Uit de bestreden uitspraak (pag. 1) blijkt dat ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman en de advocaat-generaal is medegedeeld dat het door de verdediging, respectievelijk de officier van justitie ingestelde hoger beroep alleen is gericht tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Het hof heeft in dat licht geoordeeld dat de raadsman en de advocaat-generaal moeten worden geacht de eerdere, bij de verdachte en de officier van justitie levende, bezwaren tegen de beslissing in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van deze feiten te hebben ingetrokken. De verdachte en de officier van justitie zijn daarop ten aanzien van het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
HR, 12-03-2019, nr. 17/04531
ECLI:NL:HR:2019:338, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2019
- Zaaknummer
17/04531
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:338, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑03‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:83
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:3683, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2019:83, Conclusie, Hoge Raad, 22‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:338
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑07‑2018
- Vindplaatsen
NJ 2019/229 met annotatie van W.H. Vellinga
SR-Updates.nl 2019-0184
NbSr 2019/99
Uitspraak 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Bedreiging (meermalen gepleegd) door op korte afstand van ex-vriendin en haar vriend vuurwapen met geluidsdemper op hen te richten en vervolgens trekker over te halen (feit 1), art. 285.1 Sr. Hof heeft bij strafbepaling ex art. 423.4 Sv t.z.v. in e.a. bewezenverklaarde feiten 2 t/m 5 (o.m. belaging en bedreiging ex-partner) aan verdachte contactverbod t.a.v. ex-vriendin opgelegd als bijzondere voorwaarde bij voorwaardelijke gevangenisstraf, terwijl Hof t.z.v. feit 1 hetzelfde contactverbod heeft opgelegd als vrijheidsbeperkende maatregel (beide dadelijk uitvoerbaar) en daarnaast gebiedsverbod o.m. t.a.v. zus van ex-vriendin met onbekend adres als vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd, art. 14c.2.5, 14c.2.6 en 38v Sr. 1. Contactverbod als bijzondere voorwaarde en vrijheidsbeperkende maatregel voor ander feit toegestaan? 2. Exacte omschrijving van gebiedsverbod? 3. Ambtshalve: Duur vrijheidsbeperkende maatregel. Ad 1. Opvatting dat het rechter niet vrijstaat m.b.t. dezelfde persoon gelijktijdig contactverbod op te leggen zowel ex art. 14c Sr (als bijzondere voorwaarde) als ex art. 38v Sr (als vrijheidsbeperkende maatregel), vindt geen steun in het recht. Mede gelet op wetsgeschiedenis bij art. 38v Sr ligt het in de rede - ook ter voorkoming van complicaties bij tul - dat rechter kiest of hij vrijheidsbeperkende maatregel oplegt dan wel contactverbod als bijzondere voorwaarde stelt bij voorwaardelijke veroordeling, maar art. 14c.2 en 38v Sr verzetten zich niet ertegen dat rechter bij veroordeling beide oplegt. Ad 2. Door Hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat verdachte zich niet zal ophouden binnen straal van 1 kilometer van "woonadressen van (...) A (adres thans onbekend)", is in strijd met art. 38v.2.a Sr omdat daarbij niet voldoende precieze omschrijving van gebied waarbinnen verdachte zich niet mag bevinden, is geformuleerd. Enkele aanduiding van (onbekend) woonadres van bepaalde persoon is niet voldoende precieze omschrijving van gebied waarin verdachte zich niet mag ophouden. Rechter moet dat gebied in zijn uitspraak aanduiden, waarbij wettelijke regeling niet mogelijkheid biedt om die aanduiding nadien te wijzigen. HR doet zaak zelf af en vernietigt vrijheidsbeperkende maatregel v.zv. deze betrekking heeft op "A (adres thans onbekend)". Ad 3. Hof heeft verdachte t.z.v. op 6-5-2015 gepleegde bedreiging (meermalen gepleegd) o.m. veroordeeld tot vrijheidsbeperkende maatregel van 5 jaren, terwijl wijziging van art. 38v.3 Sr waarbij maximale duur van op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel is verhoogd van 2 jaren naar 5 jaren in werking is getreden op 1-7-2015. Wijziging van deze bepaling houdt i.h.l.v. art. 1.1 Sr wijziging in van toepasselijke regels van sanctierecht. Gelet hierop is oplegging van maatregel voor duur van 5 jaren in strijd met te dezen toepasselijk art. 38v.3 Sr, zoals dat luidde tot 1-7-2015. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen, waaronder belang van doelmatige rechtspleging, zal HR zaak in dit opzicht zelf afdoen en door Hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel bepalen op t.t.v. onder 1 bewezenverklaard feit maximaal mogelijke duur van 2 jaren.
Partij(en)
12 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/04531
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 september 2017, nummer 23/002508-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde dat de "veroordeelde zich niet zal ophouden binnen een straal van 1 (één) kilometer van de woonadressen van [slachtoffer 1] (thans [a-straat 1] ,[plaats] ), [betrokkene 1] (thans [b-straat 1] , [plaats] ) en [betrokkene 2] (adres thans onbekend)", voor zover daarin is opgenomen "en [betrokkene 2] (adres thans onbekend)", en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel richt zich tegen de strafoplegging onderscheidenlijk de strafbepaling door het Hof. Het klaagt over het contactverbod met [slachtoffer 1] dat niet alleen als maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel) is opgelegd (feit 1) maar ook als bijzondere voorwaarde is opgenomen bij de bepaling van de straf ter zake de feiten 2 tot en met 5. Voorts klaagt het over het gebiedsverbod voor zover dit [betrokkene 2] betreft.
2.2.1.
De Rechtbank heeft de verdachte ter zake van de in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot één hoofdstraf. Zowel namens de verdachte als door de officier van justitie is onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. Het Hof heeft de verdachte en de officier van justitie ten aanzien van de onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten op de voet van art. 416, tweede respectievelijk derde lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep en ten aanzien van die feiten overeenkomstig art. 423, vierde lid, Sv de straf bepaald. Voorts heeft het Hof de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit veroordeeld tot een straf en een maatregel.
2.2.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 6 mei 2015 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk op korte afstand een pistool op voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht en de trekker van het pistool overgehaald en kort hierna, telefonisch via de moeder van voornoemde [slachtoffer 1] , dreigend de woorden toegevoegd: "Moeders ik krijg die kans nog wel hoor" en "het is nu niet gelukt maar een volgende keer gaat het me wel lukken"."
2.2.3.
De Rechtbank heeft ten laste van de verdachte onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaard dat hij:
"2. op 6 mei 2015 te Amsterdam, een wapen van categorie III onder 1e, te weten een pistool van het merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 mm Browning, en munitie van categorie III, te weten 4 patronen van het kaliber 7.65 mm Browning, voorhanden heeft gehad;
3. in de periode van 2 augustus 2013 tot en met 31 juli 2014 en in de periode van 17 augustus 2014 tot en met 6 mei 2015 te Amsterdam, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- veelvuldig aan voornoemde [slachtoffer 1] tekstberichten gestuurd per sms en WhatsApp,
- veelvuldig voornoemde [slachtoffer 1] gebeld,
- zich veelvuldig opgehouden in de directe omgeving van de woning van voornoemde [slachtoffer 1] ,
- veelvuldig lijm in het slot en rondom de deurbel horende bij de woning van voornoemde [slachtoffer 1] aangebracht en
- meermalen eieren en zand tegen de woning van voornoemde [slachtoffer 1] gegooid;
4. in de periode van 1 augustus 2013 tot en met8 februari 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1]
- veelvuldig dreigende tekstberichten gestuurd per sms, waaronder: "Ik zou niets van je heel laten, als oom agent mij niet had meegenomen.", "Ik ga je overgieten met benzine." en "Zelfs in je graf ben je niet veilig voor God. Maar als God niets doet, dan help ik God een beetje." en
- foto's van patronen, een vuurwapen en een geluidsdemper aan voornoemde [slachtoffer 1] gestuurd per WhatsApp;
5. in de periode van 18 november 2013 tot en met 16 januari 2014 te Amsterdam telkens opzettelijk en wederrechtelijk sloten en deurbellen, toebehorende aan Woningbouwvereniging [A] , heeft vernield en onbruikbaar heeft gemaakt door lijm in voornoemde sloten en rondom voornoemde deurbellen aan te brengen."
