Rov. 3.2.5.2 en rov. 3.3 van HR 5 oktober 2012, LJN BW9230, NJ 2012, 571; vgl. voorts EHRM 7 februari 2012, nr. 39954/08, LJN BW0603, NJ 2013, 251 (Axel Springer AG tegen Duitsland); EHRM 7 februari 2012, nr. 40660/08 en 60641/08, LJN BW0604, NJ 2013, 250 (Von Hannover tegen Duitsland II); HR 11 november 2011, LJN BU3917, NJ 2012, 529.
HR, 04-10-2013, nr. 12/03185
ECLI:NL:HR:2013:851
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-2013
- Zaaknummer
12/03185
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:851, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:37, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9304, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:37, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:851, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑09‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑06‑2012
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-0207
Uitspraak 04‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Publicatie portret zonder toestemming geportretteerde. Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer versus recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid; art. 8 en 10 EVRM. Afweging van fundamentele rechten. Maatstaf. Immateriële schadevergoeding. Met de onderhavige onrechtmatige perspublicatie is aantasting in de persoon gegeven; art. 6:106 lid 1 onder b BW.
Partij(en)
4 oktober 2013
Eerste Kamer
nr. 12/03185
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. HET PAROOL B.V.,gevestigd te Amsterdam,
2. [eiseres 2],wonende te [woonplaats],
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S.M. Kingma,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. den Hoed.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Het Parool c.s. en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 455831/HA ZA 10-1160 van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2010 en 29 december 2010;
b. het arrest in de zaak 200.082.610/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben het Parool c.s. beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt tot verwerping van het principaal beroep.
De advocaat van Het Parool c.s. heeft bij brief van 5 juli 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het Parool B.V. is uitgeefster van dagblad Het Parool, waarvan [eiseres 2] hoofdredacteur is.
(ii) In de vijfdelige NPS-documentaire "Vrije Radicalen", vervaardigd in 2007, is een aflevering gewijd aan [verweerder]. Deze aflevering is door de NPS op televisie uitgezonden op 24 november 2007 en 28 juni 2008. Tot eind 2009 was de aflevering op internet gratis te bekijken.
(iii) In 2009 heeft [verweerder] meegewerkt aan een op YouTube gepubliceerde rapclip ter nagedachtenis aan een in de Bijlmer neergeschoten rapper. In die clip is [verweerder] herkenbaar te zien.
(iv) [verweerder] kreeg in 2009 hulpverlening van Spirit, een in Amsterdam gevestigde hulpverleningsinstantie voor dakloze jongeren. Op 15 juni 2009 heeft een geweldsmisdrijf plaatsgevonden in een opvanghuis van Spirit. Daarbij zijn drie medewerksters van Spirit met een mes gestoken. Een van de drie medewerksters is aan haar verwondingen overleden, de twee anderen raakten zwaar gewond. [verweerder] is dezelfde dag aangehouden als verdachte.
(v) Voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak tegen [verweerder] op 24 september 2009, verscheen op zaterdag 19 september 2009 op pagina 3 van Het Parool onder de kop "[verweerder] rapper met kort lontje" een artikel over [verweerder] (hierna: het artikel).Het artikel wordt op pagina 17 vervolgd onder de kop "Mijn moeder liet me vallen" en de subkop "[verweerder], die hulpverleenster van Spirit vermoordde, is hoofdpersoon in NPS-documentaire". De tekst op p. 17 ging vergezeld van een foto van [verweerder] in het midden van de pagina.Op die foto is het gezicht van [verweerder] van dichtbij afgebeeld. De foto heeft als onderschrift "[verweerder], met het litteken dat hij opliep bij een enorme vechtpartij". Daarbij is vermeld dat de foto afkomstig is uit de in (ii) genoemde documentaire (een "still"). In het artikel wordt een beschrijving gegeven van de persoon van [verweerder], zijn persoonlijke omstandigheden en zijn achtergronden. Dit gebeurt door middel van citaten van hetgeen [verweerder] in de NPS-documentaire over zichzelf vertelt en aan de hand van hetgeen [verweerder] in die documentaire van zichzelf en zijn leven laat zien. In het artikel komen onder meer aan de orde: de sympathie van [verweerder] voor een jeugdbende (de Crips), dat [verweerder] een rapper is, zijn levenswijze als (gewezen) dakloze, zijn strafblad wegens openlijke geweldpleging en mishandeling, en de relatie met zijn moeder.
(vi) Het artikel en de foto zijn direct na publicatie in Het Parool ook geplaatst op de website www.hetparool.nl. Op 30 december 2009 is de foto van [verweerder] bij het artikel verwijderd van de website.
3.2
[verweerder] heeft onder meer gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat de publicatie van zijn portret in Het Parool van 19 september 2009 en op de website van Het Parool van 19 september tot 30 december 2009 onrechtmatig was en dat Het Parool c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 10.000,--.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en voor recht verklaard dat de publicatie van het herkenbare portret van [verweerder] bij het artikel in Het Parool van 19 september 2009 en op de website van Het Parool van 19 september tot en met 30 december 2009 onrechtmatig was. Het hof heeft Het Parool c.s. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.500,-- aan [verweerder] wegens immateriële schade. Daartoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
[verweerder] is op de foto herkenbaar in beeld. Het gaat om een niet in zijn opdracht vervaardigd portret dat openbaar is gemaakt in Het Parool en op www.hetparool.nl. Op grond van art. 21 Auteurswet is openbaarmaking niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen openbaarmaking verzet, waaronder valt de bescherming van [verweerder] tegen inbreuken op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Dit fundamentele recht van [verweerder] kan botsen met het fundamentele recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting. (rov. 3.6)
De gelijkwaardigheid van deze twee fundamentele rechten brengt mee dat de toetsing in één keer dient te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere, meebrengt dat daarmee de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 8 lid 2, onderscheidenlijk art. 10 lid 2, EVRM. (rov. 3.7)
Met de publicatie van de beeltenis van het gezicht van [verweerder] bij het artikel is inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder]. Hierbij moet worden bedacht dat [verweerder] blijkens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit.De volgende vraag die beantwoord dient te worden, is of deze inbreuk, gelet op de vrijheid van meningsuiting van Het Parool c.s., onrechtmatig is jegens [verweerder]. (rov. 3.10) Dit is het geval. [verweerder] hoeft de publicatie van het herkenbare portret bij het artikel niet te dulden. Zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel, hadden Het Parool c.s. immers een minder herkenbaar portret van [verweerder] kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen. Het Parool c.s. hebben in dit verband aangevoerd dat hierover in andere zaken ook wel is geoordeeld dat deze maatregel extra criminaliserend werkt, maar dat gaat in deze zaak niet op, omdat het artikel in het teken stond van de verdenking van een geweldsmisdrijf en de op handen zijnde behandeling daarvan door de strafrechter. Bij de publicatie van portretten van verdachten van strafbare feiten is in beginsel terughoudendheid op zijn plaats. (rov. 3.11)
De omstandigheid dat [verweerder] in 2007 actief heeft meegewerkt aan de documentaire, die in november 2007 en juni 2008 op televisie is uitgezonden en tot eind 2009 op internet viel te bekijken, rechtvaardigt niet het plaatsen van een herkenbaar portret bij het artikel over die documentaire en de aanstaande strafzaak. Door zijn medewerking aan die documentaire is [verweerder] niet een zodanig publiek figuur geworden dat hij daardoor moet dulden dat zijn herkenbare portret werd gepubliceerd bij het artikel in het landelijk dagblad Het Parool en op de website www.hetparool.nl, te minder omdat hij daardoor herkenbaar in verband werd gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit. Dat thans nog portretten van [verweerder] op internet kunnen worden gevonden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Van belang is dat Het Parool c.s. destijds een foto hebben gepubliceerd in de krant, die – anders dan bij het gebruikmaken van internet – in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kan worden. (rov. 3.12)
Het recht van [verweerder] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer dient dan ook, op grond van alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, zwaarder te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting. Daarmee is het onrechtmatig handelen van Het Parool c.s. jegens [verweerder] gegeven. (rov. 3.13)
[verweerder] is door het plaatsen van het herkenbare portret bij het artikel aangetast in zijn persoon.Dat rechtvaardigt een immateriële schadevergoeding.Het hof stelt deze billijkheidshalve vast op € 1.500,--.heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die een hoger bedrag rechtvaardigen. (rov. 3.14)
3.3.1
Onderdeel 2.5 van het middel, dat de Hoge Raad eerst zal behandelen, klaagt dat het hof in rov. 3.12 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat de medewerking van [verweerder] aan de documentaire over zijn strafrechtelijk relevante verleden en aan de rapclip, in combinatie met het feit dat [verweerder] een hulpverleenster heeft doodgestoken en twee hulpverleensters ernstig heeft verwond, meebracht dat [verweerder] in mindere mate verwachtingen ten aanzien van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer mocht hebben. Volgens het onderdeel komt de rechtsopvatting van het hof in rov. 3.12 in strijd met art. 10 EVRM neer op een absoluut verbod tot publicatie van een herkenbare foto van een verdachte van een strafbaar feit indien de verdachte geen publiek figuur is.
3.3.2
Het onderdeel faalt. Het hof heeft, blijkens zijn hiervoor in 3.2 weergegeven rov. 3.11-3.13, terecht tot uitgangspunt genomen dat de vraag of het recht van [verweerder] op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval, en met inachtneming van de noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel art. 8 lid 2 EVRM (zie onder meer HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571). In het licht van deze maatstaf getuigt het niet van een onjuiste rechtsopvatting dat het hof heeft geoordeeld dat de publicatie van een herkenbaar portret, afkomstig uit de hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde documentaire, niet werd gerechtvaardigd door de omstandigheid dat [verweerder] aan de documentaire over zijn persoon en aan de rapclip had meegewerkt. Het oordeel van het hof dat de publicatie onrechtmatig was tegenover [verweerder] is evenmin onbegrijpelijk gemotiveerd. Het hof heeft bij dit oordeel, blijkens rov. 3.12 van zijn arrest, acht geslagen op de aard en inhoud van die documentaire en op de omstandigheid dat deze is gemaakt voordat de strafbare feiten werden gepleegd waarvan [verweerder] ten tijde van de publicatie van het portret werd verdacht. Het hof heeft bovendien in aanmerking genomen dat Het Parool ook andere middelen tot haar beschikking had dan het volledig herkenbaar afdrukken van de foto, waarmee geen afbreuk zou zijn gedaan aan de zeggingskracht van de publicatie en in mindere mate inbreuk zou zijn gemaakt op het recht op bescherming van het privéleven van [verweerder]. Aldus heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat publicatie van de onbewerkte foto niet noodzakelijk was voor de zeggingskracht van het artikel en, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, ook niet proportioneel was aan het daarmee nagestreefde doel, namelijk voorlichting van het publiek. Dit oordeel komt niet neer op een absoluut verbod als in de klacht bedoeld.
