Deze zaak hangt samen met de zaken [verdachte 2], 11/02814, en [verdachte 3], 11/02815, waarin ik vandaag ook concludeer.
HR (P-G), 08-11-2011, nr. 11/02813
ECLI:NL:PHR:2012:BU4004
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
08-11-2011
- Zaaknummer
11/02813
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU4004
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU4004, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 08‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU4004
Conclusie 08‑11‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte 1]1.
1.
Het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft verdachte op 25 oktober 2010 voor 1a: mensenhandel, gepleegd door 2 of meer verenigde personen, 1b: mensenhandel, 2a: mensenhandel, gepleegd door 2 of meer verenigde personen, en 2b: mensenhandel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk. Voorts heeft het hof vorderingen van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2.
Namens verdachte heeft mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie. Namens benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. J.P.M. Mol, advocaat te Son en Breugel, zowel een verweerschrift als een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend.
Ik bespreek eerst de namens verdachte voorgestelde middelen en dan het middel van de benadeelde partij.
3.1.
Het eerste middel dat namens verdachte is voorgesteld klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste uitleg van artikel 273f Sr en dat het oordeel van het hof dat er sprake was van uitbuitingssituatie ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Het hof heeft bewezen verklaard dat
- ‘1a.
Hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 15 oktober 2008 te Maasbracht en Utrecht en in Antwerpen tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
en
[slachtoffer 1] door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen hem, verdachte en zijn mededaders, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met een derde,
immers hebben/zijn hij, verdachte en zijn mededaders, in voornoemde periode:
- —
een liefdesrelatie aangegaan en onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en
- —
voornoemde [slachtoffer 1] verzocht in de prostitutie te gaan werken en
- —
voornoemde [slachtoffer 1] voorgehouden dat in de prostitutie (in korte tijd) veel geld verdiend kan worden en
- —
tegen voornoemde [slachtoffer 1] gezegd dat het geld gespaard zou worden en
- —
voornoemde [slachtoffer 1] meermalen per auto naar een club/werkplek gebracht en
- —
(de werkzaamheden van) [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdienste uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
- —
[slachtoffer 1] bewogen haar verdienste uit de prostitutie af te dragen;
- 1b.
Hij in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 2 januari 2009 te Eindhoven en Maasbracht en Utrecht en Nijmegen en in Antwerpen [slachtoffer 1] door dreiging met geweld en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
en
[slachtoffer 1] door dreiging met geweld en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met een derde,
immers heeft/is hij, verdachte, in voornoemde periode:
- —
een liefdesrelatie aangegaan en onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en
- —
voornoemde [slachtoffer 1] verzocht in de prostitutie te gaan werken en
- —
voornoemde [slachtoffer 1] voorgehouden dat in de prostitutie (in korte tijd) veel geld verdiend kan worden en
- —
tegen voornoemde [slachtoffer 1] gezegd dat het geld gespaard zou worden en
- —
voornoemde [slachtoffer 1] meermalen per auto naar een club/werkplek gebracht en
- —
tegen voornoemde [slachtoffer 1] gezegd dat hij haar keel zou doorsnijden als ze zou liegen over haar verdienste en
- —
(de werkzaamheden van) [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdienste uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
- —
voornoemde [slachtoffer 1] bewogen om zijn, verdachtes, naam op haar lichaam te laten tatoeëren en
- —
[slachtoffer 1] gedwongen/bewogen haar verdienste uit de prostitutie aan hem af te staan/af te dragen:
- 2a.
Hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 15 oktober 2008 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft medegenomen met het oogmerk [slachtoffer 1] in een ander land (te weten België) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling;
en
- 2b.
Hij in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 2 januari 2009 te Eindhoven, [slachtoffer 1] heeft medegenomen met het oogmerk [slachtoffer 1] in een ander land (te weten België) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.’
3.3.
Artikel 273f Sr had in de tenlastegelegde periodes de volgende inhoud:
- ‘1.
Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
- 1.
degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft (…)
(…)
- 3.
degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
- 4.
degene die een ander met een van de onder 1o genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1o genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(…)
- 9.
degene die een ander met een van de onder 1o genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
(…)
- 3.
De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
- 1o.
de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
(…)’
3.4.
In de toelichting op het eerste middel wordt verwezen naar het pleidooi in hoger beroep en worden onderdelen daaruit letterlijk herhaald. In dat pleidooi is betoogd dat [slachtoffer 1] zich niet in een situatie bevond als waar artikel 273f Sr, in navolging van de internationale verdragen waarop dat artikel is gebaseerd, op ziet. Op haar is geen dwang uitgeoefend, noch is er misbruik gemaakt van een kwetsbare positie of afhankelijkheid. De keuzevrijheid van [slachtoffer 1] is niet beperkt geweest en evenmin heeft zij dat in redelijkheid kunnen menen. Zij heeft zich vrijwillig in de prostitutie begeven uit materialistische motieven. Zij had zich aan de wereld der prostitutie kunnen onttrekken en niets, behalve haar eigen materialistische instelling, beperkte haar keuze. Dat zij ook in het buitenland, in België, als prostituee heeft gewerkt is evenmin te wijten aan dwang of aan enig misbruik.
3.5.
