary for the access to the database and for use according to the contract. The Directive considers these acts as economically dependent and therefore as legally irrelevant.’58.
Ontbreekt een licentieovereenkomst, dan dient de betekenis van normaal gebruik volgens Von Lewinsky worden afgeleid uit objectieve criteria, zoals de gangbare wijze waarop een bepaalde verzameling wordt gebruikt, met inachtneming van de ‘prevailing opinion of the relevant public’59..
2.44.1. In de onderhavige zaak tussen Ryanair en PR Aviation is geen sprake van een ‘off-line’ databank en geen sprake van een ‘uitputtingssituatie’ m.b.t. een stoffelijk voorwerp waarin de databank is vervat. Het gaat om gebruik door PR Aviation van een on-line databank van Ryanair.
2.44.2. Voorts behoort tot de door het gerechtshof te Amsterdam vastgestelde feiten:
‘3.4 De website van Ryanair werkt thans zo dat bezoekers moeten aangeven dat zij de gebruiksvoorwaarden op de website van Ryanair accepteren (door het zetten van een vinkje in het daartoe bestemde hokje), alvorens een zoekopdracht te kunnen uitvoeren’,
terwijl er blijkens de eveneens vaststaande feiten van moet worden uitgegaan dat gebruik van gegevens als door PR Aviation gemaakt door die gebruiksvoorwaarden (nu juist) niét toegelaten wordt.
2.44.3. Toch heeft het gerechtshof te Amsterdam art. 24a Aw (resp. art. 6 lid 1 DbRl) van toepassing geoordeeld.
2.45.1. Daarmee heeft het hof aan deze bepalingen een uitleg gegeven die de vraag oproept of de in die bepalingen vermelde criteria (rechtmatige gebruiker, normaal gebruik) óók – en wel dwingendrechtelijk, vgl. art. 15 DbRl en art. 24a lid 3 Aw – van toepassing (kunnen) zijn in een geval waarin de toegang tot de databank niet onrechtmatig wordt verkregen, maar het gemaakte gebruik ervan afwijkt van de voor die toegang door de houder van de databank gestelde voorwaarden.
Klaarblijkelijk is het hof uitgegaan van een – door de beschikbaarstelling op internet – door Ryanair gegeven impliciete toestemming tot raadpleging van haar databank, wat volgens het hof de rechtmatigheid impliceert. Verder heeft het hof – ampel gemotiveerd – aangegeven dat hij de wijze van gebruik door PR Aviation ‘normaal’ acht. In de opvatting van het hof kan het ‘afvinkvereiste’ ter accordering van door Ryanair gestelde gebruiksvoorwaarden – in verband met het dwingendrechtelijk toegelaten ‘normaal gebruik’ – het handelen van PR Aviation niet als inbreukmakend doen (dis-)kwalificeren.
2.45.2. Bij de bespreking van desbetreffende klachten van Ryanairs cassatiemiddel zal blijken dat ik deze opvatting – hoewel naar mijn mening de historische oorsprong van art. 6 lid 1 DbRl te buiten gaand – niet onverdedigbaar acht, zodat ik op dit punt zal concluderen tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1. Het cassatiemiddel bestaat, afgezien van een bezemklacht, uit één hoofdklacht (onderdeel 1) en een reeks subsidiair aangevoerde klachten (onderdeel 2) met betrekking tot de toepasselijkheid van art. 24a Aw respectievelijk de toepassing ervan in verband met Ryanairs gebruiksvoorwaarden.
3.2. Beide onderdelen richten zich tegen rov. 4.16 t/m 4.23 van het arrest a quo. Ik geef deze overwegingen weer:
‘4.16 Met grief 2 betoogt PR Aviation dat auteursrechtelijke bescherming van geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter in strijd is met het geharmoniseerde werkbegrip uit richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (Pb. L 167/10, ook aangeduid als de Auteursrechtrichtlijn) en met artikel 3 lid 1 van de DbRl. PR Aviation beroept zich daarbij op het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2009 in zaak C-5/08 (Infopaq International A/S tegen Danske Dagblades Forening). In haar visie dwingt richtlijnconforme interpretatie van artikel 10 Auteurswet ertoe dat het auteursrecht slechts kan gelden voor oorspronkelijke werken. Met grief 3 betoogt PR Aviation dat de digitale informatie van Ryanair in elk geval niet is te beschouwen als een geschrift waarvoor de bescherming van artikel 10 Auteurswet geldt. Naar volgt uit de beoordeling van grief 6 hierna behoeven deze grieven geen afzonderlijke bespreking. Met grief 6 betoogt PR Aviation dat, ook als Ryanair een auteursrecht op de digitale gegevens zou toekomen, PR Aviation daarop geen inbreuk maakt, nu het haar op grond van artikel 24a Auteurswet vrijstaat gebruik te maken van de gegevensverzameling. Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief. Daartoe overweegt het hof het volgende.
4.17 Op grond van artikel 24a lid 1 Auteurswet wordt niet als inbreuk op het auteursrecht op een verzameling als bedoeld in artikel 10 lid 3 van deze wet beschouwd de verveelvoudiging, vervaardigd door de rechtmatige gebruiker van de verzameling, die noodzakelijk is om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik te maken van de verzameling.
4.18 Niet in geschil is dat de vluchtgegevens die via de website van Ryanair openbaar worden gemaakt, een systematisch en methodisch geordende en afzonderlijk met elektronische middelen toegankelijke gegevensverzameling vormen in de zin van artikel 10 lid 3 Auteurswet.
4.19 Het hof constateert verder dat Ryanair deze gegevens op het internet (kosteloos) openbaar toegankelijk maakt en dat PR Aviation daar, net als andere bezoekers van de website, gebruik van maakt. Naar het oordeel van het hof handelt PR Aviation daarbij niet onrechtmatig, ook niet door in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Ryanair op commerciële basis gebruik te maken van de Ryanair-website en het computersysteem waarop de website draait. Allereerst gaat het hier niet om een online databank waartoe slechts op basis van een licentie of ander gebruiksrecht in eigenlijke zin toegang kan worden verkregen. Verder is er geen sprake van een inbreuk op een aan Ryanair toekomend eigendomsrecht, zoals Ryanair stelt. Het hof merkt daarbij op dat het hier niet gaat om handelingen zoals het op grote schaal verzenden van ongevraagde commerciële e-mailberichten (“spam”) aan of via de systemen van Ryanair of om andere voor Ryanair belastende of hinderlijke gedragingen, maar om het per zoekvraag van een klant opvragen van relevante gegevens, zoals de klant dat zelf ook zou kunnen doen. Van het doorbreken of omzeilen van technische beveiligingsmaatregelen is evenmin sprake. Verder staat vast dat PR Aviation aan haar klant exact dezelfde kale ticketprijs doorgeeft als die op de website van Ryanair wordt getoond. Op het moment dat de klant besluit de vlucht via PR Aviation te boeken, brengt PR Aviation haar bemiddelingskosten separaat in rekening. Over de ticketprijzen van Ryanair en de bemiddelingskosten van PR Aviation laat zij dus geen misverstand bestaan. Dat de Ryanair-website de klant de mogelijkheid biedt om enkele aanpassingen te maken in de totaalprijs van de vlucht (bijvoorbeeld door ervoor te kiezen geen bagage mee te nemen en online in te checken en te kiezen voor een betaalwijze met lage verwerkingskosten), terwijl de websites van PR Aviation niet dezelfde mogelijkheid bieden en op dit punt vaste tarieven hanteren, acht het hof van onvoldoende betekenis, te meer omdat de klant de vrijheid heeft om na het proces van zoeken en vergelijken van ticketprijzen te kiezen voor het boeken van een vlucht via PR Aviation of rechtstreeks via de website van Ryanair. Dat PR Aviation door haar handelwijze de reputatie van Ryanair als goedkoopste luchtvaartmaatschappij schaadt, zoals Ryanair stelt, valt daarom niet in te zien. Evenmin kan worden gezegd dat PR Aviation het Ryanair onmogelijk maakt om reizigers die via de website van PR Aviation boeken aanvullende diensten van haar eigen partners aan te bieden. Om te beginnen heeft de klant, zoals hiervoor is opgemerkt, de vrijheid om na gebruik van het zoek- en vergelijkingssysteem van PR Aviation te boeken via haar website of rechtstreeks bij Ryanair. Verder is onbetwist dat, ook als de klant de boeking via de website van PR Aviation verricht, de aanvullende diensten van de partners van Ryanair worden getoond op het moment dat de luchtvaartmaatschappij een bevestigingsbericht aan de klant stuurt. Gelet op dit alles moet PR Aviation als rechtmatige gebruiker van de Ryanair-website worden beschouwd.
4.20 Dat Ryanair in haar gebruiksvoorwaarden het gebruik van haar website voor commerciële doeleinden heeft verboden, maakt het voorgaande overigens ook niet anders. Artikel 24a lid 3 Auteurswet bepaalt immers dat bij overeenkomst niet ten nadele van de rechtmatige gebruiker kan worden afgeweken van het eerste lid van dit artikel. Met deze dwingendrechtelijke bepaling zou niet te verenigen zijn dat een beding in de gebruiksvoorwaarden van de auteursrechthebbende, zoals hier aan de orde, eraan in de weg zou staan om van gebruik door een rechtmatige gebruiker in de zin van dit artikel te kunnen spreken.
4.21 De verveelvoudiging die door PR Aviation wordt vervaardigd, bestaat eruit dat per zoekopdracht van een klant enkele vluchtgegevens van de website van Ryanair (tijdelijk) worden overgenomen (ervan uitgaande dat er een vlucht van Ryanair is die aan de zoekvraag van de klant beantwoordt), om deze gegevens in een overzicht aan de klant te tonen en, indien de klant ervoor kiest de geselecteerde vlucht via de website van PR Aviation te boeken, het boekingsproces verder te doorlopen. Duidelijk is dat die verveelvoudiging noodzakelijk is om op deze wijze toegang tot de gegevensverzameling van Ryanair te hebben en daarvan gebruik te kunnen maken. Dat de gegevensverzameling via de website van Ryanair voor iedere gebruiker toegankelijk is, maakt niet dat de overname van gegevens door PR Aviation met het hiervoor beschreven doel niet als noodzakelijk kan worden beschouwd. Daarbij weegt mee dat PR Aviation met de door haar aangeboden dienst gebruik maakt van normale mogelijkheden tot raadpleging van de gegevensverzameling en daarmee in een gerechtvaardigde behoefte van consumenten om goedkope aanbiedingen voor luchtvervoer te vinden voorziet.
4.22 Naar het oordeel van het hof is ten slotte ook sprake van normaal gebruik van de gegevensverzameling. Zoals hiervoor al vermeld, worden per zoekopdracht van een klant vluchtgegevens opgevraagd, zoals de klant dat zelf ook zou doen als hij rechtstreeks gebruik zou maken van de Ryanair website. PR Aviation stelt terecht dat de overname van gegevens daarbij geschiedt in overeenstemming met het eigenlijke doel van de openbare beschikbaarstelling van de gegevens door Ryanair, namelijk het verschaffen van informatie over haar vluchten aan consumenten en het gebruik van die informatie door consumenten voor het verrichten van een boeking. Dat het gebruik door PR Aviation strijdig is met de beperkingen die Ryanair in haar gebruiksvoorwaarden stelt, doet daaraan niet af. Daarbij is nog van belang dat, zoals in r.o. 4.19 is overwogen, niet valt in te zien dat PR Aviation door dit gebruik de reputatie van Ryanair schaadt en/of Ryanair de mogelijkheid onthoudt om zelf aanvullende diensten te verkopen. Ten slotte mag niet over het hoofd worden gezien dat PR Aviation door haar informatie- en bemiddelingsdiensten potentiële reizigers op het aanbod van Ryanair wijst, boekingen faciliteert en daarmee Ryanair ook klanten bezorgt.
4.23 Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat, ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de door Ryanair openbaar gemaakte digitale informatie onder de geschriftenbescherming ex artikel 10 lid 1 Auteurswet valt, PR Aviation met haar handelwijze geen inbreuk maakt op het alsdan aan Ryanair toekomende auteursrecht. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, zijn de op die grondslag gebaseerde vorderingen van Ryanair dus evenmin toewijsbaar. Op de vraag of sprake is van een inbreuk op de geschriftenbescherming in de zin van bewijsbare ontlening van gegevens door PR Aviation, welke vraag in grief 4 aan de orde wordt gesteld, behoeft daarom niet meer te worden ingegaan. De grieven 5 en 7, waarin PR Aviation een beroep heeft gedaan op het citaatrecht ex artikel 15a Auteurswet en het tijdelijke reproductierecht ex artikel 13a Auteurswet, behoeven gelet op het voorgaande, bij gebrek aan belang, verder ook geen bespreking.’
3.3. Ryanairs cassatiemiddel bestrijdt primair ’s hofs afwijzing van Ryanairs geschriftenrechtelijke vordering op de grond dat het PR Aviation op de voet van art. 24a lid 1 Aw vrijstaat om gebruik te maken van Ryanairs gegevensverzameling (onderdeel 1) en subsidiair de toepassing van art. 24a Aw (onderdeel 2).
3.4. Het hof is veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat Ryanairs gegevensverzameling bescherming kan genieten onder het geschriftenbeschermingsregime (eerste volzin van rov. 4.23 van het arrest a quo). Het middel bestrijdt het op die veronderstelling berustende oordeel dat art. 24a Aw in de weg staat aan geschriftenrechtelijke bescherming.
3.5. PR Aviation heeft hiertegen twee preliminaire verweren gevoerd: (i) Ryanairs cassatiemiddel gaat uit van een onjuiste lezing van het arrest en (ii) de Nederlandse geschriftenbescherming kan naar de stand van het Unierecht niet langer met succes in rechte worden ingeroepen, dus ook niet door Ryanair.
3.6. In de inleiding preludeerde ik al op het (meest verstrekkende) preliminaire verweer (ad ii). Bij gegrondbevinding ervan kan een eventuele onjuiste toepassing van art. 24a Aw niet tot een voor Ryanair gunstiger uitkomst leiden en mist Ryanair belang bij de voorgestelde klachten.