3.4.1
Onderdeel 3 is gericht tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het hof dat [verweerder] aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade (rov. 3.14). Het onderdeel betoogt dat het hof heeft miskend dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade is vereist dat nadeel is geleden door aantasting van de persoon.
3.4.2
Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan aangemerkt worden als een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade (Parl. Gesch. Boek 6, p. 380). In het oordeel van het hof dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, ligt besloten dat Het Parool c.s. door de publicatie van het portret inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder]. Daarmee is in een geval als het onderhavige - een onrechtmatige perspublicatie – de aanspraak op schadevergoeding wegens aantasting in de persoon in de zin van die bepaling gegeven. Het oordeel van het hof dat [verweerder] aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade is dan ook juist.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Het Parool c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 373,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 4 oktober 2013.
Conclusie 21‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Publicatie portret zonder toestemming geportretteerde. Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer versus recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid; art. 8 en 10 EVRM. Afweging van fundamentele rechten. Maatstaf. Immateriële schadevergoeding. Met de onderhavige onrechtmatige perspublicatie is aantasting in de persoon gegeven; art. 6:106 lid 1 onder b BW.
Partij(en)
Zaaknummer 12/03185
Mr Hammerstein
Zitting, 21 juni 2013
Conclusie inzake:
1. Het Parool B.V.
2. [eiseres 2]
tegen
[verweerder]
In deze zaak, die betrekking heeft op de publicatie van een foto bij een artikel in de krant, gaat het om een botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting dat aan de pers toekomt, en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, die toen verdacht werd van een ernstig strafbaar feit. Bij een conflict van rechten moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe, gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen en anderzijds het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Bij genoemde afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door art. 7 Gw en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor de door art. 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. De toetsing dient in één keer te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel van art. 8 lid 2 EVRM. Indien gebruik wordt gemaakt van herkenbare beelden, is in het kader van deze afweging niet van belang of naast de schending van de persoonlijke levenssfeer tevens schending van het portretrecht aan de vordering ten grondslag wordt gelegd.1.
1. De feiten en het procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.2.
( i) Het Parool is uitgever van dagblad "Het Parool" en houder/beheerder van de website www.hetparool.nl. [eiseres 2] was destijds hoofdredacteur van dagblad "Het Parool" en van voornoemde website.
(ii) [verweerder] vervulde een rol in een vijfdelige NPS documentaire serie met de naam "Vrije Radicalen". De documentaire is vervaardigd in 2007. Een van de afleveringen is gewijd aan [verweerder], die gedurende enige tijd is gevolgd door een cameraploeg. De aflevering met [verweerder] is door de NPS op televisie uitgezonden op 24 november 2007. Die uitzending is herhaald op 28 juni 2008. De desbetreffende aflevering met [verweerder] was tot eind 2009 via www.uitzendinggemist.nl gratis te bekijken.
(iii) [verweerder] kreeg in 2009 hulpverlening aangeboden door Spirit, een in Amsterdam gevestigde hulpverleningsinstantie voor dakloze jongeren. Op 15 juni 2009 zijn in een opvanghuis van Spirit drie medewerksters van Spirit met een mes gestoken. Eén van de drie medewerksters is aan haar verwondingen overleden, de twee andere medewerksters raakten zwaar gewond. [verweerder] is dezelfde dag aangehouden als verdachte van dit geweldsmisdrijf.
(iv) Op zaterdag 19 september 2009 verscheen op pagina 3 van Het Parool onder de kop "[verweerder] rapper 'met kort lontje' " een artikel met onder meer de volgende inhoud:
“De 21 jarige [verweerder], die volgende week moet voorkomen voor het doodsteken van orthopedagoog [slachtoffer] in het Poortgebouw aan de Amsterdamse Weesperzijde op 15 juni, is geen doorsnee dakloze. Het is een rapper 'met een kort lontje'. De NPS wijdde in 2007 een uitgebreide documentaire aan hem, waarin duidelijk wordt dat hij sympathiseert met de Crips, een jeugdbende, en al jong het huis uit is gegooid. [verweerder] had al een strafblad wegens openlijke geweldpleging in 2005. In 2007 kwam hij met justitie in aanraking voor zware mishandeling van een dakloze vrouw. Hij werd wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken. In 2008 heeft de politie hem aangehouden wegens mishandeling. Hij zou een vrouw aan haar haren door haar huis hebben gesleurd. [verweerder] wordt nu verdacht van het doodsteken van de orthopedagoge en het neersteken van twee pedagogisch medewerksters van Spirit.
In de vijfdelige documentaire Vrije Radicalen uit november 2007 is [verweerder] één van de vijf hoofdpersonen. Hij is met zijn vrienden te zien in de Bijlmer, rapt over zijn moeder en vertelt waarom de Crips zo belangrijk voor hem zijn. "Het is mijn nieuwe familie. Mijn moeder heeft me op het verkeerde moment het huis uitgegooid." (...)
Het artikel wordt op pagina 17 vervolgd onder de kop: " 'Mijn moeder liet me vallen' " en "[verweerder], die hulpverleenster van Spirit vermoordde, is hoofdpersoon in NPS-documentaire":
“[verweerder] is lid van de Crips. Het is zijn nieuwe familie. En daar is hij trots op. "Familie hoort om je te geven. Blood is thicker than water. Maar bij mijn eigen familie zat dat niet zo." In zijn 'gang' gaat het er niet om mensen te vermoorden 'maar om samen sterk te staan', zegt hij in de vijfdelige NPS-documentaire Vrije radicalen (2007) van Mildred Roehof.
[verweerder] is één van de vijf hoofdpersonen. Een hele aflevering wordt aan hem en zijn vrienden gewijd. Hij komt veelvuldig aan het woord en rapt over zijn verleden: "Mijn moeder had problemen met 't leven dat ik leidde. Ik kwam altijd stoned thuis met rode ogen. Mijn moeder liet me vallen". Hij draagt graag een pet met donkere zonnebril. Cool. Over zijn moeder spreekt hij emotieloos: "Mijn moeder heeft me op het verkeerde moment het huis uitgegooid. Zo raak je je zoon kwijt." Missen doet hij haar niet: "ik heb haar zo lang moet missen. Ik ben het gewend zonder moeder." De moeder van [verweerder] zong in de band van Herman Brood. Ook zij doet haar verhaal. (...) Op zijn negentiende was haar zoon acht tot negen maanden dakloos. Zelf zegt [verweerder] daarover: "Ik heb op veel plekken geslapen; opvangcentrum hier, opvangcentrum daar; tussen junkies op straat. Je moet doorgaan, niet treuren. Ik ben geen volger, ik ben een leider."
Hij heeft een groot litteken op zijn gezicht, opgelopen bij een vechtpartij met dertig jongens. "Ik nam het op voor een vriend. Anders was die dood geweest." In de documentaire wordt [verweerder] gevolgd in de rechtszaal, waar hij wordt vrijgesproken van mishandeling van de vrouwelijke dakloze. Na afloop zegt hij: "Gewoon ontkennen is het beste als je niet vast wilt zitten." (...)”
( v) De tekst van het artikel op pagina 17 gaat vergezeld van een foto van [verweerder] die in het midden van de pagina is afgedrukt. De foto is drie kolommen breed en is evenzo hoog. Op de foto is het gezicht van [verweerder] van dichtbij afgebeeld. De foto heeft als onderschrift: [verweerder] met het litteken dat hij opliep bij een enorme vechtpartij. Onder de foto is verder vermeld: uit documentaire 'vrije radicalen'. De foto is een zogenaamde "still" (één stilstaand beeld) uit de NPS-documentaire.
(vi) Het artikel en de foto zijn direct na publicatie in Het Parool ook geplaatst op de website www.hetparool.nl.
(vii). Het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen [verweerder] in verband met het geweldsmisdrijf in het opvanghuis van Spirit ving aan op 24 september 2009. [verweerder] heeft een bekennende verklaring afgelegd. Bij vonnis van 21 juni 2010 is hij veroordeeld tot zestien jaar gevangenisstraf. [verweerder] is in hoger beroep veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging.3.
1.2
[verweerder] heeft onder meer gevorderd
(i) voor recht te verklaren dat de publicatie van zijn portret in Het Parool van 19 september 2009 en op de website www.hetparool.nl van 19 september 2009 tot en met 30 december 2009 onrechtmatig was;
(ii) Het Parool en [eiseres 2] op verbeurte van een dwangsom te verplichten al die acties te nemen die ertoe leiden dat de van de website overgenomen foto van [verweerder] nergens meer op internet te vinden is en
(iii) Het Parool en [eiseres 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 10.000,= aan immateriële schadevergoeding.
1.3
De rechtbank stelde voorop dat de beantwoording van de vraag of sprake is van een inbreuk op het recht van de geportretteerde op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, afhangt van de omstandigheden van het geval, waaronder het karakter van het beeldmateriaal en de context van publicatie. Bovendien geldt dat de openbaarmaking van de foto van [verweerder] in Het Parool via de website hetparool.nl in het onderhavige geval is aan te merken als een meningsuiting in de zin van art. 10 lid 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en dc fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Een beperking van de vrijheid van meningsuiting is ingevolge art. 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan indien die beperking bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in art. 10 lid 2 genoemde belangen, waaronder de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. De beperking dient bovendien proportioneel te zijn. Bij de vaststelling of aan deze voorwaarden is voldaan, dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen.
