Zie onder meer HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448, HR 18 april 2006, LJN AV4824, NJ 2006, 397 m.nt. Buruma en HR 25 januari 2011, LJN BP1834.
HR, 22-05-2012, nr. 11/03409 J
ECLI:NL:HR:2012:BW6177
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-05-2012
- Zaaknummer
11/03409 J
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BW6177
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW6177, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW6177
ECLI:NL:HR:2012:BW6177, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW6177
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑10‑2011
- Vindplaatsen
NJ 2012/501 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2012-0251
Conclusie 22‑05‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/03409 J
Mr. Hofstee
Zitting: 20 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 1 april 2011 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen, voorwaardelijk.
2.
Namens verzoeker heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Voor zover voor de bespreking van de middelen van belang, geef ik eerst de bewezenverklaring, het ter terechtzitting door de verdediging gevoerde verweer en 's Hofs verwerping daarvan weer.
4.
Ten laste van verzoeker is door het Hof bewezen verklaard dat:
"hij op 16 februari 2010 in Nederland G. Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op een (algemeen toegankelijke) profielensite, te weten www.hyves.nl, onder de gebruikersnaam [A] die Wilders via voornoemde website een bericht gestuurd, met de tekst "deze homo mag zo snel snel naar de euromast gaan, erop gaan klimmen en dan zo springen, 6 salto's achteruit maken en landen op z'n linkeroog. Dan ga ik naar z'n mama, pak ik haar hoofd en sla haar omdat ze zo'n kind heeft gemaakt. Dan maak ik een milkshake van de overblijfselen van geertje en dwing z'n mama het op te drinken. Perfecte straf! Maar ja OOKAL wordt dit homootje gekozen, binnen 1 week liggen z'n hersenen op de grond.", van welke tekst die Wilders kennis heeft gekregen."
5.
Ter terechtzitting van het Hof van 18 maart 2011 is blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal namens verzoeker het volgende verweer gevoerd:
"De raadsman voert het woord tot verdediging.
Het eerste deel van de tenlastegelegde tekst bevat geen enkele bedreiging. En de laatste zin van de tekst kan hoogstens worden aangemerkt als een voorspelling of was bedoeld als misplaatste grap. De verdachte zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
6.
Het Hof heeft in zijn bestreden arrest het verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de door de verdachte verzonden tekst niet gekwalificeerd kan worden als bedreiging, maar hoogstens aangemerkt kan worden als een voorspelling en bedoeld was als een slechte grap. De verdachte zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.
Het hof overweegt dat het voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat er sprake was van opzet op bedreiging. Gelet op de inhoud van het dossier en het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde is naar 's hofs oordeel in de onderhavige zaak aan deze vereisten voldaan. Evenals de rechtbank is het hof immers van oordeel dat de tekst als één geheel moet worden beschouwd, waarin duidelijk sprake is van een ik-figuur (zijnde de verdachte als afzender) die zich richt tot G. Wilders en waarin - vooral in de afsluiting - een bedreiging is vervat. Door het schriftelijke en anonieme karakter van de boodschap moet de verdachte beseft hebben dat de ontvanger de boodschap niet als een grap zou interpreteren, te meer nu de inhoud van het bericht daartoe geen enkel aanknopingspunt biedt, maar dat Wilders het bericht zou opvatten als een bedreiging, mede gelet op andere bedreigingen waarvan algemeen bekend is dat die in het verleden jegens Wilders zijn geuit en de gebleken veiligheidsrisico's voor hem, die persoonsbeveiliging nodig hebben gemaakt. Een bericht als het onderhavige, hoe klein en onbeduidend volgens de verdachte ook, is onder de voornoemde feitelijke omstandigheden dan ook wel degelijk een bedreiging."
7.