3.7.1. Ryanair weerspreekt dit preliminaire verweer. Zij meent dat bij gebreke van een daarop gericht incidenteel cassatiemiddel van de geldigheid/toepasselijkheid van de geschriftenbescherming moet worden uitgegaan. Zij meent voorts dat een juridische variant van de hypothetische feitelijke grondslag (‘hypothetische juridische grondslag’) zich in cassatie niet laat denken (s.t. par. 3.4.8). Zij verwijst daarbij naar rov. 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 201060.([A]/[B] c.s.) en naar Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), Cassatie, nr. 170.
3.7.2. Ryanair ziet allereerst over het hoofd dat de door het hof veronderstellenderwijs aangenomen geschriftenbescherming thans niet wordt onderzocht met het oog op de mogelijke vernietiging van dat oordeel of de verwerping van een daarop gerichte klacht, hetgeen inderdaad een daarop toegespitst incidenteel beroep veronderstelt61., doch enkel in verband met de beoordeling van de door Ryanair aangevoerde klacht tegen de op de voornoemde veronderstelling voortbouwende grond. Voor dat laatste is niet vereist dat PR Aviation ’s hofs veronderstelling in cassatie met een incidenteel middel heeft bestreden: wordt de geschriftenbescherming in cassatie door de Hoge Raad niet van toepassing geacht, dan kan dat alleen leiden tot het oordeel dat Ryanair bij de laatstgenoemde klacht belang ontbeert, en niet tot partiële vernietiging van het arrest van het hof.
3.7.3. De verwijzingen naar het arrest [A]/[B] c.s. van 2010 en naar Veegens-Korthals Altes-Groen, nr. 170, baten Ryanair niet. In [A]/[B] c.s. heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatiemiddel (evenals het arrest van het hof) gebaseerd was op een onjuiste veronderstelling over art. 3:269 BW jo. art. 514-529 Rv., en dat het middel dáárom niet tot cassatie kon leiden. In dit arrest heeft de Hoge Raad zich geenszins uitgesproken over het beroep op een door het hof in het midden gelaten juridische grondslag in het algemeen.
3.7.4. De verwijzing naar Veegens-Korthals Altes-Groen, nr. 170, spreekt Ryanairs standpunt zelfs tegen. Daar is immers te lezen:
‘Wanneer de lagere rechter bij wijze van hypothese uitgaat van de juistheid van een juridische stelling maar oordeelt dat deze stelling de procespartij die haar heeft geponeerd, op andere gronden toch niet kan baten, kan de Hoge Raad een tegen die andere gronden gericht cassatiemiddel buiten beschouwing laten, indien de door de lagere rechter bij wege van veronderstelling als juist aangemerkte stelling naar het oordeel van de Hoge Raad niet juist is’.
3.8. Er blijft dus reden om eerst te onderzoeken of Ryanair – om de door PA Aviation aangegeven reden – wel belang heeft bij het cassatieberoep. Of Ryanair zou zijn uitgegaan van een onjuiste lezing van het arrest komt aan de orde bij de (door mij subsidiair gegeven) inhoudelijke bespreking van de twee onderdelen van het middel.
3.A. Belang bij het cassatieberoep; bestaat de ‘geschriftenbescherming’ nog?
3.9. Ter beantwoording staat de vraag of de geschriftenbescherming naar de laatste stand van het Unierecht houdbaar is.
3.10. PR Aviation betoogt dat de geschriftenbescherming bij inwerkingtreding van de ARl ten grave gedragen had moeten worden, en dat dit (nog eens) is onderstreept door het Football Dataco-arrest van het HvJEU.
Ryanair meent daarentegen dat de wetgever bij implementatie van de DbRl bewust de geschriftenbescherming heeft gehandhaafd en dat richtlijnconforme interpretatie niet vergt dat de wet contra legem wordt uitgelegd, zodat de geschriftenbescherming nog niet hoeft te ‘worden bijgezet in de grafkelder van achterhaalde rechtsfiguren’62.. Daarnaast stelt Ryanair zich op het standpunt dat de geschriftenbescherming een hybride rechtsfiguur is, en (ook) om die reden niet getroffen wordt door de ARl of de daarop gebaseerde rechtspraak van het HvJEG/EU.
3.11. In het reeds besproken Football Dataco-arrest is beslist dat bij de vaststelling of een databank auteursrechtelijke bescherming geniet, geen andere criteria mogen worden gehanteerd dan het oorspronkelijkheidscriterium. Aan dat criterium is voldaan, zo overwoog het Hof van Justitie, wanneer de maker bij de keuze of de rangschikking van de gegevens van de databank zijn creatieve vaardigheden op een originele manier tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes, maar niet wanneer technische overwegingen, regels of beperkingen geen ruimte voor creatieve vrijheid laten (rov. 38 t/m 40). De slotsom was dat de ARl zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die aan databanken auteursrechtelijke bescherming biedt onder andere voorwaarden dan die van de ARl (rov. 52).
3.12. De argumenten van PR Aviation komen overtuigend voor. In de (in nr. 2.17 en 2.28 genoemde) vakliteratuur wordt overwegend aangenomen dat ARl-conforme uitleg van art. 10 lid 1 onder 1o Aw meebrengt dat een beroep in rechte op de geschriftenbescherming niet langer gehonoreerd kan worden. Het antwoord van het HvJEU op de tweede prejudiciële vraag in het Football Dataco-arrest laat (behoudens de hier niet toepasselijke overgangsrechtelijke regeling) geen ruimte voor nationale regelingen die hiervan afwijken. In de voor ons liggende zaak lijkt dan ook een taak te zijn weggelegd voor de nationale hoogste rechter om als juge de droit commun bij te dragen aan de verwezenlijking van het Unierecht63..
3.13. Naar vaste rechtspraak van het HvJ EG/EU dient de rechter nationaal recht bij de toepassing ervan ‘zoveel mogelijk’ uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de relevante richtlijn64.. Van de nationale rechter wordt derhalve gevraagd dat hij ‘binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke doet om, het gehele nationale recht in beschouwing nemend en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling’65.. Dat lijkt een actieve en grensverkennende opstelling te vergen waarbij de rechter naar de (uiterste) uitlegmogelijkheden van het recht zoekt om richtlijnconformiteit te verwezenlijken.
3.14. De verplichting tot richtlijnconforme interpretatie is niet onbegrensd. Het Hof van Justitie heeft aanvaard dat algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, kunnen meebrengen dat de verplichting om richtlijnconform uit te leggen ‘niet kan dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht’66.. Waar de grens precies ligt, lijkt iets makkelijker aan te geven in een strafrechtelijke context (uitleg mag niet leiden tot uitbreiding van het bereik van een strafbepaling zonder duidelijke voorafgaande wettelijke grondslag) dan bij toepassing van burgerlijk recht. A-G Keus heeft hierover opgemerkt:
‘Minder streng lijkt het Hof als het gaat om de in het rechtszekerheidsbeginsel gelegen begrenzing van de richtlijnconforme interpretatie van nationale voorschriften van burgerlijk recht. In die context lijkt het rechtszekerheidsbeginsel daar de grens te leggen, waar richtlijnconforme interpretatie in een “uitlegging contra legem” zou ontaarden. Die term is op zichzelf al opmerkelijk, omdat een nationale wet, indien zij wordt uitgelegd zoals rechtens is geboden, strikt genomen niet met zichzelf in strijd kan zijn. De bedoeling is echter duidelijk: de grens ligt in elk geval daar waar een richtlijnconform resultaat onmogelijk nog als een uitkomst van uitleg van het betrokken nationale voorschrift kan worden voorgesteld. Prechal heeft het ooit aldus uitgedrukt dat de nationale rechter niet van een koe een hond behoeft te maken. Die grens blijkt niettemin een grote ruimte voor richtlijnconforme interpretatie te laten.’
3.15. Bij dat laatste wijst A-G Keus op het reeds genoemde arrest Marleasing. Die zaak betrof een vennootschapsrechtelijke richtlijn waarin limitatief was opgesomd op welke gronden de nietigheid van een vennootschap kon worden uitgesproken. Spaans vennootschapsrecht voorzag (nog) in een andere, niet in die opsomming voorkomende nietigheidsgrond. Toen op deze grond nietigverklaring van een Spaanse vennootschap werd gevorderd en daarover een prejudiciële vraag werd gesteld, benadrukte het HvJ EG dat richtlijnconforme uitleg ertoe dient ‘te voorkomen dat de nietigheid van een naamloze vennootschap wordt uitgesproken op een andere dan de in artikel 11 genoemde gronden’ (rov. 13) en zelfs eraan in de weg staat dat nationaal recht met dat resultaat wordt uitgelegd (rov. 9) .
3.16. Indien de bedoeling van de wetgever moet worden vastgesteld bij de toepassing van een nationale regeling die speciaal is vastgesteld ter uitvoering van een richtlijn die tot doel heeft rechten te verlenen aan particulieren, ‘moet de rechter er van uitgaan dat de lidstaat, wanneer hij eenmaal gebruik heeft gemaakt van de beoordelingsmarge die hij krachtens deze bepaling geniet, de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit de betrokken richtlijn voortvloeiende verplichtingen’. Zie HvJ EG 5 oktober 2004, C-397/01 (Pfeiffer)67., rov. 112-113; HvJ EG 16 december 1993, C-334/92 (Wagner/Meret)68., rov. 20.
3.17. Dat uit ‘voorstukken’ van een nationale regel gegevens voortvloeien die aanleiding zouden geven tot een andere dan richtlijnconforme uitleg, laat de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie onverlet: HvJEG 29 april 2004, C-371/02 (Björnekulla/Procordia)69., rov. 13.
3.18. Overeenkomstig deze uitgangspunten oordeelde de Hoge Raad in een auteursrechtzaak bij arrest van 21 september 2012 (Aci Adam e.a./Stichting De Thuiskopie)70.:
‘5.1.3 Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de meergenoemde implementatiewet blijkt niet dat de Nederlandse wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de Auteursrechtrichtlijn, terwijl de bewoordingen van art. 16c lid 1 Aw ruimte laten zowel voor de door Thuiskopie en het hof voor juist gehouden uitleg als voor de door ACI c.s. verdedigde uitleg. Bij die stand van zaken was het hof bevoegd en gehouden art. 16c lid 1 Aw richtlijnconform uit te leggen, ook indien art. 5 lid 2 ARl aldus zou moeten worden uitgelegd dat de daarin neergelegde beperking van het auteursrecht geen betrekking heeft op kopiëren uit illegale bron. Wanneer de Nederlandse wetgever bij de totstandkoming van de implementatiewetgeving een bepaalde uitleg aan de wet heeft gegeven die in strijd met de richtlijn blijkt te zijn, kan de nationale rechter niet vanwege die totstandkomingsgeschiedenis met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel afzien van de hiervoor in 5.1.2 omschreven verplichting tot richtlijnconforme uitleg, indien de wetgever heeft beoogd de richtlijn getrouw om te zetten en de tekst van de wettelijke regeling ook een richtlijnconforme uitleg toelaat.’
3.19. In dit verband valt ook te wijzen71.op een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 10 augustus 200772., waarin is overwogen:
‘3.4. [...] Dit [de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie, toevoeging A-G] brengt mee dat de nationale rechter bij de uitlegging en toepassing van het nationale recht ervan moet uitgaan dat de Staat de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit betrokken richtlijn voortvloeiende verplichtingen (Hof van Justitie EG, 16 december 1993, Wagner/Meret, C-334/94, jurisprudentie blz. 1-06911). Evenbedoelde verplichting kan mitsdien niet afstuiten op het resultaat van een wetshistorische uitlegging van de betrokken nationale bepaling, indien de bewoordingen van die bepaling een uitlegging toelaten die deze bepaling in overeenstemming doet zijn met de richtlijn. Het beginsel van de rechtszekerheid verlangt in dat geval dat de justitiabele die reden vindt zich nader te oriënteren omtrent de betekenis en reikwijdte van de wettelijke bepaling, met voorbijgaan aan het bepaalde in artikel 249 EG moet kunnen afgaan op uitsluitend de gevolgtrekkingen die hij meent te kunnen baseren op toelichtingen en uitlatingen die zijn gegeven of gedaan in het proces van het tot stand brengen van de wettelijke regeling. Dit is slechts anders indien in zulke toelichtingen of uitlatingen ondubbelzinnig uitdrukking is gegeven aan de welbewuste bedoeling om de nationale regeling te doen afwijken van hetgeen daartoe de richtlijn zou verplichten of de vrijheid zou laten.’
3.20. Over de hiervoor besproken rechtspraak merkte A-G Wissink in zijn conclusie vóór HR 5 april 2013 (Albron/FNV)73.op:
‘2.10 Zoals uit de hiervoor geciteerde rechtspraak van Uw Raad al blijkt, is de mogelijkheid van richtlijnconforme interpretatie in belangrijke mate afhankelijk van de tekst en (omzettings) strekking van de wet en van de parlementaire geschiedenis ervan. De bedoeling om de richtlijn correct om te zetten lijkt in beginsel zwaarder te wegen dan eventuele opvattingen van de wetgever omtrent de uitleg van de richtlijn. Toepassing van dit gezichtspunt kan echter problematisch zijn wanneer de opvatting van de wetgever over de betekenis van de om te zetten richtlijn haar sporen heeft nagelaten in de tekst (en/of het daaruit blijkende stelsel) van de omzettingswetgeving. In dat geval kan de wettekst een belemmering vormen voor een richtlijnconforme uitleg. Daartegenover staat weer dat de wettekst niet los kan worden gelezen van haar totstandkomingsgeschiedenis en strekking. De vraag of de tekst van de wettelijke regeling ook een richtlijnconforme uitleg toelaat, kan dan ook niet (steeds) alleen aan de hand van woordenboek worden bepaald. Daarbij zullen ook andere overwegingen een rol kunnen spelen. Een en ander maakt het wellicht niet makkelijker om de grenzen van de mogelijkheid van richtlijnconforme uitleg a priori af te bakenen, maar laat wel toe deze grenzen met inachtneming van alle relevante overwegingen vast te stellen. In de rechtspraak zijn dan ook verschillende uitkomsten bereikt, in de gevallen waarin kwestieus was of de tekst van de wet een richtlijnconforme uitleg toeliet.’