In zijn arrest heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
‘Van de zijde van de verdachte is bepleit dat niet is voldaan aan de delictsbestanddelen van het misdrijf mensenhandel. Ten eerste hebben verdachte noch zijn medeverdachten op enig moment gebruik gemaakt van (één van) de dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f, eerste lid, onder 1o, van het Wetboek van Strafrecht. Verder is geen sprake van uitbuiting, zoals bedoeld in lid 2 van genoemd artikel, nu aangeefster objectief gezien een redelijk alternatief heeft gehad om zich te onttrekken aan de vermeende uitbuitingssituatie. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 merkt de raadsman nog op dat artikel 273f, eerste lid, onder 3o, van het Wetboek van Strafrecht niet is geschreven voor de situatie als de onderhavige en derhalve ook niet van toepassing is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1] toen zij net meerderjarig was en in een voor [verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 1] kenbare kwetsbare, afhankelijke positie verkeerde, onder druk van laatstgenoemden in de prostitutie is gaan werken. [Slachtoffer 1] durfde niet te weigeren en werd door hen ook in de auto naar de werkplekken gebracht, waarbij ze het gevoel had dat ze als net 18-jarig meisje bij die jongens in de auto — ook letterlijk — geen kant op kon. [Verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 1] hadden haar bovendien het gevoel gegeven dat zij buiten hen niemand had en dus nergens naar toe kon. Dat gevoel van afhankelijkheid werd mede ingegeven door het feit dat zij eerst met [verdachte 2] en later met [verdachte 1] een ‘liefdesrelatie’ had.
Daarnaast werd [slachtoffer 1] door [verdachte 2 en 3] en [verdachte 1] nog misleid, doordat haar werd voorgehouden dat het door haar verdiende geld zou worden besteed aan een groot huis waarin ze konden gaan wonen, terwijl zij haar verdiensten geheel of in ieder geval in belangrijke mate aan hen moest afstaan en er zelf nauwelijks iets van terugzag. In het geval van [verdachte 1] komt daarbij dat hij [slachtoffer 1] had verteld dat hij een ander (Hongaars) meisje dat voor hem in de prostitutie werkte, had mishandeld, hij tegenover [slachtoffer 1] dreigende taal gebruikte — kennelijk om duidelijk te maken wat er zou kunnen gebeuren als ze onvoldoende werkte — en haar heeft geslagen.
Door al deze omstandigheden verkeerde [slachtoffer 1] in een situatie die sterk afweek van de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren en had zij in een veel mindere mate dan zulk een prostituee de mogelijkheid hierin een bewuste keuze te maken.
De gebezigde bewijsmiddelen laten zien dat aan de zijde van verdachten sprake was van een combinatie van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1], terwijl [verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 1] zich gezien bovenstaande bewijsmiddelen hiervan bewust moeten zijn geweest.
De stelling van de raadsman dat zich niet het geval kan voordoen van artikel 273f, eerste lid, onder 3o, van het Wetboek van Strafrecht, omdat [slachtoffer 1] al in de prostitutie zat toen zij naar Antwerpen werd vervoerd en zij dus niet tot prostitutie is gebracht, wordt door het hof verworpen. Reeds het een ander (telkens) vanuit Nederland naar België brengen om als prostituee te werken, houdt in het medenemen van die ander met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor de prostitutie. Hierbij is het niet van belang of de betrokken vrouw, op het moment dat ze op vorenbedoelde wijze wordt meegenomen, al in de seksindustrie werkzaam is of was.’
3.6.
Als de steller van het middel bedoelt te betogen dat het hof ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de stelling van de verdediging dat zich een situatie als waarop artikel 273f Sr ziet niet heeft voorgedaan, mist het feitelijke grondslag. Het hof heeft immers in de zojuist aangehaalde overwegingen als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat, in tegenstelling tot wat door de verdediging is bepleit, artikel 273f Sr wel van toepassing is gelet op de omstandigheden die het hof in deze overweging heeft aangehaald. Dan rijst de vraag of het hof is uitgegaan van een onjuiste uitleg van artikel 273f Sr.
3.7.
Alvorens de vraag te bespreken wil ik wijzen op een aantal omstandigheden die het hof in zijn bewijsoverwegingen heeft genoemd2.:
- ‘2.
Op 2 januari 2009 had verbalisant [verbalisant 1] op het politiebureau te Eindhoven een gesprek met voornoemde [betrokkene 1]3., die verklaarde dat [slachtoffer 1] hem op 1 januari 2009 heeft verteld dat zij voor [verdachte 1] in de prostitutie moest werken, dat ze het verdiende geld moest afgeven en dat hij — [verdachte 1] — haar had bedreigd te doen wat hij vroeg want anders zou hij haar keel doorsnijden.
Tijdens het gesprek tussen verbalisant [verbalisant 1] en [betrokkene 1] is de telefoon van de moeder van [slachtoffer 1], die [betrokkene 1] bij zich had, enkele keren overgegaan. Verbalisant zag dat in de betreffende GSM drie berichten waren opgeslagen, verzonden op 2 januari 2009 te 09.52 uur, te 13.20 uur en te 14.02 uur door het telefoonnummer +[001].
Verbalisant zag op het scherm (eerste bericht): ‘Hallo met [verdachte 1]. Zou u a.u.b. aan [slachtoffer 1] willen vragen of ze mij even wil bellen…’ en laatste bericht: ‘Ik zeg het maar 1 keer. Niet kutten met mij. Ik wil duidelijkheid’.
- 3.
Uit het onderzoek historische printgegevens blijkt dat op 3 januari 2009 te 0.34 uur met voormeld telefoonnummer een sms is gestuurd naar de telefoon van de moeder van [slachtoffer 1], luidende: ‘Ik maak jullie allemaal af wacht maar zelfs politie kan jullie niet helpen, ik zeg het nog 1 keer laat haar mij bellen’.
