HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1008, NJ 2018/436, m.nt. N. Rozemond.
HR, 21-05-2019, nr. 17/04357
ECLI:NL:HR:2019:760
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
17/04357
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:760, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑05‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:287
ECLI:NL:PHR:2019:287, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:760
- Vindplaatsen
JIN 2019/93 met annotatie van Oort, C. van
JIN 2019/93 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Openlijk in vereniging geweld plegen, art. 141.1 Sr. Middel over bewezenverklaarde ‘openlijkheid’ (aan de openbare weg). HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/04356.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/04357
Datum 21 mei 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 augustus 2017, nummer 21/003041-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019.
Conclusie 26‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Concl. plv. A-G. Openlijk geweld, aan de openbare weg. Bewijsklacht openlijk. Hof heeft vastgesteld dat de geweldshandelingen in de deuropening en op de deurmat van de woning van het slachtoffer, te weten de A-straat [nr.] te Nijmegen, hebben plaatsgevonden terwijl de voordeur openstond. Uit het arrest blijkt voorts dat het hof ervan uit is gegaan dat het incident ook voor (eventuele) omstanders zichtbaar was. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd, mede gelet op de uit Google Maps blijkende omstandigheid dat de voordeur van deze woning vanaf de (openbare) weg zichtbaar is. Concl. strekt tot verwerping van het beroep.
Nr. 17/04357 Zitting: 26 maart 2019 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 23 augustus 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1 subsidiair “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” en 2 “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/04356. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft bewezen verklaard dat het in de bewezenverklaring vermelde geweld “openlijk, te weten aan de openbare weg”, is gepleegd.
Het hof heeft onder 1 subsidiair ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“zij op 10 juli 2015 te Nijmegen openlijk, te weten aan de openbare weg, [a-straat 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het opzettelijk met kracht bij de nek vastpakken van die [slachtoffer] en met een hockeystick op de rug slaan van die [slachtoffer] .”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (zonder weergave van voetnoten):
“Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie Oost-Nederland, genummerd PL0600-2015336287, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 30 maart 2016:
Ten aanzien van feit 1:
1. Een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 14 december 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 15 e.v.):
Ik ben een dag na dit incident bij de huisarts geweest. De arts heeft een gekneusde kaak geconstateerd. Ik had blauwe plekken op mijn rug door de klap met de hockey stick. Ik heb hiervan een foto. Deze zal ik u toesturen.
Als bijage gaat bij dit proces-verbaal: foto rug aangever met blauwe plek.
(…)
Ten aanzien van feit 1 en 2:
3. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt door [verbalisant 3] , agent van politie Oost-Nederland, gesloten op 10 juli 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 9 e.v.):
Op vrijdag 10 juli 2015 omstreeks 11:35 bevond ik mij bij mijn huis aan [a-straat 1] te Nijmegen.
Ongeveer tien minuten later hoorde ik de voordeurbel gaan en liep naar beneden om de deur te openen. Ik zag de vrouw met nog twee andere personen staan.
Vervolgens riep de man: “Oh jij gaat niet betalen” en pakte mij met zijn arm om mijn hals in een soort van klem. De klem deed pijn en zorgde dat ik me benauwd voelde.
Opmerking verbalisant: van de striem zal ik een foto bijvoegen.
De worsteling duurde enkele seconden waarna de man stopte. Toen ik vanuit mijn gebukte positie weer omhoog kwam zag ik de vrouw met de hockeystick van mijn dochter in de hand staan. Ik gooide de deur met een harde klap dicht. Vervolgens liepen de personen weer weg. Hierna liep ik naar de achterdeur om deze op slot te draaien. Dit deed ik omdat ik het vermoeden had dat ze achterom zouden komen, wat ook het geval was. Ik zag dat de vrouw met de hockeystick in haar hand trachtte de deur te openen. Dit lukte niet omdat ik de deur op slot had gedaan. Vervolgens sloeg de vrouw met de hockeystick tegen de ruit van de deur waardoor er een gat in de ruit ontstond. U heeft hier een foto van gemaakt.
