Zie Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 273, aant. 5 (bewerkt door A.J. Machielse; bijgewerkt t/m 1 juli 2006); de aan HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5677 voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Aben, waarnaar de Hoge Raad in dat arrest verwijst; de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt vóór HR 16 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1662, NJ 2015/358, m.nt. Mevis; en de conclusie van mijn ambtgenoot Lückers vóór HR (civiele kamer) 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1987.
HR, 07-07-2020, nr. 18/04981
ECLI:NL:HR:2020:1197, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2020
- Zaaknummer
18/04981
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1197, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑07‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:510
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:11375, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2020:510, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑06‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1197
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑08‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0267
Uitspraak 07‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. Opzettelijke schending van ambtsgeheim door als adjudant/onderofficier van Koninklijke Marechaussee voor privédoeleinden informatie (o.m. m.b.t. strafrechtelijke onderzoeken) over vrouw en haar man op te laten zoeken door zijn ondergeschikte (feit 1) en op te zoeken (feit 2) in systemen van o.m. politie en KMar, art. 272.1 Sr. 1. Uitleg bestanddeel ‘enig geheim’ a.b.i. art. 272 Sr. 2. Levert het voor zichzelf (doen) ontsluiten van geheime informatie, zonder die informatie met derde te delen ‘schending’ van ambtsgeheim a.b.i. art. 272 Sr op? Ad. 1. V.zv. middel zich richt tegen bewezenverklaring feit 1 (doen plegen) faalt het, nu hof heeft vastgesteld dat in bewezenverklaring bedoeld telefoonnummer informatie betrof die verdachte niet bekend was en verder uit bewijsvoering volgt dat verdachte zijn ondergeschikte onder valse voorwendselen betreffend telefoonnummer heeft laten opzoeken in de deze ondergeschikte uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen en verkregen telefoonnummer vervolgens voor privédoeleinden heeft aangewend. Enkele omstandigheid dat dit telefoonnummer mogelijk ook elders te verkrijgen zou zijn, doet daaraan niet af (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF2343). V.zv. middel zich richt tegen bewezenverklaring feit 2 (plegen) v.zv. inhoudende dat verdachte “informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen” in o.m. bedrijfsprocessensysteem van politie/KMar heeft opgezocht, slaagt het. Uit bewijsvoering kan niet meer volgen dan dat verdachte in politiesystemen informatie over vrouw en haar man heeft opgevraagd en heeft gekeken of klacht tegen hem was ingediend, terwijl hof omtrent aard van opgevraagde informatie of gegevens niets naders heeft vastgesteld. Aldus kan uit bewijsvoering niet z.m worden afgeleid dat deze informatie ‘enig geheim’ betreft, dat wil zeggen informatie die is bestemd om niet bekend te worden, behalve v.zv. deze door daartoe bevoegde personen bekend wordt gemaakt. ’s Hofs enkele overweging dat verdachte “zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie [heeft] ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was”, maakt dat niet anders. Ad 2. Uit wetsgeschiedenis volgt dat ‘schenden’ van geheim in de zin van art. 272 Sr moet worden uitgelegd als verstrekken van geheime gegevens aan ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Gelet hierop geeft ‘s hofs oordeel dat verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door geheime gegevens voor zichzelf te (doen) ontsluiten, blijk van onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527). Dat verdachte m.b.t. bewezenverklaarde onder 1 die gegevens niet zelf heeft ontsloten maar dat heeft laten doen door collega, maakt dat niet anders. Middel klaagt daarover wat betreft bewezenverklaring feit 2 terecht. Het middel faalt t.a.v. bewezenverklaring feit 1. Bewezenverklaard is immers dat ondergeschikte van verdachte opzettelijk zijn ambtsgeheim heeft geschonden door 06-nummer op te zoeken en aan verdachte te geven, welk feit verdachte heeft doen plegen. Uit daartoe gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid dat ondergeschikte geheime informatie heeft verkregen en deze informatie vervolgens bekend heeft gemaakt aan ander (verdachte), die (naar hof heeft vastgesteld) aldus geheime informatie heeft doen ontsluiten die niet voor hem bedoeld was, waarin ligt besloten dat verdachte naar ‘s hofs oordeel in gegeven omstandigheden tot kennisneming van die informatie niet bevoegd was. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. feit 2 en strafoplegging) en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04981 M
Datum 7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 25 juli 2018, nummer 21/001972-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van feit 2 en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
(...) [betrokkene 1] , in de nacht van 8 juni 2016 op 9 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geheim waarvan hij, [betrokkene 1] , wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten wachtmeester der 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee en/of wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politieregisters, verplicht was te bewaren opzettelijk heeft geschonden, door in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie/KMar en/of Blueview en/of [003] , met gebruikmaking van een KENO-sleutel, een 06-nummer van een persoon op te zoeken en te geven aan [verdachte] welk feit verdachte in de nacht van 8 juni 2016 op 9 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer heeft doen plegen door in de functie van [functie] aan die [betrokkene 1] telefonisch, middels het geven van een KENO-sleutel, te vragen om het telefoonnummer/06-nummer van een vrouwelijke persoon in verband het feit dat deze vrouwelijke persoon aangifte zou willen doen, waardoor hij bovengenoemd feit pleegt;
2:
hij op 02 augustus 2016 en 5 september 2016, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) een geheim waarvan hij, verdachte, wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten [functie] van de Koninklijke Marechaussee en/of wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie/KMar en/of Blueview en/of [003] informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen bevraagd en opgezocht en uit dat systeem/die systemen gehaald voor eigen privé gebruik.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , eerste luitenant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever van 21 september 2016 (dossierpagina 15 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] , zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van artikel 272 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, schenden ambtsgeheim, vermoedelijk gepleegd door de [functie] [verdachte] , van de Kmar.
