Omwille van de leesbaarheid laat ik de (Promis)voetnoten van het hof in deze weergave achterwege.
HR, 26-04-2011, nr. 10/03050
ECLI:NL:HR:2011:BP8823
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-04-2011
- Zaaknummer
10/03050
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BP8823
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP8823, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP8823
ECLI:NL:PHR:2011:BP8823, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP8823
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑04‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81RO.
26 april 2011
Strafkamer
nr. 10/03050
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 juni 2010, nummer 22/006189-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.
Conclusie 08‑03‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte = verzoeker]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 22 juni 2010 verzoeker wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde voorbedachte raad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
‘hij op 9 maart 2009 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes in de nek en zij en lies gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.’
5.
Het bestreden arrest houdt het volgende in1..
‘Feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast op basis van wettige bewijsmiddelen.
Op 9 maart 2009 is de verdachte op enig moment gebeld door [betrokkene 1]. In dit telefoongesprek is aan de verdachte gevraagd mee te gaan naar het huis van [betrokkene 2] aan de [a-straat 1] te Rotterdam, waar [slachtoffer] op dat moment tijdelijk verbleef.
[Betrokkene 1] heeft tijdens dat telefoongesprek aan de verdachte gevraagd wat hij wist over hetgeen was voorgevallen tussen de meiden (het hof begrijpt: [betrokkene 3] en [betrokkene 4]) en [slachtoffer] en de verdachte heeft vervolgens gezegd dat er diezelfde middag wat was geweest. De verdachte trof vervolgens [betrokkene 1] en [betrokkene 5] enige tijd later bij de woning van [betrokkene 3]. Van daaruit zijn de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 5] naar de woning van [betrokkene 2] aan de [a-straat 1] te Rotterdam gegaan. [Betrokkene 1] had een honkbalknuppel bij zich. De verdachte droeg twee messen bij zich in zijn jas. Bij de woning van [betrokkene 2] aangekomen, werd er aangebeld bij de voordeur. [Slachtoffer] deed de deur open. [Betrokkene 1] liep meteen naar binnen en sloeg [slachtoffer] in de hal van de woning met de honkbalknuppel. De verdachte pakte één van de messen die hij bij zich droeg en stak in de gang van de woning [slachtoffer] meerdere malen in het lichaam. [Slachtoffer] liep vervolgens naar de woonkamer en ging op de bank zitten. De verdachte volgde hem naar de woonkamer en zei tegen [betrokkene 2] die daar aanwezig was: ‘bel een ziekenwagen want je vriend gaat dood’. [Slachtoffer] overleed later die nacht in het ziekenhuis als gevolg van weefselschade door bloedverlies ten gevolge van meervoudige steekletsels. Deze letsels bestonden uit een doorsteekkanaal van circa 6 centimeter in zijn nek, een steekkanaal van circa 17 centimeter met een insteek van rechts aan de borst door het middenrif en de lever, en een steekkanaal van circa 17 centimeter in de rechterlies door de spieren tot net achter de onderste holle aders waar enkele aftakkingen waren doorgesneden.’
Voorts:
‘Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op grond van de feiten en omstandigheden die in de hiervoor — in de voetnoten — weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep — verkort en zakelijk weergegeven — betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde nu geen sprake is geweest van voorbedachte raad. De verdachte heeft [slachtoffer] weliswaar geraakt met zijn mes maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld; hij is niet planmatig te werk gegaan.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt te dien aanzien als volgt.
Vast staat dat de verdachte naar de woning aan de [a-straat 1] te Rotterdam is meegegaan, terwijl hij wist van een bestaand conflict met het slachtoffer. Vrijwel direct na het binnengaan van bedoelde woning heeft de verdachte één van zijn messen uit zijn jas gehaald en het slachtoffer daarmee meermalen gestoken. De verdachte heeft met het mes drie verwondingen toegebracht, iedere verwonding in een ander deel van het lichaam van die [slachtoffer] en heeft dusdoende in drie verschillende delen van het lichaam van [slachtoffer] vitale structuren geraakt. De verdachte heeft daarmee naar het oordeel van het hof uitgevoerd waartoe hij bereid was en waarop hij zich had voorbereid en het hof is op grond van deze gang van zaken van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Hij heeft de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.’
6.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat verzoeker ten tijde van het steken constant heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zodat geen sprake kan zijn van voorbedachte raad. Ter onderbouwing voert de steller van het middel aan dat uit de door het hof geschetste feiten en omstandigheden niet volgt dat verzoeker op het moment dat hij naar de woning van [betrokkene 2] liep reeds het opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat 's hofs vaststelling dat [betrokkene 1] als eerste geweldshandelingen heeft uitgeoefend jegens [slachtoffer] een duidelijke aanwijzing vormt dat verzoeker zijn steekbewegingen in een opwelling heeft uitgevoerd. Voorts wijst de steller van het middel erop dat de rechtbank verzoeker heeft vrijgesproken van moord (en dus van de voorbedachte raad).