4. een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt door [verbalisant 4] , surveillant van politie Oost-Nederland, gesloten op 13 januari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 19 e.v.):
U vertelt mij dat u mij nader wilt horen over de openlijke geweldpleging die op 10 juli 2015 heeft plaatsgevonden en waar ik aangifte van heb gedaan.
U vertelt mij dat ik in mijn aangifte verklaar dat ik op gegeven moment bij mijn nek gepakt werd. U vraagt mij waar ik toen stond. Ik zag en voelde dat de man mij toen bij mijn nek pakte. Ik zag dat de man toen binnen in mijn woning stond op de deurmat. U vertelt mij dat ik in mijn aangifte verklaar dat ik hierna weer omhoog kom en dat ik dan zie dat de vrouw een hockeystick in haar handen heeft. U vraagt mij of ik hier meer over kan vertellen. Ik heb later van mijn dochter gehoord dat de vrouw mij heeft geslagen met de hockeystick.
U vraagt mij waar deze hockeystick precies vandaan kwam en hoe de vrouw hieraan kwam: Deze hockeystick is van mijn dochter en deze staat voor de meterkast achter een soort kledingkist. Dit is ongeveer 1 meter van de voordeur vandaan. De vrouw moet de hockeystick gepakt hebben toen de man mij vast had. Ik heb dit niet kunnen zien.
5. een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 10 juli 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 22 e.v.):
Er werd aangebeld bij de woning. Er stonden een man en een vrouw voor de woning. Ik hoorde dat zij allebei aan het schreeuwen waren. Kort daarna zag ik dat de man mijn vader bij zijn nek vasthield. Ik zag dat hij mijn vader met allebei zijn handen bij zijn nek vasthield. Mijn vader stond voorover gebogen alsof hij los wilde komen. Volgens mij stond die man op dat moment voor mijn vader. Dit gebeurde allemaal in de deuropening. Ik zag dat de vrouw die erbij stond mijn hockeystick pakte. Mijn hockeystick staat vlak bij de voordeur. Ik zag dat de vrouw mijn vader vervolgens met de hockeystick sloeg.
6. een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 13 juli 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 26 e.v.):
Ik was vrijdag 10 juli 2015 bij een vriendin van mij genaamd [getuige 1] . Omstreeks 12.00 uur werd er bij de woning van mijn vriendin aangebeld. Ik zat met [getuige 1] in de woonkamer en de vader van [getuige 1] deed de voordeur open. Ik hoorde een ruzie en een gevecht ontstaan maar hoe dat precies is gegaan weet ik niet meer en dat heb ik ook niet gezien. Ik had vanuit mijn positie in de woonkamer geen zicht op de voordeur. Wat er allemaal bij de voordeur is gezegd, dat weet ik niet meer. Toen de vader weer terug kwam in de woonkamer zag ik dat hij de achterdeur snel op slot draaide. Ik zag dat een voor mij onbekende vrouw vervolgens de achtertuin kwam in gerend.
Ik zag dat de vrouw de achterdeur probeerde open te maken, maar die zat op slot. Ik zag vervolgens dat de vrouw met de hockeystick tegen het raam van de woonkamer sloeg. Ik zag dat er door de klap een gat in het raam zat. Ik heb de vrouw een (1) keer, hard tegen het raam zien slaan.
7. een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie, gesloten op 13 juli 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 28 e.v.):
Ik was vrijdag 10 juli 2015 alleen thuis. Ik hoorde omstreeks 12.00 uur dat er een aantal mensen aan het schreeuwen waren. Ik hoorde dat het geschreeuw uit de richting van mijn buren kwam. Ik heb toen door het keukenraam aan de voorzijde van de woning naar buiten gekeken. Ik zag dat er bij de buren die op nummer [a-straat 1] wonen ruzie was ontstaan. Ik zag dat er in ieder geval twee personen voor de deur van [a-straat 1] stonden.
Ik zag dat de vrouw een hockeystick met haar beide handen vasthield.