Hoewel deze gebeurtenissen zich hebben afgespeeld na de tenlastegelegde periodes heeft het hof deze waarnemingen relevant kunnen oordelen voor de wijze waarop verdachte met [slachtoffer 1] en haar naasten omging.4.
- ‘5.
Op 15 januari 2009 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Deze aangifte houdt — voor zover hier van belang — het volgende in.
(p. 226)
Rond juni/juli 2007 kregen aangeefster en [verdachte 2] een relatie.
(p. 227)
Toen aangeefster samen met [verdachte 2] en [verdachte 3] in de Volkswagen Polo van [betrokkene 3] (dit is [betrokkene 3], destijds de vriendin van [verdachte 3], zoals blijkt uit de verklaring van [verdachte 3], p. 719; hof) zat, vroeg [verdachte 3] aan haar of zij geld wilde verdienen in de prostitutie. Zij durfde geen nee te zeggen, omdat ze dacht dat mensen dan boos op haar werden. [Verdachte 3] gaf het met zijn drieën kunnen gaan wonen in een groot huis als argument om in de prostitutie te gaan werken.
(…)
Aangeefster wist niet wat ze kon verwachten en was het liefst de auto uit gesprongen. Ze had het gevoel dat ze, als net 18-jarig meisje, bij die jongens in de auto eigenlijk geen kant opkon.
(…)
Vooraf moest aangeefster 120 euro betalen (in ‘[A]’ ; hof). Dit bedrag hadden ze van [verdachte 1]5. geleend, die het geld aan [verdachte 3] had gegeven. Die avond heeft aangeefster drie klanten gehad en 150 euro verdiend. Ze had maar tot 22.00 uur gewerkt, omdat ze het smoesje had verzonnen dat haar moeder ziek was. Aangeefster is door [verdachte 2] opgehaald. Omdat [verdachte 2] alleen was, heeft aangeefster naar hem geschreeuwd en gezegd dat het zijn schuld was dat ze dit werk moest doen. Hij had het niet voor haar opgenomen tegen [verdachte 3] en [verdachte 1].
Aangeefster heeft, denkt zij, drie tot vier weken in Maasbracht gewerkt, in totaal tien tot twaalf avonden. Ze verdiende daar 300 tot 400 euro per avond. Het geld dat zij verdiende werd door [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 1] voornamelijk opgemaakt aan pokeren en weed kopen en dergelijke. [Verdachte 3] zei dat hij het door haar verdiende geld bij zich wilde hebben, zodat er gespaard kon worden voor een auto. [Verdachte 3] en [verdachte 2] waren degenen die haar naar Maasbracht brachten en ophaalden. [Verdachte 1] deed dat een enkele keer.
(…)
[verdachte 2] en [verdachte 3] hadden haar verteld dat zij er voor moest zorgen dat ze in Utrecht op het Zandpad ging werken, omdat [verdachte 1] daar al een meisje had werken. [Verdachte 1] vertelde haar later zelf dat hij daar twee meisjes in de prostitutie had werken. Één van die meisje was een Hongaars meisje.
[Verdachte 1] heeft aangeefster verteld dat hij het Hongaarse meisje had mishandeld en de tanden uit haar mond had geslagen.
Aangeefster heeft vier weken bijna dagelijks als prostituee op het Zandpad in Utrecht gewerkt. Als zij was afgezet, gingen [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 1], afhankelijk van door wie zij was gebracht, terug naar Eindhoven. Aangeefster had vaak geen zin om te werken omdat zij hoorde dat met haar geld leuke dingen werden gedaan.
(…)
Tijdens haar werk werd aangeefster wel eens gebeld door [verdachte 2] met de vraag hoe de stand van zaken was. Hij reed dan over het Zandpad en kwam naar binnen. Hij pakte dan gewoon het door haar verdiende geld uit haar portemonnee. Zij moest dan haar portemonnee van hem uit het kluisje halen. Aangeefster reageerde daar telkens kwaad op en zei dat het haar verdiende geld was en dat zij ook dingen wilde kopen. [Verdachte 2] reageerde daarop dat het geld gespaard moest worden. Van het geld heeft aangeefster helemaal niets teruggezien.
Aangeefster heeft wel eens gedacht om weg te lopen, maar zij durfde dat niet. Zij was bang dat [verdachte 2], [verdachte 3] en [verdachte 1] boos op haar zouden worden als zij weg zou lopen,
Aangeefster had niet het gevoel dat zij een andere keus had dan in de prostitutie te werken voor [verdachte 2], [verdachte 3] en [verdachte 1]. Zij had verder niemand en was van hun afhankelijk.
(…)
Het was ongeveer oktober 2008 toen zij voor [verdachte 1] is gaan werken. Ze moest van hem in Maasbracht gaan werken. Aldaar heeft zij maar een paar dagen gewerkt. Ze werd door [verdachte 1] met de BMW gehaald en gebracht en het verdiende geld gaf ze aan hem. Ze deed dat omdat [verdachte 1] had gezegd dat ze voor hem moest werken en dus wist ze dat ze het geld aan hem moest afgeven.
(…)
[Verdachte 1] vond dat zij te weinig verdiende en dacht dat zij geld achterhield. Hij zei tegen haar dat hij haar keel zou doorsnijden als ze zou liegen over het door haar verdiende geld.