De beschrijving - in woord en beeld - in het artikel van de persoon "[verweerder]" aan de hand van informatie uit de NPS-documentaire vindt op betrekkelijk zakelijke wijze plaats en is niet onjuist. De foto van [verweerder] die bij het artikel is gepubliceerd, staat in direct en functioneel verband tot de inhoud van het artikel. Bij beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de publicatie van de foto door Het Parool is van belang dat de informatie in het artikel over [verweerder] en de daarbij gepubliceerde foto van zijn gezicht reeds waren geopenbaard, omdat [verweerder] zelf medewerking heeft verleend aan de vervaardiging van de op televisie uitgezonden NPS-documentaire waarvan Het Parool melding maakte en waarop zij zich in het artikel baseerde. De informatie en het portret waren ten tijde van de publicatie in Het Parool via de website uitzendinggemist.nl nog toegankelijk voor het publiek. Door zijn medewerking te verlenen aan de vervaardiging van de NPS-documentaire heeft [verweerder] er zelf toe bijgedragen dat hij werd blootgesteld aan aandacht in verband met zijn betrokkenheid bij het geweldsmisdrijf in het opvanghuis van Spirit. Gelet op de achtergrond, inhoud en totstandkoming van het artikel in Het Parool en de rol die de foto bij dat artikel vervult, is geen plaats voor het oordeel dat Het Parool onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld door zonder toestemming van [verweerder] tot openbaarmaking van die foto bij het artikel over te gaan. Het belang van [verweerder] dat hij in detentie niet via de door Het Parool gepubliceerde foto in verband gebracht kan worden met het geweldsmisdrijf, legt daar tegenover onvoldoende gewicht in de schaal om zich tegen de openbaarmaking van die foto door Het Parool te verzetten.
1.4
Het hof heeft in zijn arrest van 20 maart 2012 het vonnis van de rechtbank vernietigd en daarbij als volgt geoordeeld.
- -
a) Hoewel de foto bij het artikel in Het Parool geen details van het privé-leven van [verweerder] bevat, de zeggingskracht van het artikel versterkt en op zichzelf relevant is, is met de publicatie van de beeltenis van het gezicht van [verweerder] bij het artikel inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder], nu deze volgens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit. Deze inbreuk is, afgewogen tegen de vrijheid van meningsuiting van Het Parool, onrechtmatig jegens [verweerder]. Zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel had Het Parool een minder herkenbaar portret van [verweerder] kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen. (rov. 3.11)
- -
b) De omstandigheid dat [verweerder] in 2007 actief heeft meegewerkt aan een televisiedocumentaire, die tot eind 2009 op internet viel te bekijken, rechtvaardigt niet het plaatsen van een herkenbaar portret bij een artikel over die documentaire en de aanstaande strafzaak. Door zijn medewerking aan die documentaire (en aan de op YouTube geplaatste rapclip) is [verweerder] niet een zodanig publieke figuur geworden dat hij moet dulden dat zijn herkenbare portret bij een artikel in een landelijk dagblad en op de website van dit dagblad verschijnt, zulks te minder nu hij daardoor in verband wordt gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit. De vrijheid die Het Parool in beginsel heeft naar eigen inzicht een nieuwsfeit onder de aandacht van het publiek te brengen, gaat niet zover dat het haar in de omstandigheden van deze zaak vrijstond een herkenbaar portret van [verweerder] bij het artikel te plaatsen. (rov. 3.12)
- -
c) Gezien het voorgaande dient het recht van [verweerder] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder te wegen dan het recht van Het Parool op vrijheid van meningsuiting. (rov. 3.13)
- -
d) [verweerder] is door het plaatsen van diens herkenbare portret bij het desbetreffende artikel in zijn persoon aangetast. Dit rechtvaardigt een immateriële schadevergoeding, die billijkheidshalve dient te worden vastgesteld op € 1.500,=.
2. Bespreking van het principaal cassatiemiddel
2.1.1
De insteek van het middel is principieel. Het Parool4.meent dat het hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd of zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd en vreest dat van het oordeel van het hof een verkeerde precedentwerking uitgaat voor de wijze waarop in de feitenrechtspraak zal worden omgegaan met de publicatie van foto’s in nieuwsmedia.5.
2.1.2
Hoewel dit in de bestreden uitspraak slechts kort wordt aangeduid, staat m.i. niet ter discussie dat uitgangspunt is dat de pers een vitale rol vervult in een democratische samenleving en dat de vrijheid van meningsuiting alleen door strikte uitzonderingen mag worden beperkt. Dit een en ander neemt niet weg dat een “fair balance” moet worden gevonden tussen dit recht en het recht op bescherming van privacy dat kan worden ontleend aan art. 8 EVRM. Daartoe heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) een aantal criteria ontwikkeld. Een daarvan speelt in deze zaak een speciale rol: is betrokkene door zijn medewerking aan de documentaire en de videoclip een “publieke figuur” geworden? Daarbij geldt als bijzondere omstandigheid niet alleen dat [verweerder] heeft meegewerkt aan een documentaire en zich daarmee dus enigermate aan het publiek bekend heeft gemaakt,6.maar ook dat Het Parool aandacht wilde besteden aan een mogelijk zeer ernstig misdrijf. Dat levert een lastig dilemma op. Ik verwijs kortheidshalve naar de twee in noot 1 vermelde uitspraken van het EHRM (Axel Springer tegen Duitsland en Von Hannover tegen Duitsland II).
2.1.3
Het spreekt vanzelf dat ernstige misdrijven de aandacht van de media (moeten) trekken. Ik verwijs naar het volgende citaat:
“Normverstöße verdienen in jeder Gesellschaft grundsätzlich eine große Bedeutung, und es gibt heute keine Tageszeitung oder Zeitschrift, die ohne eine Berichterstattung krimineller Verhaltensweisen auskommt. Inwieweit dies auf eine den (mutmaßlichen) Täter identifizierende Art und Weise geschehen darf, ist eine der umstrittensten Fragen in Medienrecht überhaupt.”7.
De vraag kan worden gesteld of de verdachte van een (ernstig) misdrijf als gevolg daarvan minder bescherming verdient dan een gemiddelde burger. Deze omstandigheid is slechts een van de criteria die gebruikt moeten worden bij de afweging van de “fair balance”. In deze gevallen is de afweging daardoor nog gecompliceerder dan zij toch al is in andere gevallen. Het is zeker niet zo dat bij een strafrechtelijke verdenking publicatie van een reeds eerder bekende (herkenbare) foto van de verdachte in beginsel is geoorloofd.8.
2.2
De onderdelen 1.1 en 1.2 van het middel betogen dat het hof in rov. 3.10 ten onrechte, dan wel onbegrijpelijkerwijs, heeft geoordeeld dat met de publicatie van de foto van [verweerder] inbreuk is gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer, terwijl het hof tevens heeft geoordeeld, dat de foto geen details van het privé-leven van [verweerder] bevat. In de s.t. onder 2.3 wordt onder meer verwezen naar rov. 108 in de zaak Axel Springer. Ik wijs erop dat die passage betrekking heeft op de concrete afweging in die zaak en niet op de eerder door het Hof vermelde uitgangspunten (General principles) in rov. 78-95. Uitgangspunt is dat het portretrecht een wezenlijk onderdeel is van het recht op privacy (zie Von Hannover tegen Duitsland II, rov. 95-96 en de noot van Dommering onder 5). Publicatie van een foto zonder toestemming van de betrokkene is in beginsel onrechtmatig als inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. De aan art. 8 EVRM te ontlenen bescherming gaat verder dan die van art. 21 Auteurswet (zie de voormelde noot van Dommering, onder 7).
2.3
De omstandigheid dat een foto geen of juist wel details van het privé-leven van de geportretteerde bevat, is weliswaar bij de afweging van belang, maar vormt niet de enige factor. Zo heeft het hof terecht de foto bezien in samenhang met het artikel waarbij deze was geplaatst en de omstandigheid in aanmerking genomen dat [verweerder] in het artikel - dat wel privé-gegevens bevat - in verband wordt gebracht met een zeer ernstig strafbaar feit. Het oordeel van het hof is niet onjuist en niet onbegrijpelijk. De onderdelen falen derhalve.
2.4
Onderdeel 1.3 klaagt erover dat het hof heeft miskend dat art. 8 EVRM geen bescherming biedt tegen de voorzienbare gevolgen van eigen handelingen, nu (i) [verweerder] een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd en (ii) zichzelf heeft laten portretteren in een televisiedocumentaire waarin hij vertelt over zijn sympathie voor een jeugdbende en zijn levenswijze als (gewezen) dakloze. Dit is naar mijn mening de centrale klacht van het principale middel.
2.5
Het onderdeel berust op een onjuiste rechtsopvatting en kan daarom niet tot cassatie leiden. Beide in het onderdeel bedoelde omstandigheden kunnen en moeten in de afweging als vorenbedoeld worden meegenomen. Ook een verdachte van een ernstig misdrijf heeft recht op bescherming van zijn privacy, maar dat recht kan in de afweging minder gewicht krijgen door het feit dat iemand de aandacht van het publiek op zich gevestigd heeft met zijn (vermoedelijke) misdragingen, waarover de pers juist wil informeren. Het is denkbaar dat art. 8 dan in bepaalde omstandigheden minder bescherming aan de betrokkene verleent dan gewoonlijk, maar de stelling dat daaraan in de gegeven omstandigheden geen bescherming kan worden ontleend is in haar algemeenheid niet juist. Dat wordt niet anders door het feit dat de verdachte eerder, in en geheel andere context, aan een documentaire zijn medewerking heeft verleend en op die wijze in de openbaarheid is getreden.
2.6
In Duitsland gaat men evenals in Nederland uit van een afweging tussen art. 10 en art. 8 EVRM.9.De persvrijheid en de algemene informatiebehoefte laat men in beginsel zwaarder wegen dan het recht op privacy van de dader.10.Zo zal in beginsel de dader van een ernstig strafbaar feit als “Person der relativen Zeitgeschichte”11.op grond van art. 23 lid 1 Gesetz betreffend das Urheberrecht an Werken der bildenden Künste und der Photographie (KUG)12.de publicatie van zijn portret moet dulden, tenzij zijn gerechtvaardigde belangen of die van zijn nabestaanden zich daartegen verzetten (art. 23 lid 2 KUG). In een zaak uit 2006 leidde reeds de “ernst” van het strafbare feit - veel te hard rijden op de Franse autosnelweg - tot een afweging van beide grondrechten die uitviel in het nadeel van de dader. Dat de dader bekend was bij het publiek werd niet eens meer in de afweging betrokken.13.
2.7
In Nederland moet het antwoord op de vraag welk van de beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen, en anderzijds het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Bij genoemde afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door art. 7 Gw en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor de door art. 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. De toetsing dient in één keer te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel van art. 8 lid 2 EVRM. Indien gebruik wordt gemaakt van herkenbare beelden is in het kader van deze afweging niet van belang of, naast de schending van de persoonlijke levenssfeer, tevens schending van het portretrecht aan de vordering ten grondslag wordt gelegd.14.Bij een dader wiens misdrijf in sterke mate de aandacht van het publiek heeft getrokken, zoals bij de ontvoering van en de moord op een bekende persoon, is het denkbaar dat de feitenrechter de vrijheid van meningsuiting zwaarder laat wegen dan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de dader.15.