2.3.1.
Het Hof heeft op de voet van art. 423, vierde lid, Sv ten aanzien van de in eerste aanleg onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten de straf bepaald op de wijze zoals in de bestreden uitspraak is vermeld, onder meer inhoudende een gevangenisstraf van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarde:
"dat de veroordeelde tot het einde van de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , thans wonende [a-straat 1] te [plaats] ;
- met bevel dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn."
2.3.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en hem een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt dienaangaande in:
"dat wordt bevolen dat de veroordeelde voor de duur van vijf (5) jaren
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ;
- zich niet zal ophouden binnen een straal van 1 (één) kilometer van de woonadressen van [slachtoffer 1] (thans [a-straat 1] , [plaats] ), [betrokkene 1] (thans [b-straat 1] , [plaats] ) en [betrokkene 2] (adres thans onbekend).
Beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 30 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op."
2.3.3.
Het Hof heeft de voor het onder 1 bewezenverklaarde opgelegde straf en maatregel als volgt gemotiveerd:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest, alsmede een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contact- en locatieverbod ten aanzien van met [slachtoffer 1] en haar moeder voor de duur van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht de door de rechtbank opgelegde straf te matigen aangezien de verdachte vanwege het door het openbaar ministerie ingestelde appel niet in aanmerking is gekomen voor detentiefasering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige bedreiging van zijn ex-partner en haar vriend door vanaf zeer korte afstand een vuurwapen met geluidsdemper op hen te richten en vervolgens de trekker over te halen. Beide slachtoffers vreesden op dat moment voor hun leven en zijn enorm geschrokken. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, temeer daar de bedreiging is geschied in het bijzijn van zijn zesjarige zoon en aan deze bedreiging een jarenlange periode van belaging en bedreigingen van zijn ex-partner is voorafgegaan. Bovendien heeft de verdachte de ernst van de bedreiging nog versterkt door de eerdergenoemde uitlatingen tegen de moeder en de zus van zijn ex-partner.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens misdrijven, waaronder belaging. De omstandigheid dat de verdachte hieruit geen lering heeft getrokken, weegt in zijn nadeel.
De ernst van het bewezen verklaarde rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van serieus te nemen omvang. Nu uit de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die tot matiging van de op te leggen straf aanleiding geven en het hof geen inzicht heeft gekregen in de geestvermogens van de verdachte, omdat hij, ondanks zijn toezegging aan de rechter-commissaris, niet of nauwelijks heeft meegewerkt aan reclasseringsrapportages en onderzoek in het Pieter Baan Centrum, is het hof - alles overwegende en mede gelet op de noodzaak van generale en speciale preventie - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Daarbij wordt afgeweken van de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof tot een (veel) beperktere bewezenverklaring komt.
Daarnaast is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat het noodzakelijk is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, [slachtoffer 1] , haar moeder [betrokkene 1] en haar zus [betrokkene 2] , alsmede een verbod zich te begeven binnen een straal van één kilometer van de woonadressen van het slachtoffer en haar moeder, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof moet - gelet op de inhoud van het dossier waaruit naar voren komt dat de verdachte langdurig op verontrustende en misdadige wijze het slachtoffer en haar omgeving is blijven lastig vallen, hetgeen hem op een civielrechtelijk contact- en gebiedsgebod is komen te staan waarbij de omgangsregeling met zijn zoontje is opgeschort, en hij ook na zijn veroordeling in eerste aanleg contact heeft gezocht met de moeder van het slachtoffer - ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte wederom contact zal opnemen met het slachtoffer of met de moeder en zus van het slachtoffer en hij wederom jegens het slachtoffer of personen in haar omgeving een misdrijf zal plegen of zich belastend zal gedragen. Om deze redenen, en voorts ter beveiliging van de maatschappij, beveelt het hof de oplegging van de maatregel voor de duur van vijf jaar met de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan en bepaalt het de vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt. Afwegend het belang van de verdachte zich vrijelijk te kunnen bewegen op de openbare weg tegen het belang van [slachtoffer 1] en haar familie gevrijwaard te zijn van (ernstige) inbreuken op hun privacy en persoonlijke vrijheid door gedragingen van de verdachte, is het hof van oordeel dat het belang van laatstgenoemden zwaarder weegt dan het belang van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en na te noemen vrijheidsbeperkende maatregel passend en geboden."
2.4.1.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 14c, tweede lid aanhef en onder 5° en 6°, Sr:
"2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
5°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;
6°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden."
- Art. 38v Sr zoals dat luidde ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde:
"1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
(...)
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste twee jaren worden opgelegd.
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
5. Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
6. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd."
2.4.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer het volgende in:
"3. Inhoud van de maatregel
(...)
De rechter zal bij het opleggen van de maatregel streven naar een zo gering mogelijke beperking van de grondrechten van de verdachte, in verhouding tot de belangen van beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht beperkt de vrijheid van bewegen en handelen. Bij de toepassing daarvan dient rekening te worden gehouden met de plaats waar de betrokkene woont en werkt of naar school gaat. Een gebiedsverbod zal een exacte omschrijving bevatten van het gebied waarbinnen de veroordeelde zich niet mag bevinden. Dit zal individueel moeten worden afgewogen. Zonodig kan de maatregel zodanig worden geformuleerd dat de betrokkene via een vastgestelde route zijn woning, werk of school kan bereiken.
(...)
3.1
Gebiedsverbod
Een gebiedsverbod kan een verbod betreffen om zich in of in de omgeving van bepaalde gebouwen op te houden, dan wel een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van een wijk dan wel in bepaalde straten te bevinden. Het gebiedsverbod kan een algemeen verbod bevatten, dan wel een verbod voor bepaalde tijdstippen, dagen of data. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verbod zich tijdens de avonduren waarin de veroordeelde, al dan niet in groepsverband, in een wijk of bij een publieke plaats zoals een station strafbare feiten heeft gepleegd gericht tegen voorbijgangers, bepaalde bewoners of winkeliers. In geval van voetbalvandalisme kan het bijvoorbeeld gaan om een stadionverbod tijdens alle wedstrijden van een bepaalde club. Het spreekt voor zich dat de rechter, in het kader van de proportionaliteit van de op te leggen maatregel, altijd eerst beziet of een verbod zich op bepaalde tijdstippen te bevinden in de omgeving van bepaalde gebouwen of locaties afdoende is. In veel gevallen zal dat zo zijn, zodat de veroordeelde niet onnodig in zijn vrijheid wordt beperkt. Als echter blijkt van zodanige feiten of omstandigheden dat een verdergaand verbod naar tijd of plaats noodzakelijk is, dan kan daartoe worden overgegaan.
(...)
6. Rechtsbescherming
(...)
6.2
Veroordeling bij verstek
(...)
De in consultatie door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het openbaar ministerie gegeven overweging een bijzondere rechtsgang te scheppen teneinde een opheffing of wijziging van de voorziening door de rechter mogelijk te maken, is niet overgenomen. Een dergelijke rechtsgang zou tot gevolg hebben dat een derde rechter oordeelt over de op te leggen maatregel en de consequenties die worden verbonden aan het niet naleven hiervan. Dit zou onnodig belastend zijn voor de rechtspraktijk. Daar waar het onverminderd handhaven van de opgelegde maatregel door veranderde omstandigheden mogelijk onredelijk is, kan indien het vonnis onherroepelijk is geworden een gratieverzoek worden ingediend. In andere gevallen zal in de praktijk zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met de gewijzigde situatie. Uiteindelijk is het oordeel aan de rechter-commissaris of de gewijzigde omstandigheden hebben geleid tot een onmogelijkheid of onredelijkheid om de maatregel na te leven, waardoor de vervangende hechtenis mogelijk niet of slechts voor een beperkt deel ten uitvoer gelegd moet worden. Zoals het openbaar ministerie opmerkt in zijn advies moet een meldplicht bijvoorbeeld niet uitpakken als een verhuisverbod, doordat het in het vonnis bepaalde politiebureau in een bepaalde gemeente ligt, terwijl de veroordeelde gaat verhuizen naar de andere kant van het land. Het verdient daarom de voorkeur dat de plaats van melding algemeen bepaald wordt, bijvoorbeeld het politiebureau in de woonplaats van de veroordeelde. Dit geldt zeker indien bij het wijzen van het vonnis valt te voorzien dat de veroordeelde in de periode waarvoor de maatregel geldt mogelijk gaat verhuizen.