(…)
Alles wat zij heeft verdiend heeft zij aan [verdachte 1] gegeven. Hij heeft gezegd dat het door haar verdiende en aan hem afgegeven geld voor haar gespaard zou worden voor een huisje en dat soort dingen.
(…)
Het verdiende geld moest zij steeds aan [verdachte 1] afgeven.
(…)
Op nieuwjaarsdag 2009 om 04.30 uur zei [verdachte 1] dat zij diezelfde ochtend klaar moest staan om in Utrecht te gaan werken en hij waarschuwde haar dat hij er niet van hield als ze niet op tijd klaar stond.
(…)
[Verdachte 1] had haar meerdere malen gezegd dat als zij hem zou verlaten, hij ervoor zou zorgen dat zij niets meer had en niets meer kon. Daar was zij bang voor.
[Verdachte 1] heeft haar één keer mishandeld. Dat was op de 16 december vorig jaar (2008), op de verjaardag van haar moeder. Hij sloeg plotseling met de handpalm tegen haar kin/mond. Dit deed erg pijn. Ze voelde het dikker worden en het bloedde ook.
(…)
Ze kon daar niet weg, omdat ze het gevoel had dat ze continue in de gaten werd gehouden. Zij kon nergens heen. Ze hadden haar het gevoel gegeven dat zij buiten hen niemand had en dus nergens naartoe kon.
(…)
Ze heeft nooit geld voor zichzelf gehouden. Ze was bang voor problemen als ze er achter zouden komen.
(…)
- 9.
Medeverdachte [verdachte 2] heeft bij de politie verschillende verklaringen afgelegd, waaruit onder meer het volgende naar voren komt.
(…)
[Verdachte 2] heeft [slachtoffer 1] leren kennen toen ze 17 jaar was. [Slachtoffer 1] vertelde hem dat ze een hele moeilijke jeugd heeft gehad, dat ze verkracht was door haar stiefvader en in een pleeggezin heeft gezeten waar ze seksueel misbruikt werd door haar pleegvader. Ook vertelde ze veel over haar moeder, want dat ging niet altijd goed.
(…)
- 11.
Op 5 maart 2009 heeft [betrokkene 1] onder meer verklaard dat hij op 1 januari 2009, toen hij [slachtoffer 1] zag, heel erg van haar is geschrokken. Ze zag er verschrikkelijk slecht uit. Ze was lijkbleek, haar ogen straalden ‘leegte’ uit en ze was doodmoe. Ze heeft verteld dat ze als prostituee heeft gewerkt en dat zij het verdiende geld aan [verdachte 1] (het hof begrijpt: [verdachte 1]) moest afgeven.
- 12.
Op 24 maart 2009 heeft [betrokkene 5], eigenaresse van privé-huis ‘[C]’ te Eindhoven, onder meer verklaard dat [slachtoffer 1] eind 2008 bij haar heeft gewerkt als prostituee. Het was haar opgevallen dat aangeefster bijna elke dag werkte. Vanwege dat vele werken bemerkte zij dat er iets niet klopte. Collega's van aangeefster zeiden dat als zij niet genoeg verdiende ze zenuwachtig werd en opeens ging bellen.
(…)
- 23.
Op 20 juli 2009 werd te Hongarije [betrokkene 14] (geboren en wonende te Hongarije) gehoord.
Toen [betrokkene 14] een foto van verdachte werd getoond, herkende ze deze als [verdachte 1]. [Betrokkene 14] verklaarde onder meer als volgt.
Ze had [verdachte 1] leren kennen aan het einde van de herfst 2007 in Budapest toen hij daar op vakantie was. Op het moment dat hij weer in Nederland was vroeg hij haar telefonisch om naar Nederland te komen. Eind april 2008 is ze naar [verdachte 1] toegegaan. Na een paar weken heeft ze op haar dijbeen de naam ‘[verdachte 1]’ laten tatoeëren. [verdachte 1] nam haar mee naar plekken in Eindhoven en Amsterdam, om te laten zien hoe de prostitutie in Nederland werkte. [Verdachte 1] heeft haar twee of drie keer mishandeld door het geven van klappen. Hij sloeg haar in het gezicht. Toen ze terugwilde naar Hongarije pakte [verdachte 1] haar id-kaart af zodat ze niet weg kon lopen. Ook sloot hij haar op in zijn woning. Op een gegeven moment heeft ze de woning kunnen ontvluchten en is ze teruggegaan naar Hongarije.’
3.8.
Uitbuiting is het centrale begrip in het delict mensenhandel. Mensenhandel is gericht op uitbuiting.6. Van een uitbuitingssituatie in de seksindustrie zal sprake zijn als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. In 2009 heeft de Hoge Raad uitvoerig uit de wetsgeschiedenis geciteerd in een zaak waarin illegale Chinezen onder armoedige omstandigheden in een restaurant te werk waren gesteld. De Hoge Raad haalt onder meer de volgende onderdelen uit de kamerstukken aan7.:
‘2.4.2.