7.
Anders dan de steller van het middel lijkt te veronderstellen, is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad niet nodig dat, subjectief, de verdachte daadwerkelijk rustig heeft nagedacht alvorens zijn besluit uit te voeren en tot de levensberovende handeling over te gaan. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat (vanuit een geobjectiveerd perspectief bezien) komt vast te staan dat ‘de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.’2. Beslissend is het tijdsverloop tussen het voornemen en het uitvoering geven aan het wilsbesluit leidend tot de verwezenlijking van het handelen. Deze tijdspanne kan heel kort zijn en onder omstandigheden in seconden worden uitgedrukt.3. Zelfs is denkbaar dat wat begint als doodslag in moord omslaat: een levensberoving met 65 messteken.4. In de tenlastelegging van moord wordt, zoals ook in het onderhavige geval, doorgaans de voorbedachte raad nader omschreven als ‘na kalm en rustig overleg’. Deze aanduiding verdient naar huidig juridisch inzicht de nodige nuancering.5. Het is immers niet nodig dat verdachte in een rustige gemoedstoestand heeft verkeerd, zelfs niet dat hij de volledige beschikking over zijn geestesvermogens heeft gehad, om te kunnen aannemen dat hij met voorbedachte raad handelde. Dit handelen is het tegenovergestelde van het handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.6.
8.
In casu heeft het hof vastgesteld dat verzoeker is gebeld door medeverdachte [betrokkene 1] met het verzoek mee te gaan naar het huis aan de [a-straat 1] te Rotterdam. Tijdens dit telefoongesprek hebben verzoeker en [betrokkene 1] gesproken over een incident dat die middag had plaatsgevonden tussen ‘de meiden’ en (het latere slachtoffer) [slachtoffer]. Verzoeker is samen met [betrokkene 1] en medeverdachte [betrokkene 5] naar de woning aan de [a-straat] gegaan. Verzoeker droeg twee messen bij zich en [betrokkene 1] had een honkbalknuppel bij zich. Bij de woning werd aangebeld; [slachtoffer] deed de deur open. Daarop is [betrokkene 1] meteen naar binnen gelopen en heeft [slachtoffer] in de hal van de woning met de honkbalknuppel geslagen. Verzoeker heeft één van de twee messen die hij bij zich droeg, gepakt en heeft [slachtoffer] in de gang meermalen in het lichaam gestoken. Gelet hierop heeft het hof door te oordelen dat verzoeker de tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit7. en dientengevolge met voorbedachte raad heeft gehandeld, geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin is dit oordeel van het hof zonder verdergaande nadere motivering onbegrijpelijk.
9.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2011
Vgl. HR 27 juni 2000, LJN AA6308, NJ 2000, 605, HR 4 april 2006, LJN AU9428 en HR 8 september 2009, LJN BI4080, NJ 2009, 423.
Vlg. HR 11 juni 2002, LJN AE1743; zie ook de noot van De Hullu onder HR 7 december 1999, LJN ZD1569, NJ 2000, 263 (Balkanmoord).
Gemeenschappelijk hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba 31 oktober 2006, nr H-2006/153 (HR 29 januari 2008, LJN BC2327:81 RO). Het hof baseerde zijn oordeel van voorbedachte raad overigens op andere factoren.
De termen ‘na kalm beraad en rustig overleg’ zijn met name onwerkelijk in strafzaken waarin dramatische emoties en wellicht zelfs een geestelijke stoornis bij de dader doorslaggevend zijn geweest, denk aan partnerdoding of gezinsdoding. In zijn noot onder HR 6 mei 1975, LJN AB3939, NJ 1975, 416 merkte Van Veen al op dat het beter kan zijn in tenlasteleggingen het begrip ‘na kalm beraad en rustig overleg’ te vermijden nu de uitdrukking ‘met voorbedachte raad’ al feitelijk en duidelijk genoeg is. Ook De Hullu komt tot deze slotsom (zie De Hullu, Materieel strafrecht, 4e, p. 252).
Zie bijv. HR 25 januari 2000, LJN AA4574, NJ 2000, 280, HR 11 juni 2002, LJN AE1743 en HR 22 februari 2005, LJN AR5714 (Deventer moordzaak).
Verzoeker heeft naar het oordeel van het hof ‘uitgevoerd waartoe hij bereid was en waarop hij zich had voorbereid’.