3.21. Uit de door A-G Wissink vervolgens geanalyseerde rechtspraak van de Hoge Raad (waaronder het oordeel van de HR dat de formulering van de wet niet steeds beslissend is voor de uitleg daarvan, ook niet als deze wet van recente datum is74.), leidt hij af:
‘2.14 [...] Inderdaad kan de vraag of een uitleg contra legem is, naar Nederlands recht niet (steeds) worden beantwoord alleen op basis van de (aan de hand van het woordenboek te bepalen) tekst van de wet. Een wettekst kan minder eenduidig kan blijken te zijn, dan zij op het eerste gezicht voorkomt. En inderdaad moet de rechter het gehele uitleginstrumentarium benutten. Maar hierbij moet wel worden bedacht dat het gebruikelijke uitleginstrumentarium moet worden ingezet om zo veel mogelijk een richtlijnconform resultaat te bereiken. Omdat de rechter moet bezien of een richtlijnconform resultaat mogelijk is (en de uitlegexercitie voor hem in zoverre dus niet “vrij” is), kan de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie van invloed zijn op het gewicht dat aan bepaalde argumenten toekomt. Gezien de meer recente rechtspraak van Uw Raad over richtlijnconforme interpretatie in het privaatrecht [...75.], lijkt voorstelbaar dat thans minder dan in het verleden gewicht toekomt aan het argument als zodanig (dus: los van andere argumenten), dat de wetgever ten aanzien van een concreet punt een bepaalde opvatting had over de betekenis van de richtlijn, wanneer die opvatting achteraf onjuist blijkt te zijn. De tekst van de wet blijft onverminderd van belang, zij het dat deze blijkens het arrest van 9 december 2011 niet allesbepalend is. Het lijkt voorstelbaar dat in gevallen waarin betwijfeld kan worden of tekst (en eventueel parlementaire geschiedenis) in de weg staan aan een richtlijnconforme uitleg, een groter gewicht toekomt aan de gevolgen van de een of andere mogelijke uitleg van die bepaling. Dat gezichtspunt kan zowel vóór (vgl. Stichting De Thuiskopie/Opus Supplies Deutschland e.a.) als tegen een richtlijnconforme uitleg pleiten (vgl. Pink Floyd/Rigu Sound en [De T.]/Dexia).’
3.22. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak (HR 5 april 2013 (Albron/FNV)):
‘3.7 [...] De formulering van de wet is immers niet steeds beslissend voor de uitleg daarvan, ook niet als de wet van recente datum is (HR 9 december 2011, LJN BU7412). Dit klemt temeer in het onderhavige geval, gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 is overwogen en in aanmerking genomen dat de onderhavige bepaling speciaal is ingevoerd ter uitvoering van een richtlijn die tot doel heeft rechten te verlenen aan particulieren. Aan die bewoordingen komt te minder betekenis toe nu uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:663, zoals hiervoor in 3.6.1 - 3.6.6 weergegeven, volgt dat de Nederlandse wetgever bij zijn keuze voor juist die bewoordingen, beoogde de richtlijnen 77/187/EEG en 98/50/EG getrouw om te zetten in het nationale recht, en dat hij daarbij een geval als het onderhavige niet voor ogen heeft gehad. Bij deze stand van zaken heeft het hof zich terecht niet van een richtlijnconforme uitleg van art. 7:663 BW laten weerhouden door de bewoordingen waarin dit artikel is geformuleerd, en evenmin door het rechtszekerheidsbeginsel of het verbod van uitleg van het nationale recht contra legem.”
3.23. Wat brengt dit mee voor de onderhavige zaak?
3.24. Grammaticale uitleg van art. 10 lid 1 sub 1 Aw wijst niet in de richting van een ‘lex’ die zich keert ‘contra’ het onderbrengen van onpersoonlijke geschriften onder de Unierechtelijke (Football Dataco-arrest) auteursrechtelijke toets. Grammaticaal kunnen de woorden ‘alle andere geschriften’ (net als de in art. 10 lid 1 sub 1 Aw genoemde ‘boeken, brochures, nieuwsbladen, tijdschriften’ en net als voor andere werksoorten geldt) immers beperkt zijn tot objecten die aan de auteursrechtelijke werktoets voldoen76.; nog daargelaten of de formulering van de bepaling, waaronder het woordje ‘alle’, al beslissend mag zijn voor de uitleg ervan.
3.25. Wetshistorisch is er onmiskenbaar sprake van een wil van de wetgever van 1912.
Uit de jurisprudentie van het HvJEG/EU volgt evenwel dat de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie eraan in de weg staat dat de uitleg van nationaal recht (op grond van de bewoordingen van de nationale bepaling of de wetsgeschiedenis ervan) tot gevolg heeft dat de Unierechtelijke normen niet geëerbiedigd worden.
3.26.1. Voor de uit de parlementaire geschiedenis van de implementatie van de DbRl blijkende bedoelingen van de wetgever geldt niet anders. Bovendien moet die bedoeling ook nog eens uitgelegd worden.
3.26.2. Het (tegen)argument van Ryanair, dat de wetgever bij implementatie van de DbRl bewust de geschriftenbescherming heeft gehandhaafd, is op zichzelf juist, maar leidt niet tot de gevolgtrekking dat het buiten toepassing laten van de geschriftenbescherming indruist tegen de uitdrukkelijke of voorbehoudloze bedoeling van de wetgever.
3.27.1. De parlementaire geschiedenis van de Dw (implementatie van de DbRl) heeft zich immers afgespeeld vóórdat het Europees geharmoniseerde werkbegrip Europees ontstond. De ARl is pas op 1 september 2004 in werking getreden. En pas daarna is rechtspraak van het HvJ verschenen, waarin – tot verrassing van menigeen77.– de minimumdrempel voor auteursrechtelijke bescherming van auteursrechtelijk te beschermen werken werd ontwikkeld, en waarmee de ontoelaatbaarheid van geschriftenbescherming als auteursrechtelijke variant, bleek.
De wetgever heeft bij de implementatie van DbRl derhalve eenvoudigweg geen rekening gehouden en ook moeilijk kunnen houden (net zo min als de HR in het El Cheapo-arrest van 2002) met de harmoniserende werking die de (bij de implementatie van de DbRl bovendien nog in een voorbereidende fase verkerende) ARl blijkens arresten als Infopaq-I en Football Dataco zou blijken te gaan meebrengen voor de auteursrechtelijke drempeleisen, mede voor databanken.
3.27.2. Uit de parlementaire geschiedenis van de Dw laat zich dus allerminst een wens van de wetgever afleiden om zich aan het effect van geharmoniseerd op databanken toepasselijk auteursrecht te onttrekken, en zelfs niet (als dat al relevant zou zijn) een wens om het er ‘op aan te laten komen’. De wetgever heeft bij de implementatie van de DbRl niet meer en niet minder dan een naderhand verkeerd gebleken inschatting gemaakt. Een dergelijke niet optimaal gebleken ‘clairvoyance’ laat zich echter niet gelijk stellen met of kwalificeren als een keuze om een van Europees harmoniserend recht afwijkende koers te gaan, laat staan te blijven varen.
3.27.2. Voor zover Ryanair zou willen betogen dat de wetgever bij de implementatie van de ARl niet teruggekomen is van het bij de implementatie van de DbRl ingenomen positie over (verwachte) handhaafbaarheid van de geschriftenbescherming voor databanken waarin niet substantieel is geïnvesteerd, en voor zover Ryanair dááruit nog een ‘contra-legem’-argument zou willen afleiden, gaat dat argument – om dezelfde redenen – evenmin op.
3.28. Met PR Aviation denk ik dus dat art. 10 lid 1 onder 1 Aw en hetgeen gedurende de totstandkoming van de DbRl-implementatiewet over de geschriftenbescherming is gezegd, in ieder geval niet (langer) als maatgevende uitdrukkelijke en actuele wil van de wetgever kan worden beschouwd. Daarmee ontvalt de grond aan de tegenargumentatie, en blijft van Ryanairs desbetreffend betoog weinig over.
3.29.1. Hierboven78.bleek dat de Nederlandse regering in de ontwikkeling van de jurisprudentie door het HvJEU aanleiding heeft gezien om (i) advies te vragen aan de Commissie Auteursrecht, die geconcludeerd heeft dat er inderdaad geen plaats meer is voor geschriftenrechtelijke bescherming van databanken, en (ii) om – vooralsnog bij wege van consultatie – voor te stellen de Auteurswet in die zin te wijzigen dat de geschriftenbescherming geheel wordt afgeschaft.
3.29.2. Valt aan het zo juist bedoelde initiatief tot nadere wetgeving (dat nog niet in daadwerkelijke nieuwe Nederlandse wetgeving heeft geresulteerd) een argument te ontlenen tégen een oordeel van de rechter – zoals nu van de Hoge Raad – over de houdbaarheid van een beroep op geschriftenbescherming voor een databank als die van Ryanair?
3.29.3. Uit de hierboven aangehaalde jurisprudentie van het HvJ EG/EU – en van de Hoge Raad zelf – blijkt m.i. dat zulks niet het geval is. De verplichting van de nationale wetgever om de wetgeving in overeenstemming te doen zijn met geharmoniseerd Unierecht, ontslaat de rechter immers niet van de plicht om ook van zijn kant zo veel mogelijk aan dit doel bij te dragen.
Zoals hierboven aangegeven, zou de Hoge Raad daar mee niet de grens van een contra legem-uitleg van de Auteurswet overschrijden.
3.30.1. Van de kant van Ryanair is er nog op gewezen79.dat afschaffing van c.q. verwerping van een aanspraak op geschriftenbescherming (toch) niet geïndiceerd is, omdat de (Nederlandse) geschriftenbescherming een overwegend mededingingsrechtelijk karakter zou hebben en dat deze bescherming (gelet op overweging 52 van de considerans van de DbRl) daarom nog steeds Unierechtelijk onderdak zou kunnen krijgen.
3.30.2. Ik lees dit niet in genoemde overweging 52. Daar komt bij dat de inhoud van de considerans naar vaste rechtspraak niet prevaleert boven het lichaam van een richtlijn80..
3.30.3. Aan de hier (nr. 3.30.2) bedoelde Unierechtelijke rechtsvragen behoeft evenwel niet te worden toegekomen, indien de Hoge Raad van oordeel is dat de geschriftenbescherming volgens de Auteurswet niét een (overwegend) mededingingsrechtelijke regeling, maar een (overwegend) auteursrechtelijke regeling is.
3.31.1. Zoals eerder aangegeven81., valt eerdere rechtspraak van de Hoge Raad dienaangaande bezwaarlijk anders te lezen dan in laatstbedoelde zin. Ik kan mij niet goed voorstellen dat (en waarom) de Hoge Raad thans op dit punt zou willen ‘omgaan’.
Ik wijs er – terzijde – nog op dat de Hoge Raad in eerdere jurisprudentie niet alleen is uitgegaan van het auteursrechtelijk karakter van de geschriftenbescherming, maar bovendien heeft laten zien dat Nederland nog een afzonderlijk mededingingsrechtelijk leerstuk(je) – op basis van art. 6:162 BW – (mede) ten aanzien van bescherming van geschriften kent82..
3.31.2. De hier bedoelde vraag van kwalificatie van de geschriftenbescherming in de Auteurswet als een auteursrechtelijke, dan wel mededingingsrechtelijke regeling, is m.i. een vraag van nationaal recht, en daarom geen kwestie die zich leent voor prejudiciële vraagstelling aan het HvJEU.
3.32. Voor het geval uw Raad oordeelt dat Ryanair niettemin (nog) de geschriftenbescherming kan inroepen, en/of voor het stellen van vragen als boven bedoeld geen grond bestaat, bespreek ik hieronder beide middelonderdelen.
3.B. Onderdeel 1: toepasselijkheid van art. 24a Aw
3.33. Onderdeel 1 omvat één algemene klacht in subonderdeel 1.1, toegelicht en uitgewerkt in subonderdelen 1.2 t/m 1.6. Volgens subonderdeel 1.1 getuigt ’s hofs oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, omdat art. 24a Aw alleen van toepassing zou zijn op de verzameling als zelfstandig werk als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw, en niet op de daarin opgenomen werken, gegevens, of andere elementen. Dit volgt, zo betoogt Ryanair in subonderdeel 1.2, uit:
(i) het karakter van art. 10 lid 3 Aw als implementatie van art. 3 DbRl, welke mede blijkens par. 15 en 35 van de considerans van die richtlijn en rov. 30-32 van het Football Dataco-arrest uitsluitend voorziet in auteursrechtelijke bescherming van databanken en niet van de inhoud van die databanken,
(ii) de inhoud van de MvT van de implementatiewet van de DbRl83.;
(iii) art. 10 lid 3 Aw, waaruit blijkt dat verzamelingen als zelfstandige werken worden beschermd, onverminderd andere rechten op de verzameling of op de daarin opgenomen elementen;
(iv) de inhoud van de considerans par. 35 in samenhang met art. 5 en 6 DbRl, op grond waarvan de lidstaten alleen in een uitzondering mogen voorzien ten aanzien van de in art. 5 DbRl bedoelde aan de databankenrechthebbende voorbehouden handelingen, voor zover die uitzonderingen de structuur van de databank betreffen.