2.8
De afweging tussen art. 10 en art. 8 EVRM dient volgens het EHRM plaats te vinden aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij de volgende vragen aan de orde komen: draagt de gewraakte publicatie bij aan een debat van publiek belang; hoe bekend is de betrokken persoon en wat is het onderwerp van de publicatie; heeft de betrokkene in eerder gedrag aanleiding gegeven tot de publicatie; hoe is de informatie verkregen; onder welke omstandigheden is een foto bij de publicatie genomen; hoe of wat zijn de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie.16.Bij ernstige strafbare feiten, die een zaak van groot belang voor het publiek vormen, heeft de pers volgens het EHRM de taak en het recht om informatie te verspreiden en heeft het publiek het recht om deze informatie te ontvangen.17.Dat neemt niet weg dat het belang van een persoon om verschoond te blijven van de vermelding van zijn naam of de publicatie van zijn portret in het kader van de berichtgeving over (een) dergelijk(e) strafbare feit(en) zwaarder kan wegen dan de vrijheid van meningsuiting van de pers. Bij het maken van bovenstaande afweging komt de verdragslanden een zekere beoordelingsruimte toe, aldus het EHRM.18.Een andere opvatting zou op gespannen voet komen te staan met de onschuldspresumptie van art. 6 lid 2 EVRM waaraan ook de media is gebonden.19.Zo brengt ook de omstandigheid dat een zitting openbaar is, niet met zich dat de pers de identiteit van de betrokkenen daarbij zo maar bekend mag maken.20.In het onderhavige geval waarin op het moment van publicatie van de foto de schuld van [verweerder] - die geen bij het publiek bekende figuur is - aan de moord nog niet vaststond, valt het oordeel van het hof dat het recht van [verweerder] op niet-publicatie van zijn foto in combinatie met zijn persoonlijke gegevens zwaarder weegt dan het belang van het Parool bij publicatie daarvan goed te verdedigen. Zulks geldt temeer nu het EHRM in de zaken Mitkus en Khuzin heeft overwogen dat (in beginsel) de informatieve waarde van de publicatie van een foto van een verdachte in het kader van de berichtgeving over een strafproces minder zwaar weegt dan diens privacy:
“128. In particular in cases concerning newspaper publications, the Court has previously held that the protection of private life has to be balanced, among other things, against the freedom of expression guaranteed by Article 10 of the Convention (see Karakó v. Hungary, no. 39311/05, § 26, 28 April 2009; Armonienė, cited above, § 39; and Biriuk, cited above, § 38). In this regard the Court has observed that the press must not overstep certain bounds, particularly as regards the reputation and rights of others and the need to prevent the disclosure of confidential information (see Tammer v. Estonia, no. 41205/98, § 62, ECHR 2001-I, and Dalban v. Romania [GC], no. 28114/95, § 49, ECHR 1999-VI).129.
129. It is therefore important to establish whether in the present case the informative value of the publication in question was sufficient to justify an interference with the right to respect for a person’s private life (see, for example, MGN Limited v. the United Kingdom, no. 39401/04, § 143, 18 January 2011, and Hachette Filipacchi Associés v. France, no. 71111/01, § 43, 14 June 2007). The Court has previously held that a photograph published in the context of reporting on pending criminal proceedings has no such informative value (see Khuzhin and Others, cited above, § 117). The same conclusion has been reached as concerns the publication of the photo of a person who was accused in the accompanying magazine article of having stolen the unpublished manuscript of a well-known Georgian writer (see Gurguenidze, cited above, §§ 60-61), and with regard to personal or even intimate pictures of the heiress presumptive to the throne of Monaco (see Von Hannover, cited above, § 59).”21.
2.9
De omstandigheid dat [verweerder] toestemming had gegeven om zichzelf te laten portretteren in een televisiedocumentaire strekt zich niet automatisch uit tot de latere publicatie van een daaraan ontleende foto bij een artikel in de krant.22.Eerdere contacten met de pers brengen volgens een uitspraak van het EHRM van 16 juli 2009 immers niet mee, dat ongelimiteerd nieuwe foto’s kunnen worden gepubliceerd van de geportretteerde zonder dat er sprake is van een inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer.23.
In het licht van het vorenstaande is de door het hof in het bestreden arrest gemaakte afweging onjuist noch onbegrijpelijk. De (centrale) klacht faalt derhalve.
2.10
De onderdelen 2.1 en 2.2 bevatten de klacht dat de volgende omstandigheden (in beginsel) ter zake dienend zijn en door het hof daarom (in rov. 3.11 tot en met 3.13) ten onrechte niet in zijn afweging zijn betrokken:
(i) de mate waarin de foto en/of de publicatie bijdraagt aan een debat over een onderwerp van algemeen belang;
(ii) de rol of functie van de geportretteerde en de aard van zijn gedragingen die het onderwerp van de foto en/of publicatie vormen;
(iii) eerdere gedragingen van de geportretteerde en of de foto en/of de bijbehorende informatie al eerder is gepubliceerd;
(iv) de wijze waarop de foto of de publicatie zijn gepubliceerd en de wijze waarop de geportretteerde op de foto is weergegeven;
(v) de context en de omstandigheden waarin de foto is genomen;
(vi) de aard en ernst van het strafbare feit waarvan de geportretteerde verdacht wordt;
(vii) het verband tussen de foto en de inhoud van de publicatie;
(viii) de volledigheid en juistheid van de begeleidende tekst;
(ix) het tijdsverloop tussen het strafbare feit en de publicatie.
De onder (i) tot en met (v) vermelde omstandigheden vormen een parafrase van en komen dus overeen met de criteria die het EHRM heeft vermeld in zijn eerdergenoemde uitspraken van 7 februari 2012.
2.11
Om te beginnen verdient opmerking dat het hof ook al in rov. 3.9 en 3.10 een aantal relevante omstandigheden heeft vermeld, zodat de klacht van onderdeel 2.2 feitelijke grondslag mist. Ik noem de volgende omstandigheden:
- a.
) de beschrijving – in woord en beeld – van de persoon van [verweerder] vindt op betrekkelijk zakelijke wijze plaats;
- b.
) deze beschrijving is voor het publiek relevant;
- c.
) de foto bevat geen “details of his private life”;
- d.
) de foto versterkt de zeggingskracht van het artikel en is op zichzelf relevant;
- e.
) de publicatie van diens gezicht is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder], die van een (zeer ernstig) strafbaar feit wordt verdacht.
2.12
Voorts verdient aantekening dat het hof in rov. 3.11 heeft geoordeeld dat Het Parool zonder wezenlijke afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel een minder herkenbaar portret – bijvoorbeeld een portret met een zwart balkje over de ogen – had kunnen publiceren. Deze overweging vormt een essentiële schakel in de motivering van het hof. De daartegen gerichte rechtsklacht van onderdeel 2.7 faalt. Het is vanzelfsprekend bij een afweging van botsende rechten relevant of zonder aan het beoogde resultaat afbreuk te doen een minder ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer mogelijk was geweest. Proportionaliteit is in kwesties als deze altijd een belangrijke factor.24.
2.13
Het hof heeft in zijn afweging tussen beide grondrechten terecht betrokken dat [verweerder] geen publieke figuur is25.en dat hij zulks door de televisiedocumentaire en de publicatie van een foto daaruit op internet ook niet is geworden. Niet zozeer van belang is of een persoon of zijn foto reeds bekend is bij het publiek, maar doorslaggevend is of iemand de publieke arena heeft betreden.26.Dit is onder meer het geval bij een politicus wat betreft zijn publieke functies,27.iemand die deelneemt aan het publieke debat,28.iemand die een politiek misdrijf heeft gepleegd dat de aandacht van het publiek heeft getrokken29.of een bekend persoon uit het bedrijfsleven30..
2.14
In een geval als het onderhavige strekt de toestemming voor de uitzending van de televisiedocumentaire zich niet automatisch uit tot de latere publicatie van een daaraan ontleende foto bij een artikel in de krant.31.Dat geldt eens temeer, nu in de televisiedocumentaire nog geen sprake was van het strafbare feit dat in het krantenartikel in Het Parool aan de orde kwam. De door het hof in aanmerking genomen omstandigheden dat [verweerder] geen echte publieke figuur is - en zulks door de televisiedocumentaire en de publicatie van een foto daaruit op internet ook niet is geworden - en in het artikel in Het Parool als verdachte van een ernstig strafbaar feit wordt aangemerkt in combinatie met de publicatie van diens foto zijn voldoende om de afweging tussen beide grondrechten in diens voordeel uit te doen vallen.32.Deze omstandigheden zijn naar mijn opvatting voldoende om het oordeel van hof te kunnen dragen dat de publicatie van de foto waarop het gezicht van [verweerder] herkenbaar is, om die redenen een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder] vormt. Nu deze afweging in sterke mate steunt op waarderingen van feitelijke aard, kan zij in cassatie ook niet op juistheid worden getoetst.
2.15
De door het onderdeel onder (v) bedoelde en door het hof niet besproken maar kennelijk (feitelijk of impliciet) wel in zijn beoordeling betrokken omstandigheid dat de gepubliceerde foto in het Parool niet-frauduleus of clandestien is verkregen maar is ontleend aan een met toestemming van de geportretteerde gemaakte televisiedocumentaire dient weliswaar in de afweging tussen beide grondrechten te worden betrokken,33.maar leidt niet tot een ander oordeel dan dat van het hof. Eerdere contacten met de pers brengen immers niet mee, dat ongelimiteerd nieuwe foto’s mogen worden gepubliceerd van de geportretteerde.34.
2.16
Uit het vorenstaande volgt dat onderdeel 2.3 niet tot cassatie kan leiden. Het hof heeft zijn oordeel immers toereikend gemotiveerd. Onderdeel 2.4 treft dan hetzelfde lot.
2.17
Met betrekking tot onderdeel 2.5 merk ik op dat het hof zijn oordeel uitsluitend heeft gebaseerd op een afweging van de omstandigheden van dit geval. Een rechtsopvatting die neerkomt op een absoluut verbod op het publiceren van een herkenbare foto van een verdachte kan daarin niet worden gelezen. Ook de eigen gedragingen van de geportretteerde, die kunnen leiden tot een mindere bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, heeft het hof in zijn afweging betrokken. De beide in het onderdeel vermelde omstandigheden i) dat [verweerder] heeft meegewerkt aan een documentaire en ii) dat hij zich (destijds: mogelijk) schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven, zijn hiervoor al besproken en kunnen niet tot het door het onderdeel beoogde resultaat leiden. De overige klachten van onderdeel 2, die eveneens opkomen tegen de door het hof tussen de desbetreffende grondrechten gemaakte afweging, behoeven gezien het bovenstaande - waarin deze afweging onjuist noch onbegrijpelijk wordt geacht – geen verdere bespreking.