8. een proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , respectievelijk surveillant en brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 11 januari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (blz. 38 e.v.):
U vraagt mij wat ik kan vertellen over het feit dat ik verdacht wordt van openlijke geweldpleging gepleegd op vrijdag 10 juli 2015.
Toen [betrokkene] thuis was ben ik samen met hem naar die man aan de deur gegaan. Ik wist dat hij daar moest wonen omdat hij na het incident bij die woning naar binnen was gegaan.”
7. Tot slot heeft het hof in de strafmotivering overwogen dat het hier betreffende incident plaatsvond aan de openbare weg, waardoor het ook voor omstanders zichtbaar was.
8. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 141 lid 1 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende term “openlijk” geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
9. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden gesteld. Ik citeer daarbij de vooropstellingen van de Hoge Raad in zijn redelijk recentelijk gewezen overzichtsarrest inzake openlijke geweldpleging als bedoeld in art. 141 lid 1 Sv:1.
“2.5.1.
Met betrekking tot het bestanddeel "openlijk" in art. 141, eerste lid, Sr is in de rechtspraak vaak vooropgesteld dat daarvan sprake is bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was of dat er toen en daar feitelijk vrije toegang en zicht op wat er gebeurde bestond. (Vgl. bijvoorbeeld HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3560, NJ 2006/345.) Het gaat er dus wat betreft de "openlijkheid" in de kern om dat de geweldpleging zich op zodanige wijze en op een zodanige plaats moet hebben voltrokken dat de openbare orde is verstoord. Of van openlijkheid zoals bedoeld in art. 141, eerste lid, Sr sprake is, is mede afhankelijk van het antwoord op de vraag of bij de geweldpleging in zekere zin willekeurig publiek aanwezig was of had kunnen zijn. Deze (mogelijke) aanwezigheid van publiek verdient in het bijzonder aandacht als het gaat om geweldpleging op plaatsen die niet voor eenieder toegankelijk zijn. Voorts kan de mate van verstoring van de normale gang van zaken van belang zijn.
2.5.2.
Het begrip "openlijkheid" in de hierboven bedoelde zin kan in sommige gevallen vragen oproepen. Dat laat onverlet dat er veel niet-problematische gevallen wat betreft de openlijkheid bestaan, zoals bij geweld gepleegd op of aan de openbare weg (vgl. HR 26 juni 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6636, NJ 1979/618 en het heden uitgesproken arrest in zaak met nummer 16/04606, ECLI:NL:HR:2018:1050). Zie echter ook HR 7 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2809, NJ 2018/183 waarin gelet op een bijzondere omstandigheid (de openbare weg was wegens een aldaar geldend verbod niet vrij toegankelijk tussen zonsondergang en zonsopkomst in welke periode het geweld was gepleegd) nadere vaststellingen van belang waren met betrekking tot de feitelijke publieke toegankelijkheid en de nabijheid van woningen.
2.5.3.
De motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel "openlijk" verdient vooral in niet-evidente gevallen nadere aandacht. Daarbij zijn, mede in het licht van de hierboven onder 2.5.1 aangeduide gezichtspunten, de specifieke omstandigheden van het geval doorslaggevend. Onder meer de potentiële waarneembaarheid van de tenlastegelegde gedragingen en de omvang van het - potentieel aanwezige - publiek kunnen in dat verband een rol spelen (vgl. bijvoorbeeld HR 3 februari 1981,ECLI:NL:HR:1981:AB8265, NJ 1981/398, over geweld op een sleepboot dat zichtbaar en - via de radio - hoorbaar was voor opvarenden van andere schepen). In een niet zonder meer openbare ruimte zoals de aula van een school kan bijvoorbeeld op zijn minst van belang zijn in hoeverre die ruimte ten tijde van het tenlastegelegde toegankelijk was, ook voor personen die niet in een relatie stonden tot de onderwijsinstelling (vgl. HR 9 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:20, NJ 2018/62). Bij geweld in een treincoupé is relevant dat het openbaar vervoer in beginsel, zij het tegen betaling, voor een ieder toegankelijk is (HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3681, NJ 2011/380).”