(...)
7. Verhouding van de maatregel tot andere vrijheidsbeperkende interventies(...)
7.1
Vrijheidsbeperkende interventies na de berechting
Bij het opleggen van (bijzondere) voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling (artikel 14c Sr) en bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 15 Sr) kunnen gebiedsverboden, contactverboden en meldingsgeboden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De regering bevordert de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van de persoonsgerichte aanpak. Hiermee wordt gedragsverandering bij veroordeelden beoogd. Veel veroordeelden zitten korter dan twee maanden in detentie. Dit is te kort om een blijvende gedragsverandering te bereiken. Op meerdere plekken in deze toelichting is beschreven hoe een voorwaardelijke straf daarvoor meer ruimte biedt door de proeftijd van meerdere jaren en door de toepassing van op de persoon van de veroordeelde afgestemde bijzondere voorwaarden. Dit is het belangrijkste verschil in karakter tussen de bijzondere voorwaarde en de thans voorgestelde maatregel die niet gericht is op blijvende gedragsbeïnvloeding, maar op herstel van de geschonden rechtsorde. Van de acties ter bevordering van de toepassing van bijzondere voorwaarden maakt ook deel uit een wijziging van de wettelijke regeling van de voorwaardelijke veroordeling. Met die wetswijziging (Kamerstukken 32 319) wordt onder meer de wettelijke verankering van de bijzondere voorwaarden uitgebreid door een lijst met mogelijke bijzondere voorwaarden vast te leggen, en wordt een mogelijkheid gecreëerd voor snel ingrijpen indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Met het onderhavige wetsvoorstel worden de sanctiemogelijkheden van de rechter verruimd, doordat de rechter zich bij het opleggen van een vrijheidsbeperkende sanctie in de vorm van een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht, niet langer hoeft te beperken tot het kader van de voorwaardelijke veroordeling. Zoals aangegeven, wordt met de toepassing van bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke bestraffing beoogd om onder begeleiding en toezicht van de reclassering tot structurele gedragsverandering, dat wil zeggen doorbreking van criminele gedragspatronen, te komen. De proeftijd van enkele jaren biedt daarvoor de gelegenheid. Dit veronderstelt wel dat er sprake is van ernstiger strafbare feiten, die de toepassing van ook ingrijpende bijzondere voorwaarden gericht op gedragverandering gedurende langere tijd rechtvaardigen. Bij toepassing van de voorwaardelijke strafmodaliteiten dient de zwaarte van de interventie om die reden in verhouding te staan tot de hoogte van de voorwaardelijke straf en daarmee tot de ernst van het feit, hetgeen de mogelijkheden bij lichtere strafbare feiten beperkt. Bovendien is er alleen indien de strafdreiging zwaar genoeg is een prikkel voor de veroordeelde om de voorwaarde na te leven.
De maatregel als thans voorgesteld, is bedoeld voor al die gevallen waarin de rechter niet met een voorwaardelijke sanctie een blijvende gedragsverandering van de veroordeelde kan of wil bereiken, maar wel met een gerichte vrijheidsbeperking de geschonden rechtsorde wil herstellen. Dit kan het geval zijn bij «lichte feiten» of lichte gevallen van «zware feiten» waarbij voorwaardelijke veroordeling geen indruk maakt omdat de straf die er achter dreigt te laag is.
(...)
Het is goed om te benadrukken dat aan de rechter een algemene bevoegdheid wordt toegekend om deze maatregel op te leggen en dat het dus aan de rechter is om in concrete gevallen waar beperking van de vrijheid van de veroordeelde gewenst is te kiezen voor een vrijheidsbeperkende maatregel of een voorwaardelijke veroordeling.
Het wetsvoorstel sluit niet uit dat de rechter bij de veroordeling zowel een vrijheidsbeperkende maatregel als een voorwaarde bij een voorwaardelijke straf kan opleggen. Deze combinatie kan aan de orde zijn in een geval waarin de rechter het wenselijk acht dat ook indien de betrokkene hoger beroep instelt de ordemaatregel van het gebieds- of contactverbod direct ingaat, zonder dat de proeftijd voor de eveneens opgelegde gedragsveranderende bijzondere voorwaarde(n) op dat moment reeds ingaat. Dit kan worden bereikt door een direct uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel en een bijzondere voorwaarde die ten uitvoer wordt gelegd op het moment dat het vonnis onherroepelijk wordt, op te leggen. In zo'n geval kan de combinatie gewenst zijn en stuit zij niet op bezwaren. In geval van een voorwaarde en een maatregel die dezelfde gedragsbeperking beogen en bovendien op hetzelfde moment uitvoerbaar zijn, zou een dergelijke combinatie - zoals het openbaar ministerie ook in zijn advies beschrijft - wel tot gecompliceerde situaties kunnen leiden indien bijvoorbeeld de maatregel niet wordt nageleefd én de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit pleegt waardoor de voorwaarde wordt overtreden. De betrokkene zou dan - in verschillende rechtsgangen - geconfronteerd kunnen worden met enerzijds een nieuwe straf voor het gepleegde strafbare feit en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en anderzijds de vervangende hechtenis voor de opgelegde maatregel. Een dergelijke situatie zal zich evenwel, gelet op de afzonderlijke beslissingen die de rechter hierover neemt, niet voordoen." (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 4-5 en 15-20)
2.5.1.
De eerste klacht van het middel berust op de opvatting dat het de rechter niet vrijstaat met betrekking tot dezelfde persoon, in dit geval [slachtoffer 1] , gelijktijdig een contactverbod op te leggen zowel op de voet van art. 14c Sr (als bijzondere voorwaarde) als op de voet van art. 38v Sr (als vrijheidsbeperkende maatregel). Die opvatting vindt geen steun in het recht. Mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis bij art. 38v Sr ligt het weliswaar in de rede – ook met het oog op het voorkomen van complicaties bij de tenuitvoerlegging – dat de rechter kiest of hij een vrijheidsbeperkende maatregel oplegt dan wel een contactverbod als bijzondere voorwaarde stelt bij een voorwaardelijke veroordeling, maar art. 14c, tweede lid, en 38v Sr verzetten zich niet ertegen dat de rechter bij een veroordeling zowel een vrijheidsbeperkende maatregel als een daarmee vergelijkbare voorwaarde bij een voorwaardelijke straf oplegt.
2.5.2.
De klacht faalt.
2.6.1.
Het middel klaagt voorts over de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel voor zover inhoudende dat de verdachte zich niet mag ophouden binnen een straal van één kilometer van het woonadres van [betrokkene 2] , omdat de bestreden uitspraak inhoudt dat het woonadres van [betrokkene 2] "thans onbekend" is.
2.6.2.
De door het Hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van één kilometer van de "woonadressen van (...) [betrokkene 2] (adres thans onbekend)", is in strijd met art. 38v, tweede lid onder a, Sr omdat daarbij niet een voldoende precieze omschrijving van het gebied waarbinnen de verdachte zich niet mag bevinden, is geformuleerd. Anders dan het Hof kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, is de enkele aanduiding van een (onbekend) woonadres van een bepaalde persoon niet een voldoende precieze omschrijving van het gebied waarin de verdachte zich niet mag ophouden, en moet de rechter dat gebied in zijn uitspraak aanduiden, waarbij de wettelijke regeling niet de mogelijkheid biedt om die aanduiding nadien te wijzigen.
2.6.3.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het gegrond. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en de vrijheidsbeperkende maatregel vernietigen voor zover deze betrekking heeft op " [betrokkene 2] (adres thans onbekend)".
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd op 6 mei 2015. Het Hof heeft de verdachte ter zake daarvan onder meer veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende maatregel van vijf jaren.