[verdachte] heeft vermoedelijk enig geheim, waarvan hij weet vanuit zijn ambt en wettelijke voorschriften dat hij deze verplicht is te bewaren, opzettelijk geschonden.
[verdachte] heeft vermoedelijk persoonlijk vanuit zijn functie bevragingen in de politiesystemen laten uitvoeren door wachtmeester der eerste klasse [betrokkene 1] , werkzaam bij de RITD van OPSCENT KMar, waarop [verdachte] de bevraagde informatie niet voor dienstdoeleinden maar voor privé- en persoonlijke belangen heeft gebruikt.
[verdachte] is als [functie] werkzaam bij politiedienst, Team 2 van mijn brigade (hof: Brigade politiedienst & Beveiliging van de Koninklijke Marechaussee Schiphol).
[betrokkene 2] deed melding van het onrechtmatig verkrijgen door [verdachte] van een telefoonnummer in gebruik bij hem en zijn vrouw. [betrokkene 2] deelde mede dat hij dacht dat [verdachte] misbruik van zijn functie en van de systemen heeft gemaakt om genoemd telefoonnummer in bezit te krijgen. Zowel [betrokkene 2] als zijn vrouw hebben dit telefoonnummer nooit verstrekt aan [verdachte] . [verdachte] had middels Whatsapp intieme berichtjes verzonden naar de vrouw van [betrokkene 2] middels genoemd telefoonnummer.
Eerste luitenant [betrokkene 3] overhandigde mij een mail van [betrokkene 1] , medewerker van OPSCENT. Ik las dat [verdachte] op 9 juni 2016 omstreeks 05:00 uur een bevraging had gedaan om een 06-nummer van een vrouw. Ik las dat [verdachte] als reden van zijn bevraging had opgegeven dat hij deze vrouw middels een 06-nummer wilde contacten omdat zij had aangegeven een aangifte te willen gaan doen. Ik zag in deze mail de volgende KENO-sleutel: [001] en de nam [betrokkene 4] , [geboortedatum] 1978.
2.
De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, gespreksnotitie van 13 september 2016 (dossierpagina 20 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] doet melding van het onwettig verkrijgen van een mobiel telefoonnummer van zijn vrouw.
[betrokkene 2] wil aangeven dat hij denkt dat [verdachte] misbruik van zijn functie heeft gemaakt en zo het telefoonnummer heeft achterhaald waarmee hij intieme berichten stuurt naar zijn vrouw.
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 2] , adjudant-onderofficier van de Koninklijke Marechaussee, Staf commandant Koninklijke Marechaussee, Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2017 (dossierpagina 24 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Wachtmeester 1e klasse [betrokkene 1] is werkzaam op de afdeling OPSCENT van de Koninklijke Marechaussee. [betrokkene 1] was op 9 juni 2016 de afhandelaar van de telefonische bevraging die op verzoek van [functie] [verdachte] werd uitgevoerd.
4.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , eerste luitenant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische printgegevens; 0031652437101 en onderzoek [003] / [004] van 16 februari 2017 (dossierpagina 26 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
[003] :
Op 9 juni 2016 wordt met het account van verdachte de kenosleutel [001] van [betrokkene 4] bevraagd.
Op 2 augustus 2016 wordt met het account van verdachte de kenosleutel [001] bevraagd. Vervolgens heb ik vastgesteld dat middels het account van verdachte de documenten gelinkt aan [001] worden bevraagd.
[004] :
Op 5 september 2016 bevraagt het verbalisantnummer [002] van verdachte de kenosleutel van [betrokkene 2] .
5.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , en [verbalisant 2] , respectievelijk eerste luitenant en adjudant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van 25 oktober 2016 (dossierpagina 40 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: Welke dienst had jij van woensdag 8 juni 2016 op donderdag 9 juni 2016?
A: Dat was een nachtdienst. Ik weet zeker dat ik toen een nachtdienst had.
V: Welke functie had jij tijdens deze dienst?
A: [functie] .
6.
De ter terechtzitting van de militaire politierechter van 28 maart 2018 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover inhoudende:
Ten aanzien van feit 1:
Het opvragen van het telefoonnummer van [betrokkene 4] is een domme beslissing van mij geweest.
Ten aanzien van feit 2:
We hadden een nieuw systeem Blueview. Ik heb [betrokkene 4] opgezocht in het systeem.
Het is mijn fout dat ik om het telefoonnummer heb gevraagd. [betrokkene 1] twijfelde, maar hij heeft mij wel het telefoonnummer gegeven.
Ik heb geen opdracht gehad om informatie over beide personen op te zoeken.
7.
De ter terechtzitting van de militaire kamer van het hof van 12 juli 2018 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover inhoudende:
Ik erken dat ik een telefoonnummer heb doen opvragen en dat ik in de systemen heb gezocht op de naam van die mevrouw (hof: [betrokkene 4] ).
Het is niet de bedoeling om privé-bevragingen te doen. Ik deed het voorkomen dat het zakelijk was.