2.18
Onderdeel 3 klaagt erover dat het hof bij de toekenning van immateriële schadevergoeding in rov. 3.14 heeft miskend dat hiervoor is vereist dat nadeel is geleden door de aantasting in de persoon. Indien het hof zulks niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd door geen kenbare aandacht te besteden aan essentiële verweren van Het Parool op dit punt en met betrekking tot de voor de toekenning van immateriële schadevergoeding vereiste toerekenbaarheid en/of causaliteit, die ontbreken. Deze stellingen hebben onder meer betrekking op (door Het Parool betwiste) feiten dat [verweerder] in de gevangenis wordt getreiterd door bewaarders en door medegevangenen, en op het ontbreken van causaliteit omdat in het krantenartikel de naam van [verweerder] niet is genoemd.
2.19
De klacht faalt. Het hof heeft geoordeeld dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder] door Het Parool, die zwaarder weegt dan de vrijheid van meningsuiting van Het Parool. De hiertegen aangevoerde cassatieklachten falen. Hiermee is de toewijsbaarheid van de vordering tot immateriële schadevergoeding gegeven.35.
3. Bespreking van het voorwaardelijk incidenteel middel
3.1
Nu naar mijn oordeel alle klachten in het principaal cassatieberoep falen, behoeft het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep geen behandeling. Mocht Uw Raad evenwel tot een ander oordeel komen, dan meld ik volledigheidshalve dat de klachten van het incidenteel middel volgens mij tevergeefs zijn voorgesteld.
3.2
De klachten hebben betrekking op het oordeel van het hof in rov. 3.10 dat de gepubliceerde foto van [verweerder] geen “details of his private life” bevatten. Daarmee heeft het hof gerespondeerd op een door Het Parool gevoerd verweer in de memorie van antwoord onder 22. Ik ben het eens met de opsteller van de s.t. van Het Parool dat het hof hiermee niet meer heeft willen uitdrukken dan dat de foto “neutraal” is in die zin dat daarmee niet meer te zien is dan [verweerder] “zoals hij eruitziet”. Dit is een feitelijke vaststelling.
3.3
In elk geval lijkt mij onjuist dat de enkele publicatie van een foto reeds “details of private life” bevat. Uit de eerder aangehaalde rechtspraak van het EHRM36.valt af te leiden dat hiermee bedoeld is dat een foto bepaalde gegevens over het leven of de levenswijze van iemand (zijn vakantie, zijn huwelijk, zijn relaties) onthult. Het onderdeel gaat dus uit van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4
Onderdeel I B dat de rechtsklacht bevat dat het hof heeft miskend dat in dit verband mede gewicht toekomt aan de context van de foto, mist feitelijke grondslag omdat nergens uit volgt dat het hof dit heeft miskend. Voor zover het onderdeel wil staande houden dat het hof een hierop toegesneden motivering had moeten geven, stelt het eisen aan de motivering (in een kort geding) die geen steun vinden in het recht. Ik zie ook niet het belang in cassatie van de klachten, omdat [verweerder] in feitelijke instanties geen stellingen heeft verdedigd die betrekking hebben op de context van de foto.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het principaal beroep
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Wnd. A-G.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2013
Zie het bestreden arrest onder 2 in verbinding met rov. 3.4 en het vonnis van de rechtbank.
Deze laatste informatie ontleen ik aan de s.t. van mr. Kingma onder 1.1. Voor de beoordeling van het cassatieberoep is niet van belang dat [verweerder] is veroordeeld door de strafrechter.
Ik duid hiermee beide verzoeksters tot cassatie aan.
S.t. onder 1.6.
Dat is niet hetzelfde als “a figure at the centre of public attention” (zie EHRM 7 februari 2012, nr. 39954/08, LJN BW0603, NJ 2013,251 (Axel Springer AG tegen Duitsland, rov. 97)
M. Bartnik, Der Bildnisschutz im deutschen und französischen Zivilrecht, diss. Saarbrücken, 2004, p. 167.
Zie ook hierna voetnoot 22 en 23.
Zie voor deze term: BVerfG 15 maart 2007, 1 BvR 620/07; T. Dreier en G. Schulze, Urheberrechtsgesetz, 2008, § 23 KUG nr. 8 en 9; J. Lampe, Der Straftäter als “Person der Zeitgeschichte”, NJW 1973, p. 217-222; P. Zieleman, Der Tatverdächtige als Person der Zeitgeschichte, diss. Tübingen, 1980.
Art. 23 KUG luidt: “1) Ohne die nach § 22 erforderliche Einwilligung dürfen verbreitet und zur Schau gestellt werden:1. Bildnisse aus dem Bereiche der Zeitgeschichte;2. Bilder, auf denen die Personen nur als Beiwerk neben einer Landschaft oder sonstigen Örtlichkeit erscheinen;3. Bilder von Versammlungen, Aufzügen und ähnlichen Vorgängen, an denen die dargestellten Personen teilgenommen haben;4. Bildnisse, die nicht auf Bestellung angefertigt sind, sofern die Verbreitung oder Schaustellung einem höheren Interesse der Kunst dient.(2) Die Befugnis erstreckt sich jedoch nicht auf eine Verbreitung und Schaustellung, durch die ein berechtigtes Interesse des Abgebildeten oder, falls dieser verstorben ist, seiner Angehörigen verletzt wird.”
Rov. 3.2.5.2 en 3.3 van HR 5 oktober 2012, LJN BW 9230, NJ 2012, 571; vgl. voorts EHRM 7 februari 2012 LJN BW0603, NJ 2013, 251 (Axel Springer AG tegen Duitsland); EHRM 7 februari 2012, LJN BW0604, NJ 2013,250 (Von Hannover tegen Duitsland II) beiden met noot Dommering; HR 11 november 2011, LJN BU3917, NJ 2012, 529.
HR 21 januari 1994, LJN: ZC1240, NJ 1994, 473 (ontvoering van en moord op G.J. Heijn)
EHRM 4 december 2012, nr. 51151/06, EHRC 2013, 75 (Küchl tegen Oostenrijk). Zie ook: EHRM 7 februari 2012, LJN BW0604, NJ 2013,250 (Von Hannover tegen Duitsland II), rov. 108 e.v..
Vgl. EHRM 9 april 2009, 28070/06, LJN: BJ2196, NJ 2011, 331 (A. tegen Noorwegen); E.J. Dommering in een noot bij het bestreden arrest: De Uitspraak: Mag een krant een foto plaatsen van een verdachte die eerder voluit op tv was, nrc.nl, recht en bestuur 5 april 2012. Zie ook: J. Ravanas, La protection des personnes contre la réalisation et la publication de leur image, Paris, 1978, nr. 137; P. Kayser, Le droit dit à l’image, in: Mélanges en l’honneur de Paul Roubier, 1961, p. 79
Zie vorige noot. Zie voorts: EHRM 4 december 2012, nr. 51151/06, EHRC 2013, 75 (Küchl tegen Oostenrijk).
EHRM 20 mei 1999, (Bladet Tromsø en Stensaas tegen Noorwegen). A. Nieuwenhuis, Tussen verdachtmaking en vergetelheid, Mediaforum 2013, p. 73; M. Bartnik, diss., p. 173.
EHRM 10 februari 2009 (Eerikaïnen tegen Finland); A. Nieuwenhuis, Mediaforum 2013, p. 73.
EHRM 2 oktober 2012, 7259/03 (Mitkus tegen Letland), onder verwijzing naar: § 117 van EHRM 23 oktober 2008, 13470/02, (Khuzhin e.a. tegen Rusland).
Vgl. Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, derde druk, 2005, p. 322, onder verwijzing naar lagere rechtspraak.
Vgl. EHRM 16 juli 2009, 34438/04 (Egeland en Hanseid tegen Noorwegen).
HR 11 mei 2012, LJN BV1031, NJ 2012, 530, rov. 3.10.
“a person who has entered the public arena”, zie EHRM 26 mei 2002, nr. 34315/96 (Krone Verlag GmbH & Co. KG tegen Oostenrijk).
EHRM 26 mei 2002, nr. 34315/96 (Krone Verlag GmbH & Co. KG tegen Oostenrijk).
EHRM 1 juli 1997, nr. 20834/92 (Oberschlick tegen Oostenrijk II).
EHRM 25 november 1999, 23118/93 (Nilsen en Johnsen tegen Noorwegen); vgl, ook M. Bartnik, diss., p. 178.
EHRM 11 januari 2000, nr. 31457/96 (News Verlags GmbH & Co. KG tegen Oostenrijk). In dezelfde zin: M. Bartnik, diss., p. 169-170, 178.
EHRM 14 december 2006, nr. 10520/02 (Verlagsgruppe News GmbH tegen Oostenrijk).
Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht, derde druk, 2005, p. 322, onder verwijzing naar lagere rechtspraak.
EHRM 9 april 2009, 28070/06, LJN: BJ2196, NJ 2011, 331 (A. tegen Noorwegen); E.J. Dommering in een noot bij het bestreden arrest in: De Uitspraak: Mag een krant een foto plaatsen van een verdachte die eerder voluit op tv was, nrc.nl, recht en bestuur 5 april 2012)
EHRM 7 februari 2012, nr. 39954/08, LJN BW0603 (Axel Springer AG/Duitsland); EHRM 23 oktober 2009, nr. 12268/03 (Hachette Filipacchi Associes (“Ici Paris”) tegen Frankrijk); EHRM 8 juni 2010, nr. 44102/04 (Sapam tegen Turkije).
EHRM 16 juli 2009, 34438/04 (Egeland en Hanseid tegen Noorwegen).
HR 29 juni 2012, LJN: BW1519, NJ 2012, 410.
In het bijzonder EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00, NJ 2005, 22 (Von Hannover tegen Duitsland I).
