HR, 15-12-2009, nr. 07/13017
ECLI:NL:HR:2009:BJ7237
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
07/13017
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BJ7237
- Roepnaam
Bedreiging Balkenende
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ7237, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7237
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7237, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ7237
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑12‑2009
Inhoudsindicatie
1. Bedreiging Minister-President, art. 285 Sr. 2. Opruiing, art 132 Sr. 3. Vrijheid van meningsuiting, art 10 EVRM. Ad 1. De opvatting dat art. 285 Sr slechts ziet op bedreiging met een door de “bedreiger”zelf te plegen misdrijf is onjuist. 2. De opvatting dat voor een veroordeling t.z.v. het delict van art. 132.1 Sr vereist is dat komt vast te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbaar feit of het gewelddadige optreden als in die bepaling bedoeld zal plaatsvinden is onjuist. Ad 3. ’s Hofs niet onbegrijpelijke oordeel komt er op neer dat de door verdachte gebezigde tekst, zoals die in de bewezenverklaring is opgenomen, bedreigend, opruiend van karakter is en derhalve niet kan worden beschouwd als een bijdrage aan het publieke debat.
15 december 2009
Strafkamer
Nr. 07/13017
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 oktober 2007, nummer 23/001707-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest maar slechts voor zover daarin de proeftijd op drie jaar is gesteld, tot de ambtshalve vermindering daarvan tot twee jaar en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006, te Amsterdam en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, J.P. Balkenende heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op zijn website genaamd www.[...].nl onder meer de volgende tekst geplaatst:
"Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [...].nl wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan voorkomen worden dat Balkenende na de verkiezingen van 22 november 2006 zich voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen", althans woorden van die aard en/of strekking;
2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 24 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006 te Amsterdam, en/of elders in Nederland, heeft verspreid en/of openlijk tentoongesteld op zijn website genaamd www.[...].nl onder meer de volgende tekst(en):
- "Dat brengt de redactie van [...].nl er op eens te filosoferen over de dodelijke consequenties van de daden van Balkenende. Volkert van der G. heeft alleen Pim Fortuyn doodgeschoten, maar Balkenende heeft de dood van 650.000 Irakezen namens Nederland op zijn geweten"; en/of
- "....maar wat doet men er aan als de eigen minister-president 650.000 Irakezen endlost. Dan zorgt men dat die misdadige Balkenende voor life in de gevangenis komt om te voorkomen dat die 650.000 Irakezen bloedwraak komen nemen omdat de Nederlander niks gedaan heeft aan die fascist die Balkenende is"; en/of
- "Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [...].nl wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan voorkomen worden dat Balkenende na de verkiezingen van 22 november 2006 zich voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen"; en/of
- "De liquidatie van Balkenende dreigt mocht hij voortijdig uit de gevangenis vrij komen, levenslang is dus de enige optie voor deze ongekende fascist die blij mag zijn dat [verdachte] niet langs is gekomen om hem persoonlijk in elkaar te beuken";
- "Balkenende, je voorouders draaien zich om in hun graf bij de aanblik van jouw fascisten politiek. jij komt in de hel terecht JPB, jij gaat niet naar de plek waar alle engelen zijn. Jouw woning is voor de rest van je leven niet groter dan 2 bij 4", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, zijnde (telkens) een geschrift waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid en waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat in dit geschrift zodanige opruiing voorkwam."
2.1.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 24 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006 in Nederland J.P. Balkenende heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op zijn website genaamd www.[...].nl de volgende tekst geplaatst: "Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [...].nl wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan worden voorkomen dat Balkenende zich na de verkiezingen van 22 november 2006 voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen";.
2. hij in de periode van 24 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006 in Nederland openlijk tentoon heeft gesteld op zijn website genaamd www.[...].nl de volgende tekst:
"Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [...].nl wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan worden voorkomen dat Balkenende zich na de verkiezingen van 22 november 2006 voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen",
zijnde een geschrift waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid en waarvan hij ernstige reden had om te vermoeden dat in dit geschrift zodanige opruiing voorkwam."