Ik heb haar man in [004] bevraagd. Ik keek in het systeem of er al een klacht tegen mij was ingediend, zoals aangekondigd.
Het is niet de bedoeling dat je informatie over anderen opvraagt als je die niet nodig hebt voor je werk. Dat wist ik.”
2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Vast staat dat de in de tenlastelegging beschreven feitelijke gedragingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft dat ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend. Het (doen) bevragen van informatie uit de systemen door verdachte was niet werk-gerelateerd, maar was bedoeld voor privédoeleinden van verdachte.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of deze gedragingen van verdachte schending van een geheim opleveren in de zin van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van ‘een geheim’ in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 1 wordt daartoe aangevoerd dat het een particulier telefoonnummer betrof dat niet zonder meer als geheim kan worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat er wel sprake was van geheimen in de zin van artikel 272, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het betrof informatie die verdachte niet bekend was. Het enkele feit dat de bevraagde informatie mogelijk ook elders te achterhalen zou zijn geweest, maakt niet dat er hier geen sprake was van een geheim in vorenbedoelde zin.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake was van schending van een ambtsgeheim, omdat de bevraagde informatie niet is openbaar gemaakt of gedeeld met derden.
Het hof is echter, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er wel sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. Het feit dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af.”
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat telkens sprake is van ‘enig geheim’ als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Voor zover het cassatiemiddel zich richt tegen de bewezenverklaring onder 1 faalt het, nu het hof heeft vastgesteld dat het in de bewezenverklaring bedoelde telefoonnummer informatie betrof die de verdachte niet bekend was, en verder uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte [betrokkene 1] onder valse voorwendselen het betreffende telefoonnummer heeft laten opzoeken in de deze [betrokkene 1] uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, en het verkregen telefoonnummer vervolgens voor privédoeleinden heeft aangewend. De enkele omstandigheid dat dit telefoonnummer mogelijk ook elders te verkrijgen zou zijn, doet daaraan niet af (vgl. HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2343).
3.2.2
Voor zover het cassatiemiddel zich richt tegen de bewezenverklaring onder 2 voor zover inhoudende dat de verdachte “informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen” in onder meer het bedrijfsprocessensysteem van de politie/Koninklijke Marechaussee heeft opgezocht, slaagt het. Uit de bewijsvoering kan niet meer volgen dan dat de verdachte - kort gezegd - in de politiesystemen informatie over [betrokkene 4] en haar man heeft opgevraagd en heeft gekeken of een klacht tegen hem was ingediend, terwijl het hof omtrent de aard van de opgevraagde informatie of gegevens niets naders heeft vastgesteld. Aldus kan uit de bewijsvoering niet zonder meer worden afgeleid dat deze informatie ‘enig geheim’ betreft, dat wil zeggen informatie die is bestemd om niet bekend te worden, behalve voor zover deze door daartoe bevoegde personen bekend wordt gemaakt. De enkele overweging van het hof dat de verdachte “zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie [heeft] ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was”, maakt dat niet anders.
4. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen het oordeel van het hof dat telkens sprake is van ‘schending’ van een ambtsgeheim als bedoeld in artikel 272 Sr.
4.2.1
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘schenden’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.
4.2.2
Artikel 272 lid 1 Sr luidt:
“Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.”
4.3
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Gelet hierop geeft het oordeel van het hof dat de verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door geheime gegevens voor zichzelf te (doen) ontsluiten, blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527). Dat de verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 1 die gegevens niet zelf heeft ontsloten, maar dat heeft laten doen door een collega, maakt dat niet anders. Het cassatiemiddel klaagt daarover wat betreft de bewezenverklaring onder 2 terecht.
4.4
Het cassatiemiddel faalt ten aanzien van de bewezenverklaring onder 1. Bewezenverklaard is immers dat - kort gezegd - [betrokkene 1] opzettelijk zijn ambtsgeheim heeft geschonden door een 06-nummer op te zoeken en aan de verdachte te geven, welk feit de verdachte heeft doen plegen. Uit de daartoe gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] geheime informatie heeft verkregen en deze informatie vervolgens bekend heeft gemaakt aan een ander, de verdachte, die, naar het hof heeft vastgesteld, aldus geheime informatie heeft doen ontsluiten die niet voor hem bedoeld was, waarin ligt besloten dat de verdachte naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden tot kennisneming van die informatie niet bevoegd was.
5. Slotsom
De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste cassatiemiddel en het tweede cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze elk moeten leiden tot vernietiging van de uitspraak voor zover deze de bewezenverklaring onder 2 betreft. Dit brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
Conclusie 02‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG in militaire zaak. Opzettelijke schending van een ambtsgeheim, art. 272 Sr. Bestanddeel ‘enig geheim’ en de vraag of het voor zichzelf ontsluiten van geheime informatie, zonder die informatie met een derde te delen, het 'schenden' van een geheim kan opleveren. De conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04981 M
Zitting 2 juni 2020
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 25 juli 2018 door de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens feit 1 “doen plegen van opzettelijke schending van een ambtsgeheim” en feit 2 “opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 38 uren, subsidiair 19 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Beide middelen komen op tegen (de motivering van) de bewezenverklaringen. Daarom geef ik alvorens de middelen te bespreken eerst de bewezenverklaringen en de bewijsvoering van het hof weer.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard:
“1:dat [betrokkene 1] , in de nacht van 8 juni 2016 op 9 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geheim waarvan hij, [betrokkene 1] , wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten wachtmeester der 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee en/of wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politieregisters, verplicht was te bewaren opzettelijk heeft geschonden, door in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie/KMar en/of Blueview en/of BVIB, met gebruikmaking van een KENO-sleutel, een 06-nummer van een persoon op te zoeken en te geven aan [verdachte] welk feit verdachte in de nacht van 8 juni 2016 op 9 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer heeft doen plegen door in de functie van [functie] aan die [betrokkene 1] telefonisch, middels het geven van een KENO-sleutel, te vragen om het telefoonnummer/06-nummer van een vrouwelijke persoon in verband het feit dat deze vrouwelijke persoon aangifte zou willen doen, waardoor hij bovengenoemd feit pleegt;
2:hij op 02 augustus 2016 en 5 september 2016, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) een geheim waarvan hij, verdachte, wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten [functie] van de Koninklijke Marechaussee en/of wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie/Kmar en/of Blueview en/of BVIB informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen bevraagd en opgezocht en uit dat systeem/die systemen gehaald voor eigen privé gebruik.”