Beroepschrift 07‑09‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS
INHOUDENDE VOORWAARDELIJK
INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
Inzake:
[verweerder]
verblijvende te PI Nieuwegein,
verweerder in het principaal cassatieberoep,
tevens eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. den Hoed
tegen:
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Parool B.V.,
gevestigd te Amsterdam, en
- 2.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen tot cassatie in het principaal cassatieberoep,
tevens verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S.M. Kingma
Edelhoogachtbaar Collegel
PRINCIPAAL BEROEP
Verweerder in cassatie doet zeggen voor antwoord:
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft met zijn op 21 maart 2012 uitgesproken arrest niet om de redenen vermeld in het cassatiemiddel het recht geschonden en/of vormen verzuimd die bij niet-inachtneming tot cassatie leiden. Derhalve wordt geconcludeerd tot verwerping van het door eiseressen tot cassatie ingestelde cassatieberoep en tot veroordeling van eiseressen tot cassatie in de kosten van het cassatieberoep.
VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
Ofschoon de heer [verweerder] zich kan vinden in het dictum van het op 20 maart 2012, onder zaaknummer 200.082.610/01, uitgesproken arrest van het Gerechtshof Amsterdam, kan hij zich niet volledig verenigen met alle rechtsoverwegingen van deze uitspraak. Om die reden stelt hij hierbij, onder aanvoering van het navolgende, incidenteel cassatieberoep in onder de voorwaarde dat één of meer klachten van het principaal cassatiemiddel gegrond wordt bevonden en vernietiging van het aangevallen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 maart 2012 mocht volgen:
Inleiding
1.
In dit geschil staat de vraag centraal of Het Parool onrechtmatig heeft gehandeld jegens de heer [verweerder] door in haar zaterdageditie van 19 september 20091., nog vóór de strafrechtelijke procedure tegen de heer [verweerder] een aanvang had genomen, bij een artikel over de heer [verweerder] — in de subtitel omschreven als moordenaar — een foto af te drukken (met het onderschrift: ‘[verweerder], met het litteken dat hij opliep bij een enorme vechtpartij’), waarop hij wordt getoond vanuit een invalshoek waarbij het litteken aan de linkerkant van zijn gezicht in het oog springt.
2.
Het betreft een niet in opdracht van de heer [verweerder] vervaardigd portret dat openbaar is gemaakt in Het Parool2.. Het gelaat van de heer [verweerder] is op de bewuste krantenpagina van dichtbij afgebeeld, over een breedte en hoogte van drie kolommen3.. Niet alleen in het onderschrift, doch ook in de tekst van het artikel, waarin een beeld wordt geschetst van de persoon van de heer [verweerder], besteedt Het Parool aandacht aan de ‘enorme’ vechtpartij waaraan dit litteken herinnert.
3.
Het bewuste artikel gaat over het leven van de heer [verweerder]. ‘In het artikel wordt een beschrijving gegeven van de persoon van [verweerder], zijn persoonlijke omstandigheden en zijn persoonlijke achtergronden. (…). In het artikel komen aldus onder meer aan de orde: de sympathie van [verweerder] voor een jeugdbende (de Crips), dat [verweerder] een rapper is, zijn levenswijze als (gewezen) dakloze, zijn strafblad vanwege openlijke geweldpleging en mishandeling en de relatie met zijn moeder’, zo overweegt het hof in rov. 3.1.5 van het bestreden arrest4..
4.
Het incidenteel cassatieberoep richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.10 dat voormelde foto van de heer [verweerder] geen ‘details of his private life’ bevat.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Onderdeel I: details of his private life
5.
In rov. 3.10 overweegt het hof het volgende:
‘Ofschoon aan Het Parool c.s. kan worden toegegeven dat de foto geen details of his private life bevat, de zeggingskracht van het artikel versterkt en op zichzelf relevant is, is het hof van oordeel dat met de publicatie van de beeltenis van zijn gezicht bij het artikel inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder]. Hierbij moet worden bedacht dat [verweerder] blijkens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit. De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of de inbreuk, gelet op de vrijheid van meningsuiting van Het Parool c.s. onrechtmatig is jegens [verweerder].’
6.
Door aldus te overwegen en beslissen heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn arrest niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, op grond van de volgende redenen die zo nodig in onderling verband moeten worden beschouwd.
Onderdeel I A
7.
Indien rov. 3.10 van het bestreden arrest aldus moet worden verstaan dat een portretfoto, althans een foto waarop enkel het gelaat van de geportretteerde is afgebeeld, geen ‘details of private life’ van de geportretteerde kan weergeven, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. In dat geval heeft het hof immers miskend dat een foto die enkel een beeltenis biedt van (het gezicht van) de geportretteerde ‘details of private life’ kan bevatten.
8.
Om te beoordelen of Het Parool door publicatie van de portretfoto van de heer [verweerder] bij het krantenartikel inbreuk heeft gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer is het hof onder meer nagegaan of de foto ‘details of his private life bevat’, hetgeen naar het oordeel van het hof niet het geval is.
9.
Indien de openbaarmaking van een portret inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de geportretteerde is in beginsel sprake van een redelijk belang van de geportretteerde in de zin van art. 21 Aw5..
10.
Het privéleven strekt zich uit tot diverse aspecten van de persoonlijke identiteit, waartoe (eerst en bovenal) moet worden gerekend de afbeelding van de persoon6.. Een herkenbaar portret geeft persoonlijke karakteristieken weer van de geportretteerde7.. Het laat identificatie toe. Ook als een foto (zelf) niet meer behelst dan een herkenbare afbeelding (van alleen het gezicht) van de geportretteerde kan dit aspecten van diens identiteit weergeven. Zelfs als het gelaat geheel of gedeeltelijk onherkenbaar is gemaakt, behoeft dit er niet aan in de weg te staan dat sprake is van een portret tegen openbaarmaking waarvan de geportretteerde zich kan verzetten8.. Zoals tussen partijen in confesso is, is de heer [verweerder] in dit geval met de afgedrukte foto herkenbaar in beeld gebracht9..
11.
Een foto behelst niet slechts dan ‘details of private life’ als die foto (zelf, los van haar context) een bijzonder facet van het verdere privéleven van de betrokkene prijsgeeft of blootlegt. Ook in de afbeelding zelf — het portret — kunnen ‘details of private life’ besloten liggen.
Onderdeel I A.I
12.
Indien het hof dit niet heeft miskend is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk waarom, naar het oordeel van het hof, de foto geen ‘details of private life’ weergeeft. De foto beeldt immers het portret van de heer [verweerder] uit (waarop een groot litteken te zien is), en geeft reeds daarmee een wezenlijk persoonlijkheidskenmerk van de heer [verweerder] weer, namelijk zijn gelaat (met zichtbare sporen van een verwonding).
Onderdeel IB
13.
Het hof gaat in rov. 3.10 bovendien uit van een onjuiste rechtsopvatting als het heeft miskend dat voor het antwoord op de vraag of een foto ‘details of private life’ van de geportretteerde bevat, mede gewicht toekomt aan de context van die foto.
14.
De context van de foto is van belang bij de beoordeling of die foto ‘details of private life’ behelst10.. Het kader kan aan een (portret)foto een extra lading verschaffen en daarmee zicht bieden op een facet van het privéleven (zoals ook hier het geval is). Indien het hof dit heeft miskend, en onafhankelijk van de context van de foto heeft beoordeeld of zij ‘details of private life’ bevat, getuigt zijn oordeel (in rov. 3.10) van een onjuiste rechtsopvatting.
Onderdeel I B.I
15.
Indien het hof dit niet heeft miskend, maar van oordeel is dat de foto in dit geval geen ‘details of private life’ van de heer [verweerder] bevat, is 's hofs oordeel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
16.
Binnen de context waarin de foto is geplaatst, zegt die foto het nodige over het privéleven van de heer [verweerder]. Hij wordt op basis van deze foto herkend als degene die een hulpverleenster om het leven heeft gebracht11.. De foto geeft hem, van wie een misdadig verleden wordt beschreven, (voor het grote publiek) een gezicht. De foto is bovendien genomen van de zijde van het gelaat van de heer [verweerder] waarop een groot litteken te zien is, waarvan onderschrift en artikel de oorzaak onthullen: de ‘enorme’ vechtpartij waarvan dit de zichtbare herinnering vormt. Dit litteken onderstreept aldus het opgeroepen beeld.
17.
Reeds met het onderschrift, onthult de foto ‘details of private life’, namelijk deelname aan genoemde ‘enorme’ vechtpartij waarvan zijn gelaat sporen draagt. Dit geldt a fortiori wanneer de foto tevens in samenhang wordt bezien met het krantenartikel, waarin Het Parool (mede) focust op het gewelddadige verleden, de bewuste ‘enorme’ vechtpartij, het litteken en de moord, dus meer in het algemeen op ‘zijn agressieve kanten’12.. De foto, die onderdeel uitmaakt van het artikel13., vormt hiervan een illustratie14.. Het krantenartikel geeft informatie die de persoonlijke levenssfeer van de heer [verweerder] behelst15.. De foto vormt hiervan een uitbeelding. De foto is relevant en vergroot de zeggingskracht van het artikel, aldus het hof16.. De foto kan op haar beurt niet worden losgezien van onderschrift en artikel17.. Het geheel van titel, subkop en artikel geven inkleuring aan de foto. De foto krijgt hierdoor extra betekenis; de foto illustreert ‘in één opslag het gewelddadige verleden van [verweerder]’18.. Het belicht aldus verschillende facetten van het privéleven van de heer [verweerder]. Het oordeel van het hof dat de onderhavige foto geen ‘details of private life’ bevat, is dan ook, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd.
MET CONCLUSIE:
In het principaal cassatieberoep
tot verwerping van het beroep; met veroordeling van Het Parool c.s. in de proceskosten.
In het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
tot vernietiging van het bestreden arrest, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; met veroordeling van Het Parool c.s. in de proceskosten.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑09‑2012
Ook op de internetpagina van Het Parool is deze tekst met foto verschenen.
Vgl. rov. 3.6 van het bestreden arrest.
Vgl. het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2010.
Vgl. ook de weergave van de rechtbank in rov. 4.4 van het vonnis van 29 december 2010.
Vgl. HR 1 juli 1988, NJ 1988,1000 (Vondelpark-arrest).
EHRM 7 februari 2012, appl. no. 40660/08 en 60641/08, rov. 95, 96.
EHRM 7 februari 2012, appl. no. 40660/08 en 60641/08, rov. 95, 96.
Vgl. HR 2 mei 2003, NJ 2004, 80 en HR 30 oktober 1987, NJ 1988, 277.
Vgl. rov. 3.6 van het bestreden arrest.
Vgl. HR 1 juli 1988, NJ 1988,1000 (Vondelpark-arrest) en de noot van L. Wichers Hoeth onder deze uitspraak.
De heer [verweerder] heeft ook op die context gewezen, vgl. bijv. par. 18 en 46 van de dagvaarding.