3.2.
Art. 38v Sr is gewijzigd bij wet van 30 juni 2015 tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast, Stb. 2015, 255. Daarbij is in het derde lid de maximale duur van de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel verhoogd van twee jaren naar vijf jaren. Deze wet is in werking getreden op 1 juli 2015 (Stb. 2015, 256).
3.3.
De wijziging van deze bepaling houdt, in het licht van art. 1, eerste lid, Sr, een wijziging in van de toepasselijke regels van sanctierecht. Gelet hierop is de oplegging van de maatregel voor de duur van vijf jaren in strijd met het te dezen toepasselijke art. 38v, derde lid, Sr, zoals dat luidde tot 1 juli 2015.
3.4.
Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen, waaronder het belang van een doelmatige rechtspleging, zal de Hoge Raad de zaak in dit opzicht zelf afdoen en de door het Hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel bepalen op de ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde feit maximaal mogelijke duur van twee jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft:
- de duur van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel;
- de vrijheidsbeperkende maatregel, voor zover inhoudende dat de veroordeelde zich niet zal ophouden binnen een straal van één kilometer van het woonadres van " [betrokkene 2] (adres thans onbekend)";
vermindert de duur van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in die zin dat deze twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019.
Conclusie 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
-
Nr. 17/04531
Zitting: 22 januari 2019
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
De verdachte is bij arrest van 13 september 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1 subsidiair ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en die maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de tenuitvoerlegging gelast van een aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, het één en ander zoals nader in het arrest is bepaald. Tot slot heeft het hof op grond van art. 423, vierde lid, Sv de straf voor de — niet aan zijn oordeel onderworpen1. — in eerste aanleg onder 2, 3, 4 en 52. bewezen verklaarde feiten bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Het hof heeft daarnaast de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer gelast van voorwerpen zoals genoemd in het arrest.
2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst klachten over de strafoplegging. De strafoplegging is in de eerste plaats in strijd met het doel en de ratio van de wet aangezien het hof in twee wettelijke kaders een contactverbod heeft opgelegd, namelijk zowel in het kader van de bijzondere voorwaarde bij de aan de verdachte opgelegde (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf als in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel. Daarnaast behelst het middel de klacht dat het hof ten onrechte de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat de verdachte zich niet mag ophouden binnen één kilometer van het woonadres van onder meer [betrokkene 2], dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard.
4.
Ten laste van de verdachte is in de bestreden uitspraak onder 1 subsidiair bewezen verklaard dat:
‘hij op 6 mei 2015 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk op korte afstand een pistool op voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht en de trekker van het pistool overgehaald en kort hierna, telefonisch via de moeder van voornoemde [slachtoffer 1], dreigend de woorden toegevoegd: ‘Moeders ik krijg die kans nog wel hoor’ en ‘het is nu niet gelukt maar een volgende keer gaat het me wel lukken’.
5.
Het hof heeft onder de aanhef ‘Oplegging van straf of maatregel’ het volgende overwogen:
‘De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest, alsmede een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contact- en locatieverbod ten aanzien van met [slachtoffer 1] en haar moeder voor de duur van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht de door de rechtbank opgelegde strafte matigen aangezien de verdachte vanwege het door het openbaar ministerie ingestelde appel niet in aanmerking is gekomen voor detentiefasering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige bedreiging van zijn ex-partner en haar vriend door vanaf zeer korte afstand een vuurwapen met geluidsdemper op hen te richten en vervolgens de trekker over te halen. Beide slachtoffers vreesden op dat moment voor hun leven en zijn enorm geschrokken. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, temeer daar de bedreiging is geschied in het bijzijn van zijn zesjarige zoon en aan deze bedreiging een jarenlange periode van belaging en bedreigingen van zijn ex-partner is voorafgegaan. Bovendien heeft de verdachte de ernst van de bedreiging nog versterkt door de eerdergenoemde uitlatingen tegen de moeder en de zus van zijn ex- partner.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens misdrijven, waaronder belaging. De omstandigheid dat de verdachte hieruit geen lering heeft getrokken, weegt in zijn nadeel.
De ernst van het bewezen verklaarde rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van serieus te nemen omvang. Nu uit de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die tot matiging van de op te leggen straf aanleiding geven en het hof geen inzicht heeft gekregen in de geestvermogens van de verdachte, omdat hij, ondanks zijn toezegging aan de rechter-commissaris, niet of nauwelijks heeft meegewerkt aan reclasseringsrapportages en onderzoek in het Pieter Baan Centrum, is het hof — alles overwegende en mede gelet op de noodzaak van generale en speciale preventie — van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Daarbij wordt afgeweken van de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof tot een (veel) beperktere bewezenverklaring komt.
Daarnaast is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat het noodzakelijk is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, [slachtoffer 1] haar moeder [betrokkene 1] en haar zus [betrokkene 2], alsmede een verbod zich te begeven binnen een straal van één kilometer van de woonadressen [van] het slachtoffer en haar moeder, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Naar het oordeel van het hof moet — gelet op de inhoud van het dossier waaruit naar voren komt dat de verdachte langdurig op verontrustende en misdadige wijze het slachtoffer en haar omgeving is blijven lastig vallen, hetgeen hem op een civielrechtelijk contact- en gebiedsgebod is komen te staan waarbij de omgangsregeling met zijn zoontje is opgeschort, en hij ook na zijn veroordeling in eerste aanleg contact heeft gezocht met de moeder van het slachtoffer — ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte wederom contact zal opnemen met het slachtoffer of met de moeder en zus van het slachtoffer en hij wederom jegens het slachtoffer of personen in haar omgeving een misdrijf zal plegen of zich belastend zal gedragen. Om deze redenen, en voorts ter beveiliging van de maatschappij, beveelt het hof de oplegging van de maatregel voor de duur van vijf jaar met de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan en bepaalt het de vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt. Afwegend het belang van de verdachte zich vrijelijk te kunnen bewegen op de openbare weg tegen het belang van [slachtoffer 1] en haar familie gevrijwaard te zijn van (ernstig) inbreuken op hun privacy en persoonlijke vrijheid door gedragingen van de verdachte, is het hof van oordeel dat het belang van laatstgenoemden zwaarder weegt dan het belang van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en na te noemen vrijheidsbeperkende maatregel passend en geboden.’
6.
Het dictum van de bestreden uitspraak van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
‘Beslissing
Het hof:
(…)
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart (…) bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
(…)
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde op:
Gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren met aftrek van de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, waarvan een gedeelte groot één jaar van deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast, met een proeftijd van drie jaren
- —
met als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
(…)
- —
met als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde tot het einde van de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats], thans wonende [a-straat 01] te [a-plaats];
- —
met bevel dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
(…)
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat wordt bevolen dat de veroordeelde voor de duur van vijf (5) jaren
- —
op geen enkele wijze — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [betrokkene 2];
- —
zich niet zal ophouden binnen een straal van 1 (één) kilometer van de woonadressen van [slachtoffer 1] (thans [a-straat 01], [001] [a-plaats]), [betrokkene 1] (thans [b-straat 01] [002] [a-plaats]) en [betrokkene 2] (adres thans onbekend).
Beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 30 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
(…)’
7.
Met een beroep op de parlementaire geschiedenis bij de invoering van de vrijheidsbeperkende maatregel van art. 38v Sr, huldigen de stellers van het middel allereerst het standpunt dat deze maatregel in het leven is geroepen voor die gevallen waarin de rechter niet toekomt aan de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf, maar de rechter het toch noodzakelijk acht dat een contact- en/of gebiedsverbod wordt opgelegd. Door aan de verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde een contactverbod op te leggen ten aanzien van [slachtoffer 1], terwijl de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel onder meer datzelfde contactverbod inhoudt ten aanzien van [slachtoffer 1], heeft het hof geoordeeld in strijd met het doel en de ratio van de wet, aldus de stellers van het middel.
8.
Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft de Hoge Raad over dit standpunt nog nooit eerder uitspraak gedaan.3.
9.
De vrijheidsbeperkende maatregel is opgenomen in art. 38v Sr. Die bepaling luidt als volgt:
- ‘1.
Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
- 1o.
waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
- 2o.
waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
- 2.
De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
- a.
zich niet op te houden in een bepaald gebied,
- b.
zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
- c.
op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
- d.
zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
- 3.
De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
- 4.
De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
- 5.
Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
- 6.
De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.’
10.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds-of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
‘1. Inleiding
(…)
Dit wetsvoorstel moet worden bezien in de reeks van (wettelijke) inspanningen die nodig zijn om Nederland veiliger te maken. Een relatief kleine groep van personen recidiveert veelvuldig en is daarmee verantwoordelijk voor een groot aandeel van de criminaliteit en overlast. Veel nieuwe maatregelen hebben mede daarom betrekking op preventie, waarbij regelmatig gebruik wordt gemaakt van het bestuursrechtelijke instrumentarium. Dit is echter niet voldoende. Ook het strafrechtelijke instrumentarium dient zo volledig mogelijk te zijn, opdat de rechter optimaal is toegerust om gepleegde strafbare feiten effectief en voortvarend af te doen. (…) Bovendien is de rechter in staat sancties en de daarmee gepaard gaande beperking van grondrechten goed af te wegen en toe te snijden op de persoon van de dader en de omstandigheden van het geval. De persoonsgerichte aanpak staat hierbij centraal. Dat geldt voor dit wetsvoorstel evenals voor het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Kamerstukken 32 319). De wijze waarop dit plaatsvindt, verschilt evenwel.
Met de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke bestraffing wordt — anders dan met de thans voorgestelde maatregel — beoogd om in een proeftijd van enkele jaren te komen tot doorbreking van criminele gedragspatronen. Bij niet-naleving van de voorwaarden dreigt de tenuitvoerlegging van het resterend deel van de straf. Alleen indien deze strafdreiging zwaar genoeg is, is er een prikkel voor de veroordeelde om de voorwaarden na te leven. Om die reden komt een rechter bij de berechting van minder ernstige feiten niet altijd toe aan de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf. Ook bij ernstige feiten komt de rechter daar niet altijd aan toe, namelijk indien hij blijvende gedragsbeïnvloeding door het stellen van een bijzondere voorwaarde voor een langere duur niet noodzakelijk of haalbaar acht, bijvoorbeeld bij personen die niet bereid zijn mee te werken aan een traject van gedragsverandering dan wel bij personen bij wie slechts een onvoorwaardelijke straf passend is, gelet op de aard van het gepleegde delict of eerder gepleegde delicten. Met de thans voorgestelde zelfstandig op te leggen maatregel kan de rechter ook in deze gevallen een passende sanctie opleggen, zonder dat hij daarbij gebonden is aan het kader van de voorwaardelijke strafoplegging. (…)
7. Verhouding van de maatregel tot andere vrijheidsbeperkende interventies
(…)
7.1. Vrijheidsbeperkende interventies na de berechting
Bij het opleggen van (bijzondere) voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling (artikel 14c Sr) en bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 15 Sr) kunnen gebiedsverboden, contactverboden en meldingsgeboden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De regering bevordert de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van de persoonsgerichte aanpak. Hiermee wordt gedragsverandering bij veroordeelden beoogd. Veel veroordeelden zitten korter dan twee maanden in detentie. Dit is te kort om een blijvende gedragsverandering te bereiken. Op meerdere plekken in deze toelichting is beschreven hoe een voorwaardelijke straf daarvoor meer ruimte biedt door de proeftijd van meerdere jaren en door de toepassing van op de persoon van de veroordeelde afgestemde bijzondere voorwaarden. Dit is het belangrijkste verschil in karakter tussen de bijzondere voorwaarde en de thans voorgestelde maatregel die niet gericht is op blijvende gedragsbeïnvloeding, maar op herstel van de geschonden rechtsorde. Van de acties ter bevordering van de toepassing van bijzondere voorwaarden maakt ook deel uit een wijziging van de wettelijke regeling van de voorwaardelijke veroordeling. Met die wetswijziging (Kamerstukken 32 319) wordt onder meer de wettelijke verankering van de bijzondere voorwaarden uitgebreid door een lijst met mogelijke bijzondere voorwaarden vast te leggen, en wordt een mogelijkheid gecreëerd voor snel ingrijpen indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Met het onderhavige wetsvoorstel worden de sanctiemogelijkheden van de rechter verruimd, doordat de rechter zich bij het opleggen van een vrijheidsbeperkende sanctie in de vorm van een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht, niet langer hoeft te beperken tot het kader van de voorwaardelijke veroordeling. Zoals aangegeven, wordt met de toepassing van bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke bestraffing beoogd om onder begeleiding en toezicht van de reclassering tot structurele gedragsverandering, dat wil zeggen doorbreking van criminele gedragspatronen, te komen. De proeftijd van enkele jaren biedt daarvoor de gelegenheid. Dit veronderstelt wel dat er sprake is van ernstiger strafbare feiten, die de toepassing van ook ingrijpende bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering gedurende langere tijd rechtvaardigen. Bij toepassing van de voorwaardelijke strafmodaliteiten dient de zwaarte van de interventie om die reden in verhouding te staan tot de hoogte van de voorwaardelijke straf en daarmee tot de ernst van het feit, hetgeen de mogelijkheden bij lichtere strafbare feiten beperkt. Bovendien is er alleen indien de strafdreiging zwaar genoeg is een prikkel voor de veroordeelde om de voorwaarde na te leven. De maatregel als thans voorgesteld, is bedoeld voor al die gevallen waarin de rechter niet met een voorwaardelijke sanctie een blijvende gedragsverandering van de veroordeelde kan of wil bereiken, maar wel met een gerichte vrijheidsbeperking de geschonden rechtsorde wil herstellen. Dit kan het geval zijn bij ‘lichte feiten’ of lichte gevallen van ‘zware feiten’ waarbij voorwaardelijke veroordeling geen indruk maakt omdat de straf die er achter dreigt te laag is.
(…)
Het is goed om te benadrukken dat aan de rechter een algemene bevoegdheid wordt toegekend om deze maatregel op te leggen en dat het dus aan de rechter is om in concrete gevallen waar beperking van de vrijheid van de veroordeelde gewenst is te kiezen voor een vrijheidsbeperkende maatregel of een voorwaardelijke veroordeling.
Het wetsvoorstel sluit niet uit dat de rechter bij de veroordeling zowel een vrijheidsbeperkende maatregel als een voorwaarde bij een voorwaardelijke straf kan opleggen. Deze combinatie kan aan de orde zijn in een geval waarin de rechter het wenselijk acht dat ook indien de betrokkene hoger beroep instelt de ordemaatregel van het gebieds- of contactverbod direct ingaat, zonder dat de proeftijd voor de eveneens opgelegde gedragsveranderende bijzondere voorwaarde(n) op dat moment reeds ingaat. Dit kan worden bereikt door een direct uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel en een bijzondere voorwaarde die ten uitvoer wordt gelegd op het moment dat het vonnis onherroepelijk wordt, op te leggen. In zo'n geval kan de combinatie gewenst zijn en stuit zij niet op bezwaren. In geval van een voorwaarde en een maatregel die dezelfde gedragsbeperking beogen en bovendien op hetzelfde moment uitvoerbaar zijn, zou een dergelijke combinatie (…) wel tot gecompliceerde situaties kunnen leiden indien bijvoorbeeld de maatregel niet wordt nageleefd én de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit pleegt waardoor de voorwaarde wordt overtreden. De betrokkene zou dan — in verschillende rechtsgangen — geconfronteerd kunnen worden met enerzijds een nieuwe straf voor het gepleegde strafbare feit en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en anderzijds de vervangende hechtenis voor de opgelegde maatregel. Een dergelijke situatie zal zich evenwel, gelet op de afzonderlijke beslissingen die de rechter hierover neemt, niet voordoen.’
11.