Het eerste middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht luidt dat het Hof op straffe van nietigheid het hierboven onder 5. weergegeven verweer heeft gepasseerd. Volgens de tweede klacht is er sprake van nietigheid, nu, anders dan het Hof heeft geoordeeld, niet is voldaan aan de vereisten voor toepassing van art. 285, eerste lid, Sr, te weten: 1. een bedreiging met een misdrijf als bedoeld in dat artikellid, die van zodanige aard is dat bij de betrokkene redelijke vrees kon ontstaan en 2. gedaan is onder zodanige omstandigheden dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Daarbij voert de steller van het middel aan dat volgens de tenlastelegging verzoeker een bedreiging zou hebben geuit door middel van de volgende woorden: "Deze homo mag zo snel snel naar de euromast gaan, erop gaan klimmen en dan zo springen, 6 salto's achteruit maken en landen op z'n linkeroog. Dan ga ik naar z'n mama, pak ik haar hoofd en sla haar omdat ze zo'n kind heeft gemaakt. Dan maak ik een milkshake van de overblijfselen van geertje en dwing z'n mama het op te drinken". Nu het Hof van oordeel is dat "vooral in de afsluiting" een bedreiging is vervat, gaat verzoeker ervan uit dat met de afsluiting de vorenstaande laatste volzin wordt bedoeld.
8.
De eerste klacht mist feitelijke grondslag, nu het Hof blijkens zijn onder 6. opgenomen overwegingen voornoemd verweer van de verdediging niet heeft gepasseerd, maar daarop juist uitdrukkelijk heeft gerespondeerd.
9.
Wat de tweede klacht betreft, stel ik vooreerst vast dat de raadsman de in de tenlastelegging feitelijk omschreven bedreiging wel heel selectief en onvolledig heeft weergegeven. Door hem is immers daaruit juist het indringende slotakkoord weggelaten, inhoudend: "Perfecte straf! Maar ja OOKAL wordt dit homootje gekozen, binnen 1 week liggen z'n hersenen op de grond." Het behoeft verder geen betoog dat het Hof dáárop heeft gedoeld met zijn overweging dat vooral in de afsluiting (van het bewezen verklaarde) een bedreiging is vervat.
10.
Voor het overige heeft met betrekking tot de tweede klacht het navolgende te gelden. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.1. Daarop is het opzet van de dader gericht. Ook strekt het opzet ertoe dat de bedreiging daadwerkelijk bij de bedreigde aankomt. Over de vraag wanneer van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht kan worden gesproken, heeft de Hoge Raad talrijke arresten gewezen. Doorgaans gaat het om zaken waarin de dader verbaal bedreigend is geweest. Uit de desbetreffende rechtspraak van de Hoge Raad valt af te leiden dat niet vereist is "dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de persoonlijke vrijheid is opgewekt" (HR 3 februari 2004, LJN AN9309). En direct daaropvolgend overweegt de Hoge Raad: "Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen". De beantwoording van de vraag of sprake is van bedreiging, laat zich dus in belangrijke mate objectiveren en dient te worden beoordeeld aan de hand van de concreet vastgestelde aspecten van het voorliggende geval.2. Ook blijkens latere rechtspraak van de Hoge Raad vormt deze objectivering de aan te leggen maatstaf.3. De aard van de uitlatingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan zullen duidelijk moeten maken of de laakbare woordkeus dient te worden aangemerkt als een bedreiging, dan wel kan worden afgedaan als bijvoorbeeld bangmakerij, een misplaatste grap of een scherts.4.
11.
Volgens de steller van het middel heeft verzoeker niet aangegeven dat hij Wilders zelf iets zou willen aandoen, terwijl de in de tenlastelegging geschetste situatie onrealistisch en tevergeefs grappig bedoeld is en slechts een voorspelling inhoudt.5. Ik zie dat anders. In het licht van het vorenstaande meen ik dat de inhoud van het (ten laste gelegde en bewezen verklaarde) aan Wilders gerichte en gestuurde bericht van verzoeker niet anders kan worden verstaan dan als een bedreiging tegen diens leven gericht in de zin van art. 285, eerste lid, Sr. De tekst van het bericht duidt er immers op dat Wilders de dood zal vinden. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat naar luid van het bericht de hersenen van Wilders binnen 1 week op de grond liggen, en dat verzoeker een milkshake van de overblijfselen van geertje maakt en z'n mama dwingt het op te drinken. Kortom, de aard van de uitlatingen en de inhoud van de gebezigde woorden vormen mijns inziens al in objectieve redelijkheid een bedreiging. En deze wordt versterkt door - zoals ook het Hof heeft overwogen - het schriftelijke en anonieme karakter van het geschrift. Het Hof heeft daaraan nog enkele andere omstandigheden toegevoegd, te weten dat in het verleden andere bedreigingen jegens Wilders zijn geuit, voor hem veiligheidsrisico's zijn gebleken en deze eerdere bedreigingen al persoonsbeveiliging voor hem nodig hebben gemaakt.
12.
Nu het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en evenmin onbegrijpelijk is, faalt het middel.
13.
Het tweede middel behelst de klacht dat het hiervoor onder 5 weergegeven verweer een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt behelst en dat het Hof de verwerping hiervan expliciet had moeten motiveren.
14.
Namens verzoeker is op de terechtzitting van het Hof slechts aangevoerd dat sprake is van een voorspelling of misplaatste grap. Hierin kan geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt worden gelezen, dat, wanneer het een verplichting tot beantwoording wil scheppen, duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie moet zijn.6. Gelet hierop heeft het Hof de verwerping van het verweer toereikend gemotiveerd.
15.
Het middel faalt.
16.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
17.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑05‑2012
Zie Noyon-Langemeijer-Remmelink (NLR), aant. 4 bij artikel 285 Sr (bewerkt door prof. mr. A.J. Machielse, bij t/m 01-06-2010).
Zie onder meer HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448, HR 18 april 2006, LJN AV4824, NJ 2006, 397 m.nt. Buruma en HR 25 januari 2011, LJN BP1834.
Zie Noyon-Langemeijer-Remmelink (NLR), aant. 4 bij artikel 285 Sr (bewerkt door prof. mr. A.J. Machielse, bij t/m 01-06-2010).
Ik wijs onder meer op: HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448 (rov. 3.3); HR 4 december 2007, LJN BB7104 (rov. 5.3.1 en 5.3.2); HR 10 mei 2005, LJN AT1802 (rov. 3.3); en HR 28 maart 2006, LJN AV4191 (rov. 3.4).
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge vóór HR 18 april 2006, LJN AV4824, NJ 2006/397 m.nt. Buruma.
Vgl. echter HR 15 december 2009, LJN BJ7237, NJ 2010/22, rov. 3.2: voor zover het middel berust op de opvatting dat die bepaling slechts ziet op bedreiging met een door de 'bedreiger' zelf te plegen misdrijf, faalt het. Die opvatting is onjuist.
Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.7.1., m.nt. Buruma, en HR 9 januari 2007, LJN AZ2184, NJ 2007, 124, rov. 3.4. Zie ook A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, 2009, p. 186.
Uitspraak 22‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Bedreiging Wilders. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR LJN AT3659) en dat het opzet van verdachte daarop was gericht (vgl. HR NJ 1984/479). Het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
22 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/03409 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 april 2011, nummer 22/004429-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1.
De middelen keren zich met diverse klachten in de kern tegen de motivering van de bewezenverklaring. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 februari 2010 in Nederland G. Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op een (algemeen toegankelijke) profielensite, te weten www.hyves.nl, onder de gebruikersnaam [A] die Wilders via voornoemde site een bericht gestuurd, met de tekst "deze homo mag zo snel snel naar de euromast gaan, erop gaan klimmen en dan zo springen, 6 salto's achteruit maken en landen op z'n linkeroog. Dan ga ik naar z'n mama, pak ik haar hoofd en sla haar omdat ze zo'n kind heeft gemaakt. Dan maak ik een milkshake van de overblijfselen van geertje en dwing z'n mama het op te drinken. Perfecte straf! Maar ja OOK AL wordt dit homootje gekozen, binnen 1 week liggen z'n hersenen op de grond.", van welke tekst die Wilders kennis heeft gekregen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2011, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het in de tenlastelegging vermelde bericht heb ik verstuurd. De tekst klopt. Mijn gebruikersnaam op Hyves is [A].
2.
Een proces-verbaal van de politie Haaglanden, nummer PL15J2 2010040271-1 d.d. 24 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als de op 24 februari 2010 tegenover die opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van aangever G. Wilders (p. 6 e.v.):
Op 16 februari 2010 ben ik middels een reactie/krabbel, die ik aantrof in mijn mailbox van de website "Hyves", met de dood bedreigd. De reactie/krabbel is verzonden en afkomstig van: [A]. De inhoud van het bericht is: "deze homo mag zo snel snel naar de euromast gaan, erop gaan klimmen en dan zo springen, 6 salto's achteruit maken en landen op z'n linkeroog. Dan ga ik naar z'n mamma, pak ik haar hoofd en sla ik haar omdat ze zo'n kind heeft gemaakt. Dan maak ik een milkshake van de overblijfselen van Geertje en dwing ik z'n mamma het op te drinken. Perfecte straf! Maar ja OOK AL wordt homootje gekozen, binnen 1 week liggen z'n hersenen op de grond." Ik voel mij door bovenstaande reactie/krabbel ernstig bedreigd. Ik ben bang dat de afzender van deze reactie/krabbel mij daadwerkelijk van het leven zal beroven dan wel mij zwaar lichamelijk letsel toe zal brengen."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Het eerste deel van de tenlastegelegde tekst bevat geen enkele bedreiging. En de laatste zin van de tekst kan hoogstens worden aangemerkt als een voorspelling of was bedoeld als misplaatste grap. De verdachte zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
2.2.4.
Het Hof heeft het aldus aangevoerde als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de door de verdachte verzonden tekst niet gekwalificeerd kan worden als bedreiging, maar hoogstens aangemerkt kan worden als een voorspelling en bedoeld was als een slechte grap. De verdachte zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.
Het hof overweegt dat het voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat er sprake was van opzet op bedreiging. Gelet op de inhoud van het dossier en het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde is naar 's hofs oordeel in de onderhavige zaak aan deze vereisten voldaan. Evenals de rechtbank is het hof immers van oordeel dat de tekst als één geheel moet worden beschouwd, waarin duidelijk sprake is van een ik-figuur (zijnde de verdachte als afzender) die zich richt tot G. Wilders en waarin - vooral in de afsluiting - een bedreiging is vervat. Door het schriftelijke en anonieme karakter van de boodschap moet de verdachte beseft hebben dat de ontvanger de boodschap niet als een grap zou interpreteren, te meer nu de inhoud van het bericht daartoe geen enkel aanknopingspunt biedt, maar dat Wilders het bericht zou opvatten als een bedreiging, mede gelet op andere bedreigingen waarvan algemeen bekend is dat die in het verleden jegens Wilders zijn geuit en de gebleken veiligheidsrisico's voor hem, die persoonsbeveiliging nodig hebben gemaakt. Een bericht als het onderhavige, hoe klein en onbeduidend volgens de verdachte ook, is onder de voornoemde feitelijke omstandigheden dan ook wel degelijk een bedreiging."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984/479).
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5.
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en J. Wortel in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 mei 2012.
Beroepschrift 17‑10‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte] (geboren [geboortedatum].1978), wonende te [woonplaats], te dezer zake domicilie kiezende aan de Kortekade 4 Rotterdam (correspondentie: Postbus 4384, 3006 AJ Rotterdam) ten kantore van de advocaat mr. S.C. van Paridon.
Dat requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof 's‑Gravenhage, uitgesproken op 1 april 2011, de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder is het artikelen 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht en 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat;
Middel 1.
Ondermeer is ten laste gelegd dat requirant een bedreiging zou hebben geuit door middel van het navolgende te stellen:
‘Deze homo mag zo snel snel naar de euromast gaan, erop gaan klimmen en dan zo springen, 6 salto's achteruit maken en landen op z'n linker oog. Dan ga ik naar z'n mama, pak ik haar hoofd en sla haar omdat ze zo'n kind heeft gemaakt. Dan maak ik een milkshake van de overblijfselen van geertje en dwing z'n mama het op te drinken.’
Aangaande de strafbaarheid van het bewezenverklaarde stelt het Hof dat ‘vooral in de afsluiting’ een bedreiging is vervat. Daar de voorlaatste zin verwijst naar de moeder van de heer Wilders gaat requirant ervan uit dat met ‘de afsluiting’ de laatste volzin wordt bedoeld.
Volgens vaste jurisprudentie van uw Raad is voor veroordeling terzake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Het moet dus gaan om de navolgende cumulatieve vereisten:
- 1)
Een bedreiging met een misdrijf genoemd in art. 285 lid 1 die van zodanige aard is dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan;
- 2)
Die is gedaan onder zodanige omstandigheden dat bij de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Vergelijk bijvoorbeeld arresten uwerzijds: HR 7 juni 2005, NJ 2005, 448 - HR 18 april 2006, NJ 2006, 397.
In de onderhavige zaak kunnen wij concluderen dat aan beide cumulatieve vereisten niet is voldaan.
De eerste cumulatieve vereiste stelt dat er überhaupt gedreigd moet zijn met een misdrijf als bedoeld in 285 lid 1. In het tenlastegelegde valt een dergelijk misdrijf niet te ontwaren. Immers, requirant heeft bij het opstellen van de tenlastegelegde tekst niet aangegeven dat hij de heer Wilders iets zou aandoen of hem zou aanzetten om de Euromast te beklimmen. De verdediging heeft ter zitting van hoger beroep gemotiveerd aangegeven aangegeven dat er geen sprake is van enige bedreiging en al helemaal niet een feit zoals omschreven in artikel 285 lid 1 Sv. Er is in de onderhavige zaak slechts sprake van een voorspelling en niet een bedreiging met een strafbaar feit. Om die reden dient er volgens de verdediging OVAR te volgen in het door het Hof gewezen arrest. Het passeren van dit verweer door het Hof brengt reeds nietigheid met zich mede.
Ook aan de tweede cumulatieve vereiste is niet voldaan. Er zijn geen omstandigheden in het dossier en het tenlastegelegde te ontwaren waaronder de geuite bedreiging (quod non) tot redelijke vrees kon leiden. De geschetste situatie in de tenlastegelegde tekst is dusdanig onrealistisch (en tevergeefs als grappig bedoeld) dat er geen enkele omstandigheid is die tot de redelijke vrees kan of kon leiden. Het Hof heeft verzuimd deze omstandigheid te erkennen. Reeds ook vanwege het ontbreken van het tweede vereiste is er sprake van nietigheid van het arrest.
Middel 2.
Het Hof heeft het bovenstaande niet gemotiveerd verworpen en geconcludeerd tegen een bewezenverklaring. Ook dit levert een schending op immers:
Art. 359 lid 2 2e volzin lever teen dwingende motiveringsverplichting op wanneer er sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt moet het Hof in diens arrest de verwerping daarvan wel expliciet motiveren. Voor de goede orde de argumenten zijn duidelijk naar voren gebracht geschraagd aan de hand van het dossier en er is een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren gebracht.
Deze schending van een dwingendrechtelijk wettelijk voorschrift dient reeds nietigheid met zich mee te brengen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, aldaar kantoor houdende aan de Kortekade 4 (Postbus 4384, 3006 AJ Rotterdam), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Rotterdam, 17 oktober 2011
(advocaat)