2.1.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 24 oktober 2006 de in het onder 1 en 2 tenlastegelegde opgenomen tekst geplaatst op de algemeen toegankelijke website www.[...].nl. Ik ben de enige redacteur van deze website. Ik heb de tekst zelf opgesteld. Het is juist dat ik in 2005 ook al eens ben veroordeeld voor bedreiging van Balkenende."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben werkzaam als beveilingsambtenaar op het Ministerie van Algemene Zaken te 's-Gravenhage. In deze functie ben ik door minister-president Balkenende gemachtigd tot het doen van aangifte. Een persoon [verdachte] heeft op zijn website genaamd www.[...].nl de volgende tekst geplaatst:
"Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [...].nl wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan worden voorkomen dat Balkenende zich na de verkiezingen van 22 november 2006 voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen".
De minister-president voelt zich door dit bericht ernstig bedreigd. Tevens maakt de minister-president zich ernstige zorgen over de veiligheid van zijn vrouw en kinderen. Daarbij komt het feit dat [verdachte] al meerdere malen uitingen heeft gedaan in de richting van Balkenende. Dit waren uitingen gelijkend op het bovenstaande bericht. De hinder en angst die hierdoor ontstaat bij de minister-president, uit zich in het feit dat hij zich niet meer vrij kan bewegen op de openbare weg."
c. een machtiging, voor zover inhoudende als verklaring van J.P. Balkenende:
"Op 26 oktober 2006 heb ik via mijn beveilingsambtenaar van dit feit kennis genomen en wens na het lezen (het hof begrijpt: van) deze tekst aangifte te doen. Ik voel mij bedreigd door wat er in deze tekst is geuit."
d. een uitdraai van de tekst zoals deze op 24 oktober 2006 op de internetsite www.[...].nl is geplaatst, luidende:
"Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [...].nl wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan worden voorkomen dat Balkenende zich na de verkiezingen van 22 november 2006 voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen"."
2.2.1. Het Hof heeft ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de bewoordingen van de door verdachte op internet geplaatste tekst zoals onder 1 tenlastegelegd noch op zichzelf noch in hun context bezien, kunnen worden gekwalificeerd als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien bij Balkenende redelijkerwijs geen vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Verdachte heeft met de op zijn internetsite geplaatste teksten slechts (uit politieke motieven) duidelijk willen maken dat hij Balkenende verantwoordelijk houdt voor de 650.000 doden in Irak en dat Balkenende terzake zou moeten worden vervolgd. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat de onderhavige tekst van dien aard is en dat deze bedreiging is geschied onder zodanige omstandigheden dat bij de heer Balkenende de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Tot die omstandigheden waaronder de bedreiging is geschied, rekent het hof de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2006 en de herinnering aan de verkiezingen van mei 2002 tegen de achtergrond van de (politieke) moord op Fortuijn, alsmede verschillende heikele thema's die de gemoederen hoog deden oplopen, zoals de oorlog in Irak. In de namens Balkenende gedane aangifte wordt daarvan ook gewag gemaakt, terwijl het slachtoffer - naar door verdachte is erkend - eerder door verdachte is bedreigd. Nu verdachte welbewust wederom zijn verbale agressie op het slachtoffer heeft gericht, acht het hof diens vrees het leven te verliezen alleszins gerechtvaardigd en acht het hof de wil van verdachte - en daarmee ook - het opzet van verdachte op de bedreiging van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen."
2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de bewoordingen van de door verdachte op internet geplaatste tekst zoals onder 2 tenlastegelegd, mede bezien in hun context, zich niet laten kwalificeren als opruiend van karakter in de zin van artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft in de maand voor de verkiezingen op 22 november 2006 een door hem zelfgeschreven tekst op internet geplaatst waarin expliciet wordt verwezen naar de dreigende liquidatie van Balkenende en waarin de vraag wordt opgeworpen - kort gezegd - hoe anders dan door standrechtelijke executie van Balkenende kan worden voorkomen dat Balkenende zich na de verkiezingen van 22 november 2006 voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te "endlösen". Het hof is van oordeel dat deze bewoordingen, in een tekst die op een voor iedereen toegankelijke internetsite is geplaatst, ophitsend van aard zijn en aanzetten tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag of enig (ander) strafbaar feit.