5. Deze bewezenverklaringen heeft het hof doen steunen op de inhoud van de volgende, in de aanvulling op het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , eerste luitenant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever van 21 september 2016 (dossierpagina 15 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever], zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van artikel 272 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, schenden ambtsgeheim, vermoedelijk gepleegd door de [functie] [verdachte] , van de Kmar .
[verdachte] heeft vermoedelijk enig geheim, waarvan hij weet vanuit zijn ambt en wettelijke voorschriften dat hij deze verplicht is te bewaren, opzettelijk geschonden.
[verdachte] heeft vermoedelijk persoonlijk vanuit zijn functie bevragingen in de politiesystemen laten uitvoeren door wachtmeester der eerste klasse [betrokkene 1] , werkzaam bij de RITD van OPSCENT KMar , waarop [verdachte] de bevraagde informatie niet voor dienstdoeleinden maar voor privé- en persoonlijke belangen heeft gebruikt.
[verdachte] is als [functie] werkzaam bij politiedienst, Team 2 van mijn brigade (hof: Brigade politiedienst & Beveiliging van de Koninklijke Marechaussee Schiphol).
[betrokkene 2] deed melding van het onrechtmatig verkrijgen door [verdachte] van een telefoonnummer in gebruik bij hem en zijn vrouw. [betrokkene 2] deelde mede dat hij dacht dat [verdachte] misbruik van zijn functie en van de systemen heeft gemaakt om genoemd telefoonnummer in bezit te krijgen. Zowel [betrokkene 2] als zijn vrouw hebben dit telefoonnummer nooit verstrekt aan [verdachte] . [verdachte] had middels Whatsapp intieme berichtjes verzonden naar de vrouw van [betrokkene 2] middels genoemd telefoonnummer.
Eerste luitenant [betrokkene 3] overhandigde mij een mail van [betrokkene 1] , medewerker van OPSCENT . Ik las dat [verdachte] op 9 juni 2016 omstreeks 05:00 uur een bevraging had gedaan om een 06-nummer van een vrouw. Ik las dat [verdachte] als reden van zijn bevraging had opgegeven dat hij deze vrouw middels een 06-nummer wilde contacten omdat zij had aangegeven een aangifte te willen gaan doen. Ik zag in deze mail de volgende KENO-sleutel: [001] en de naam [betrokkene 4] , [geboortedatum] 1978 .
2.De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, gespreksnotitie van 13 september 2016 (dossierpagina 20 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] doet melding van het onwettig verkrijgen van een mobiel telefoonnummer van zijn vrouw.
[betrokkene 2] wil aangeven dat hij denkt dat [verdachte] misbruik van zijn functie heeft gemaakt en zo het telefoonnummer heeft achterhaald waarmee hij intieme berichten stuurt naar zijn vrouw.
3.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 2] , adjudant-onderoffïcier van de Koninklijke Marechaussee, Staf commandant Koninklijke Marechaussee, Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2017 (dossierpagina 24 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Wachtmeester 1e klasse [betrokkene 1] is werkzaam op de afdeling OPSCENT van de Koninklijke Marechaussee. [betrokkene 1] was op 9 juni 2016 de afhandelaar van de telefonische bevraging die op verzoek van [functie] [verdachte] werd uitgevoerd.
4.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , eerste luitenant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische printgegevens; [telefoonnummer] en onderzoek [003] / [004] van 16 februari 2017 (dossierpagina 26 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
[003] :
Op 9 juni 2016 wordt met het account van verdachte de kenosleutel [001] van [betrokkene 4] bevraagd.
Op 2 augustus 2016 wordt met het account van verdachte de kenosleutel [001] bevraagd. Vervolgens heb ik vastgesteld dat middels het account van verdachte de documenten gelinkt aan [001] worden bevraagd.
[004] :
Op 5 september 2016 bevraagt het verbalisantnummer [002] van verdachte de kenosleutel van [betrokkene 2] .
5.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 10 april 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , en [verbalisant 2] , respectievelijk eerste luitenant en adjudant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet-Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal van 25 oktober 2016 (dossierpagina 40 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: Welke dienst had jij van woensdag 8 juni 2016 op donderdag 9 juni 2016?
A: Dat was een nachtdienst. Ik weet zeker dat ik toen een nachtdienst had.
V: Welke functie had jij tijdens deze dienst?
A: [functie] .