Vgl. rov. 3.1.5 en 3.9 van het arrest van het hof alsook rov. 4.4. van het vonnis van 29 december 2010.
Vgl. rov. 4.7 van het vonnis van 29 december 2010.
Vgl. rov. 4.4 van het vonnis van 29 december 2010.
Zo heeft de rechtbank — in hoger beroep niet met enige grief bestreden — overwogen in rov. 4.7.
Vgl. rov. 3.10 van het arrest.
Vgl. rov. 4.3 van het vonnis van 29 december 2010, waartegen niet is gegriefd.
Vgl. CvA, nr. 15; MvA, nr. 27, 31 en 34 (laatste zin); pleitnota in hoger beroep van de zijde van Het Parool c.s., nr. 9; tevens dagvaarding in cassatie, p. 11 onder ‘ad (vii)’ met verwijzingen naar de processtukken.
Beroepschrift 20‑06‑2012
Heden, de twintigste juni tweeduizendtwaalf, ten verzoeke van
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HET PAROOL B.V., gevestigd te Amsterdam,
en
- 2.
[rekwirante 2], wonende te [woonplaats],
beiden te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg 57 (2594 AC), gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door hen wordt aangewezen om hen te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie,
[Heb ik, Mandy Vegter, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam op het kantoor van Johannes Cornelis Maria van der Weijden als gerechtsdeurwaarder gevestigd te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan het adres Kon. Wilhelminaplein 3[...]]
AAN
[gerekwireerde], wonende te [woonplaats],
overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploot doende te Amsterdam aan de Banstraat 47 (1071 JX), ten kantore van mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, advocaat, waar de gerekwireerde in vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[mw S. Aladin, aldaar werkzaam;]
AANGEZEGD
dat mijn rekwiranten hierbij beroep in cassatie instellen tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, onder zaaknummer 200.082.610/01 tussen mijn rekwiranten als geïntimeerden en gerekwireerde als appellant ter openbare terechtzitting van 20 maart 2012 uitgesproken.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterend en relaterend als voormeld, de geïnsinueerde voornoemd
GEDAGVAARD
om op vrijdag dertien juli tweeduizendtwaalf, 's ochtends om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, die dan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage,
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
- •
dat van gerekwireerde bij verschijning een griffierecht zal worden geheven en dat dit griffierecht verschuldigd is vanaf zijn verschijning in het geding en binnen vier weken nadien dient te zijn voldaan;
- •
dat dit griffierecht € 302 bedraagt;
- •
dat echter van een persoon die onvermogend is, een griffierecht van € 302 wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet,
met dien verstande dat als gevolg van inmiddels van kracht geworden wijzigingen van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e van die wet wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 3 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
- •
dat indien gerekwireerde in het geding verschijnt door advocaat te stellen, maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, op de voet van art. 139 Rv tegen hem (alsnog) verstek zal worden verleend en ingevolge art. 411 lid 1 Rv zijn recht om in cassatie te komen vervalt,
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Het Hof heeft het recht geschonden en/of het vormvereiste van een toereikende motivering verzuimd doordat het Hof heeft geoordeeld als vermeld in het bestreden arrest, en op grond van het daar overwogene heeft beslist en recht gedaan als overigens vermeld in het hier als ingelast te beschouwen arrest waarvan beroep, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen.
Algemene inleiding
[gerekwireerde] heeft een medewerkster van de hulpverleningsinstantie voor dakloze jongeren waar hij verbleef met messteken om het leven gebracht.1. Hij heeft twee andere medewerksters zwaar verwond met messteken. [gerekwireerde] is door de rechtbank veroordeeld tot 16 jaar gevangenisstraf. In hoger beroep is [gerekwireerde] veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf plus tbs met dwangverpleging wegens doodslag, dubbele poging tot doodslag en overtreding van de Wet wapens en munitie.2.
In de onderhavige civiele zaak heeft het Hof aan [gerekwireerde] € 1.500 smartengeld toegekend omdat in Het Parool een foto van hem is geplaatst. De foto is een still uit een documentaire over [gerekwireerde], anderhalf jaar voor de doodslag op de hulpverleenster gemaakt met zijn volledige medewerking. In die documentaire vertelt [gerekwireerde] over zijn sympathie voor een jeugdbende, zijn levenswijze als (gewezen) dakloze en zijn strafblad vanwege openlijke geweldpleging. De documentaire is tweemaal op de Nederlandse televisie vertoond en was ten tijde van de publicatie in Het Parool nog te bekijken op internet. De foto uit de documentaire is geplaatst bij een artikel, gepubliceerd kort voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, waarin aandacht is besteed aan het feit dat de verdachte in die strafzaak (de achternaam van [gerekwireerde] wordt in het artikel niet genoemd) de hoofdpersoon is in een documentaire met de hiervoor samengevatte inhoud.
Volgens het Hof is de persoon van [gerekwireerde] in het artikel — in woord en beeld — op betrekkelijk zakelijke wijze beschreven en is die beschrijving voor het publiek relevant omdat daarmee een verband wordt gelegd tussen de persoon van [gerekwireerde] en zijn persoonlijke omstandigheden en achtergronden zoals die naar voren komen in de documentaire enerzijds en de aard en de ernst van het geweldsmisdrijf waarvan hij werd verdacht anderzijds. De foto bevat voorts volgens het Hof geen details of his private life en versterkt de zeggingskracht van het artikel.
Desalniettemin oordeelt het Hof dat de publicatie van de foto onrechtmatig is, omdat, kort gezegd, Het Parool ook een minder herkenbaar portret van [gerekwireerde] had kunnen publiceren en [gerekwireerde] door zijn medewerking aan de documentaire (en aan een op Youtube gepubliceerde rapclip ter nagedachtenis aan een vermoorde rapper waarin [gerekwireerde] eveneens herkenbaar te zien is), niet een zodanig publiek figuur is geworden dat hij moet dulden dat zijn herkenbare portret bij het artikel werd geplaatst. Dat thans nog portretten van [gerekwireerde] op Internet kunnen worden gevonden (afkomstig uit de documentaire en de rapclip), kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat de in Het Parool gepubliceerde foto in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kon worden. De vrijheid van meningsuiting van Het Parool weegt hier niet tegen op, aldus het Hof.
Volgens het Hof rechtvaardigt de publicatie van de foto veroordeling van Het Parool en haar hoofdredacteur [rekwirante 2] tot betaling van een immateriële schadevergoeding, die het Hof billijkheidshalve vaststelt op € 1.500.
Het Parool en [rekwirante 2] (hierna samen: Het Parool c.s.) menen dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd of zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, met name doordat uit de motivering van het Hof niet blijkt dat hij de afweging tussen de botsende grondrechten van partijen heeft gemaakt op grond van alle (aangevoerde) relevante omstandigheden van het geval. Het Parool en [rekwirante 2] vrezen bovendien dat van het arrest van het Hof een verkeerde precedentwerking uit kan gaan voor de wijze waarop in de feitenrechtspraak zal worden omgegaan met de publicatie van foto's in nieuwsmedia, met name nu het Hof zijn oordeel vrijwel volledig lijkt te steunen op zijn oordeel dat [gerekwireerde] door de documentaire en de videoclip niet een zodanig publiek figuur geworden is dat hij de publicatie van zijn herkenbare portret moet dulden.
Daarom stellen Het Parool c.s. dit cassatieberoep in.
1. Onderdeel 1 — Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
Inleiding
In r.o. 3.10 overweegt het Hof dat ofschoon aan Het Parool c.s. kan worden toegegeven dat de foto geen details of his [= [gerekwireerde]'s — adv.] private life bevat, de zeggingskracht van het artikel versterkt en op zichzelf relevant is, het Hof van oordeel is dat met de publicatie van de beeltenis van zijn gezicht bij het artikel inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gerekwireerde]. Hierbij moet worden bedacht, zo vervolgt het Hof, dat [gerekwireerde] blijkens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit.
Deze oordelen geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
1.1
Het Hof heeft miskend dat de publicatie van een foto die geen details van iemands privéleven (‘details of his private life’) bevat, geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Dat geldt ook voor de publicatie van een foto bij een artikel waaruit blijkt dat de geportretteerde wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit, indien die foto geen details van het privéleven van de geportretteerde bevat.3.
1.2
Althans is 's Hofs oordeel dat met de publicatie van de beeltenis van het gezicht van [gerekwireerde] inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gerekwireerde], onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere toelichting, die nu ontbreekt, is immers onbegrijpelijk waarom de publicatie van een beeltenis die naar 's Hofs oordeel geen details van het privéleven van [gerekwireerde] bevat, tóch inbreuk maakt op diens persoonlijke levenssfeer.4. De enkele omstandigheid dat [gerekwireerde] blijkens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit, is, nu de foto naar 's Hofs vaststelling geen details van het privéleven van [gerekwireerde] bevat, in elk geval onvoldoende om zulks aan te nemen.
1.3
Althans heeft het Hof miskend dat art. 8 EVRM geen bescherming biedt tegen de voorzienbare gevolgen van eigen handelingen, zoals het plegen van een (zeer ernstig) strafbaar feit, althans dat zulks geldt in een geval als het onderhavige, waarin de partij die zich op art. 8 EVRM beroept een (zeer ernstig) strafbaar feit heeft gepleegd bestaande uit het doden van een medewerkster van een hulpverleningsinstantie voor dakloze jongeren,5. terwijl betrokkene zich eerder vrijwillig heeft laten portretteren in een documentaire waarin hij vertelt over zijn sympathie voor een jeugdbende en zijn levenswijze als (gewezen) dakloze, en terwijl de beweerde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bestaat uit het tonen van een foto die afkomstig is uit diezelfde — op internet voor iedereen te bekijken — documentaire in het kader van verslaggeving over het voornoemde (zeer ernstige) strafbare feit. Heeft het Hof dit niet miskend, dan is zijn oordeel, zonder nadere toelichting, die nu ontbreekt, onbegrijpelijk, omdat dan niet valt in te zien waarom art. 8 EVRM in het onderhavige geval wel van toepassing is.
2. Onderdeel 2 — afweging van grondrechten
Inleiding
In r.o. 3.11–3.13 oordeelt het Hof dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gerekwireerde], volgens het Hof gelegen in het publiceren van de foto bij het artikel in Het Parool (r.o. 3.10), onrechtmatig is jegens [gerekwireerde] en dat [gerekwireerde] de publicatie van het herkenbare portret bij het artikel niet hoeft te dulden (r.o. 3.11). De vrijheid die het Parool c.s. in beginsel hebben om naar eigen inzicht te bepalen op welke wijze zij een nieuwswaardig feit onder de aandacht van het publiek willen brengen, gaat niet zover dat het hun in de concrete omstandigheden van deze zaak vrijstond een herkenbaar portret van [gerekwireerde] bij het artikel te plaatsen (r.o. 3.12). ‘Alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien’, is het Hof van oordeel dat het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting (r.o. 3.13).