Wat betreft die totstandkomingsgeschiedenis moet worden gewezen op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 1993, Stb. 679:
‘misbruik van uit feitelijk overwicht voortvloeiende verhoudingen’ kan worden verondersteld: ‘indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. Met deze objectivering van het bestanddeel inzake misbruik wordt in artikel 250bis Sr (nieuw) bescherming geboden aan personen die in een seksinrichting in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn en wordt zowel bestuurlijk als justitieel optreden mogelijk gemaakt tegen personen die iemand in een dergelijke situatie houden. Voorts wordt door deze objectivering van het bestanddeel misbruik justitieel optreden in het geldend recht mogelijk gemaakt tegen personen die, gebruik makend van een uitbuitingssituatie, iemand in de prostitutie brengen dan wel gebruik makend van een uitbuitingssituatie enige handeling ondernemen met het oogmerk iemand in de prostitutie te brengen. Onder de toepassing van het nu voorgestelde artikel 250ter Sr zullen bovendien ook diegenen vallen die gebruik makend van een uitbuitingssituatie enige handeling ondernemen waarvan zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt. De hier bedoelde uitbuitingssituaties zullen zich onder meer nogal eens voordoen ten aanzien van personen, die uit het buitenland komen, personen die verslaafd zijn aan verdovende middelen en zeer jonge personen.’
en:
‘De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. De omstandigheid dat het slachtoffer reeds eerder bij prostitutie betrokken was, vormt op zich geen aanwijzing inzake vrijwilligheid.’
(Kamerstukken II, 1988–1989, 21 207, nr. 3, p. 3 e.v.)
alsmede de memorie van antwoord:
‘Het woord ‘uitbuitingssituatie’ (…) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ (…). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
Daarbij kan onder meer worden gedacht aan schulden, aangegaan om de reis naar Nederland te betalen. De afbetalingsverplichting kan van dien aard zijn dat de zich prostituerende gedwongen is zich te blijven prostitueren. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen als een uitbuitingssituatie moet worden aangemerkt.’’
3.9.
Van een uitbuitingssituatie zal gesproken kunnen worden als betrokkene niet over eigen financiële middelen zal kunnen beschikken. De vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken als gevolg van bijvoorbeeld dwang, het misbruik maken van een overwicht of misleiding is voldoende voor het misdrijf. In de seksindustrie zal al snel sprake zijn van uitbuiting wanneer de tewerkstelling onder dwang geschiedt. Dan is de lichamelijke integriteit per definitie in het geding.8.
De opsomming van de middelen in artikel 273f Sr waarmee het slachtoffer wordt gedwongen of bewogen moet in ruime zin worden uitgelegd.9. Vaak zal mensenhandel gekenmerkt worden door een waaier van gedragingen, gaande van enerzijds het voorwenden van affectie en het maken van complimenten tot anderzijds het gebruik van lichamelijk geweld.10. Hoe heftiger de druk wordt uitgeoefend, hoe duidelijker natuurlijk de beperking van de vrijheid van het slachtoffer zich manifesteert. Het toepassen van leugens en misleiding om het slachtoffer te bewegen tot prostitutie is op zichzelf beschouwd wellicht nog niet voldoende dwingend voor het delict van mensenhandel. Maar misleiding komt slechts zelden zelfstandig voor. Vaak maakt het deel uit van een samengesteld geheel van tactieken die door de verdachten worden aangewend om het slachtoffer onder de duim te houden en afhankelijk te laten blijven.
3.10.
In de onderhavige zaak is sprake geweest van misleiding. De misleiding heeft erin bestaan dat aan het slachtoffer werd voorgehouden dat het door haar verdiende geld zou worden aangewend voor een doel waarmee zij zich helemaal kon verenigen. Verdachten hebben echter de verdiensten van het slachtoffer in de prostitutie volledig ten eigen bate aangewend. Het slachtoffer moest al het geld afdragen en werd bedreigd voor het geval dat zij geld zou achterhouden. Verdachte heeft ook een keer geweld gebruikt tegen het slachtoffer en aan het slachtoffer doen blijken dat hij bereid was geweld te gebruiken tegen vrouwen die voor hem werken. [Slachtoffer 1] was een kwetsbare jonge vrouw die zeker niet kon doorgaan voor een mondige prostituee. Verdachte heeft minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat zijn gedrag heeft bevorderd dat [slachtoffer 1] zich prostitueerde en dat heeft blijven doen. Door het geld dat zij verdiende af te nemen ontstond een situatie van uitbuiting. De dreigementen die het hof heeft vastgesteld zullen haar, zoals ook verdachte moet hebben geweten, het moeilijker hebben gemaakt iets anders te doen dan wat verdachte wilde; geld voor hem verdienen als prostituee.
Uit de feiten en omstandigheden die het hof heeft vastgesteld kan het bewijs van het misdrijf van artikel 273f Sr worden afgeleid, zoals het hof ook heeft gedaan. Het hof heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over artikel 273f Sr en de bewezenverklaring is toereikend verantwoord.
Het eerste middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om [betrokkene 13] als getuige te horen. In de zaken tegen de medeverdachten [verdachte 3] en [verdachte 2] heeft de rechter-commissaris nog getuigen gehoord — onder wie [betrokkene 13] — zonder dat de advocaat van verdachte daarvan op de hoogte was. De verklaring die [betrokkene 13] toen heeft afgelegd heeft ook betrekking op verdachte. Diens verklaring is eerst in hoger beroep in het dossier van verdachte gevoegd. Verdachte had de gelegenheid moeten krijgen om ook [betrokkene 13] vragen te stellen. De motivering van het hof om het verzoek af te wijzen door te overwegen dat de getuige aan de rechter-commissaris min of meer hetzelfde heeft verklaard als aan de politie, is ontoereikend.
4.2.
Het hof heeft verklaringen van [betrokkene 13] voor het bewijs gebruikt. In de ‘ Bewijsoverwegingen’ in het arrest heeft het hof immers het volgende opgenomen:
‘22.