3.34. Het hof zou bovendien – zo begrijp ik subonderdeel 1.3 – miskend hebben dat de door Ryanair ingeroepen geschriftenbescherming ziet op de op schrift gestelde inhoud van de gegevens en niet op de verzameling als zelfstandig werk als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw of op een databank als zodanig, als bedoeld in art. 3 lid 1 DbRl. Het hof heeft derhalve ook miskend, zo vervolgt subonderdeel 1.4, dat de in art. 24a lid 1 Aw beschreven verveelvoudigingshandelingen weliswaar geen inbreuk vormen op een verzameling als bedoeld in art. 10 lid 3 AW, maar dat zulks de andere rechten op de in zo’n verzameling opgenomen elementen, waaronder de geschriftenbescherming, onverlet laat. Daarom is irrelevant, volgens subonderdeel 1.5, dat PR Aviation geen inbreuk maakt op Ryanairs auteursrechtelijke aanspraken op de verzameling als zelfstandig werk ex art. 10 lid 3 Aw, ook indien die exceptie is gegrond op art. 24a Aw. Subonderdeel 1.6 betoogt hetzelfde ten aanzien van enkele in rov. 4.19 t/m 4.22 vervatte oordelen, voor het volgens Ryanair onaannemelijke84.geval dat deze oordelen zouden hebben bijgedragen tot het door de voorafgaande subonderdelen bestreden oordeel.
3.35.1. PR Aviation heeft als preliminair verweer aangevoerd dat Ryanair uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest (s.t., par. 4.5 - 4.10). Volgens PR Aviation heeft Ryanair geen beroep gedaan op bescherming van de inhoud van de afzonderlijke ‘records’, althans is niet onbegrijpelijk dat het hof dat beroep niet in de stukken van het geding heeft gelezen.
3.35.2. Deze tegenwerping mist feitelijke grondslag. In de door Ryanair bij repliek aangehaalde passage uit de MvA (par. 4.25) wordt duidelijk gerefereerd aan de wederzijdse standpunten en benadrukt dat het Ryanair gaat om bescherming van de opschriftstelling van de afzonderlijke ‘records’. Het onderdeel berust dus niet op een onjuiste lezing van het arrest.
3.36. Ryanair heeft op zichzelf gelijk waar zij stelt dat de tekst van art. 24a Aw louter verwijst naar art. 10 lid 3 Aw, dat refereert aan ‘verzamelingen van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk’. Ook is op zichzelf juist dat art. 10 lid 3 uitvoering geeft aan art. 3 DbRl, welke bepaling databankrechtelijke bescherming verleent aan ‘databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof, een eigen intellectuele schepping van de maker vormen’. Voorts heeft het HvJEU in rov. 31 van het Football Dataco-arrest inderdaad overwogen dat de door de DbRl verleende auteursrechtelijke bescherming betrekking heeft op de structuur en niet op de inhoud van een databank.
3.37. Ryanair ziet bij dit alles echter over het hoofd, dat het hier in de eerste plaats gaat om de uitleg van art. 24a Aw, welke bepaling (zoals eerder aangegeven) een implementatie vormt van art. 6 lid 1 DbRl. De inhoud en strekking van déze Unierechtelijke bepaling is vooreerst van belang bij de uitleg van art. 24a Aw. Artikel 6 lid 1 DbRl heeft expliciet betrekking op gebruik van de inhoud van de databank. Uit nrs. 2.38-2.41 bleek al dat deze beperking voortkomt uit de eerder in de SwRl neergelegde gedachte dat beoogd en/of normaal gebruik van een computerprogramma een reproductie veronderstelt en daarom een wettelijke beperking nodig is van het ruime reproductiebegrip. Bij dergelijk gebruik van een computerprogramma zijn ook niet-beschermde elementen betrokken. Het systeem van de SwRl is in de DbRl doorgetrokken, en niet valt in te zien waarom dit systeem (met inbegrip van toegang tot niet beschermde elementen) anders zou zijn bij gebruik van een databank. Ook in de vakliteratuur leest men art. 6 lid 1 DbRl aldus, dat de (rechtmatige) gebruiker van een databank wordt geacht toegang te hebben tot de inhoud ervan85.. Met PR Aviation meen ik voorts dat het door deze bepaling aan de rechtmatige gebruiker verleende recht bovendien zinledig zou worden wanneer dat recht beperkt wordt tot de structuur van de databank.
Men kan overigens tot hetzelfde resultaat komen via de redenering dat voor de (technisch noodzakelijke) reproductie van niet beschermde elementen geen wettelijke beperking van het auteursrecht nodig is, juist omdát het daarbij gaat om niet beschermde elementen.
3.38. Naar mijn mening ligt dit resultaat zó voor de hand, dat hier sprake is van een acte clair. Onderdeel 1 faalt.
3.C. Onderdeel 2: Ryanairs gebruiksvoorwaarden
3.39. Onderdeel 2 is voorgesteld voor het geval onderdeel 1 faalt. Het richt zich eveneens tegen de hiervoor aangehaalde rov. 4.16 - 4.23 en valt uiteen in drie subonderdelen.
3.40.1. Subonderdeel 2.1 bestrijdt de navolgende, in rov. 4.19 t/m 4.23 opgenomen oordelen van het hof:
(i) PR Aviation is een ‘rechtmatige gebruiker’ van Ryanairs website;
(ii) PR Aviations verveelvoudigingen zijn ‘noodzakelijk’ voor haar ‘normale gebruik’ ervan (kennelijk in de zin van art. 24a lid 1 Aw);
(iii) Ryanairs (veronderstellenderwijs in de gebruiksvoorwaarden opgenomen) verbod op zodanig commercieel gebruik doet daar niet aan af omdat art. 24a lid 3 Aw aan de werking ervan in de weg staat.
3.40.2. Deze oordelen getuigen volgens het onderdeel van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in art. 24a Aw vermelde begrippen ‘rechtmatige gebruiker’ en ‘normaal gebruik’, omdat:
- art. 24a Aw het vereiste van toestemming van de databankrechthebbende impliceert, zulks uit hoofde van een licentieovereenkomst of op andere (eventueel impliciete) wijze. Ryanair ontleent deze opvatting aan punt 34 van de considerans86.van de DbRl en de hiervoor genoemde MvT van de bijbehorende implementatiewet;
- -
althans in ieder geval niet als rechtmatige gebruiker geldt, degene die (zoals PR Aviation) in strijd met de daarvoor geldende voorwaarde van de verzameling/databank gebruik maakt. Zulk gebruik is dan volgens Ryanair niet ‘normaal’;
- -
Ryanair minst genomen moet worden geacht commercieel gebruik te kunnen verbieden, nu dit verbod niet afdoet aan (volgens Ryanair) daadwerkelijk ‘normaal’ gebruik door aspirant-reizigers.
Voor zover deze rechtsklachten niet slagen, zou het hof zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk hebben gemotiveerd in het licht van Ryanairs als essentieel te kwalificeren stellingen in MvA/MvG-inc., par. 4.81 en 4.85.
3.41. Met subonderdelen 2.2 en 2.3 bestrijdt Ryanair vervolgens het oordeel van het hof dat het hier niet gaat om een on-line databank waartoe slechts op basis van een licentie of ander gebruiksrecht in eigenlijke zin toegang kan worden verkregen (rov. 4.19 van het bestreden arrest). Dit oordeel is volgens subonderdeel 2.2 onbegrijpelijk, omdat het hof niet duidelijk maakt waarom PR Aviations instemming met Ryanairs gebruiksvoorwaarden niet als een zodanige licentie of gebruiksrecht geldt.
3.42.1. Daarnaast is het hof hiermee volgens subonderdeel 2.3 buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, nu PR Aviation dit niet als verweer/grief heeft aangevoerd. PR Aviation heeft wel gesteld dat de wijze van ‘terhandstelling’ van Ryanairs gebruiksvoorwaarden tekortschiet en dat het feitelijk bezoeken van de website geen overeenstemming meebrengt, maar heeft die stelling pas bij appelpleidooi en volgens Ryanair derhalve tardief aangevoerd; overigens zou die stelling ook inhoudelijk geen hout snijden omdat het vooraf ‘aanvinken’ een rechtshandeling van aanvaarding behelst, aldus Ryanair.
3.42.2. De klacht over overschrijding van de grenzen van de rechtsstrijd faalt. PR Aviation heeft bij MvG gesteld dat Ryanairs website en de daarin opgenomen databank openbaar toegankelijk zijn gemaakt op het internet en dat geen sprake is van het omzeilen van technische beschermingsmaatregelen zoals usernames of passwords (punt 76). Bij pleidooi in appel (punt 78) heeft PR Aviation het gebruik van Ryanairs website nog vergeleken met het gebruik van een internetzoekmachine, in reactie op de stelling van Ryanair (MvA, punt. 3.15) dat bezoekers van Ryanairs website een ‘vinkje’ moesten zetten alvorens een zoekopdracht te kunnen uitvoeren. In het licht van dit partijdebat kan niet worden volgehouden dat onbegrijpelijk is dat het gerechtshof de stellingen van PR Aviation aldus heeft opgevat dat Ryanairs website/databank niet ‘afgeschermd’ was in de door het hof bedoelde zin. PR Aviation heeft hier al vóór pleidooi op gezinspeeld, zodat Ryanairs klacht over een pas bij pleidooi aangevoerd(e) verweer/grief reeds om die reden geen verdere bespreking behoeft.
3.43. De materiële subonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.44.1. Voor de kwalificatie van een ‘gebruiker’ als ‘rechtmatige gebruiker’ is, zo volgt uit het hiervoor (nrs. 2.42.1-2.45.2) gememoreerde relevante juridische kader, van belang of voor het betreffende gebruik contractuele toestemming is verleend. Blijkens rov. 4.19 van het bestreden arrest heeft het gerechtshof het bestaan van die toestemming kennelijk afgeleid uit het gegeven dat Ryanair de gegevensverzameling op het internet kosteloos openbaar toegankelijk maakt (eerste volzin), in aanmerking nemend dat het niet gaat om een online databank die alleen toegankelijk is op basis van een licentie of andere gebruiksrecht in eigenlijke zin (derde volzin), het gebruik niet hinderlijk is (vijfde volzin) en geen sprake is van het omzeilen van technische beveiligingsmaatregelen (zesde volzin). Dat Ryanair commercieel gebruik heeft verboden in de voor de website geldende gebruiksvoorwaarden, doet het hof (rov. 4.20) daaraan niet af in verband met het dwingendrechtelijke karakter van art. 24a lid 3 Aw.
3.44.2. In cassatie staat overigens vast – blijkens rov. 3.4 van het hof – dat bezoekers van Ryanairs website moeten aangeven dat zij de gebruiksvoorwaarden op de website van Ryanair accepteren door het aanvinken van het daartoe bestemde hokje, alvorens een zoekopdracht te kunnen uitvoeren.
3.45. In nrs. 2.45.1 - 2.45.2 heb ik al aangegeven dat het hof aan art. 6 lid 1 DbRl en art. 24a lid 3 Aw een uitleg heeft gegeven die de historische oorsprong van art. 6 lid 1 DbRl te buiten gaat. Hierop is ook – welsprekend – gewezen door J. Krikke in haar noot onder het bestreden arrest en AMI 2012, nr. 17, p. 172 (178-179). Zij vervolgt:
‘Blijft over de vraag of Ryanair moet worden geacht iedereen toestemming te hebben gegeven voor het gebruik door haar gegevens openbaar via internet aan te bieden. Dat lijkt de aanvliegroute van het hof, dat begint met de constatering dat het hier gaat om een “openbare” beschikbaarstelling en niet om een databank die slechts toegankelijk is na acceptatie van licentievoorwaarden. Dat valt te betwisten, want de bezoeker moet wel degelijk licentievoorwaarden aanvaarden.
Het hof noemt de poging van Ryanair om in haar licentievoorwaarden de gebruikersgroep te beperken in strijd met het dwingendrechtelijke karakter van art. 24a Aw. Daarmee suggereert het hof dat Ryanair niet mag bepalen aan wie zij de gebruiksrechten verleent. Dat strookt niet met het uitgangspunt van art. 24a Aw dat immers uitgaat van het recht van de rechthebbende om te bepalen aan wie het ter beschikking wordt gesteld – en voor welke doeleinden. Impliciet is de redenering van het hof misschien dat internet nu eenmaal openbaar is en dat het aanbieden van beschermd werk via internet automatisch toestemming inhoudt voor gebruik door een ieder. Dat kan heel goed als het werk zonder restricties wordt aangeboden via internet. Daar waar de rechthebbende echter volgens de regelen der kunst – te weten via licentievoorwaarden die op de juiste manier worden aangeboden – het gebruik door een bepaalde groep gebruikers voor bepaalde doelen juist beoogt uit te sluiten, kan dat niet als in strijd met art. 24a Aw terzijde worden geschoven.’
Volgens deze zienswijze – die correspondeert met klachten in Ryanairs onderdeel 2 – heeft het hof dus het recht geschonden en zou, ervan uitgaande dat aan Ryanair überhaupt nog geschriftenbescherming toekomt, (aanstonds) vernietiging van het arrest moeten volgen.
3.46. De vraag is evenwel of de door Krikke (en door mij in nr. 2.45.1) aan het hof toegeschreven gedachtegang zich écht niet met art. 24a Aw en art. 6 lid 1 DbRl verdraagt.
3.47. Ook al is ’s hofs visie, als gezegd, niet verenigbaar met een richtlijnhistorische interpretatie van art. 6 lid 1 DbRl, daarmee is niet gezegd dat zij onverdedigbaar zou zijn. Rechtshistorische interpretatie is niet de enige van de in het recht gangbare interpretatiemethoden.
3.48.1. In rov. 4.19 heeft het hof (onbestreden in cassatie) geconstateerd dat het handelen van PR Aviations in essentie ertoe strekt doorzoeking en vergelijking van (onder meer) Ryanairs prijzen en diensten mogelijk te maken en (wél bestreden in cassatie) geoordeeld dat PR Aviation daarbij niet onrechtmatig handelt, ook niet door in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Ryanair op commerciële basis gebruik te maken van de Ryanair-website en het computersysteem waarop de website draait.
PR Aviation heeft in cassatie betoogd87.dat het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van handel en bedrijf meebrengen dat dergelijk gebruik van essentiële productinformatie ter bemiddeling in dienstenaanbod niet aan banden mag worden gelegd.
3.48.2. Aan rov. 4.19 van het hof en aan het betoog van PA Aviation ligt klaarblijkelijk de opvatting ten grondslag dat het vergelijken van commercieel aanbod (of het nu van luchtvervoerders, telecom-aanbieders of supermarkten is), in het hedendaagse maatschappelijke verkeer volstrekt normaal is (geworden), ook indien zulks door beroepsmatige, al dan niet commerciële vergelijkers geschiedt.
3.48.3. Deze opvatting acht ik volkomen in overeenstemming met het Unierecht. Tussenkomst van beroepsmatige commerciële vergelijkers kennen wij overigens al van (zeer) oudsher: denk aan commerciële tussenpersonen bij bijv. scheepsvervoer, assuranties en vermogensbeheer. Sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw zijn wij volkomen vertrouwd geraakt met openlijke vergelijking door instanties als de Consumentenbond, die als vereniging of stichting weliswaar geen winstoogmerk hebben, maar die wel een uitgeverij exploiteren. Dat beroepsmatigheid en/of winstoogmerk niet afdoen aan de toelaatbaarheid van het vergelijkend informeren van consumenten – zelfs door concurrenten – geldt als EU-recht sinds Richtlijn 97/55/EG over vergelijkende reclame88.. Volgens die Richtlijn wordt vergelijkende reclame (waarin wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken worden vergeleken en die niet misleidend is) beschouwd als een gewettigd middel om de consumenten voor te lichten. Dat de vergelijkbaarheid hoog in het vaandel van de EU staat wordt nog eens onderstreept door de zeer ‘vergelijkersvriendelijke’ jurisprudentie van het HvJEG/EU waarin het Hof vergelijkende reclame pleegt te bezien als een stimulans voor de objectieve belichting van verschillende vergelijkbare producten en daarmee tot de concurrentie van leveranciers van goederen en diensten in het belang van de consument89..
3.49. Ik zei al meer dan eens, dat de uitleg van het hof van art. 24a Aw niet aansluit bij de geschiedenis van het corresponderende art. 6 lid 1 DbRl. Interpretatie van wetgeving kan evenwel aan evolutie onderhevig kan zijn. Dat geldt ook voor Europese wetgeving. Eén voorbeeld (uit vele) kwam in het voorafgaande al ter sprake: de evolutie bij de uitleg van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG, waarvan de tekst met geen woord rept over het werkbegrip, maar waarop het Hof van Justitie toch een harmonisatie van dat werkbegrip heeft gebaseerd.
3.50.1. Als een voorbeeld van zo’n evolutie wil ik hier nog stilstaan bij het arrest van HvJ EU (Grote Kamer) 3 juli 2012, C-128/11 in de zaak UsedSoft/Oracle90.. Ik noem dit arrest – en ik vermeld een hand vol citaten daaruit – niét omdat die op zichzelf richtinggevend zouden zijn voor de uitleg van art. 6 lid 1 DbRl.
3.50.2. Het arrest heeft afgelopen jaar al heel wat pennen in beweging gebracht. Ik herinner aan discussie in het NJB91.. In zijn NJ-noot schreef Hugenholtz dat het HvJEU zich door – anders indicerende – voortekenen niet heeft laten ontmoedigen, en voorts: ‘Het arrest is in vroege commentaren afwisselend met verbazing en gejuich begroet’. M.R.F. Senftleben heeft in AMI 2013, p. 56 het arrest becommentarieerd onder de veelzeggende titel: ‘Het eerste schaap over de dam […]’.
3.50.3. Ik memoreer de zaak en een aantal overwegingen van het HvJ EU omdat zij een goed voorbeeld geven van de door mij bedoelde dynamische – veeleer dan rechtshistorische – rechtsvinding door het Hof van Justitie.
3.51.1. De zaak UsedSoft/Oracle betrof doorverkoop van (tweedehands) computersoftware. Zoals in ander verband reeds even ter sprake kwam, bevat de Softwarerichtlijn in art. 4 lid 2 een uitputtingsbepaling:
‘2. De eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een programma door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van die kopie in de Gemeenschap, met uitzondering van het recht om controle uit te oefenen op het verder verhuren van het programma of een kopie daarvan.’
3.51.2. Deze bepaling was – rechtshistorisch bezien – duidelijk bedoeld voor verdere verhandeling van in stoffelijke exemplaren neergelegde computerprogramma’s. UsedSoft verhandelde echter ‘gebruikte licenties’ met gebruikmaking van on-line-verschaffing aan afnemers.
3.51.3. Tot de feiten van het geding Usedsoft/Oracle behoort ook dat Oracle’s licentieovereenkomsten het volgende beding bevatten:
‘Door betaling van de betrokken diensten verkrijgt u – uitsluitend voor uw interne bedrijfsdoeleinden – een kosteloos, niet-exclusief en niet-overdraagbaar gebruiksrecht van onbeperkte duur op alle door Oracle ontwikkelde software die u krachtens deze overeenkomst ter beschikking wordt gesteld.’
3.51.4. Het Bundesgerichtshof stelde aan het HvJ EU de volgende prejudiciële vragen:
‘1) Dient de persoon die verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een kopie van een computerprogramma kan aanvoeren, als “rechtmatige verkrijger” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/24 [...] te worden aangemerkt?
2) Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vervalt het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een kopie van een computerprogramma overeenkomstig artikel 4, lid 2, [...] van richtlijn 2009/24[...], ingeval de verkrijger de kopie – met toestemming van de rechthebbende – heeft gemaakt door deze kopie van internet te downloaden op een gegevensdrager?
3) Zo de tweede vraag eveneens bevestigend wordt beantwoord, kan dan ook de persoon die een “tweedehands” softwarelicentie heeft verkregen zich met het oog op het maken van een kopie van het computerprogramma als “rechtmatige verkrijger” volgens artikel 5, lid 1, en artikel 4, lid 2, [...] van richtlijn 2009/24[...] beroepen op verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van de kopie van het computerprogramma die door de eerste verkrijger met toestemming van de rechthebbende is gemaakt door deze kopie van internet op een gegevensdrager te downloaden, ingeval de eerste verkrijger zijn kopie heeft gewist of deze niet meer gebruikt?’
3.51.5. Het Hof van Justitie antwoordde:
‘1) Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24/EG […] betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, moet aldus worden uitgelegd dat het distributierecht voor een kopie van een computerprogramma is uitgeput indien de houder van het auteursrecht die het – mogelijkerwijs kosteloos – downloaden van die kopie van internet op een gegevensdrager heeft toegestaan, tegen betaling van een prijs waardoor hij een met de economische waarde van de kopie van het hem toebehorende werk overeenstemmende vergoeding kan ontvangen, tevens een gebruiksrecht voor die kopie zonder beperking in de tijd heeft verleend.
2) De artikelen 4, lid 2, en 5, lid 1, van richtlijn 2009/24 moeten aldus worden uitgelegd dat in geval van wederverkoop van een gebruikslicentie die de wederverkoop van een van de website van de houder van het auteursrecht gedownloade kopie van een computerprogramma met zich brengt, welke licentie aanvankelijk aan de eerste verkrijger door die rechthebbende zonder beperking in de tijd was toegekend tegen betaling van een prijs waarmee deze laatste een met de economische waarde van die kopie van zijn werk overeenstemmende vergoeding moest kunnen ontvangen, de tweede en iedere latere verkrijger van die licentie zich op uitputting van het distributierecht op grond van artikel 4, lid 2, van die richtlijn kunnen beroepen en bijgevolg kunnen worden beschouwd als rechtmatige verkrijgers van een kopie van een computerprogramma in de zin van artikel 5, lid 1, van die richtlijn en het in deze laatste bepaling bedoelde reproductierecht hebben.’
3.51.6. Uit het opmerkenswaardige arrest van het HvJ EU citeer ik nog de volgende (extra) opmerkenwaardige overwegingen:
‘47 In dit verband is in een situatie zoals aan de orde in het hoofdgeding irrelevant dat de kopie van het computerprogramma de klant door de houder van het betrokken recht beschikbaar wordt gesteld door een download vanaf de website van die houder of door middel van een fysieke drager zoals een cd-rom of een dvd. […]’’
En:
‘49 Zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie opmerkt zou, indien de term “verkoop” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 niet ruim werd uitgelegd in die zin dat daaronder vallen alle vormen van verhandeling van een product waarbij tegen betaling van een prijs waarmee de houder van het auteursrecht een vergoeding moet kunnen krijgen die overeenstemt met de economische waarde van de kopie van het hem toebehorende werk, voor onbeperkte tijd een gebruiksrecht voor een kopie van een computerprogramma wordt toegekend, afbreuk worden gedaan aan het nuttig effect van die bepaling, daar de leveranciers de overeenkomst slechts zouden hoeven aan te duiden als “licentie”overeenkomst en niet als “verkoop” om de uitputtingsregel te omzeilen en hieraan iedere betekenis te ontnemen.’
En:
‘62 Aangaande het argument van de Commissie dat het recht van de Unie voor diensten niet in uitputting van het distributierecht voorziet, moet in herinnering worden gebracht dat het beginsel van uitputting van het distributierecht voor door het auteursrecht beschermde werken ertoe strekt, de beperkingen van de distributie van die werken te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor het behoud van het specifieke voorwerp van de betrokken industriële eigendom, ter vermijding van afscherming van de markten (zie in die zin arresten van 28 april 1998, Metronome Musik, C‑200/96, Jurispr. blz. I‑1953, punt 14, en 22 september 1998, FDV, C‑61/97, Jurispr. blz. I‑5171, punt 13; arrest Football Association Premier League e.a., reeds aangehaald, punt 106).
63 Indien in omstandigheden zoals aan de orde in het hoofdgeding het beginsel van uitputting van het distributierecht als bedoeld in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 enkel werd toegepast op kopieën van computerprogramma’s die op een fysieke drager worden verkocht, zou de houder van het auteursrecht de wederverkoop van kopieën die van internet zijn gedownload kunnen controleren en bij iedere wederverkoop opnieuw een vergoeding kunnen vragen, ofschoon die houder reeds bij de eerste verkoop van de betrokken kopie een passende vergoeding heeft kunnen ontvangen. Een dergelijke beperking van de wederverkoop van kopieën van computerprogramma’s die van internet worden gedownload zou verder gaan dan noodzakelijk is voor het behoud van het specifieke voorwerp van de betrokken industriële eigendom (zie in die zin arrest Football Association Premier League e.a., reeds aangehaald, punten 105 en 106).’
En:
‘64 In de vierde plaats moet worden onderzocht of, zoals Oracle betoogt, de door de eerste verkrijger gesloten overeenkomst voor software updates hoe dan ook in de weg staat aan uitputting van het recht op grond van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24, daar de kopie van het computerprogramma die de eerste verkrijger aan de tweede verkrijger kan overdragen niet meer de gedownloade kopie is, maar een nieuwe kopie van het programma.
65 […]
66 De uitputting van het distributierecht voor de kopie van een computerprogramma op grond van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 strekt zich alleen uit tot kopieën die het voorwerp zijn geweest van een eerste verkoop in de Unie door de houder van het auteursrecht of met diens toestemming. Zij geldt niet voor serviceovereenkomsten, zoals overeenkomsten voor software updates, die van een dergelijke verkoop kunnen worden gescheiden en die – in voorkomend geval voor bepaalde tijd – bij gelegenheid van die verkoop zijn gesloten.
67 Niettemin heeft de sluiting van een overeenkomst voor software updates zoals die aan de orde in het hoofdgeding bij gelegenheid van de verkoop van een immateriële kopie van een computerprogramma tot gevolg dat de aanvankelijk gekochte kopie wordt gerepareerd en bijgewerkt. Ook in geval van een overeenkomst voor software updates voor bepaalde tijd zijn de op basis van een dergelijke overeenkomst verbeterde, gewijzigde of aangevulde functies een onderdeel van de aanvankelijk gedownloade kopie en kunnen zij door de verkrijger zonder beperking in de tijd worden gebruikt, ook ingeval die verkrijger naderhand besluit zijn overeenkomst voor software updates niet te verlengen.
68 In die omstandigheden moet worden geconstateerd dat de uitputting van het distributierecht op grond van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 zich uitstrekt tot de verkochte kopie van het computerprogramma zoals die door de houder van het auteursrecht wordt verbeterd en bijgewerkt.’
En:
‘82 Het argument van Oracle, Ierland en de Franse en de Italiaanse regering dat het begrip “rechtmatige verkrijger” in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/24 enkel doelt op de verkrijger die op grond van een rechtstreeks met de houder van het auteursrecht gesloten licentieovereenkomst gerechtigd is het computerprogramma te gebruiken, kan niet worden aanvaard.’
3.52.1. Zoals gezegd, heb ik bovenstaande citaten niet vermeld omdat zij zo maar de weg zouden wijzen naar een oplossing van de kwestie die ons in onze zaak Ryanair/PR Aviation bezig houdt. Ware het anders, dan zou er al sprake zijn van acte éclairé …
Ik heb de citaten weergegeven om te illustreren dat er m.i. (ook) in de onderhavige zaak aanleiding is om niet voetstoots van een rechtshistorisch geïndiceerde interpretatie uit te gaan.
3.52.2. Dat is m.i. te minder het geval, nu de verwijzing naar contractuele toestemming in art. 6 lid 1 / overweging 34 van de DbRl slechts ogenschijnlijk duidelijkheid biedt. Aan de minimumrechten van die gebruiker mag niet contractueel worden getornd, maar voor de vraag of van een zodanige ‘rechtmatige gebruiker’ sprake is, zijn de contractuele voorwaarden weer van belang. Is dat niet een cirkelredenering, die doorbroken moet worden?92.
3.53. Dit leidt tot mijn voorstel tot het stellen van de volgende prejudiciële vragen aan het HvJ EU:
1.a. Dient art. 6 lid 1 DbRl aldus te worden uitgelegd, dat (gratis) beschikbaarstelling voor een algemeen publiek van een databank op zichzelf reeds medebrengt dat de gebruiker daarmee als een ‘rechtmatige gebruiker’ in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt?
b. Geldt dit zowel voor (opvolgende) gebruikers van off-line databanken (dvd’s en dergelijke) als voor gebruikers van on-line databanken die op internet voor een algemeen publiek (gratis) beschikbaar zijn gesteld? Of moet tussen deze categorieën van gebruikers een onderscheid worden gemaakt?