6.De ter terechtzitting van de militaire politierechter van 28 maart 2018 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover inhoudende:
Ten aanzien van feit 1:
Het opvragen van het telefoonnummer van [betrokkene 4] is een domme beslissing van mij geweest.
Ten aanzien van feit 2:
We hadden een nieuw systeem Blueview. Ik heb [betrokkene 4] opgezocht in het systeem.
Het is mijn fout dat ik om het telefoonnummer heb gevraagd. [betrokkene 1] twijfelde, maar hij heeft mij wel het telefoonnummer gegeven.
Ik heb geen opdracht gehad om informatie over beide personen op te zoeken.
7.De ter terechtzitting van de militaire kamer van het hof van 12 juli 2018 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover inhoudende:
''Ik erken dat ik een telefoonnummer heb doen opvragen en dat ik in de systemen heb gezocht op de naam van die mevrouw (hof: [betrokkene 4] ).
Het is niet de bedoeling om privé-bevragingen te doen. Ik deed het voorkomen dat het zakelijk was.
Ik heb haar man in BPS bevraagd. Ik keek in het systeem of er al een klacht tegen mij was ingediend, zoals aangekondigd.
Het is niet de bedoeling dat je informatie over anderen opvraagt als je die niet nodig hebt voor je werk. Dat wist ik.”
6. In de bestreden uitspraak heeft het hof ten aanzien van het bewijs van beide feiten voorts, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende overwogen:
“Bewezenverklaring
Vast staat dat de in de tenlastelegging beschreven feitelijke gedragingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft dat ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend. Het (doen) bevragen van informatie uit de systemen door verdachte was niet werk-gerelateerd, maar was bedoeld voor privédoeleinden van verdachte.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of deze gedragingen van verdachte schending van een geheim opleveren in de zin van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van ‘een geheim’ in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 1 wordt daartoe aangevoerd dat het een particulier telefoonnummer betrof dat niet zonder meer als geheim kan worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat er wel sprake was van geheimen in de zin van artikel 272, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het betrof informatie die verdachte niet bekend was. Het enkele feit dat de bevraagde informatie mogelijk ook elders te achterhalen zou zijn geweest, maakt niet dat er hier geen sprake was van een geheim in vorenbedoelde zin.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake was van schending van een ambtsgeheim, omdat de bevraagde informatie niet is openbaar gemaakt of gedeeld met derden.
Het hof is echter, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er wel sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. Het feit dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af.”
7. De tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden op de strafbaarstelling van art. 272, eerste lid, Sr. Deze bepaling luidt, en luidde ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen, als volgt:
“1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.”
8. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed aangezien uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte (telkens) een “geheim” in de zin van art. 272 Sr heeft geschonden.
9. Noch de wet zelf, noch de wetsgeschiedenis biedt concrete aanknopingspunten voor de uitleg van het bestanddeel “enig geheim” in de delictsomschrijving van art. 272, eerste lid, Sr. Onder de in de literatuur en in de rechtspraak gehanteerde definitie is zo een geheim al hetgeen bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld.1.Bij de beoordeling of daarvan sprake is, dient acht te worden geslagen op onder meer de aard van de informatie en het moment waarop en de hoedanigheid waarin de geheimhoudingsplichtige hiervan kennis kreeg.2.Dat de aan een derde verschafte informatie voor die derde ook bij andere instanties of op andere wijze verkrijgbaar zou zijn geweest, staat op zichzelf niet eraan in de weg dat sprake kan zijn van een “geheim” in de hier bedoelde zin.3.Ook openbare informatie kan dus onder omstandigheden een “geheim” betreffen dat op de voet van art. 272, eerste lid, Sr dient te worden bewaard.4.
10. Het hof heeft in zijn, hiervoor in randnummer 6 weergegeven, bewijsoverwegingen vastgesteld dat het in de bewezenverklaring van feit 1 bedoelde telefoonnummer een gegeven betrof dat de verdachte niet op andere wijze bekend was. Daarnaast blijkt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte dit telefoonnummer heeft verkregen door onder valse voorwendselen [betrokkene 1] bevragingen te laten doen in de politiesystemen en dat de verdachte het verkregen telefoonnummer niet voor dienstzaken, maar uitsluitend voor privédoeleinden aanwendde. Uit deze vaststellingen heeft het hof kunnen afleiden dat de aard van deze informatie, de wijze van verkrijging ervan en de omstandigheden waaronder die verkrijging plaatsvond, zodanig waren dat het telefoonnummer bestemd was om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld. Met juistheid heeft het hof overwogen dat de enkele omstandigheid dat de informatie ook elders te achterhalen zou zijn geweest, daaraan niet afdoet.
11. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewijsvoering ter zake van feit 1 niet kan worden afgeleid dat het in de bewezenverklaring bedoelde 06-telefoonnummer “enig geheim” in de zin van art. 272, eerste lid, Sr betreft, meen ik dat het tevergeefs is voorgesteld.
12. Met betrekking tot feit 2 is bewezenverklaard dat de verdachte “informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen” heeft bevraagd. Ter terechtzitting in hoger beroep is (summier) betoogd dat schending van een geheim ten aanzien van feit 2 niet kan worden bewezen, omdat niet blijkt om welk geheim het zou gaan. Het hof heeft op dat verweer in zijn nadere bewijsoverweging gereageerd, maar heeft daarbij niet vastgesteld wélke informatie de verdachte over de in de bewezenverklaring van feit 2 bedoelde “personen” heeft verkregen.
13. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan, voor zover hier van belang, niet méér worden afgeleid dan dat de verdachte “de documenten gelinkt aan kenosleutel [001] ” heeft bevraagd (b.m. 4), dat hij [betrokkene 4] heeft opgezocht in het systeem Blueview (b.m. 6) en dat hij “haar man” in het systeem BPS heeft opgezocht en daar keek of er al een klacht tegen de verdachte was ingediend, zoals was aangekondigd (b.m. 7). Alleen van deze laatste informatie is de aard en inhoud enigszins geconcretiseerd. Maar ook daarvan kan mijns inziens uit de bewijsvoering niet zonder meer worden afgeleid dat het een geheim betrof. De bewijsvoering houdt immers in dat aan de verdachte op andere wijze ter kennis was gebracht (aan hem was “aangekondigd”) dat een klacht zou worden ingediend. Nu ook uit de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat het niet de bedoeling is dat informatie over anderen wordt opgevraagd die niet nodig is voor het werk, nog niet volgt dat de door verdachtes onbetamelijke handelwijze verkregen informatie ook daadwerkelijk niet bestemd was om bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld, meen ik dat de bewezenverklaring ten aanzien van feit 2 wat betreft het bewijs dat de verdachte “enig geheim” in de zin van art. 272 Sr heeft ontsloten onvoldoende met redenen is omkleed.
14. Het middel slaagt mitsdien ten dele.
15. Het tweede middel klaagt dat uit de door het hof gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte een geheim ‘opzettelijk heeft geschonden’ als bedoeld in art. 272, eerste lid, Sr.
16. Het middel stelt hiermee de rechtsvraag aan de orde of ook het voor zichzelf ontsluiten van geheime informatie, zonder deze informatie openbaar te maken dan wel deze ter kennis te brengen van een of meer derden, kan worden aangemerkt als het ‘schenden’ van een geheim in de zin van art. 272, eerste lid, Sr.
17. Deze door het hof bevestigend beantwoorde rechtsvraag heeft de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, eerder al eveneens bevestigend beantwoord in twee zaken waarin de Hoge Raad recentelijk, op 7 april 2020, uitspraak heeft gedaan.5De Hoge Raad overweegt in beide arresten dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat het ‘schenden’ van een geheim in de zin van art. 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Het oordeel van het hof in die twee zaken dat de verdachte door geheime gegevens voor zichzelf te ontsluiten zijn ambtsgeheim in deze zin heeft geschonden, geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
18. In de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte, zonder dat dit voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie heeft ontsloten (c.q. doen ontsluiten) die niet voor hem was bedoeld en dat hij daarmee zijn ambtsgeheim heeft geschonden. Het hof heeft overwogen dat hieraan niet afdoet dat de verdachte de informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld.
19. Aldus heeft het hof ook in de onderhavige zaak blijk gegeven van dezelfde onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de betekenis van het begrip ‘schenden’ in art. 272, eerste lid, Sr waarvan het blijk gaf in de twee zaken waarin de Hoge Raad op 7 april van dit jaar uitspraak deed.
20. De beslissingen ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit kunnen dientengevolge niet in stand blijven. Deze bewezenverklaring houdt immers in dat de verdachte een geheim schond door systemen te bevragen, in die systemen informatie op te zoeken en/of deze informatie uit de systemen te halen voor eigen privégebruik. Daarnaast houdt de bewijsvoering niet in dat de verdachte de informatie aan één of meer derden heeft bekendgemaakt.
21. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
22. Of het voorgaande tot vernietiging van de bewezenverklaring van feit 1 moet leiden, valt te bezien. De bewijsoverweging van het hof waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de verdachte een geheim heeft geschonden door indirect voor zichzelf geheime informatie te doen ontsluiten, berust als gezegd op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof had het verweer naar mijn inzicht niettemin slechts kunnen verwerpen, zij het op andere gronden. Het verweer (en de weerlegging ervan door het hof) zijn namelijk niet in overeenstemming met de bewezenverklaring van feit 1 en de bijbehorende kwalificatie van dit feit. Onder feit 1 is – grof gezegd – niet bewezenverklaard dat de verdachte het geheim voor zichzelf heeft doen ontsluiten door [betrokkene 1] , maar is bewezenverklaard dat hij [betrokkene 1] een geheim heeft doen ontsluiten door het bekend te maken aan de verdachte. Bewezen in dit verband is dat [betrokkene 1] geheime informatie heeft opgezocht en dat hij deze informatie – in strijd met zijn plicht het geheim te bewaren – aan de verdachte heeft verstrekt en dat aldus deze [betrokkene 1] een geheim heeft geschonden, welke geheimschennis de verdachte heeft doen plegen. Feit 1 is dienovereenkomstig als het doen plegen van het schenden van een ambtsgeheim gekwalificeerd. Aldus ligt in de uitspraak van het hof als zijn oordeel besloten dat deze [betrokkene 1] een geheim heeft geschonden door het bekend te maken aan een derde, te weten de verdachte.