De raadsvrouw heeft voorts betwist dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat het een opruiende tekst betrof.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Op grond van de bewoordingen van de door verdachte geschreven en op het internet geplaatste tekst, die welbewust zijn gekozen en die onomwonden verwijzen naar de liquidatie dan wel de standrechtelijke executie van Balkenende, is naar het oordeel van het hof voldoende vast komen te staan dat verdachte ernstige reden had om te vermoeden dat het om een opruiend geschrift ging. De omstandigheid dat verdachte niet heeft beoogd dat anderen uitvoering zouden geven aan de in de tekst gedane suggestie, kan daaraan niet afdoen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de onder 1 bewezenverklaarde bedreiging niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. De tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 285 Sr. Voor zover het middel berust op de opvatting dat die bepaling slechts ziet op bedreiging met een door de "bedreiger" zelf te plegen misdrijf, faalt het. Die opvatting is onjuist.
3.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over de motivering van hetgeen onder 2 is bewezenverklaard.
4.2. De tenlastelegging en de bewezenverklaring van feit 2 zijn toegesneden op art. 132, eerste lid, Sr.
4.3. Art. 132, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie."
4.4. Het middel behelst de klacht dat uit de voor de bewezenverklaring onder 2 gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen "dat de standrechtelijke executie van J.P. Balkenende op grond van de algemene ervaring of onder bepaalde gegeven omstandigheden redelijkerwijze waarschijnlijk te achten is". Het middel berust op de kennelijke opvatting dat voor een veroordeling ter zake van het delict van art. 132, eerste lid, Sr is vereist dat komt vast te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbaar feit of het gewelddadig optreden als in die bepaling bedoeld zal plaatsvinden. Die opvatting is onjuist. Daarop stuit het middel af.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat het in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting aan een veroordeling in de weg staat, ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
5.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde - subsidiair - aangevoerd dat verdachte met de onderhavige teksten een politiek waardeoordeel naar voren heeft willen brengen, zodat hem een gerechtvaardigd beroep op vrijheid van meningsuiting, als bedoeld in artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) toekomt.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij met de onderhavige teksten via het internet anderen heeft willen informeren over de (gevolgen van de) Nederlandse deelname aan de oorlog in Irak om daarmee een kritische bijdrage te leveren aan het publieke debat. Daarnaast heeft verdachte de toenemende vijandigheid en wraakgevoelens die dit beleid in de samenleving teweeg heeft gebracht willen weergeven en heeft hij Balkenende willen waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het Nederlandse beleid inzake Irak.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Het recht op vrijheid van meningsuiting is een belangrijke verworvenheid in de samenleving. Het geeft een ieder in beginsel het recht in vrijheid uiting te geven aan zijn of haar (al dan niet politieke) opvattingen.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat het publieke debat op het scherpst van de snede gevoerd moet kunnen worden, hetgeen meebrengt dat door de autoriteiten beperkingen daarvan met de grootst mogelijke terughoudendheid moeten worden toegepast en steeds opnieuw in het licht van artikel 10, tweede lid, EVRM dienen te worden beoordeeld. Ten aanzien van het handelen van verdachte is het hof evenwel van oordeel dat hij zich niet heeft beperkt tot het plaatsen van zeer kritische kanttekeningen bij het regeringsbeleid, maar zich tevens in bedreigende en opruiende bewoordingen uitgelaten over de persoon Balkenende. Naar het oordeel van het hof kunnen die uitlatingen, anders dan vele andere onderdelen van de door verdachte gepubliceerde teksten, redelijkerwijs niet worden beschouwd als een bijdrage aan het publiek debat. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat door de handelwijze van verdachte een inbreuk op zijn recht op vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is, nu deze noodzakelijk is in het belang van het voorkomen van strafbare feiten. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
5.3. Het middel acht blijkens de daarop gegeven toelichting het oordeel van het Hof "niet zonder meer (...) juist (...) nu verzoeker en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd dat sprake is van een waardeoordeel, een zogenaamde politieke cartoon waarmee verzoeker het in zijn ogen verwerpelijke Irak-beleid van de regering aan de kaak wilde stellen, en wel op een website die als pacifistisch bekend staat".