2. Voor zover vraag 1 onder a en/of b bevestigend beantwoord wordt, brengt art. 15 DbRl dan mede dat zulks consequenties heeft voor de geldigheid van gebruiksvoorwaarden die de rechthebbende zou willen stellen ten aanzien gebruikshandelingen die als ‘normaal gebruik’ van de inhoud van de databank (in de zin van genoemd art. 6 lid 1 DbRl) kunnen of moeten gelden?
3.a. Dient het begrip ‘normaal gebruik’ (van de databank) aldus te worden uitgelegd dat dit geheel en al bepaald kan worden door de gebruiksvoorwaarden die de rechthebbende zou willen stellen?
b. Of dient dit begrip naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de opvattingen in het maatschappelijk verkeer te worden uitgelegd?c. Kan onder ‘normaal gebruik’ begrepen worden: het gebruik in het kader van – objectieve, niet misleidende – vergelijking van de door de rechthebbende op de databank blijkens de inhoud van die databank aangeboden goederen diensten met vergelijkbare goederen en diensten van derden?
4. Speelt bij het antwoord op de vragen 2 en/of 3 een rol:
5. a. of het gebruik al dan niet van commerciële aard is;
6. b. of het gebruik al dan niet concurrerend gebruik (zonder toegevoegde waarde) is;
7. c. andere factoren, waarop het Hof de aandacht wil vestigen?
3.54.1. In afwachting van het antwoord op te stellen prejudiciële vragen behoeven de klachten van onderdeel 2 voor het overige thans geen behandeling.
3.54.2. Dat geldt ook voor de ‘bezemklacht’ van onderdeel 3.
4. Conclusie
Mijn conclusie strekt ertoe:
primair: dat de Hoge Raad het beroep verwerpt,
subsidiair: dat de Hoge Raad, alvorens nader te beslissen, het Hof van Justitie van de Europese Unie zal verzoeken om over vragen van uitleg van Richtlijn 96/9/EG uitspraak te doen.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederen,
A-G i.b.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑07‑2013
Vgl. hierna rov. 3.3 van het hof.
LJN BN2268, IER 2011, nr. 4, p. 7 m.nt. F.W. Grosheide en S.J. Schaafsma, CR 2010, nr. 178, p. 330 m.nt. A.A. Kappert.
LJN BW0096, AMI 2012, nr. 17, p. 172, m.nt. J. Krikke.
Voluit: Wet van 8 juli 1999, houdende aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan richtlijn 96/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Stb. 1999, 303.
Voluit: Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, Pb. L 77/20.
Vgl. Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, 3e druk 2005 (hierna: SVV (2005)), § 3.57, p. 136-137.
SVV (2005), t.a.p.
Een korte uiteenzetting van de achterliggende redenen is te vinden in Verkade/Visser, Inleiding en parlementaire geschiedenis Databankenwet, Den Haag: Boom 1999 (hierna: Parl. Gesch. Dw).
Zie voor een uitgebreide analyse A. Beunen, Protection for databases: the European Database Directive and its effects in the Netherlands, France and the United Kingdom, diss. Leiden 2007.
Kamerstukken II 1997/98, 26 108, nr. 3, p. 14-15 (Parl. Gesch. Dw, p. 84-85).
P.B. Hugenholtz, Auteursrecht op informatie (diss. 1989), p. 41.
Zie voor vindplaatsen m.b.t. verschillende discussieronden SVV (2005), § 3.20, p. 85-87.
Zie bijv. P.B. Hugenholtz, De Databankrichtlijn eindelijk aanvaard: een zeer kritisch commentaar’, Computerrecht 1996/4, p. 131 en ‘Het wetsvoorstel implementatie databankrichtlijn’, IER 1998, p. 244; H.M.H. Speyart, ‘De databankrichtlijn en haar gevolgen voor Nederland’, AMI 1996, p. 151; T. Cohen Jehoram, ‘Copyright in non-original writings: past-present-future?’, in: Kabel/Mom (eds.), Intellectual Property and Information Law - Essays in Honour of Herman Cohen Jehoram (1998), p. 103; Th.C.J.A. van Engelen, prestatiebescherming en ongeschreven intellectuele eigendomsrechten, diss. Leiden 1994, p. 46; M.H. Elferink, Verwijzingen in wetgeving. Over de publiekrechtelijke en auteursrechtelijke status van normalisatienormen, Deventer: Kluwer 1998, p. 174-176.
M.J. Frequin, ‘Extra vangnet voor de producent van een databank: De Nederlandse implementatie van de Databank-richtlijn’, Computerrecht 1999, p. 10.
Zie bijv. E.R. Caspers, ‘Databankrechtelijke bescherming: pyrrhus-overwinning’, BB 2011, nr.45, p. 159.
Kamerstukken II 1997/98, 26 108, nr. 3, p. 22 (Parl. Gesch. Dw, p. 127-128).
Kamerstukken II 1998/99, 26 108, nr. 5, p. 2-3 (Parl. Gesch. Dw, p. 130).
Kamerstukken II 1998/99, 26 108, nr. 6, p. 2-3 (Parl. Gesch. Dw, p. 131).
Handelingen II 1998/99, nr. 58, 26 108, p. 3663 (Parl. Gesch. Dw, p. 131).
Handelingen II 1998/99, nr. 58, 26 108, p. 3668-3669 (Parl. Gesch. Dw, p. 132).
Handelingen II 1998/99, nr. 58, 26 108, p. 3669-3668 (Parl. Gesch. Dw, p. 97).
Handelingen II 1998/99, nr. 58, 26 108, p. 3673-3674 (Parl. Gesch. Dw, p. 132-133).
Handelingen II 1998/99, nr. 58, 26 108, p. 3674 (Parl. Gesch. Dw, p. 100). Zie ook D.J.G. Visser, ‘Overweging 52 databankrichtlijn’, Informatierecht/AMI 1999, p. 73.
HR 22 maart 2002, LJN AD9138, NJ 2003, 149 m.nt. J.H. Spoor, AMI 2002, p. 103, m.nt. Visser, CR 2002, 161 m.nt. H. Struik, IER 2002, 22 m. nt. HMHS.
Genoemd kunnen worden: Rb. Amsterdam 28 juli 2005, LJN AU0253, NJF 2005/339 (SBS/Quote Media en MTV) en Rb. Alkmaar 7 augustus 2007, LJN BB1207, AMI 2007/8, nr. 18 m.nt. Koelman, NJ 2007/458, Computerrecht 2007, p. 174 (Stichting Baas in Eigen Huis/Plazacasa).
LJN BV8463, NJ 2012, 433 m.nt. P.B. Hugenholtz, IER 2013, nr. 3, p. 16 m.nt. A. Ringnalda, CR 2012, nr. 78, p. 216 m.nt. C.T.W. Peijnenburg, AMI 2012, nr. 15, p. 163 met commentaar A.C. Beunen op p. 149 e.v.
HvJ EG 9 november 2004, C-444/02, Jur. p. I-10497, Fixtures/OPAP, rov. 32-36 en en HvJ EG 9 november 2004, C-46/02, Jur. p. I-10365 (NJ 2005, 296), Fixtures/Veikkaus, rov. 43-47. Vgl. ook HvJ EG 9 november 2004, C-203/02, Jur. p. I-10415, British Horseracing Board/William Hill, rov. 38-42;
Voluit: Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, Pb. L167/10.
Jur. p. I-6569, AMI 2009, nr. 20, p. 198, m.nt. K.J. Koelman; IER 2009, nr. 78, p. 318 m.nt. F.W. Grosheide.
AMI 2012, nr. 1, p. 13 m.nt. F.W. Grosheide, IER 2012, nr. 3, p. 227 m.nt. MdCB & HMHS, Computerrecht 2012, nr. 10, p. 55 m.nt. S. van Loon.
Art. 14 lid 2 DbRl luidt (met door mij toegevoegde cursiveringen): ‘In afwijking van lid 1 heeft deze richtlijn, wanneer een databank die op het tijdstip van bekendmaking van deze richtlijn door een auteursrechtelijke regeling in een Lid-Staat beschermd wordt niet voldoet aan de in artikel 3, lid 1, bedoelde criteria om in aanmerking te komen voor bescherming door het auteursrecht, niet tot gevolg dat in die Lid-Staat de uit deze regeling voortvloeiende beschermingsduur wordt verkort.’
Vzr. Rb. Amsterdam 13 juni 2012, LJN BW8334, IER 2013, nr. 2, p. 11 (NPO/Telegraaf).
IER-Kroniek, onder ‘Algemeen’, IER 2013/12, p. 93.
NJB-Kroniek, NJB 2012/884, p. 1041 e.v., op p.1049.
Noot in NJ 2011, 288. Zie voorts de door Visser en Hugenholtz verdedigde standpunten tijdens de bijeenkomst d.d. 3 april 2013, Dansen op het graf van de geschriftenbescherming: verslag te vinden op www.ie-forum.nl, IEF 12624.
Noot in IER 2013, nr. 3, p. 23.
Noot in Computerrecht 2012, nr. 78, p. 216-224, op p. 224.
http://kluwercopyrightblog.com/2012/03/01/football-dataco-skill-and-labour-is-dead, geraadpleegd op 11 juli 2013.
Geschriftenbescherming na het Football Dataco-arrest, AMI 2012, p. 149 (153); vgl. ook A.C. Beunen, Geschriftenbescherming: The Dutch Protection for Non-original Writings, in: Hugenholtz/ Quaedvlieg/Visser (ed.), A Century of Dutch Copyright Law, de Lex 2012, p. 57 e.v., op p. 97.
In SVV (2005) wordt uit jurisprudentie van de Hoge Raad afgeleid dat het om een (para-) auteursrechtelijke figuur gaat: vgl. § 3.21.
A.C. Beunen, AMI 2012, p. 149 e.v.
http://kluwercopyrightblog.com/2013/03/06/goodbye-geschriftenbescherming, geraadpleegd op 11 juli 2013.
Zie nr. 2.18.
Een Adviescommissie van het Ministerie van Justitie.
Commissie Auteursrecht, Advies aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de verenigbaarheid van de geschriftenbescherming met het Europese recht, 25 juli 2012; IEF 12346.
Het concept-wetsvoorstel en de toelichting ervan zijn te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. De consultatie is afgesloten op 11 april 2013.
Concept-MvT, p. 4-6.
Voluit: Richtlijn 91/250/EEG betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, PbEG L122/42; thans (gecodificeerde versie) Richtlijn 2009/24/EG.
Artikel 4, aanhef en onder a) en b), luidt:‘Onverminderd de artikelen 5 en 6 omvatten de exclusieve rechten van de rechthebbende in de zin van artikel 2 het recht de volgende handelingen te verrichten of het verrichten daarvan toe te staan:a) de permanente of tijdelijke reproductie voor een deel of het geheel van een computerprogramma, ongeacht op welke wijze en in welke vorm. Voor zover voor het laden of in beeld brengen, of de uitvoering, transmissie of opslag van een computerprogramma deze reproductie van het programma noodzakelijk is, is voor deze handelingen toestemming van de rechthebbende vereist;b) het vertalen, bewerken, arrangeren of anderszins veranderen van een programma, en de reproductie van het resultaat daarvan, onverminderd de rechten van degene die het programma verandert’
Vgl. Verkade 2009 (T&C IE), art. 45j, aant. 1b.
Proposal for a Council Directive on the legal protection of databases. COM (92) 24 final, 13 May 1992, p. 47.
Vgl. ook bijv. de noot onder het bestreden arrest van Krikke in AMI 2012, nr. 17, p. 172.
Aan de redactie van de regel als uitzondering, en niét (zoals in de SwRl en de DbRl) als beperking, ligt vanzelfsprekend een fundamentele zienswijze ten grondslag. Vgl. SVV (2005) § 4.14 in fine.
Vgl. art. 4 lid 2 ARl: ‘Het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is in de Gemeenschap alleen dan uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.’In Nederland geimplementeerd in art. 12b Aw: ‘Indien een exemplaar van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst door of met toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende voor de eerste maal in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het verkeer is gebracht door eigendomsoverdracht, dan vormt het anderszins in het verkeer brengen van dat exemplaar, met uitzondering van verhuur en uitlening, geen inbreuk op het auteursrecht.’.
Vgl. bijv. HvJ EU 3 juli 2012, C-128/11 (LJN BX1467, NJ 2013, 118 m. nt. P.B. Hugenholtz, AMI 2013, nr. 3, p. 76, Computerrecht 2012, nr.185, p. 429; UsedSoft/Oracle), rov. 39 met verwijzingen naar eerdere rechtpraak: ‘Volgens vaste rechtspraak vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd […].De tekst van de DbRl verwijst voor de betekenis van het begrip ‘toestemming’ niet naar het nationale recht, terwijl de DbRl mede ten doel heeft verschillen in de door de nationale wetgeving geboden rechtsbescherming weg te nemen.
Hugenholtz in Dreier/Hugenholtz (eds.), Concise European Copyright Law (2006), Database Dir., Art. 6, note 2e.
In: M.M. Walter, S. von Lewinski (eds.), European Copyright Law: a commentary, Oxford/New York: Oxford University Press (2010), par. 9.6.12, p. 729.
In: M.M. Walter, S. von Lewinski (eds.), o.c., par. 9.6.11, p. 728.
LJN BK 5999, NJ 2012, 126 m.nt. A.I.M. van Mierlo, JBPr 2010, 29 m.nt. A. Steneker, JOR 2010, 116 m.nt. I. Spinath.
Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), Cassatie, nr. 148, p. 318..
S.t. par. 3.4.16, p. 26.
Vgl. M.W. Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht (2001), p. 14.
Standaardarresten zijn HvJ EG 10 april 1984, C-14/83, Jur. p. 1891 (Colson); HvJ EG 13 november 1990, C-106/89, Jur. p. I-4135, NJ 1993, 163 (Marleasing). Zie nader bijv. K. Lenaerts, P. van Nuffel, Europees Recht (2011), p. 639.