Met de stellers van het middel kan worden gezegd dat de regering er in de memorie van toelichting op heeft gewezen dat de rechter bij de berechting van minder ernstige feiten niet altijd toekomt aan de aanwending van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf. De strafdreiging moet immers zwaar genoeg zijn om een prikkel tot naleving van de voorwaarden te doen ontstaan. Dat is bij de berechting van minder ernstige feiten niet altijd het geval, aldus de minister.4. Uit die memorie van toelichting volgt eveneens dat de rechter daaraan ook bij ernstige feiten niet altijd toekomt, bijvoorbeeld indien een onvoorwaardelijke straf passend wordt geacht. Doordat in die gevallen de vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd, is de rechter niet gebonden aan het kader van de voorwaardelijke strafoplegging.5. Tot slot houdt de memorie van toelichting in dat de regering bij de vrijheidsbeperkende maatregel in het bijzonder heeft gedacht aan relatief lichte feiten.6.
12.
Gelet op de tekst van art. 38v Sr is het toepassingsgebied van de vrijheidsbeperkende maatregel echter niet beperkt tot die relatief lichte feiten.7. Van verschillende kanten is erop gewezen dat moet worden getwijfeld aan de toegevoegde waarde van de vrijheidsbeperkende maatregel ten opzichte van de voorwaardelijke veroordeling.8. De verhouding tussen de maatregel en de oplegging van (bijzondere) voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling speelt daarbij een belangrijke rol. De hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis wijst uit dat de regering de bijzondere voorwaarde met name aanmerkt als een middel om een blijvende gedragsverandering te bereiken in relatief zware zaken. De vrijheidsbeperkende maatregel is gericht op herstel van de geschonden rechtsorde in het geval van lichtere feiten. Hierbij kan echter worden opgemerkt dat in de praktijk ook de voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden wordt aangewend om bepaalde controlerende voorwaarden te stellen zonder dat daarmee een blijvende gedragsverandering wordt beoogd. Voorts kan ook bij relatief lichte feiten een bijzondere voorwaarde passend zijn.9. Tot slot moet worden opgemerkt dat de memorie van toelichting op art. 38v Sr eveneens inhoudt dat het aan de rechter is om in het concrete geval te kiezen voor een vrijheidsbeperkende maatregel of een voorwaardelijke veroordeling en dat niet is uitgesloten dat de rechter bij een veroordeling zowel een vrijheidsbeperkende maatregel als een voorwaarde bij een voorwaardelijke straf oplegt.10.
13.
Het voorgaande brengt mee dat ik over de eerste deelklacht vrij kort kan zijn. Noch de tekst van de bepaling van art. 38v Sr, noch de memorie van toelichting biedt aanknopingspunten voor de stelling dat de vrijheidsbeperkende maatregel enkel in het leven is geroepen voor die gevallen waarin de rechter niet toekomt aan de toepassing van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, maar de rechter wel een contact- en/of gebiedsverbod wil opleggen. In de parlementaire geschiedenis is immers expliciet opgemerkt dat het aan de rechter is om een keuze te maken tussen een vrijheidsbeperkende maatregel en een vrijheidsbeperkende voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling, terwijl niet is uitgesloten dat de rechter bij een(zelfde) veroordeling een combinatie van beide oplegt.
14.
In de voorliggende zaak heeft het hof een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] opgenomen als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke gevangenisstraf die op de voet van art. 423, vierde lid, Sv is ‘bepaald’ ten aanzien van het onder 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde, terwijl de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contact- en gebiedsverbod is opgelegd ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Het contactverbod heeft onder meer betrekking op [slachtoffer 1]. Daarmee is geen sprake van een situatie waarin het hof voor dezelfde feiten zowel bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk opgelegde straf als een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd.11. Wel beogen de bijzondere voorwaarde en de maatregel dezelfde gedragsbeperking terwijl zij daarnaast beide dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. In de memorie van toelichting heeft de wetgever daarover opgemerkt dat die combinatie wel tot gecompliceerde situaties kan leiden indien de maatregel niet wordt nageleefd én de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit pleegt waardoor de voorwaarde wordt overtreden. Dan kan de betrokkene geconfronteerd worden met enerzijds een nieuwe straf voor het gepleegde strafbare feit en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en anderzijds de vervangende hechtenis12. voor de opgelegde maatregel.13. Toch staat het voorgaande niet in de weg aan de (gelijktijdige) oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel en (een) gelijkluidende voorwaarde(n) bij een voorwaardelijke straf. Dat brengt mee dat het hof bij de strafoplegging niet heeft geoordeeld in strijd met het doel en de ratio van de wet, hetgeen de strafoplegging van het hof niet onbegrijpelijk maakt.
15.
Het voorgaande brengt mee dat het middel in zoverre faalt.
16.
Het middel behelst voorts de klacht dat het hof ten onrechte de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat de verdachte zich niet mag ophouden binnen één kilometer van het woonadres van onder meer [betrokkene 2], dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard. Daartoe wordt aangevoerd dat in de bestreden uitspraak is opgenomen dat het woonadres van [betrokkene 2] ‘thans onbekend’ is, waardoor de verdachte zijn gedrag daarop niet kan afstemmen.
17.
De inhoud van de in het middel bedoelde bijzondere voorwaarde is opgenomen in het dictum van de bestreden uitspraak dat is weergegeven onder 6 van deze conclusie. De motivering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel is opgenomen onder 5 van de conclusie.
18.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds-of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het volgende in:
‘3. Inhoud van de maatregel
(…)
De rechter zal bij het opleggen van de maatregel streven naar een zo gering mogelijke beperking van de grondrechten van de verdachte, in verhouding tot de belangen van beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht beperkt de vrijheid van bewegen en handelen. (…) Een gebiedsverbod zal een exacte omschrijving bevatten van het gebied waarbinnen de veroordeelde zich niet mag bevinden. (…)
(…)
3.1. Gebiedsverbod
Een gebiedsverbod kan een verbod betreffen om zich in of in de omgeving van bepaalde gebouwen op te houden, dan wel een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van een wijk dan wel in bepaalde straten te bevinden. Het gebiedsverbod kan een algemeen verbod bevatten, dan wel een verbod voor bepaalde tijdstippen, dagen of data. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verbod zich tijdens de avonduren waarin de veroordeelde, al dan niet in groepsverband, in een wijk of bij een publieke plaats zoals een station strafbare feiten heeft gepleegd gericht tegen voorbijgangers, bepaalde bewoners of winkeliers. In geval van voetbalvandalisme kan het bijvoorbeeld gaan om een stadionverbod tijdens alle wedstrijden van een bepaalde club. Het spreekt voor zich dat de rechter, in het kader van de proportionaliteit van de op te leggen maatregel, altijd eerst beziet of een verbod zich op bepaalde tijdstippen te bevinden in de omgeving van bepaalde gebouwen of locaties afdoende is. In veel gevallen zal dat zo zijn, zodat de veroordeelde niet onnodig in zijn vrijheid wordt beperkt. Als echter blijkt van zodanige feiten of omstandigheden dat een verdergaand verbod naar tijd of plaats noodzakelijk is, dan kan daartoe worden overgegaan.’
19.
Het lijkt mij dat de stellers van het middel hier een punt hebben. Uit de memorie van toelichting volgt dat een gebiedsverbod een verbod kan betreffen om zich in of in de omgeving van bepaalde gebouwen op te houden, dan wel een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van een wijk dan wel in bepaalde straten te bevinden. Dat verbod zal een exacte omschrijving moeten bevatten van het gebied waarbinnen de veroordeelde zich niet mag bevinden. Daarmee wordt aan zowel de veroordeelde als de toezichthoudende instanties duidelijkheid geboden over de inhoud van de vrijheidsbeperkende maatregel.14. In art. 38v, tweede lid onder a, Sr is bepaald dat de vrijheidsbeperkende maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen zich niet op te houden in een bepaald gebied. Net als bij de oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke veroordeling spreekt het vanzelf dat voor de veroordeelde duidelijk moet zijn in welk gebied hij zich niet mag begeven. De veroordeelde zal aan de hand van de omschrijving van de bij maatregel opgelegde verplichting in staat moeten zijn z'n gedrag daarop af te stemmen.15. Voor zover de bedoelde verplichting ook het verbod bevat zich op te houden binnen een straal van één kilometer van het woonadres van [betrokkene 2], terwijl haar adres onbekend is, lijkt deze te ruim geformuleerd. Daarmee is immers geen exacte (en duidelijke) omschrijving gegeven van het gebied waarbinnen de veroordeelde zich niet mag bevinden. Ik wijs er daarbij nog op dat de motivering van de strafoplegging van het hof ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel voor zover inhoudende het gebiedsverbod enkel betrekking heeft op [slachtoffer 1] en haar moeder ([betrokkene 1]) en niet op haar zus ([betrokkene 2]).