5.4. Het oordeel van het Hof komt er op neer dat de door de verdachte gebezigde tekst, zoals die in de bewezenverklaring is opgenomen, bedreigend opruiend van karakter is en derhalve niet kan worden beschouwd als een bijdrage aan het publieke debat. Dat oordeel is ook in het licht van het in de toelichting op het middel aangehaalde onderdeel van hetgeen ter verdediging is aangevoerd, zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
5.5. Het middel faalt.
6. Beoordeling van het zesde middel
6.1. Het middel klaagt dat het Hof de aan het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf verbonden proeftijd ten onrechte op drie jaren heeft bepaald.
6.2. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 3 (drie) jaren."
6.3. Gelet op art. 14b, tweede lid, Sr in verbinding met art. 14c, eerste lid, Sr heeft het Hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren vastgesteld. Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven, doch de Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
7. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
8. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
9. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
10. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor zover het Hof een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld;
bepaalt dat de door het Hof opgelegde gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de door het Hof vastgestelde proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 december 2009.
Conclusie 08‑09‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam wegens bedreiging en opruiïng veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
2.
Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur 6 middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in dat uit de bewezenverklaarde bedreiging niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.
Bewezen is verklaard:
‘Dat [verdachte] in de periode van 24 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006 in Nederland J.P. Balkenende heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op zijn website genaamd www.[…].nl de volgende tekst geplaatst: ‘Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van […].nl wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan worden voorkomen dat Balkenende zich na de verkiezingen van 22 november 2006 voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen.’’
5.
In een nadere bewijsoverweging heeft het hof overwogen:
‘De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de bewoordingen van de door verdachte op internet geplaatste tekst zoals onder 1 tenlastegelegd noch op zichzelf noch in hun context bezien, kunnen worden gekwalificeerd als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien bij Balkenende redelijkerwijs geen vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Verdachte heeft met de op zijn internetsite geplaatste teksten slechts (uit politieke motieven) duidelijk willen maken dat hij Balkenende verantwoordelijk houdt voor de 650.000 doden in Irak en dat Balkenende terzake zou moeten worden vervolgd. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat de onderhavige tekst van dien aard is en dat deze bedreiging is geschied onder zodanige omstandigheden dat bij de heer Balkenende de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Tot die omstandigheden waaronder de bedreiging is geschied, rekent het hof de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2006 en de herinnering aan de verkiezingen van mei 2002 tegen de achtergrond van de (politieke) moord op Fortuijn, alsmede verschillende heikele thema's die de gemoederen hoog deden oplopen, zoals de oorlog in Irak. In de namens Balkenende gedane aangifte wordt daarvan ook gewag gemaakt, terwijl het slachtoffer — naar door verdachte is erkend — eerder door verdachte is bedreigd. Nu verdachte welbewust wederom zijn verbale agressie op het slachtoffer heeft gericht, acht het hof diens vrees het leven te verliezen alleszins gerechtvaardigd en acht het hof de wil van verdachte — en daarmee ook — het opzet van verdachte op de bedreiging van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen.’
6.
Voor zover het middel is gestoeld op de opvatting dat uit de bewijsmiddelen moet worden kunnen afgeleid dat het de verdachte zelf is die het geweld wil toepassen, is dat een eis die geen steun vindt in het recht.
7.
Het hof heeft geoordeeld dat de door verzoeker op het internet geplaatste tekst van dien aard is en geschied onder zodanige omstandigheden dat bij de heer Balkenende de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. De door het hof vastgestelde context, het politieke klimaat, het feit dat Pim Fortuijn vanwege zijn politieke opvattingen een paar jaar eerder is doodgeschoten en het feit dat de deelname van Nederland aan de oorlog in Irak een heikel thema vormde in de Nederlandse maatschappij, maken het oordeel ook niet onbegrijpelijk. Deze omstandigheden zijn bovendien aan te merken als feiten van algemene bekendheid en behoeven derhalve geen bewijs. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
8.