HvJ EG 4 juli 2004, C-212/04, Jur. p. I-6067, Adeneler, rov. 115.
Vgl. bijv. HvJ EG 4 juli 2006, C-212/04, Jur. p. I-6057 (Adeneler), rov. 110; HvJ EU 24 januari 2012, C-282/10, LJN BV2814, NJ 2012, 154 (Dominguez).
LJN AR5022, Jur. p. I-8835, NJ 2005, 333 m.nt. Mok, AB 2005, 16 m.nt. RW, JAR 2004, 261.
Jur. p. I-6911.
Jur. p. I-5811.
LJN BW5879, NJ 2012, 532, AB 2012, 367 m.nt. Widdershoven.
Zoals PR Aviation bij s.t., p. 17-18 heeft gedaan.
LJN BB0870, BNB 2007, 227 m.nt. Bijl.
LJN BZ1780, JAR 213, 125 m.nt. Beltzer.
HR 9 december 2011, CW 2629, LJN BU7412, NJ 2013, 273 m.nt. Hijma, rov. 3.5.
Het voornoemde arrest Aci Adam e.a./Stichting De Thuiskopie (mijn toevoeging, A-G Verkade).
In deze zin ook A. Ringnalda, noot onder Football Dataco-arrest, IER 2013, nr. 3, p. 23 (27).
Vgl. de noot van P.B. Hugenholtz, NJ 2011, 289, onder HvJEU 16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011, 288 (Infopaq I) en HvJEU 22 december 2010, C-393/09, LJN BP0405 (BSA): ‘Tot voor kort werd algemeen aangenomen dat ook het werk – het object van het auteursrecht – zich goeddeels aan harmonisatie had weten te onttrekken. […] Deze illusie van nationale autonomie is door de hierboven afgedrukte twee arresten wreed verstoord.’
Vgl. nrs. 2.32-2.34.
Vgl. s.t. namens Ryanair, nr. 3.4.14.
Zie bijvoorbeeld HvJ EU 24 november 2005, C-135/04 (Deutsches Milch-Kontor), Jur. p. I-10095, rov. 32.
Vgl. voetnoot 40.
Ik doel op HR 20 november 1987, NJ 1988, 311 m.nt. LWH (Staat/Den Ouden). Dat het beroep op art. 6:162 (oud: 1401) BW in dat geval faalde, doet aan het bovenstaande niet af.
Het middel wijst op Kamerstukken II 1997/98, 26 108, nr. 3, p. 2, 12, 15, 20-23 (Parl. Gesch. Dw p. 38, 74-75, 78, 84-85, 124-125).
Cassatiedagvaarding, p. 5, voetnoot 15.
S. von Lewinsky, in: M.M. Walter, S. von Lewinski (eds.), o.c., par. 9.6.11, p. 728.
Hierboven aangehaald in nr. 2.37.
S.t., p. 2-4.
Inmiddels Richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, Pb. L 376/21 (gecodificeerde versie).
Zie onder meer de rechtspraak genoemd in Mon. BW B49b (Verkade), nr. 76 e.v.
LJN BX1467, NJ 2013, 118 m. nt. P.B. Hugenholtz, AMI 2013, nr. 3, p. 76, Computerrecht 2012, nr.185, p. 429.
C. Drion, Tweedehands software, NJB 2012, 1757, p. 2113; D. van Engelen, Twee voor de prijs van één, NJB 2012, 2171, p. 2678-2685; R. Wibier en J. Diamant, ÚsedSoft vs. Oracle gaat niet over eigendom maar over contractsvrijheid, NJB 2012, 2416, p. 2966-2969; D. van Engelen, Naschrift, NJB 2012, 2417, p. 2968-2969.
Vgl. SVV (2005), § 16.3, p. 611 en V. Vanovermeire, ‘The concept of the lawful user in the database directive, IIC, vol. 31/1 (2000), p. 63.
Beroepschrift 13‑06‑2013
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, de dertiende juni tweeduizend twaalf, op verzoek van
Ryanair Limited, een vennootschap naar Iers recht, gevestigd en kantoorhoudend te Dublin, Ierland, die woonplaats kiest aan de Wagenaarweg 26 te (2597 LP) Den Haag (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. R.S. Meijer, die door Ryanair is aangewezen om als zodanig haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
[Heb ik, JESSICA DE VELD, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van CLEMENS JEAN OTTO WATERS, gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging Arnhem, beiden kantoorhoudende te Arnhem aan de Oude Oeverstraat 120a;]
PR Aviation [B.V.], een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te Soest, die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (6824 BZ) Arnhem aan Velperweg 1, ten kantore van de advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
- 1.
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan latende aan:
[mevrouw. W. van Bree, aldaar werkzaam;]
- 2.
aangezegd dat Ryanair cassatieberoep instelt tegen het arrest (‘het arrest’) van het Gerechtshof te Amsterdam (‘het hof’), gewezen onder zaaknummer 200.078.395 tussen Ryanair als geïntimeerde, tevens incidenteel appellant en PR Aviation als appellant, tevens incidenteel geïntimeerde en uitgesproken op 13 maart 2012;
- 3.
gedagvaard om op vrijdag 29 juni [tweeduizendtwaalf] om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
- 4.
aangezegd dat a. indien gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht van €.728,00 zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van €.302,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
- —
met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
- 5.
Ryanair voert tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Onderdeel 1.1 — miskenning toepassingsbereik art. 24a Aw
Inleiding
Het hof heeft in rov. 4.16–4.23 de op bescherming van niet-oorspronkelijke geschriften ex art. 10 lid 1, aanhef en sub 1o (slot), Aw gebaseerde vorderingen van Ryanair afgewezen. In cassatie staat vast dat PR Aviation gegevens overneemt uit de gegevensverzameling op de website van Ryanair in het kader van de uitvoering van zoekopdrachten voor de eigen klanten van PR Aviation.1. Ook indien met Ryanair wordt aangenomen dat deze door Ryanair openbaar gemaakte digitale informatie onder die wettelijke geschriftenbescherming valt,2. maakt PR Aviation volgens het hof met haar door Ryanair gewraakte handelwijze geen inbreuk op dat aan Ryanair ter zake toekomende (auteurs)recht, omdat het PR Aviation volgens het hof op grond van art. 24a Aw vrijstaat op de in casu gegeven wijze gebruik te maken van deze gegevensverzameling van Ryanair.
1.1. Algemene klacht
's Hofs bovenvermelde oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 24a Aw jo. art. 10, leden 1 sub 1o en 3, Aw. Immers, de in art. 24a Aw opgenomen uitzondering heeft geen betrekking op de werken, gegevens, of andere elementen die zijn opgenomen in een verzameling als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw (de ‘inhoud van de databank’), en derhalve evenmin op de door Ryanair voor die gegevens/inhoud ingeroepen geschriftenbescherming van art. 10, lid 1 sub 1o, Aw.3. Art. 24a Aw heeft namelijk slechts betrekking op de verzameling als zelfstandig werk als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw (de ‘structuur’4. althans ‘keuze of rangschikking’5. van de databank).
Toelichting en uitwerking
1.2.
Ter toelichting en uitwerking van deze algemene klacht wijst Ryanair op:
- (i)
het karakter van art. 10 lid 3 Aw als implementatie6. van art. 3 DbRI.7. Die bepaling voorziet immers uitsluitend in auteursrechtelijke bescherming van ‘databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen, als zodanig’ (lid 1). Deze bescherming betreft niet de inhoud van die databanken en laat de bestaande rechten op die inhoud onverlet (lid 2).8. Zie evenzo Considerans DbRI § 15 & 35 en het HvJEU-arrest Football Dataco.9.
- (ii)
de parlementaire geschiedenis van de aanpassingswet ter implementatie van de DbRI.10.
- (iii)
art. 10 lid 3 Aw. Daaruit blijkt immers dat ‘verzamelingen van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk’, als zelfstandige werken worden beschermd, onverminderd andere rechten op de verzameling en onverminderd het auteursrecht of andere rechten op de in de verzameling opgenomen werken, gegevens of andere elementen.
- (iv)
Considerans § 35 jo. art. 5 en 6 DbRI. Op grond daarvan mogen lidstaten immers uitsluitend voorzien in uitzonderingen op de in art. 5 DbRI bedoelde aan de maker van een databank voorbehouden handelingen (in overeenstemming met de Berner Conventie en) ‘voor zover de uitzonderingen de structuur van de databank betreffen’.
1.3.
Het voorwerp van de door Ryanair ingeroepen11. geschriftenbescherming is niet ‘een verzameling als zelfstandig werk’ als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw of ‘een databank als zodanig’ als bedoeld in art. 3 lid 1 DbRI, maar betreft de op schrift gestelde inhoud van gegevens. Zie voor het object van de geschriftenbescherming onder meer:
- (i)
de jurisprudentie van de Hoge Raad;12. en
- (ii)
de doctrine.13.
1.4.
Het hof heeft derhalve miskend dat de in art. 24a lid 1 Aw beschreven verveelvoudigingshandelingen weliswaar niet als inbreuk op een verzameling als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw (d.w.z. als zelfstandig werk) worden beschouwd, maar dat die uitzondering (de bescherming van) auteursrechten en andere rechten op de in zo'n verzameling opgenomen werken, gegevens of andere elementen, waaronder de geschriftenbescherming van art. 10, lid 1 sub 1o, Aw, onverlet laat.
1.5.
Het hof heeft voorts miskend dat het daarom in dezen irrelevant is dat PR Aviation — ook indien zou gelden dat zij als ‘rechtmatige gebruiker’ ‘normaal gebruik’ van de verzameling maakt, zoals bedoeld in art. 24a Aw —14. geen inbreuk maakt op het aan Ryanair toekomende auteursrecht op de verzameling als zelfstandig werk als bedoeld in art. 10 lid 3 Aw. Immers, dit laat onverlet dat PR Aviation, door gegevens over te nemen uit de gegevensverzameling van Ryanair in het kader van de uitvoering van zoekopdrachten voor haar klanten, inbreuk maakt op de aan Ryanair op grond van art. 10, lid 1 sub 1o, Aw voor de inhoud van die gegevensverzameling toekomende geschriftenbescherming.
1.6.
Om dezelfde redenen is in dit kader irrelevant dat PR Aviation:
- (i)
geen ‘spam’ aan of via Ryanairs systemen verzendt;
- (ii)
gegevens opvraagt op dezelfde wijze als een klant dit zou kunnen doen;
- (iii)
geen technische beveiligingen van Ryanair doorbreekt of omzeilt;
- (iv)
geen misverstand over Ryanairs ticketprijzen wekt en de klant vrij laat kiezen;
- (v)
niet Ryanair belet aanvullende diensten aan te bieden of haar reputatie schaadt, en
- (vi)
voorziet in een gerechtvaardigde behoefte van consumenten aan informatie over goedkoop luchtverkeer.15.
Onderdeel 2.2 — miskenning belang van Ryanairs gebruiksvoorwaarden
Inleiding
Het hof heeft in rov. 4.16–4.23 de op geschriftenbescherming gebaseerde vorderingen van Ryanair verworpen omdat, kort samengevat, het PR Aviation op grond van de uitzondering vervat in art. 24a lid 1 Aw zou vrijstaan gebruik te maken van Ryanairs gegevensverzameling; hiertegen is onderdeel 1 gericht. Aan die ‘uitzondering’ doet volgens het hof niet af dat de litigieuze handelwijze van PR Aviation verboden wordt door Ryanairs gebruiksvoorwaarden, zoals die (veronderstellenderwijs) door PR Aviation zijn aanvaard, omdat dit verbod volgens het hof PR Aviation niet bindt op grond van art. 24a lid 3 Aw. Voor het onverhoopte geval dat onderdeel 1 zou falen, bestrijdt onderdeel 2 subsidiair 's hofs toepassing van dit lid 3.
Voor de toetsing van dit hierna bestreden oordeel zijn de navolgende (veronderstellenderwijs) vaststaande feiten en omstandigheden van belang.
- a.
De gebruiksvoorwaarden van Ryanair verbieden
- (i)
de verkoop door andere websites (dan ‘www.ryanair.com’) van Ryanairs vluchten,
- (ii)
het gebruik van haar website voor andere dan de t.a.p. specifiek genoemde particuliere en niet-commerciële doeleinden, en
- (iii)
het gebruik van geautomatiseerde systemen of software om gegevens aan Ryanairs website te onttrekken voor commerciële doeleinden, tenzij men rechtstreeks met Ryanair een schriftelijke licentieovereenkomst heeft afgesloten, waarin de desbetreffende partij uitsluitend voor het doel van prijsvergelijking toegang wordt verleend tot de informatie van Ryanair over prijzen, vluchten en dienstregelingen.16.
- b.
Bezoekers van de website van Ryanair moeten (door met de ‘muis’ een vinkje te zetten in het daartoe bestemde hokje op de website van Ryanair) aangeven dat zij de gebruiksvoorwaarden van Ryanair accepteren, voordat zij een zoekopdracht kunnen uitvoeren.17.
- c.
PR Aviation stelt derden in staat om door middel van de door haar geëxploiteerde websites
- (i)
via haar bemiddeling vluchten van Ryanair te boeken en
- (ii)
daartoe aan Ryanairs website onttrokken (vlucht- en prijs)gegevens te bekijken en vergelijken, één en ander voor haar eigen (PR Aviations) commerciële doeleinden.18.
Beide wordt door Ryanairs gebruiksvoorwaarden verboden.19.
- d.
PR Aviation heeft de gebruiksvoorwaarden van Ryanair met zo'n bovenbedoeld ‘vinkje’ geaccepteerd20. en maakt in strijd daarmee op commerciële basis gebruik van Ryanairs website en het computersysteem waarop deze website draait.21.
Klachten
2.1.