20.
Het voorgaande brengt mee dat het gebiedsverbod voor zover betrekking hebbend op de zus van [slachtoffer 1] ([betrokkene 2]) niet voldoet aan de in art. 38v, tweede lid onder a, Sr geformuleerde eis dat het gebiedsverbod betrekking moet hebben op een bepaald gebied.
21.
In zoverre slaagt het middel. De Hoge Raad kan de zaak om redenen van doelmatigheid zelf afdoen door vernietiging van de vrijheidsbeperkende maatregel voor zover die betrekking heeft op het gebiedsverbod ten aanzien van [betrokkene 2] en voor zover inhoudende ‘en [betrokkene 2] (adres thans onbekend)’.
22.
De eerste deelklacht faalt. De tweede deelklacht slaagt.
23.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde dat de ‘veroordeelde zich niet zal ophouden binnen een straal van 1 (één) kilometer van de woonadressen van [slachtoffer 1] (thans [a-straat 01], [001] [a-plaats]), [betrokkene 1] (thans [b-straat 01], [002] [a-plaats]) en [betrokkene 2] (adres thans onbekend)’, voor zover daarin is opgenomen ‘en [betrokkene 2] (adres thans onbekend)’, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑01‑2019
Daarbij ging het om het voorhanden hebben van een pistool en munitie (feit 2), belaging, meermalen gepleegd (feit 3), bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (feit 4) en vernieling (feit 5).
In twee arresten stond de motivering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen centraal: HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, en HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143 m.nt. F. Vellinga-Schootstra. Daarnaast stond in twee arresten de (on)mogelijkheid van de oplegging van deze maatregel centraal voor een delict begaan deels vóór de inwerkingtreding van art. 38v Sr: HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:79, NJ 2018/75 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:80.
Zie Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 2. In dit licht heeft Bleichrodt echter nog opgemerkt dat de stelling dat een bijzondere voorwaarde bij relatief lichte feiten niet zou afschrikken niet nader wordt onderbouwd. Zie F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48–50.
F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48–50. Volgens Vellinga-Schootstra heeft een verkenning van rechtspraak op rechtspraak.nl geleerd dat op het eerste gezicht niet veel terecht lijkt te komen van de bedoeling van de wetgever om art. 38v Sr met name toe te passen bij lichte feiten of bij lichte vormen van zware feiten en de voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden bij zware feiten. Zie HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143, m.nt. Vellinga-Schootstra onder 8.
Zie het advies van de Raad van State (Kamerstukken II, 2010/11, 32551, nr. 4, p. 3). Zie ook F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48–50.
F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 323. Zie ook F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48–50.
Zie over die situatie mijn conclusie in de zaak 18/02544.
Die vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op, waarmee die vervangende hechtenis het karakter heeft van gijzeling. Zie ook HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143, m.nt. Vellinga-Schootstra onder 8.
Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 20. Ook Bleichrodt heeft daarover nog opgemerkt dat de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met een bijzondere voorwaarde het risico tot afstemmingsproblemen in zich bergt bij niet naleving van die voorwaarde c.q. die verplichting. Zie F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 50.
Vgl. ook Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 20.
Vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2392, NJ 2017/389 en de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt bij dat arrest onder 18. Zie ook HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:667.
Beroepschrift 05‑07‑2018
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 17/04531
Betekening aanzegging: 7 mei 2018
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
verdachte,
advocaten: mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen
dossiernummer: D20170131
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 13 september 2017, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de door de rechtbank opgelegde straf bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan dit voorwaardelijke deel zijn meerdere bijzondere voorwaarden gekoppeld. Tevens zijn beslissingen genomen over inbeslaggenomen voorwerpen.
In het arrest heeft het hof verdachte voorts ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en tevens meerdere vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
In het arrest heeft het hof verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld voor — verkort zakelijk weergegeven — bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ten aanzien van het onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde heeft het hof op grond van artikel 423 Sv de straf bepaald op onder meer een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] tot het einde van de proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde heeft het hof aan verdachte onder meer een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende onder meer een contactverbod met [slachtoffer 1] voor de duur van vijf jaar. Nu het hof zowel een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde én in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel, heeft het hof geoordeeld in strijd met het doel en de ratio van de wet, zodat het arrest en/of de strafoplegging onbegrijpelijk is/zijn.
Voorts heeft het hof ten onrechte de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat verdachte zich niet mag ophouden binnen één kilometer van het woonadres van onder meer [betrokkene 2], dadelijk uitvoerbaar verklaard, nu in het arrest vermeld staat dat het adres van [betrokkene 2] ‘thans onbekend’ is, zodat verdachte niet, althans onvoldoende in staat is zijn gedrag op de voorwaarde af te stemmen, zodat de oplegging van de maatregel onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat:
‘hij op 6 mei 2015 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk op korte afstand een pistool op voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht en de trekker van het pistool overgehaald en kort hierna, telefonisch via de moeder van voornoemde [slachtoffer 1], dreigend de woorden toegevoegd: ‘Moeders ik krijg die kans nog wel hoor’ en ‘het is nu niet gelukt maar een volgende keer gaat het me we lukken’
1.2
In het arrest heeft het hof ten aanzien van het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde onder meer het volgende overwogen:
‘Het hof is van oordeel dat, nu de raadsman en de advocaat-generaal tot uitdrukkelijk hebben gebracht niet langer reden zien het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, te handhaven, zij moeten worden geacht de eerdere, bij de verdachte en de officier levende, bezwaren tegen die beslissing in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van deze feiten te hebben ingetrokken. Nu ten aanzien van deze feiten ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak zelf, zullen de verdachte en de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede respectievelijk derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Het voorgaande leidt ertoe, dat het hof — nu in eerste aanleg ter zake van de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken — op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bij dit arrest de straf voor het in eerste aanleg onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde zal bepalen. De raadsman en de advocaat-generaal hebben ter terechtzitting te kennen gegeven zich hierin te kunnen vinden.’
1.3
In het arrest heeft het hof ten aanzien van de strafoplegging voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde onder meer het volgende overwogen:
‘Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in ogenschouw genomen.
()
De ernst van het bewezen verklaarde rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van serieus te nemen omvang. Nu uit de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die tot matiging van de op te leggen straf aanleiding geven en () is het hof — alles overwegende en mede gelet op de noodzaak van generale en speciale preventie — van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Daarnaast is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat het noodzakelijk is dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, [slachtoffer 1], haar moeder [betrokkene 1] en haar zus [betrokkene 2], alsmede een verbod zich te begeven binnen een straal van één kilometer van de woonadressen van het slachtoffer en haar moeder, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof moet — gelet op de inhoud van het dossier waaruit naar voren komt dat de verdachte langdurig op verontrustende en misdadige wijze het slachtoffer en haar omgeving is blijven lastig vallen, hetgeen hem op een civielrechtelijk contact- en gebiedsverbod is komen te staan waarbij de omgangsregeling met zijn zoontje is opgeschort, en hij ook na zijn veroordeling in eerste aanleg contact heeft gezocht met de moeder van het slachtoffer — ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte wederom contact zal opnemen met het slachtoffer of met de moeder en zus van het slachtoffer en hij wederom jegens het slachtoffer of personen in haar omgeving een misdrijf zal plegen of zich belastend zat gedragen.
()
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en na te noemen vrijheidsbeperkende maatregel passen en geboden.’