Het tweede middel behelst de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de standrechtelijke executie van de heer J.P. Balkenende redelijkerwijs is te verwachten. Ik begrijp het middel aldus dat het is gebaseerd op de veronderstelling dat het redelijkerwijs te verwachten moet zijn dat het feit waartoe is opgeruid zich zal voltrekken.
9.
Die veronderstelling — die overigens niet in feitelijke aanleg is aangevoerd— is niet juist. Opruiïng is het aanzetten tot enig strafbaar feit of gewelddadig optreden tegen de overheid. Of, zoals door Fokkens in NLR, aant. 1b bij art. 131 Sr is omschreven:
‘opruiïng is veeleer het opwekken van de gedachte aan enig feit, het trachten de mening te vestigen dat dit feit wenselijk of noodzakelijk is en het verlangen op te wekken om het in het leven te doen treden.’
Opruiïng is een commissiedelict. Of het feit waartoe opgeruid is op de opruiïng volgt is onverschillig. Zo maakt het voor de strafbaarheid ook niet uit dat het publiek de woorden niet volkomen begrijpt (NLR, aant. 5 bij art. 131 Sr). Of er opgeruid is hangt er van af of de woorden zodanig zijn dat iemand er door tot dat feit gebracht zou kunnen worden. 's Hofs oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van opruiïng getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
10.
Het derde middel klaagt over 's hofs verwerping van het beroep op art. 10 EVRM, de vrijheid van meningsuiting.
11.
Het hof heeft het bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde — subsidiair — aangevoerd dat verdachte met de onderhavige teksten een politiek waardeoordeel naar voren heeft willen brengen, zodat hem een gerechtvaardigd beroep op vrijheid van meningsuiting, als bedoeld in artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) toekomt. Verdachte heeft aangevoerd dat hij met de onderhavige teksten via het internet anderen heeft willen informeren over de (gevolgen van de) Nederlandse deelname aan de oorlog in Irak om daarmee een kritische bijdrage te leveren aan het publieke debat. Daarnaast heeft verdachte de toenemende vijandigheid en wraakgevoelens die dit beleid in de samenleving teweeg heeft gebracht willen weergeven en heeft hij Balkenende willen waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het Nederlandse beleid inzake Irak.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Het recht op vrijheid van meningsuiting is een belangrijke verworvenheid in de samenleving. Het geeft een ieder in beginsel het recht in vrijheid uiting te geven aan zijn of haar (al dan niet politieke) opvattingen.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat het publieke debat op het scherpst van de snede gevoerd moet kunnen worden, hetgeen meebrengt dat door de autoriteiten beperkingen daarvan met de grootste mogelijke terughoudendheid moeten worden toegepast en steeds opnieuw in het licht van artikel 10, tweede lid, EVRM dienen te worden beoordeeld. Ten aanzien van het handelen van verdachte is het hof evenwel van oordeel dat hij zich niet heeft beperkt tot het plaatsen van zeer kritische kanttekeningen bij het regeringsbeleid, maar zich tevens in bedreigende en opruiende bewoordingen uitgelaten over de persoon Balkenende. Naar het oordeel van het hof kunnen die uitlatingen, anders dan vele andere onderdelen van de door verdachte gepubliceerde teksten, redelijkerwijs niet worden beschouwd als een bijdrage aan het publiek debat. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat door de handelwijze van verdachte een inbreuk op zijn recht op vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is, nu deze noodzakelijk is in het belang van het voorkomen van strafbare feiten. Het hof verwerpt derhalve het verweer.’
12.
Recentelijk heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de zaak van ‘Reisbureau Rita’, HR 16 juni 2009, LJN: BG7750 waarin het misdrijf smaadschrift als neergelegd in art. 261, tweede lid Sr werd afgezet tegen de vrijheid van meningsuiting. De Hoge Raad stelde voorop:
‘Een beperking van het recht van vrije meningsuiting kan ingevolge art. 10, eerste lid, EVRM gerechtvaardigd zijn voor zover die beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dat wil zeggen dat voor die beperking een dringende maatschappelijke noodzaak (‘pressing social need’) moet bestaan. Of hiervan sprake is dient beoordeeld te worden aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt het in een geval als het onderhavige vooral aan op aan de feitenrechter voorbehouden oordelen omtrent de inhoud, de aard en de strekking van het desbetreffende geschrift. Die oordelen kunnen in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst.’