's Hofs oordelen in rov. 4.19 t/m 4.23
— met name
- (i)
dat PR Aviation een ‘rechtmatige gebruiker’ van Ryanairs website (met databank c.q. gegevensverzameling) is,
- (ii)
dat haar verveelvoudigingen daaruit ‘noodzakelijk’ zijn voor haar ‘normale gebruik’ ervan, één en ander (kennelijk) in de zin van lid 1 van art. 24a Aw, en
- (iii)
dat daaraan het in Ryanairs (veronderstellenderwijs) als zodanig door PR Aviation aanvaarde gebruiksvoorwaarden opgenomen verbod op zodanig commercieel, niet-particulier gebruik van die gegevens niet afdoet, omdat dit verbod PR Aviation op grond van lid 3 van art. 24a Aw niet verbindt —
getuigen, ook afgezien van het tegen de toepasselijkheid van art. 24a Aw als zodanig gerichte betoog van onderdeel 1 hierboven, van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in art. 24a Aw vermelde begrippen ‘rechtmatige gebruiker’ en ‘normaal gebruik’.
Het hof heeft t.a.p. namelijk miskend dat dit artikel impliceert dat zo'n ‘gebruiker’ ter zake van dat ‘gebruik’ een licentieovereenkomst heeft gesloten met de producent van de databank/maker van de verzameling, althans voor dat gebruik toestemming — eventueel slechts impliciet — van die producent/maker heeft verkregen. Dit toestemmingsvereiste blijkt (onder meer) uit
- (i)
het karakter van art. 24a lid 1 Aw als bepaling ter implementatie22. van art. 6 lid 1 DbRI (zie met name de slotzin ervan), gelezen in samenhang met lid 3 van hetzelfde artikel, Considerans § 34,23. en
- (ii)
de parlementaire geschiedenis.24.
Althans heeft het hof miskend dat een gebruiker die gebruik maakt van een verzameling (databank) op een wijze die in strijd met de voorwaarden is onder welke zo'n producent/maker dat gebruik heeft toegestaan, zoals in casu PR Aviation (een met het daarin opgenomen verbod strijdig) gebruik maakt van Ryanairs website, in ieder geval niet als ‘rechtmatige gebruiker’ als bedoeld in art. 24a Aw kan worden beschouwd. Immers, zo'n producent/maker mag zelf de voorwaarden bepalen waaronder van zijn databank/verzameling gebruik mag worden gemaakt. Dergelijke gebruik in strijd met de gebruiksvoorwaarden kan daarom evenmin worden beschouwd als ‘normaal gebruik’ als bedoeld in art. 24a lid 1 Aw, Een en ander geldt minstgenomen voor het in casu door Ryanair ingeroepen verbod op commercieel gebruik van haar onderhavige databank/verzameling, nu dit verbod geen afbreuk doet aan het beoogde, normale gebruik van Ryanairs website door aspirant-reizigers. In elk geval heeft het hof door hierover op de hierboven bestreden wijze anders te oordelen niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd gerespondeerd op Ryanairs daarop gerichte, essentiële stellingen.25.
Al hetgeen het hof in rov. 4.19–4.22 heeft overwogen, als kort samengevat in subonderdeel 1.6 hierboven, doet aan de onderhavige klacht — als daarvoor niet althans onvoldoende relevant — niet af.
2.2.
Het hof heeft aan zijn oordeel in rov. 4.19 dat PR Aviation als rechtmatige gebruiker van de Ryanair-website moet worden beschouwd, (mede) ten grondslag gelegd dat ‘het hier niet [gaat] om een om een online databank waartoe slechts op basis van een licentie of ander gebruiksrecht in eigenlijke zin toegang kan worden verkregen’.
Dit oordeel is onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het hof niet duidelijk maakt waarom het door Ryanair verschaffen van toegang tot haar website, mits haar daartoe gestelde gebruiksvoorwaarden worden aanvaard, niet als een (aanbod van) een licentie of gebruiksrecht in eigenlijk zin zouden moeten althans kunnen worden gezien. Zo'n licentie/gebruiksrecht is immers een toestemming van een partij aan een andere partij om iets te doen dat die andere partij zonder die toestemming niet zou mogen of kunnen doen. Zonder de voorafgaande aanvaarding van haar gebruiksvoorwaarden door een aspirantgebruiker biedt Ryanair immers juist niet de vereiste toestemming voor het overigens door haar vrijelijk te verbieden gebruik van haar databank/verzameling, terwijl zo'n gebruiker slechts door die voorwaarden eerst te aanvaarden (met het zetten van zijn vink) toegang tot die databank/verzameling kan krijgen en zich daarvan ook bewust moet zijn.
2.3.
Het hof is met zijn hierboven bestreden oordeel van rov. 4.19 bovendien buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, nu PR Aviation niet als verweer/grief heeft aangevoerd dat ‘het hier niet gaat om een online databank waartoe slechts op basis van een licentie of ander gebruiksrecht in eigenlijke zin toegang kan worden verkregen’. Ten aanzien van het vereiste van de ‘rechtmatige gebruiker’ heeft PR Aviation gesteld dat Ryanair haar vluchtaanbiedingen openbaar toegankelijk heeft gemaakt op het internet en dat het een openbare database is.26.
Wat er ook zij van die ‘openbaar’-kwalificatie door PR Aviation,27. dit laat onverlet dat de vluchtgegevens van Ryanair niet opgevraagd kunnen worden zonder eerst haar gebruiksvoorwaarden te accepteren door het zetten van een vinkje in het daartoe bestemde hokje (hof, rov. 3.4). PR Aviation heeft weliswaar nog — volgens Ryanair overigens tardief, nl. pas bij appelpleidooi — gesteld dat de wijze van ‘terhandstelling’ van Ryanairs gebruiksvoorwaarden onvoldoende is en dat door feitelijk zoeken op de website (ná het zetten van de preliminaire ‘vink’) geen ‘expliciete overeenkomst’ wordt aangegaan,28. maar die stelling — voor zover al ‘ontvankelijk’ en rechtens relevant29. — kan in cassatie geen rol spelen, gezien 's hofs aanname in rov. 4.26 dat tussen Ryanair en PR Aviation wél een overeenkomst tot stand gekomen is.
3. Bezemklacht
Gegrondbevinding van onderdeel 1 en/of 2 brengt mee dat 's hofs rov. 4.25,30. 4.26,31. 4.27–4.29 en 5 en 's hofs dictum onder 6 evenmin in stand kunnen blijven, afgezien van de kostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep.32.
Conclusie
Ryanair vordert op grond van dit middel:
- I.
de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten;
- II.
veroordeling van PR Aviation tot vergoeding van de (nader te specificeren) kosten op de voet van art. 1019h Rv;
- III.
veroordeling van PR Aviation om al hetgeen Ryanair ter uitvoering van het bestreden arrest aan PR Aviation heeft voldaan, aan Ryanair terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling.
Kosten exploot: €.90,64
De kosten van dit exploot zijn:
Dagvaarding | € | 76,17 |
Informatiekosten | € | -,-- |
Toeslag BTW-schade | € | 4,47 |
Totaal | € | 90,64 |
Rekwirant(e) kan de BTW niet verrekenen in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, zodat de kosten van dit exploot zijn verhoogd met een toeslag, gelijk aan het tarief van de omzetbelasting.
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑06‑2013
Hof rov. 4.15, 4.21 en 4.26. Voorts Rb. rov. 2.4 sub b jo. Hof rov. 3.1 en 4.1 sub (b).
Van die bescherming moet in cassatie worden uitgegaan, nu het hof in rov. 4.16 en 4.23 de daartegen gerichte grieven 2 en 3 van PR Aviation bewust buiten behandeling laat. Hetzelfde geldt voor de door de grieven 4, 5 en 7 van PR Aviation aan de orde gestelde — maar door het hof in rov. 4.23 bewust onbehandeld gelaten — vragen of zij in casu door bewijsbare ontlening inbreuk op Ryanairs geschriftenbescherming maakt, resp. of dit door het citaatrecht dan wel het tijdelijk reproductierecht gerechtvaardigd wordt (artt. 15a resp. 13a Aw). Zie evenzo 's hofs rov. 4.27 ten aanzien van de door PR Aviations grieven 8 en 9 aan de orde gestelde vragen inzake mededingingsrecht en vrij verkeer van diensten.
MvA/MvG Inc. § 4.13, 4.14–4.20, 4.40–4.49; R-Plta II § 2.12–2.20.
Considerans DbRI § 15, 35, 58; TK 1997–98, 26 108, nr. 3 (MvT Implementatiewet DbRI), p. 2, 12, 15, 20–21, 23.
Art. 3 lid 1 DbRI.
TK 1997–98, 26 108, nr. 3 (MvT Implementatiewet DbRI), p. 20–21 en op p. 22 (‘Verder is de bepaling van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn — de auteursrechtelijke bescherming van databanken in de richtlijn betreft niet de inhoud en bestaande rechten op die inhoud blijven onverlet — overgenomen in dit nieuwe derde lid [van art. 10 Aw, adv.]’), zie voorts p. 26 (transponeringstabel).
Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, PbEG 27 maart 1996, nr. L 77, p. 20–28. Verder afgekort als ‘DbRI’.
Zo'n bestaand recht is in Nederland bijv. de geschriftenbescherming ex art. 10 lid 1 sub 1o Aw.
HvJEU 1 maart 2012, zaak C-604/10, CR 2012, 78, m.nt. C.T.W. Peijnenburg (Football Dataco). rov. 30–32.
TK 1997–98, 26 108, nr. 3 (MvT Implementatiewet DbRI), p. 2, 12, 15, 20–23.
Zie voetnoot 3.
HR 27 januari 1961, NJ 1962, 355 (Explicator); HR 25 juni 1965, NJ 1966, 116 (Televizier). Op deze arresten heeft Ryanair zich beroepen in haar betoog over het object van geschriftenbescherming bij MvA § 4.14–4.19.
Th.C.J.A. van Engelen, ‘De geschriften-bescherming in de Auteurswet en de bescherming van daarmee op één lijn te stellen prestaties’, BIE 1987, p. 243–253 (m.n. p. 250); P.B. Hugenholtz, Auteursrecht op informatie. Auteursrechtelijke bescherming van feitelijke gegevens en gegevensverzamelingen in Nederland, de Verenigde Staten en West-Duitsland. Een rechtsvergelijkend onderzoek, Deventer: Kluwer 1989, p. 46. Op deze bronnen heeft Ryanair zich beroepen in haar betoog over het object van geschriftenbescherming bij Plta II § 2.15–2.16.
Deze oordelen van het hof bestrijdt Ryanair in onderdeel 2 hierna.
Hof, rov. 3.3.
Hof, rov. 3.4,
Hof, rov. 4.1.
Hof, rov. 3.3 en sub 2.a hierboven.
Hof, rov. 4.26: ‘Ook als ervan wordt uitgegaan dat PR Aviation de gebruiksvoorwaarden heeft geaccepteerd (wat PR Aviation overigens heeft betwist), geldt dus dat (…)’. Zie ook sub 2.b hierboven jo. Hof rov. 3.4.
Hof, rov. 4.19, tweede volzin. Zie ook sub 2.a en sub 2.c hierboven jo. Hof rov. 3.3 resp. 4.1.
TK 1997–98, 26 108, nr. 3 (MvT Implementatiewet DbRI), p. 23–24 en 26 (transponeringstabel).
Considerans § 34 (onderstrepingen toegevoegd): ‘Overwegende echter dat wanneer de rechthebbende erin heeft toegestemd een kopie van de databank aan een gebruiker ter beschikking te stellen, hetzij via een on line dienst, hetzij via een andere vorm van verspreiding, die rechtmatige gebruiker zich toegang moet kunnen verschaffen tot de databank en deze moet kunnen gebruiken in overeenstemming met de doeleinden en de gebruikswijzen die zijn vastgesteld in de licentieovereenkomst met de rechthebbende, zelfs indien voor die toegang en dat gebruik handelingen moeten worden verricht waarvoor normaliter toestemming nodig is;’
TK 1997–98, 26 108, nr. 3 (MvT Implementatiewet DbRI), p. 23–24, met betrekking tot ‘normaal gebruik’ (onderstrepingen toegevoegd): ‘De producent is de exploitant van de databank die deze ter beschikking stelt aan de gebruiker. Dan moet de gebruiker zich ook toegang tot de databank kunnen verschaffen en daarvan gebruik kunnen maken als overeengekomen met de producent, ook als daarvoor handelingen moeten worden verricht waarvoor normaliter toestemming nodig is — zie overweging 34 [van de Databankenrichtlijn, adv.]’, en p. 14–15 met betrekking tot ‘rechtmatige gebruiker:’ ‘‘Rechtmatige gebruiker’ is in ieder geval de gebruiker die over een rechtmatig aangeschaft exemplaar van een databank beschikt, bijvoorbeeld een cd-rom, of die krachtens een gebruiksovereenkomst, soms ook wel ‘licentieovereenkomst’ genoemd, toegang heeft tot een on line databank. Ook degene die gebruik maakt van een on line databank met toestemming van de producent, maar zonder een formele overeenkomst, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs voorkomt, is een rechtmatige gebruiker.’
MvA/MvG-Inc. § 4.81 en 4.85.
MvG § 76.
De gegevens in Ryanairs verzameling/database zijn immers pas ‘openbaar’ na aanvaarding van haar gebruiksvoorwaarden.
PR-Pita II § 78
Deze stelling van PR Aviation is niet-ontvankelijk, omdat ze een tardieve grief vormt en zij is bovendien rechtens onjuist, omdat het vooraf (moeten) zetten van de ‘vink’ naast een feitelijke daad ook de rechtshandeling van aanvaarding van Ryanairs aanbod vormt.
's Hofs verwerping van Ryanairs O.D.-grondslag berust immers op zijn hierboven als onjuist bestreden oordeel dat PR Aviation met haar handelwijze geen inbreuk maakt op Ryanairs door de Auteurswet beschermde rechten (zie rov. 4.24: ‘Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt … van Ryanair.’).
's Hofs verwerping van Ryanairs wanprestatiegrondslag berust immers op zijn hierboven als onjuist bestreden oordelen over het toepassingsbereik en de inhoud van art. 24a, leden 1 en 3, Aw.
Ryanair klaagt in cassatie immers niet over 's hofs rov. 4.7–4.14.