23. Aan het gebruik van de deelnemingsvorm ‘doen plegen’ op deze wijze staat niet in de weg dat de verdachte, ware hij berecht als (functioneel) pleger van het feit, niet alle bestanddelen van het delict zou hebben kunnen vervullen omdat hij een geheim niet door bekendmaking aan zichzelf zou hebben kunnen schenden.6
24. De bewijsvoering kan het in de uitspraak besloten liggend oordeel van het hof (in de vorengenoemde zin), voor zover bestreden, dragen. Dat onder de omstandigheden van het onder 1 bewezenverklaarde feit de verdachte tot de kennisneming van het door [betrokkene 1] prijsgegeven geheim niet bevoegd was, heeft de verdachte in zijn voor het bewijs gebruikte, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen erkend. Het komt mij voor dat uit de bewijsvoering derhalve kan volgen dat [betrokkene 1] een geheim heeft geschonden door het in de bewezenverklaring van feit 1 aangegeven 06-telefoonnummer aan de verdachte – een in de gegeven omstandigheden tot kennisneming onbevoegde – bekend te maken.
25. Voor zover het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, omdat de bedoelde geheime informatie niet bekend is gemaakt aan een of meer onbevoegde derden en daarom geen sprake is van ‘schenden’ als bedoeld in art. 272, eerste lid, Sr, faalt het derhalve.
26. In het middel lees ik geen andere tegen het bewijs van feit 1 gerichte klacht.7
27. Ook het tweede middel slaagt mijns inziens ten dele.
28. De middelen falen voor zover zij de beslissingen van het hof ten aanzien van feit 1 betreffen en slagen voor zover zij zijn gericht tegen de beslissingen ten aanzien van feit 2.
29. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van feit 2 en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑06‑2020
HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2855, NJ 2005/354.
HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2343, NJ 2003/274 en HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5677.
HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5677: “[…] de opvatting dat het gegeven dat [betrokkene 1] tegen een arts een zaak bij het medisch tuchtcollege heeft aangespannen, niet kan worden aangemerkt als een geheim dat bewaring verdient, aangezien ingevolge art. 70, eerste lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg procedures bij het medisch tuchtcollege in beginsel openbaar zijn. Die opvatting is onjuist (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF2343, NJ 2003/274).”
Beroepschrift 02‑08‑2019
PER GEWONE POST
De Hoge Raad der Nederlanden
Sector strafrecht
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
in vijfvoud na te bezorgen per post
TEVENS PER TELEFAX: 070 753 03 52
Leiden, 2 augustus 2019
Dossier | : 2018230 |
Ons kenmerk | : [rekwirant]/Cassatie |
Uw kenmerk | : S 18/04981 |
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA
Ingekomen]
[30 DEC. 2019]
[Behandelaar:
Zaaknummer:]
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
Edelhoogachtbaar College!
Ondergetekende, als daartoe door rekwirant tot cassatie, de heer [rekwirant] geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], bepaaldelijk gevolmachtigd, mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, kantoorhoudende aan het adres Herenstraat 65 (2313 AG), heeft hierbij de eer aan Uw Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur in cassatie houdende twee middelen van cassatie ten vervolgde op het door rekwirant tot cassatie ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van de Militaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2018.
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA
Ingekomen]
[30 DEC. 2013]
[Behandelaar:
Zaaknummer:]
1. Procesverloop
- a.
Op 28 maart 2018 is de onderhavige zaak inhoudelijk behandeld door de Militaire Politierechter van de rechtbank Gelderland, waar [rekwirant] is vrijgesproken voor (1) het doen plegen van opzettelijke schending van het ambtsgeheim, opzettelijke schending van het ambtsgeheim, meermalen gepleegd.
Het Openbaar Ministerie is tegen de uitspraak in hoger beroep gegaan.
- b.
De zaak is op 12 juli 2018 in hoger beroep behandeld door de Militaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd bij uitspraak op 25 juli 2018 en [rekwirant] veroordeeld tot een taakstraf van 38 uren.
Tegen dit arrest heeft [rekwirant] cassatie doen aantekenen.
2. Middelen van cassatie
[rekwirant] voert twee middelen van cassatie aan tegen het arrest van het Hof.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen, waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, geschonden. In het bijzonder is artikel 359, derde lid Sv geschonden, in welk artikel is opgenomen dat de bewezenverklaring moet steunen op de inhoud van de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen juncto artikel 359 tweede lid Sv, zodat de beslissing onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd doordat het Hof op basis van die bewijsmiddelen bewezen heeft verklaard dat er sprake is van ‘een geheim’ in de zin van artikel 272 Wetboek van Strafrecht.
Toelichting
De kern van dit middel is de vraag of het bewezenverklaarde ‘geheim’ uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat dat de beslissing onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd.
Artikel 272 Sr betreft de schending van vertrouwen door openbaarmaking van geheimen en strekt tot het bewaren van vertrouwelijke gegevens uit de persoonlijke en bedrijfssfeer (HR 27 juni 1995, LJN ZD1070, NJ 1995, 662, rov. 6.4.).
De verdediging van [rekwirant] heeft zich ter zitting op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt gesteld dat er geen sprake is van een geheim in de zin van artikel 272, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het gaat om een particulier en niet afgeschermd telefoonnummer dat niet zonder meer als geheim kan worden aangemerkt.
Het Hof over dit standpunt van de verdediging in het arrest overwogen:
‘Het hof is van oordeel dat er wel sprake was van geheimen in de zin van artikel 272, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het betrof informatie die verdachte niet bekend was. Het enkele feit dat de bevraagde informatie mogelijk ook elders te achterhalen zou zijn geweest, maakt niet dat er hier geen sprake was van een geheim in vorenbedoelde zin.’
Het Hof motiveert niet, onvoldoende en/of onbegrijpelijk waarom er sprake zou zijn van een geheim zou betreffen in de zin van voornoemde strafbepaling.
Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt constateert in de conclusie voorafgaand aan HR 16 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1662, dat de geschiedenis van de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht geen concrete aanknopingspunten biedt voor de uitleg van het begrip ‘geheim’ in art. 272 Sr.1. Daarbij wordt geconstateerd dat in de literatuur het begrip ‘geheim’ wel omschreven als ‘hetgeen bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld’.2. Een definitie die ook passend lijkt omdat daarin niet de inhoud van de informatie centraal staat, maar de bestemming daarvan. Bleichrodt stelt ook vast dat die benadering overeen komt met de betekenis van het woord ‘geheim’ naar algemeen spraakgebruik, waaronder in dit verband kan worden verstaan ‘niet voor openbaring bestemd’.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een geheim dient acht te worden geslagen op onder meer de aard van de informatie, het moment dat de geheimhoudingsplichtige hiervan kennis kreeg en de hoedanigheid waarin deze hiervan kennis kreeg (HR 14 juni 2005, NJ 2005/354. Blijkens de motivering heeft het Hof geen, althans onvoldoende, acht geslagen op deze aspecten.
Het bewezenverklaarde blijkt niet te kunnen steunen op de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen.
Belang
Het belang van rekwirant is erin gelegen dat indien het middel slaagt de mogelijkheid bestaat dat de tenlastegelegde feiten niet bewezenverklaard kunnen worden. Dit zou betekenen dat hij vrijgesproken zou worden. Met een vrijspraak zou ook het gevaar van verlies van rekwirant zijn aanstelling bij de Koninklijke Marechaussee geweken zijn.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen, waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, geschonden. In het bijzonder is artikel 359, derde lid Sv geschonden, in welk artikel is opgenomen dat de bewezenverklaring moet steunen op de inhoud van de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen juncto artikel 359 lid 2 Sv, zodat de beslissing onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd doordat het Hof op basis van die bewijsmiddelen bewezen heeft verklaard dat [rekwirant] een geheim uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift ‘opzettelijk heeft geschonden’.
Toelichting
De kern van dit middel is de vraag of het bewezenverklaarde opzettelijk schenden van een geheim uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
De verdediging heeft zich ter zitting op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt gesteld dat er geen sprake was van een schending van een ambtsgeheim, omdat de bevraagde informatie niet openbaar is gemaakt, bekend gemaakt aan of gedeeld met derden.
Het Hof heeft hierover in het arrest als volgt overwogen:
‘Het hof is echter, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er wel sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. Het feit dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af.’
Het Hof motiveert niet, onvoldoende en/of onbegrijpelijk waarom er sprake zou zijn van een schending van een ambtsgeheim.
Artikel 272 Sr betreft de schending van vertrouwen door openbaarmaking van geheimen en strekt tot het bewaren van vertrouwelijke gegevens uit de persoonlijke en bedrijfssfeer (HR 27 juni 1995, LJN ZD1070, NJ 1995, 662, rov. 6.4.).
Uit de Memorie van Toelichting3. blijkt dat bij de redactie van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht het woord ‘schenden’ is verkozen boven het gebruik van het woord ‘bekendmaken’:
‘Niet strafbaar is immers de ambtsdrager, die een geheim bekend maakt aan diegene, aan wie hij het ambtshalve juist moet bekendmaken; zo zal bij voorbeeld de opsporingsambtenaar straffeloos het opgespoorde feit moeten kunnen vastleggen in een proces-verbaal, en het lid ener adviescommissie de hem bekende gegevens moeten kunnen gebruiken bij de opstelling van een (zo nodig geheim) advies. In deze niet-strafbare gevallen nu, wordt het geheim wel degelijk aan iemand ‘bekend gemaakt’, doch het wordt niet ‘geschonden’.’
De wetgever blijkt gelet op deze overwegingen de term ‘bekendmaken’ zelfs nog te algemeen en te breed te vinden en heeft gekozen voor het woord ‘schenden’. Hiermee — gelet op de tekst uit de Memorie van Toelichting — kennelijk tot uiting willen brengen dat bekendmaken alleen niet voldoende is, maar dat de inbreuk ook nog wederrechtelijk danwel onrechtmatig dient te zijn.
Het geheim in deze — voor zover er al sprake was van een geheim — is niet openbaar gemaakt, bekend gemaakt aan of gedeeld met derden. Aan de vraag of er sprake was van een onrechtmatig of wederrechtelijk bekend maken, danwel bekend maken aan onbevoegde derden komt men daarom ook niet toe.
Het bewezenverklaarde kan niet steunen op de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is geweest van het opzettelijk schenden van een geheim door [rekwirant].
Belang
Het belang van rekwirant is erin gelegen dat indien het middel slaagt de mogelijkheid bestaat dat de tenlastegelegde feiten niet bewezenverklaard kunnen worden. Dit zou betekenen dat hij vrijgesproken zou worden. Met een vrijspraak zou ook het gevaar van verlies van rekwirant zijn aanstelling bij de Koninklijke Marechaussee geweken zijn.
3. Conclusie
Het is op voormelde grond, dat rekwirant tot cassatie de eer heeft Uw Hoge Raad te verzoeken het bestreden arrest te vernietigen, met verdere voorziening als het Uw Hoge Raad in goede justitie mag vermenen te behoren.
S.M. Diekstra, raadsman