13.
In 's hofs oordeel dat het debat op het scherpst van de snede gevoerd moet worden en dat zeer kritische kanttekeningen bij het regeringsbeleid geplaatst moeten kunnen worden ligt besloten dat daaronder mede moeten worden begrepen uitlatingen met een ridiculiserend karakter of, zoals door de steller van het middel aangeduid, als een zogenoemde ‘politieke cartoon’. In zoverre heeft het hof gerespondeerd op het betoog dat de uitlatingen van verzoeker een zekere provocatie of overdrijving behelsden. Het oordeel van het hof dat in dit geval niet gesproken kan worden van een stijlvorm waarbij de overdrijving of de satire een zeker doel dient, is niet onbegrijpelijk. Ik verwijs daartoe naar de nog steeds in de lucht zijnde site ‘[…].nl’ welke site zichzelf omschrijft als ‘de onafhankelijke verkiezingen advies en informatie site van Nederland’. Een satirische of ridiculiserende toonzetting kan ik op de site niet ontwaren.
14.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
15.
Het vierde middel klaagt over 's hofs afwijzing J.P. Balkenende als getuige op te roepen.
16.
Het hof heeft de afwijzing als volgt gemotiveerd:
‘Het verzoek is gebaseerd op de opvatting dat de louter subjectieve beleving van de heer J.P. Balkenende doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of ten deze sprake is van bedreiging. Die opvatting is onjuist, aangezien bepalend is of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen vrees kan opwekken. Voor wat betreft de vermeende hetze tegen de verdachte van de kant van de heer J.P. Balkenende is het hof van oordeel dat de getuigenis van de heer J.P. Balkenende daaromtrent niet van belang is voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing.’
17.
Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat niet doorslaggevend is of bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees is ontstaan: daarentegen wel dat de bedreiging van dien aard moet zijn en onder zulke omstandigheden gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke — dus los van de hoogst persoonlijke ervaring — vrees kan opwekken. Daarom is 's hofs afwijzing van het verzoek om Balkenende als getuige op te roepen rechtens niet onjuist en evenmin onbegrijpelijk.
18.
Het vijfde middel houdt primair in dat het hof ten onrechte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten niet als enige strafbepaling art. 132 Sr heeft toegepast. Dat is juist. Ik begrijp het middel aldus dat het er verder over klaagt dat het hof niet een van de artikelen 55, 56 of 57 Sr als toepasselijk wettelijk voorschrift heeft vermeld. Dit laatste is ook juist.
19.
Het oordeel van het hof is niet voor misverstand vatbaar, aangezien het hof in de rubriek ‘Strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ de bewezen feiten heeft gekwalificeerd als eendaadse samenloop van bedreiging en opruiïng. Uw Raad kan de rubriek ‘Toepasselijke wettelijke voorschriften’ verbeterd lezen door daaraan toe te voegen ‘55’ en weg te schrappen ‘285’ als de in casu niet toepasselijke strafbepaling met de lichtste strafbedreiging. Aangezien de opgelegde straf beneden het toepasselijk strafmaximum is gebleven ontbeert de klacht verder enig belang.
20.
Het middel faalt.
21.
Het zesde middel dat klaagt over de duur van de opgelegde proeftijd is terecht voorgesteld. Het hof heeft de proeftijd vastgesteld op drie jaar. Ingevolge art. 14b, tweede lid Sv is de proeftijd wanneer geen bijzondere voorwaarde is opgelegd maximaal twee jaar. Nu het hof klaarblijkelijk de maximale proeftijd heeft willen opleggen kan de Hoge Raad de proeftijd ambtshalve vaststellen op twee jaar.
22.
De middelen 1 tot en met 5 kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende verkorte motivering. Het terechte middel 6 heeft wel enige consequenties voor het bestreden arrest. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
23.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest maar slechts voor zover daarin de proeftijd op drie jaar is gesteld en tot de ambtshalve vermindering daarvan door uw Raad tot twee jaar, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden