In de zaak 16/06006 zijn geen middelen ingediend en werd op 12 september 2017 al uitspraak gedaan.
HR, 20-03-2018, nr. 16/03003
ECLI:NL:HR:2018:387
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
16/03003
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:387, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2018; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:225
ECLI:NL:PHR:2018:225, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:387
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2018
Partij(en)
20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/03003
IV/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 4 mei 2016, nummer 21/007410-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.
Conclusie 30‑01‑2018
Nr. 16/03003 Zitting: 30 januari 2018 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, vestigingsplaats Leeuwarden, heeft de verdachte bij arrest van 4 mei 2016 ter zake van de subsidiair ten laste gelegde “opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Verder heeft het hof de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 19-159154-12, alsmede de proeftijd verlengd in de zaak met parketnummer 19-830168-12.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/03004, 16/03243 en 16/06006. In de eerste twee zaken zal ik vandaag eveneens concluderen.1.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring en bevat ten eerste de klacht dat het hof tot het bewijs heeft gebezigd een door het hof als ongeloofwaardig aangemerkte verklaring van de verdachte. Verder komt het middel op tegen de motivering van de bewezenverklaring van “opzetheling” op de grond dat deze niet het oordeel kan dragen dat de verdachte “wetenschap in de zin van art. 416 Sr” heeft gehad.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“verdachte op 25 november 2013 en 26 november 2013, in Nederland, een grote stofzuiger van het merk Festool en een verfstripper van het merk Metabo en een slagmoersleutel en een set met moersleutels van het merk Metabo en een schroefboormachine van het merk Makita, voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
6. Deze bewezenverklaring steunt blijkens de aanvulling verkort arrest van 16 november 2016 op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
“1.0 Een proces-verbaal van bevindingen, (…) d.d. 17 februari 2014, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van Politie Drenthe, bevattende diverse processen-verbaal, waaronder:
1.1 Een proces-verbaal van aangifte, (…) d.d. 11 december 2013, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], vaandrig van Politie Drenthe, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Als verklaring van [betrokkene 1] (…):
Gisteravond 25 november 2013 om 21.15 uur ben ik bij het huis dat ik aan het verbouwen ben weggegaan. Het is een leeg vrijstaand huis, een woonboerderij. Vanmiddag 26 november 2013 om 13.30 uur kwam ik terug bij het huis en stond er een deur open. De deur aan de linkerkant van het huis stond ook open. Ik neem aan dat ze via de rechterkant van het huis zijn binnengekomen en via de linker deur van het huis weer zijn weggegaan. Ik zag dat er gereedschap weg was en dat dat deur richting het woongedeelte opengebroken was.
Het gereedschap wat weggenomen is, is het volgende:
- een grote stofzuiger van het merk Vesto;
- een verfstripper van het merk Metabo;
- een slagmoersleutel en een set met moersleutels van het merk Makita en
- een schroefboormachine van het merk Makita.
1.2
Een proces-verbaal van bevindingen, (…) d.d. 14 januari 2014, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], aspirant van Politie Drenthe, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Als verklaring van voornoemde verbalisant (…):
Op 3 januari 2014 ontving ik een proces-verbaal van digitale expertise. Dit proces-verbaal was opgesteld naar aanleiding van het onderzoek naar de verdachten [verdachte], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] welke op heterdaad zijn aangehouden op verdenking van diefstal. Bij de aanhouding zijn de telefoons die zij in hun bezit hadden inbeslaggenomen en voor onderzoek verstuurd naar digitale expertise. Dit betrof een proces-verbaal van onderzoek naar de inbeslaggenomen mobiele telefoon van de verdachte [verdachte], voorzien van imei nummer: [001]. Bijgevoegd was ook een cd-rom met daarop de inbeslaggenomen data van deze telefoon. Op verzoek heb ik de data geanalyseerd.
Op 26 november 2013 omstreeks 10:27:44 uur en 10:29:35 uur stuurt de verdachte twee berichten naar telefoonnummer [06-001]. Op de eerste foto zijn twee gereedschapskoffers te zien met een slagmoersleutel van het merk Makita in de kleur blauw/groen, samen met een aantal moersleutels en een schroefboormachine van het merk Makita in de kleur blauw/groen. Op de tweede foto is een stofzuiger voor in de bouw van het merk Festool. Dezelfde gereedschappen biedt de verdachte aan op 26 november 2013 aan een persoon die bij de contacten staat opgeslagen als [betrokkene 4].