[Betrokkene 13], een neef van zowel verdachte als de medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 3], heeft onder meer het volgende verklaard.
Hij heeft gehoord dat [slachtoffer 1] eerst voor [verdachte 2] in de prostitutie heeft gewerkt en dat [verdachte 2] en [verdachte 3] aan [verdachte 1] advies gevraagd hebben om te helpen te regelen om [slachtoffer 1] als prostituee ergens aan het werk te krijgen.
[Verdachte 3] heeft hem zelf verteld dat hij aan [verdachte 1] heeft gevraagd om hem en [verdachte 2] te helpen met het regelen van een raam voor [slachtoffer 1], zodat ze als prostituee kon gaan werken voor hen. [Verdachte 3] vertelde hem ook dat [verdachte 1] hen daar inderdaad mee heeft geholpen. [verdachte 1] heeft na verloop van tijd [slachtoffer 1] overgenomen van [verdachte 2] en [verdachte 3]. [Verdachte 2] en [verdachte 3] waren kwaad op [verdachte 1], omdat hij hun dit kunstje geflikt had. Ze vertelden hem dat ze 15.000,-euro van [verdachte 1] wilden hebben en ze vroegen hem om raad.
Op 26 november 2009 heeft [betrokkene 13] bij de rechter-commissaris onder meer nadere vragen beantwoord over bovenstaande verklaring. Uit deze verklaring blijkt het volgende:
- —
dat hij van [verdachte 2] en [verdachte 3] zelf heeft gehoord dat [slachtoffer 1] eerst voor [verdachte 2] heeft gewerkt;
- —
dat hij van [verdachte 3] zelf heeft gehoord dat [verdachte 3] aan [verdachte 1] heeft gevraagd hem te helpen met het regelen van een raam en dat [verdachte 3] hem ook heeft verteld dat [verdachte 1] inderdaad heeft geholpen;
- —
dat [verdachte 1] [slachtoffer 1] stiekem heeft laten werken en hij haar daarna heeft gehouden en dat [verdachte 2] en [verdachte 3] daarover boos waren;
- —
dat [verdachte 3] en [verdachte 2] 10.000 euro van [verdachte 1] wilden hebben omdat hij [slachtoffer 1] stiekem had laten werken.’
4.3.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2011 houdt het volgende in:
‘De voorzitter deelt mondeling mede de inhoud van alle in het in de onderhavige zaak gewezen arrest genoemde stukken. De voorzitter informeert voorts of de verdediging beschikt over de processen-verbaal van de verhoren van de getuigen [slachtoffer 1], [betrokkene 6] en [betrokkene 8] bij de rechter-commissaris, waarom de raadsman heeft verzocht per brief van 8 oktober 2010.
Verdachtes raadsman deelt mede dat hij de verklaring van de getuige [betrokkene 13] heeft ontvangen. Hij is aanwezig geweest bij de verhoren van [betrokkene 6 en 8] maar heeft hen geen vragen kunnen stellen. Voor zover hij niet bij de verhoren aanwezig is geweest heeft hij kennis kunnen nemen van die verklaringen via de andere raadslieden, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal deelt mede dat alle processen-verbaal van de getuigenverhoren in de zaken tegen [verdachte 2] en [verdachte 3] door de rechter-commissaris aan de processtukken in de onderhavige strafzaak zijn gevoegd.
(…)
De raadsman dupliceert als volgt:
‘Er zijn geen bewijsmiddelen voor het gestelde ‘medeplegen’ door mijn cliënt in de eerste periode. De verklaring van [betrokkene 13] wordt betwist. lk verzoek uw hof in de gelegenheid te worden gesteld om de getuige [betrokkene 13] nadere vragen te stellen, indien het hof voor het bewijs gebruik wenst te maken van de door deze getuige ten overstaan van de rechter-commissaris op 26 november 2009 afgelegde verklaring, nu de verdediging niet bij het betreffende verhoor is geweest.’’
4.4.
Het hof heeft in zijn arrest dit verzoek aldus afgewezen:
‘• het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 13]
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om de getuige [betrokkene 13] nadere vragen te stellen, indien het hof voor het bewijs gebruik wenst te maken van de door deze getuige ten overstaan van de rechter-commissaris op 26 november 2009 afgelegde verklaring, nu de verdediging niet bij het betreffende verhoor aanwezig is geweest.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de getuige [betrokkene 13] af, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken. Daartoe overweegt het hof dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijn verzoek niet nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door aan te geven welke vragen de raadsman aan de getuige wenste te stellen. Voorts acht het hof het van belang dat de verklaring van de getuige bij de rechter-commissaris niet wezenlijk afwijkt van zijn eerder afgelegde verklaring ten overstaan van de politie.’
4.5.
Het hof heeft het juiste criterium toegepast.
De verklaring van [betrokkene 13] houdt slechts in wat hij van [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft gehoord. De verdediging heeft niet aangevoerd dat de getuige iets uit eigen wetenschap kan verklaren over de directe betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten.11. Evenmin heeft de verdediging iets aangevoerd wat zou kunnen afdoen aan de betrouwbaarheid van de weergave door de getuige van wat hij uit de mond van [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft vernomen. Ik meen daarom dat de motivering van het hof, er op neerkomende dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd, de afwijzing van het verzoek kan dragen.
Naar mijn mening is het middel tevergeefs voorgesteld.
5.1.
Het derde middel klaagt over het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze voor (gedeeltelijke) toewijzing in aanmerking komt. De toelichting op het middel stelt dat de vordering van de benadeelde partij ontoereikend is onderbouwd. De gegevens waarop de vordering is gebaseerd zijn enkel afkomstig uit de verklaringen van [slachtoffer 1], terwijl een exacte berekening op basis van de administratie van de sekshuizen waar [slachtoffer 1] heeft gewerkt, mogelijk was. Onduidelijk is ook of het hof rekening heeft gehouden met een (beperkt) zakgeld dat aan [slachtoffer 1] is gelaten. Tot slot voert de steller van het middel aan dat het oordeel van het hof tegenstrijdig is omdat de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet eenvoudig van aard is geoordeeld, maar anderzijds voor een deel wel is toegewezen.
5.2.
Het arrest bevat de volgende overwegingen en beslissingen:
‘Schadevergoeding
[Slachtoffer 1]
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een gedeelte van EUR 36.400,- toegewezen. De voeging duurt voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
Naar het oordeel van het hof strekt artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht mede ter bescherming tegen financiële uitbuiting van de slachtoffers. Daarom is de schade bestaande uit de door het slachtoffer aan de verdachte en diens medeverdachten afgedragen inkomsten uit prostitutie een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
Bij de berekening van deze schade gaat het hof, in navolging van de officier van justitie (blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2010) en de rechtbank (blijkens het vonnis) uit van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (voordeelsrapportage d.d. 22 november 2009, opgemaakt door [verbalisant 2]), waarop in mindering worden gebracht de kosten die zijn gemaakt om de prostitutiewerkzaamheden te kunnen verrichten, zoals kamerhuur en reiskosten.
Ter zake van immateriële schade als gevolg van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een bedrag van EUR 2.400,-, als toegewezen door de rechtbank, billijk. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw voor haar oorspronkelijke vordering gevoegd.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk, en wel hoofdelijk, voor de immateriële schade die door de desbetreffende strafbare feiten is toegebracht.
Ter zake van de materiële schade overweegt het hof als volgt.
De feiten onder 1a en 2a
Deze feiten heeft verdachte gepleegd in vereniging met [verdachte 2] en [verdachte 3].
Voor de daaruit voortgevloeide materiële schade zijn zij tegenover [slachtoffer 1] hoofdelijk aansprakelijk.
Uit de voorhanden gegevens is naar het oordeel van hof niet eenvoudig vast te stellen wat de totale omvang van die schadeposten is. Mede op grond van de genoemde bewijsmiddelen is wel voldoende aannemelijk dat die schade, gelet op de duur en de frequentie van het zich prostitueren door [slachtoffer 1] en de bedragen die daarmee gemoeid waren, (netto) minstens EUR 6.000,- heeft of moet hebben bedragen.
Het hof zal schattenderwijs die som dan aan de benadeelde partij toewijzen. Voor het meerdere zal het hof de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij desgewenst in een civiele procedure nader laten beoordelen.
De feiten onder 1b en 2b
Deze feiten heeft de verdachte alleen gepleegd.
Uit de voorhanden gegevens is niet eenvoudig vast te stellen wat de totale omvang van de daardoor voor de benadeelde partij veroorzaakte schade is. Voldoende aannemelijk is wel — met inachtneming van hetgeen het hof daarover met betrekking tot die andere schadepost heeft overwogen — dat de onderhavige schade voor de benadeelde partij (netto) minstens EUR 10.000,- moet hebben bedragen.
Het hof zal schattenderwijs die som dan aan de benadeelde partij toewijzen. Voor het meerdere zal het hof de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij desgewenst in een civiele procedure nader laten beoordelen.
Ad 1a, 1b, 2a en 2b voorts
Het hof ziet aanleiding ter zake van de toegewezen bedragen de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen worden toegewezen vanaf 2 januari 2009.
(…)
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe als volgt.
Ten aanzien van de feiten onder 1a en 2a
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 6.000,00 (zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 6.000,00 (zesduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededaders heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededaders heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van de feiten onder 1b en 2b
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 10.000,00 (tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van de feiten onder 1a, 2a, 1b en 2b
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 2.400,00 (tweeduizendvierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 2.400,00 (tweeduizendvierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 (vierendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededaders heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededaders heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.’
5.3.
De wet heeft deze procedure tussen de benadeelde partij en de verdachte geregeld als een eenvoudige procedure, die in het kader van het strafproces plaatsvindt en waarin ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering.12.
5.4.
Het hof heeft dit niet miskend. Het heeft geoordeeld dat de benadeelde partij in ieder geval een deel van de gevorderde schade heeft geleden als direct gevolg van het handelen van verdachte. Dat deel van de schade staat volgens het hof voldoende vast. Een ander deel van de gevorderde schade heeft het hof onzekerder geacht. Vandaar dat het hof slechts een deel van de gevorderde schade eenvoudig genoeg achtte om te kunnen toewijzen, en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard. Klaarblijkelijk heeft het hof de verklaringen van de benadeelde partij over de dagen dat zij heeft gewerkt en de opbrengsten voldoende betrouwbaar geoordeeld om in ieder geval een deel van haar vordering te kunnen toewijzen.
Van een tegenstelling in de redenering van het hof, zoals de steller van het middel die meent te kunnen waarnemen, is naar mijn oordeel dan ook geen sprake. Het is niet zo dat het hof dezelfde vordering tegelijkertijd niet eenvoudig en wel eenvoudig heeft geoordeeld.
De klacht dat het hof geen rekening heeft gehouden met het zakgeld dat de verdachte wel aan de benadeelde partij heeft overgelaten ziet er aan voorbij dat niet blijkt dat hieromtrent in hoger beroep een grief is verwoord.
5.5.
Het oordeel over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in een deel van haar vordering is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.13. Een nadere motivering van dat oordeel wordt alleen verlangd indien gemotiveerd is betwist dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het feit in de gestelde omvang schade heeft geleden.14.
In hoger beroep heeft de verdediging zich geconcentreerd op het verweer dat er geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie of van enige dwang. Over de verdiensten van [slachtoffer 1] in de prostitutie is geen uitdrukkelijk verweer gevoerd. Daarom was het hof naar mijn oordeel niet tot een nadere motivering gehouden.
Het middel faalt.
6.1.
Het middel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld klaagt juist dat het hof zonder toereikende motivering de vordering van de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk heeft verklaard en de schade op een lager bedrag heeft vastgesteld dan de rechtbank en ook dan het door [verbalisant 2] berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
6.2.
Zoals onder 5.4 reeds is aangegeven heeft het hof geoordeeld dat [slachtoffer 1] in ieder geval een deel van de gevorderde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het gaat om inkomsten uit prostitutie die zij aan verdachte en zijn medeverdachten heeft afgedragen. Het hof is bij het schatten van de schade uitgegaan van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals [verbalisant 2] dat in de voordeelsrapportage d.d. 22 november 2009 heeft berekend. Het heeft de in verband met de prostitutiewerkzaamheden gemaakte kosten daarop in mindering gebracht.
6.3.
Bij de stukken van het geding bevinden zich enkele pagina's uit de voordeelsrapportage van 22 november 2009, waarvan het hof bij het berekenen van een deel van de rechtstreekse schade is uitgegaan. Deze rapportage betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de medeverdachten [verdachte 2 en 3]. Zij houdt onder meer in dat [verdachte 2 en 3] in de zomer 2008 en september 2008 in totaal € 22.250,- hebben verdiend aan de gedwongen prostitutie van [slachtoffer 1] in Maasbracht, Antwerpen en Utrecht. In dit bedrag zijn de kosten gemaakt voor de kamerhuur in Utrecht (à € 2.000,-) verrekend. Bij de stukken bevinden zich ook enkele pagina's uit een rapportage over het wederrechtelijk verkregen voordeel van verdachte, op 30 november 2009 door [verbalisant 2] opgemaakt. Deze rapportage houdt onder meer in dat verdachte € 30.055,- heeft verdiend door [slachtoffer 1] in de periode oktober tot en met december 2008 als prostituee te laten werken in Maasbracht, Antwerpen, Nijmegen en in privéhuis [C] (te Eindhoven). Voorts vermeldt de rapportage dat uit het onderzoek niet bekend is geworden welke kosten er zijn gemaakt die in directe relatie staan met de voltooiing van het delict.
6.4.
Het hof heeft geoordeeld dat uit de voorhanden gegevens niet eenvoudig is vast te stellen wat de totale omvang is van de materiële schade die voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten. Naar 's hofs oordeel is wel voldoende aannemelijk geworden dat die schade, gelet op de duur en de frequentie van [slachtoffer 1]s prostitutiewerkzaamheden en de bedragen die daarmee gemoeid waren, voor de feiten onder 1a en 2a (netto) minstens € 6.000,- en voor de feiten onder 1b en 2b (netto) minstens €10.000,- moet hebben bedragen. Het hof heeft dan ook deze sommen schattenderwijs aan de benadeelde partij toegewezen en haar vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaard. Dit feitelijke oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk, ook niet doordat het hof schadebedragen heeft toegewezen die afwijken van het door [verbalisant 2] gerapporteerde wederrechtelijk verkregen voordeel en de schadeberekening in eerste aanleg.15. Derhalve faalt het middel.
7.
De namens verdachte voorgestelde middelen en het namens benadeelde partij voorgestelde middel falen. Het derde middel van de verdachte, alsook het middel van de benadeelde partij, kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad beide beroepen zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2011
Omwille van de leesbaarheid laat ik de voetnoten weg.
De grootvader van [slachtoffer 1].
In de volgende citaten heb ik afgezien van het vermelden van de pagina's waar deze citaten zijn opgenomen.
De bijnaam van verdachte.
HR 27 oktober 2009, LJN BI7097. Eerder reeds HR 5 februari 2002, LJN AD5235.
M. Smit en M. Boot, Het begrip mensenhandel in de Nederlandse context, JV 7/2007, p. 17.
A. Beijer, Mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; de interpretatie van artikel 273f Sr, DD 2010, 60, p. 994.
Zie bijvoorbeeld de rechtspraak in W.L.J.M. Duijst, Loverboys, DD 2009, 48.
HR 17 april 2001, nr. 01523/99; LJN ZD2318 (niet gepubliceerd).
HR 15 september 2006, LJN AV2654.
HR 21 maart 2006, nr. 00338/05, LJN AV1137 (niet gepubliceerd); HR 25 september 2007, LJN BA7685 (inzake het negende middel); HR 7 april 2009, LJN BH2787 (inzake het derde middel); HR 18 november 2008, LJN BE9847
Vgl. HR 17 november 1998, NJ 1999, 151. Zie voorts HR 18 november 2008, LJN BF0173.
HR 21 maart 2006, nr. 00338/05, LJN AV1137 (niet gepubliceerd).