1.4
In het arrest heeft het hof het volgende beslist:
‘Beslissing
Het hof:
()
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde op:
Gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren met aftrek van de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, waarvan een gedeelte groot één jaar van deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast, met een proeftijd van drie jaren,
()
- —
met als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde tot het einde van de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats], thans wonende [a-straat 1] te [a-plaats];
- —
met bevel dat de op grond van artikel 14c van het wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
()
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
()
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat wordt bevolen dat de veroordeelde voor de duur van vijf (5) jaren
- —
op geen enkele wijze — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [betrokkene 2]:
- —
zich niet zal ophouden binnen een straal van 1 (één) kilometer van de woonadressen van [slachtoffer 1] (thans [a-straat 1], [postcode] [a-plaats]), [betrokkene 1] (thans [b-straat 2], [postcode] [a-plaats]) en [betrokkene 2] (adres thans onbekend).
Beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 30 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
()’
1.5
Artikel 14c lid 2 sub 5 en 6 Sr luiden:
‘Artikel 14c
()
- 2.
Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
()
- 5o.
een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;
- 6o.
een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden’
1.6
Artikel 38v Sr luidt:
- ‘1.
Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
- 1o.
waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
- 2o.
waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
- 2.
De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
- a.
zich niet op te houden in een bepaald gebied,
- b.
zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
- c.
op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
- d.
zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
- 3.
De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
- 4.
De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
- 5.
Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
- 6.
De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.’
1.7
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, pp. 2, 18, 19) is onder meer gerelateerd:
‘Met de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke bestraffing wordt — anders dan met de thans voorgestelde maatregel — beoogd om in een proeftijd van enkele jaren te komen tot doorbreking van criminele gedragspatronen. Bij niet-naleving van de voorwaarden dreigt de tenuitvoerlegging van het resterend deel van de straf. Alleen indien deze strafdreiging zwaar genoeg is, is er een prikkel voor de veroordeelde om de voorwaarden na te leven. Om die reden komt een rechter bij de berechting van minder ernstige feiten niet altijd toe aan de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf. Ook bij ernstige feiten komt de rechter daar niet altijd aan toe, namelijk indien hij blijvende gedragsbeïnvloeding door het stellen van een bijzondere voorwaarde voor een langere duur niet noodzakelijk of haalbaar acht, bijvoorbeeld bij personen die niet bereid zijn mee te werken aan een traject van gedragsverandering dan wel bij personen bij wie slechts een onvoorwaardelijke straf passend is, gelet op de aard van het gepleegde delict of eerder gepleegde delicten. Met de thans voorgestelde zelfstandig op te leggen maatregel kan de rechter ook in deze gevallen een passende sanctie opleggen, zonder dat hij daarbij gebonden is aan het kader van de voorwaardelijke strafoplegging.
()
7.1
Vrijheidsbeperkende interventies na de berechting
Bij het opleggen van (bijzondere) voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling (artikel 14c Sr) en bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 15 Sr) kunnen gebiedsverboden, contactverboden en meldingsgeboden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De regering bevordert de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van de persoonsgerichte aanpak. Hiermee wordt gedragsverandering bij veroordeelden beoogd. Veel veroordeelden zitten korter dan twee maanden in detentie. Dit is te kort om een blijvende gedragsverandering te bereiken. Op meerdere plekken in deze toelichting is beschreven hoe een voorwaardelijke straf daarvoor meer ruimte biedt door de proeftijd van meerdere jaren en door de toepassing van op de persoon van de veroordeelde afgestemde bijzondere voorwaarden. Dit is het belangrijkste verschil in karakter tussen de bijzondere voorwaarde en de thans voorgestelde maatregel die niet gericht is op blijvende gedragsbeïnvloeding, maar op herstel van de geschonden rechtsorde. Van de acties ter bevordering van de toepassing van bijzondere voorwaarden maakt ook deel uit een wijziging van de wettelijke regeling van de voorwaardelijke veroordeling. Met die wetswijziging (Kamerstukken 32 319) wordt onder meer de wettelijke verankering van de bijzondere voorwaarden uitgebreid door een lijst met mogelijke bijzondere voorwaarden vast te leggen, en wordt een mogelijkheid gecreëerd voor snel ingrijpen indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Met het onderhavige wetsvoorstel worden de sanctiemogelijkheden van de rechter verruimd, doordat de rechter zich bij het opleggen van een vrijheidsbeperkende sanctie in de vorm van een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht, niet langer hoeft te beperken tot het kader van de voorwaardelijke veroordeling. Zoals aangegeven, wordt met de toepassing van bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke bestraffing beoogd om onder begeleiding en toezicht van de reclassering tot structurele gedragsverandering, dat wil zeggen doorbreking van criminele gedragspatronen, te komen. De proeftijd van enkele jaren biedt daarvoor de gelegenheid. Dit veronderstelt wel dat er sprake is van ernstiger strafbare feiten, die de toepassing van ook ingrijpende bijzondere voorwaarden gericht op gedragverandering gedurende langere tijd rechtvaardigen. Bij toepassing van de voorwaardelijke strafmodaliteiten dient de zwaarte van de interventie om die reden in verhouding te staan tot de hoogte van de voorwaardelijke straf en daarmee tot de ernst van het feit, hetgeen de mogelijkheden bij lichtere strafbare feiten beperkt. Bovendien is er alleen indien de strafdreiging zwaar genoeg is een prikkel voor de veroordeelde om de voorwaarde na te leven. De maatregel als thans voorgesteld, is bedoeld voor al die gevallen waarin de rechter niet met een voorwaardelijke sanctie een blijvende gedragsverandering van de veroordeelde kan of wil bereiken, maar wel met een gerichte vrijheidsbeperking de geschonden rechtsorde wil herstellen. Dit kan het geval zijn bij «lichte feiten» of lichte gevallen van «zware feiten» waarbij voorwaardelijke veroordeling geen indruk maakt omdat de straf die er achter dreigt te laag is.’
1.8
Indien aan een voorwaardelijke straf een bijzondere voorwaarde wordt verbonden zal deze voorwaarde niet te ruim of onvoldoende concreet zijn omschreven, waardoor een veroordeelde immers niet in staat is zijn gedrag daarop af te stemmen (zie bijvoorbeeld de noot van N. Keijzer onder HR 25 november 2008, NJ 2009,320; HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3429; HR 5 juli 2016,ECLI:NL:HR:2016:1400; HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2392; NJ 2017,389).
1.9
In het arrest heeft het hof verdachte ten aanzien van het onder 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot onder meer een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar met onder meer als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] tot het einde van de proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde heeft het hof aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en een vrijheidsbeperkende maatregel. Deze vrijheidsbeperkende maatregel houdt in dat verdachte gedurende vijf jaar geen contact mag hebben met [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en tevens dat hij zich niet mag ophouden binnen een straal van één kilometer van de woonadressen van de zojuist genoemde personen. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr in het leven is geroepen voor die gevallen waarin de rechter niet toe komt aan de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf, maar de rechter het toch noodzakelijk acht dat een contact- en/of gebiedsverbod wordt opgelegd. Immers bestaat niet in alle gevallen de mogelijkheid om een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een locatie- of contactverbod, bijvoorbeeld omdat het gaat om een licht/gering feit of omdat de rechter (ook bij een ernstig feit) niet verwacht dat bijzondere voorwaarden noodzakelijk of haalbaar zijn. Nu het hof in de onderhavige zaak zowel in het kader van een bijzondere voorwaarde aan verdachte een contactverbod heeft opgelegd ten aanzien van [slachtoffer 1] én tevens een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1], is door het hof geoordeeld in strijd met het doel en de ratio van de wet. Het arrest en/of de strafoplegging is/zijn daarom onbegrijpelijk.
1.10
Voorts is het volgende van belang. De vrijheidsbeperkende maatregel houdt onder meer in dat verdachte zich niet mag ophouden binnen een straal van één kilometer van de woonadressen van [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. In het arrest staat echter vermeld dat het woonadres van [betrokkene 2] ‘thans onbekend’ is. Gelet op de wijze waarop de maatregel is geformuleerd is verdachte/veroordeelde niet in staat zijn gedrag daarop af te stemmen. Dit klemt te meer nu deze vrijheidsbeperkende maatregel ook nog dadelijk uitvoerbaar is verklaard. De oplegging van de maatregel is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 5 juli 2018
Advocaten
mr. R.J. Baumgardt
mr. P. van Dongen