1.3
Een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, (…) d.d. 31 januari 2014, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], voornoemd en [verbalisant 4], aspirant van Politie Drenthe, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Als verklaring van voornoemde verbalisanten (…):
Op 9 januari 2014 hebben wij een onderzoek ingesteld. Wij zijn ter plaatse gegaan op het werk van de aangever, [betrokkene 1].
V: Kunt u de gestolen goederen beschrijven?
A: Ten eerste een schroefboormachine van het merk Makita. Deze is groen van kleur en zat in een koffertje. Het koffertje is ook groen van kleur. Ten tweede een slagmoersleutel van het merk Makita. Deze is blauw van kleur en zat ook in een koffertje. Los in het koffertje zat een set moersleutels erbij. Het koffertje blauwgroen van kleur.
O: verbalisanten tonen foto bijgevoegd als nummer 1 bij dit proces-verbaal
V: Zijn dit de gereedschappen die van u gestolen zijn?
A: Ja, dat zijn ze, zeker weten.
V: Kunt u de gestolen stofzuiger beschrijven?
A: Deze is van het merk Festo of zoiets (het hof begrijpt: Festool). Het is een grote industriële stofzuiger. Hij is wit van kleur en voorop zitten knoppen zwart van kleur.
O: verbalisanten tonen foto bijgevoegd als nummer 2 bij dit proces-verbaal.
V: Is dit de stofzuiger die van u gestolen is?
A: Ja, dat is hem.
1.4
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Als verklaring van verdachte:
Het gereedschap op de telefoon is van mij. Ik heb kennelijk precies hetzelfde gereedschap.”
7. Voorts heeft het hof in een nadere bewijsoverweging nog het volgende overwogen:
“Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd - kort samengevat - dat verdachte reeds langere tijd, in ieder geval (ruim) vóór de aangifte van diefstal van gereedschappen door aangever [betrokkene 1] op 26 november 2013, in het bezit was van dezelfde gereedschappen met dezelfde uiterlijke kenmerken als die bij [betrokkene 1] zijn weggenomen, waaronder een Festool stofzuiger, een Metabo (set) slagmoersleutel(s) en een Metabo schroefboormachine. De verdediging stelt dan ook dat de goederen die door verdachte via WhatsApp-berichten te koop werden aangeboden niet door verdachte gestolen waren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. [betrokkene 1] heeft op 26 november 2013 aangifte gedaan waaruit blijkt dat voornoemde gereedschappen uit een leegstaande, te verbouwen woning zijn weggenomen tussen 25 november 2013 om 21.15 uur en 26 november 2013 om 13.30 uur.
Uit het strafdossier blijkt dat verdachte op 26 november 2013 om respectievelijk 10:27:44 uur en om 10.29:35 uur WhatsApp-berichten heeft verstuurd naar telefoonnummer [06-001] met daarin twee foto's van gereedschapskoffers met een slagmoersleutel en een schroefboormachine van het merk Makita in de kleur blauw/groen en een stofzuiger van het merk Festool. Diezelfde gereedschappen biedt verdachte ook via een WhatsApp-bericht aan een persoon aan die staat opgeslagen als "[betrokkene 4]" in zijn contactenlijst in zijn telefoon.
Op 9 januari 2014 zijn de foto's met daarop de gereedschappen die verdachte op 26 november 2013 heeft gestuurd getoond aan aangever [betrokkene 1]. Aangever herkent de gereedschappen op de foto's als zijn gereedschappen die bij hem zijn weggenomen.
Evenals de rechter in eerste aanleg ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de goederen door aangever, zodat voorbij wordt gegaan aan de stelling van verdachte dat hij over (exact) dezelfde goederen zou hebben beschikt en toevallig, zo kort na de diefstal, precies die goederen te koop heeft aangeboden. Gelet op het moment van wegnemen van de goederen (25 november 2013 na 21.15 uur) en de korte tijdspanne tussen het wegnemen en het per WhatsApp aanbieden van de goederen door verdachte en de omstandigheid dat verdachte in strijd met de waarheid voorwendt dat de goederen hem al toebehoorden, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte heeft moeten weten dat de door hem aangeboden goederen van misdrijf afkomstig waren. Het hof acht derhalve opzetheling bewezenverklaard.”
8. Het middel komt blijkens de toelichting op tegen het tot het bewijs bezigen van verdachtes verklaring (onder 1.4. van de aanvulling verkort arrest), waarin hij stelt dat het gereedschap op de foto’s van zijn in beslag genomen telefoon van hem is. De steller van het middel voert aan dat het hof, in het licht van zijn overweging dat de verdachte “in strijd met de waarheid voorwendt dat de goederen hem al toebehoorden”, deze verklaring ten onrechte onder de gebezigde bewijsmiddelen heeft opgenomen. Voor zover het hof heeft bedoeld de verklaring als “kennelijk leugenachtig” aan het bewijs te doen bijdragen, zou niet voldaan zijn aan de eisen die daarvoor gelden. Het hof zou niets hebben vastgesteld omtrent het opzet op het afleggen van een valse verklaring en ook niets hebben overwogen omtrent het specifieke doel om met die valse verklaring “de waarheid te bemantelen”.
9. Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen, mag tot het bewijs worden gebezigd. Dat oordeel zal dan wel zijn grondslag moeten vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden die zijn vervat in één of meer andere voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, niet zijnde verklaring(en) van de verdachte.2.Recentelijk voegde de Hoge Raad hieraan toe dat de feitenrechter bij zijn oordeel omtrent de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte niet gehouden is aan te geven in welk(e) specifieke bewijsmiddel(en) dat oordeel zijn grondslag vindt, hoewel een dergelijke werkwijze de inzichtelijkheid van de bewijsvoering wel ten goede komt.3.
10. Het hof heeft blijkens de nadere bewijsmotivering geoordeeld dat de verdachte in zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat de door hem aangeboden goederen hem al toebehoorden, zodat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft moeten weten4.dat deze van misdrijf afkomstig waren. Uit dat oordeel volgt niet alleen dat de verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard, maar daarin ligt bovendien besloten dat de verdachte aldus de waarheid heeft willen bemantelen. Verdachtes opzet op het afleggen van een leugenachtige verklaring is daarmee gegeven. Dit feitelijke oordeel, dat in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst, is naar het mij voorkomt niet onbegrijpelijk in het licht van hetgeen het hof verder heeft overwogen.
11. Aan de eis dat de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte uit andere bewijsmiddelen volgt is mijns inziens ook voldaan. Uit die bewijsmiddelen volgt in de eerste plaats dat er slechts weinig tijd verstreken is tussen het wegnemen van het gereedschap (25 november 2013 na 21.15 uur)5.en het door de verdachte per WhatsApp aanbieden van exact dezelfde voorwerpen (26 november om 10:27 uur).6.De leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte volgt verder in het bijzonder uit de herkenning door aangever [betrokkene 1] van het gereedschap op de foto’s die zijn aangetroffen op de bij de verdachte in beslag genomen telefoon.7.
12. Mij komt het voor — en daarmee kom ik aan het laatste punt dat het middel aansnijdt — dat het hof uit het geheel van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte en het geringe tijdsverloop tussen de diefstal en het te koop aanbieden, heeft kunnen afleiden dat het “niet anders (kan) zijn dan dat verdachte heeft moeten weten dat de door hem aangeboden goederen van misdrijf afkomstig waren”. Dientengevolge is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat ook de tweede klacht faalt.
13. Het middel faalt in beide onderdelen. De aangevoerde klachten berusten op een verkeerde lezing van het bestreden arrest voor zover zij tot uitgangspunt nemen dat het hof de verklaring van de verdachte niet als kennelijk leugenachtig heeft aangemerkt en keren zich voor het overige in de kern tegen een niet onbegrijpelijk oordeel van feitelijke aard. De klachten kunnen daarom klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Het cassatieberoep kan op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk worden verklaard.
14. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018
Zie HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467, rov. 6.2; HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2897, NJ 2005/396, rov. 3.4; HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8873, NJ 2002/567, rov. 4.5 en HR 19 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0413, NJ 1996/540, rov. 4.4.
Zie HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467, rov. 6.3
De door het hof gebruikte bewoordingen “heeft moeten weten” dienen, gelet op de bewezenverklaring van opzetheling, kennelijk te worden verstaan als “heeft geweten”. Het middel klaagt niet over de door het hof gekozen bewoordingen.
Zie onder 1.1 in de aanvulling verkort arrest het proces-verbaal van aangifte van aangever [betrokkene 1].
Zie het onder 1.2 opgenomen proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van onderzoek aan de bij de verdachte in beslag genomen telefoon.
Zie het onder 1.3 opgenomen proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de herkenning door aangever [betrokkene 1] van het bij hem gestolen gereedschap.