10. In de onderhavige zaak is het openlijke van het geweld in de tenlastelegging en bewezenverklaring geconcretiseerd als “aan de openbare weg, [a-straat 1] ”. In cassatie gaat het er dus om of het hof zijn oordeel dat het in de bewezenverklaring bedoelde geweld “aan de openbare weg” is gepleegd, toereikend heeft gemotiveerd. Zoals de Hoge Raad zelf zegt in zijn overzichtsarrest, kan het begrip "openlijkheid" zoals bedoeld in art. 141 Sr in sommige gevallen vragen oproepen, maar laat dat onverlet dat de openlijkheid van het geweld gepleegd “op of aan de openbare weg” zelden problematisch is. Zo oordeelde de Hoge Raad in HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1050 dat het oordeel van het hof dat het in de voortuin van een woning gelegen aan de openbare weg, [b-straat] te Den Haag, gepleegde geweld "openlijk" was in de zin van art. 141 lid 1 Sr niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad overweegt in zijn overzichtsarrest bij de vraag of het gepleegde geweld “openlijk” is, dat “de mate van verstoring van de normale gang van zaken van belang kan zijn”. Ik wijs verder op het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2774. De Hoge Raad oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat het geweld is gepleegd aan de openbare weg, zoals is bewezenverklaard. Uit de in die zaak gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het geweld was gepleegd “in de tuin”, maar waar in de tuin, of het een voor- of achtertuin betrof etc, blijkt niet. Ook mijn ambtgenoot Harteveld overweegt in zijn conclusie voor dit arrest: “Uit het dossier kan niet blijken, of hetgeen zich in (de beslotenheid van) deze tuin heeft afgespeeld vanaf de openbare weg voor anderen waarneembaar is geweest”.2.In HR 13 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:55, oordeelde de Hoge Raad dat, in aanmerking genomen dat het voorval zich blijkens de gebezigde bewijsvoering afspeelde in een schoolgebouw, de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte geweld heeft gepleegd “aan de openbare weg, Alexander Dumaslaan”, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van die bewijsvoering. Bij de vraag of het tenlastegelegde geweld zich “aan de openbare weg” heeft afgespeeld lijkt de Hoge Raad dus doorslaggevend althans een belangrijke factor te vinden of het geweld zichtbaar was of had kunnen zijn vanaf die weg.
11. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt naar voren dat de geweldshandelingen in de deuropening en op de deurmat van de woning van het slachtoffer, te weten [a-straat 1] te Nijmegen, hebben plaatsgevonden terwijl de voordeur openstond. Uit het arrest blijkt voorts dat het hof ervan uit is gegaan dat het incident ook voor (eventuele) omstanders zichtbaar was. Blijkens Google Maps is de voordeur van [a-straat 1] te Nijmegen vanaf de (openbare) weg zichtbaar. Ik meen dat deze, uit een algemeen toegankelijke bron blijkende omstandigheid die zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen valt, als een “feit van algemene bekendheid” mag worden beschouwd.3.Feiten van algemene bekendheid behoeven in de bewijsmiddelen niet tot uitdrukking te komen.4.De Hoge Raad kan bovendien bij zijn beoordeling van de bewijsvoering in cassatie zelfstandig een beroep doen op feiten van algemene bekendheid.5.Mede gelet daarop heeft het hof kunnen aannemen dat het geweld aan de openbare weg plaatsvond en voor derden waarneembaar kan zijn geweest. Gelet op hetgeen onder 9. is vooropgesteld, heeft het hof daarmee ook kunnen oordelen dat het geweld als ‘openlijk’ moet worden beschouwd. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet ontoereikend gemotiveerd.
12. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende overweging.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2019
Vgl. art. 339 lid 2 Sv en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1125, NJ 2018/344.
Vgl. HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116.
Vgl. HR 2 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6787, NJ 2010/601, r.o. 2.3. Zie ook mijn ambtgenoot Vegter in zijn conclusie van 26 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:653 onder 12.