Het Hof grondt deze oordelen op de volgende omstandigheden:
- (a)
Zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel, hadden het Parool c.s. een minder herkenbaar portret van [gerekwireerde] kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen (r.o. 3.11 en 3.12).
- (b)
De omstandigheid dat [gerekwireerde] in 2007 actief heeft meegewerkt aan de documentaire die in november 2007 en juni 2008 op televisie is uitgezonden en tot eind 2009 op internet viel te bekijken, rechtvaardigt niet het plaatsen van een herkenbaar portret bij het artikel over die documentaire en de aanstaande strafzaak. Door zijn medewerking aan die documentaire (en aan de op Youtube gepubliceerde rapclip) is [gerekwireerde] niet een zodanig publiek figuur geworden dat hij daardoor moet dulden dat zijn herkenbare portret werd gepubliceerd bij het artikel, ‘te minder’ omdat hij daardoor herkenbaar in verband werd gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit (r.o. 3.12).
- (c)
Dat thans nog portretten van [gerekwireerde] op internet kunnen worden gevonden (afkomstig uit de documentaire en de rapclip), kan niet tot een ander oordeel leiden. Van belang is dat Het Parool c.s. destijds een foto hebben gepubliceerd in de krant, die — anders dan bij het gebruikmaken van internet — in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kon worden (r.o. 3.12).
Deze oordelen geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
2.1
De onderhavige zaak kenmerkt zich door de volgende omstandigheden.
- A.
In een documentaire van de publieke omroep — over ‘jongeren die radicale keuzes in hun leven maken en lijken te gedijen in het zich afzetten tegen onze samenleving. Wat beweegt hen, wat zit erachter en hoe gevaarlijk zijn ze?’ — spreekt de hoofdpersoon ([gerekwireerde]) over zijn sympathie voor een jeugdbende, zijn levenswijze als (gewezen) dakloze en zijn strafblad vanwege openlijke geweldpleging en mishandeling. De hoofdpersoon, die vrijwillig medewerking heeft verleend aan de documentaire, is volledig herkenbaar in beeld.
- B.
De documentaire is tweemaal uitgezonden op nationale televisie. De documentaire is bovendien te bekijken op een algemeen toegankelijke website (www.uitzendinggemist.nl).
- C.
De hoofdpersoon wordt ruim anderhalf jaar later vervolgd voor moord en dubbele poging tot moord op hulpverleensters van een hulpverleningscentrum voor dakloze jongeren.
- D.
Een krant (Het Parool) publiceert een artikel over het feit dat de verdachte van de moord en dubbele poging tot moord hoofdpersoon is in de documentaire. In dat artikel wordt (op betrekkelijk zakelijke wijze) de persoon van de hoofdpersoon van de documentaire wordt beschreven, op een wijze die relevant is omdat daarmee een verband wordt gelegd tussen de persoon van de hoofdpersoon en zijn persoonlijke omstandigheden en achtergronden zoals die naar voren komen in de documentaire enerzijds en de aard en de ernst van het geweldsmisdrijf waarvan hij wordt verdacht anderzijds.
- E.
Bij het artikel over de documentaire is een foto afgedrukt. De foto is een still uit de documentaire, waarop de hoofdpersoon herkenbaar is te zien.
- F.
De hoofdpersoon verzet zich tegen publicatie van de herkenbare foto met een beroep op zijn recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer; de krant beroept zich op haar vrijheid van meningsuiting.
Op zichzelf terecht heeft het Hof in r.o. 3.6–3.7 vooropgesteld dat indien sprake is, zoals volgens het Hof in de onderhavige zaak, van twee botsende grondrechten (het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer van [gerekwireerde] en het recht op vrijheid van meningsuiting van Het Parool c.s.), dat dan het antwoord op de vraag welke van de twee rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Desalniettemin heeft het Hof, blijkens de in de inleiding op dit onderdeel onder (a)-(c) aangehaalde overwegingen van het Hof in r.o. 3.11–3.13, ten onrechte geen afweging gemaakt van alle omstandigheden die in het onderhavige geval ter zake dienend zijn. In een geval als het onderhavige — dat zich kenmerkt door de hiervoor aangehaalde omstandigheden A tot en met F — zijn immers (veel) meer omstandigheden ter zake dienend dan de omstandigheden die het Hof in zijn afweging heeft betrokken. In het bijzonder zijn in een geval als het onderhavige (in beginsel en onder meer) omstandigheden als de volgende ter zake dienend:
- (i)
de mate waarin de foto en/of de publicatie bijdraagt aan een debat over een onderwerp van algemeen belang;
- (ii)
de rol of functie van de geportretteerde en de aard van zijn gedragingen die het onderwerp van de foto en/of publicatie vormen;
- (iii)
eerdere gedragingen van de geportretteerde en of de foto en/of de bijbehorende informatie al eerder is gepubliceerd;
- (iv)
de wijze waarop de foto of de publicatie zijn gepubliceerd en de wijze waarop de geportretteerde op de foto is weergegeven;
- (v)
de context en de omstandigheden waarin de foto is genomen;
Nu het bovendien gaat om de foto van iemand die blijkens de publicatie verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit, zijn, in aanvulling op de hierboven reeds genoemde omstandigheden, ook (in beginsel en onder meer) omstandigheden als de volgende (die deels overlappen met en/of invulling geven aan de hierboven reeds genoemde omstandigheden) ter zake dienend:
- (vi)
de aard en ernst van het strafbare feit waarvan de geportretteerde verdacht wordt;
- (vii)
het verband tussen de foto en de inhoud van de publicatie;
- (viii)
de volledigheid en juistheid van de begeleidende tekst;
- (ix)
het tijdsverloop tussen het strafbare feit en de publicatie.
Nu het Hof zijn oordeel dat het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, slechts heeft gebaseerd op de in de inleiding op dit onderdeel onder (a)-(c) geparafraseerde overwegingen in r.o. 3.11–3.13, en niet op alle ter zake dienende omstandigheden van het onderhavige geval, is het Hof uitgegaan van een onjuiste toetsingsmaatstaf.
2.2
Althans getuigt 's Hofs oordeel dat het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, van een onjuiste rechtsopvatting of is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het Hof heeft hetzij miskend dat onder de ter zake dienende omstandigheden van het onderhavige geval (in onderlinge samenhang beschouwd) de vrijheid van meningsuiting van Het Parool c.s. moet prevaleren boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [gerekwireerde], hetzij zijn andersluidende oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het Parool c.s. hebben in dit kader immers, enigszins samengevat, het volgende betoogd:
Ad (i)6. (de mate waarin de foto en/of de publicatie bijdraagt aan een debat over een onderwerp van algemeen belang):
- •
De aanleiding voor publicatie van het portret was gelegen in de ontdekking van de NPS-documentaire. Dat een verdachte van moord de hoofdrol blijkt te spelen in een aan hem gewijde documentaire waarin hij open en bloot vertelt over zijn criminele achtergrond, is zeer nieuwswaardig. Dit geldt temeer nu het onderwerp van de documentaire het dwepen met criminaliteit was en de vraag of dat stoerdoenerij is, of echt een gevaar voor de samenleving, welke vraag door de door [gerekwireerde] gepleegde misdaad wordt beantwoord;7.
- •
Dat het slachtoffer van de door [gerekwireerde] gepleegde misdaad iemand was die hem probeerde te helpen iets van zijn leven te maken, is zeer nieuwswaardig;8.
- •
De strafbare feiten waarvan [gerekwireerde] werd verdacht en waarvoor hij is veroordeeld, hebben de samenleving ernstig geschokt en hebben in sterke mate de aandacht van het publiek en het nieuws getrokken. De drie hulpverleensters zijn één voor één neergestoken. Het slachtoffer is het eerste dodelijke slachtoffer in de jeugdhulpverlening.9.
Ad (ii) (de rol of functie van de geportretteerde en de aard van zijn gedragingen die het onderwerp van de foto en/of publicatie vormen) en (iii) (eerdere gedragingen van de geportretteerde en of de foto en/of de bijbehorende informatie al eerder is gepubliceerd):
- •
[gerekwireerde] heeft zelf eerder de publiciteit gezocht door mee te werken aan de televisiedocumentaire waarin hij te koop loopt met zijn criminele achtergrond en zijn gang-lidmaatschap, waarin hij uitspraken doet als ‘Ontkennen is het beste als je niet vast wil zitten’, waarin hij herkenbaar in beeld komt;10.
- •
[gerekwireerde] heeft zelf eerder de publiciteit gezocht door mee te werken aan een rapclip ter ere van een vermoorde rapper waarin hij herkenbaar in beeld komt. Het is bovendien publiekelijk bekend dat [gerekwireerde] voorkomt in die video, zoals onder meer blijkt uit de commentaren onder de video op Youtube, en uit de berichtgeving rondom de Spirit-zaak door AT5 en misdaadjournalist.nl;11.
- •
De documentaire was ten tijde van de litigieuze publicatie en nog lang daarna voor iedereen online te bekijken;12.
- •
Op internet staan, ook nu de documentaire offline is gehaald, verschillende portretten van [gerekwireerde], afkomstig uit de documentaire en de rapclip, die verschillen van het door Het Parool gebruikte portret;13.
Ad (iv) (de wijze waarop de foto of de publicatie zijn gepubliceerd en de wijze waarop de geportretteerde op de foto is weergegeven):
- •
De foto toont [gerekwireerde] op normale wijze; niet intiem, niet denigrerend, niet in a state of reduced self control, niet in een compromitterende pose, en toont geen details van het privéleven van [gerekwireerde];14.
- •
Het begeleidende artikel is zakelijk, niet sensatiezoekend of neerbuigend, en vermeldt de achternaam van [gerekwireerde] niet;15.
Ad (v) (de context en de omstandigheden waarin de foto is genomen):
- •
De foto is een still uit de documentaire waarin [gerekwireerde] de hoofdrol speelt en waaraan hij vrijwillig heeft meegewerkt. De foto is dus met toestemming gemaakt en gepubliceerd, met nationaal bereik op de Nederlandse televisie en op internet.16.
Ad (vi) (de aard en ernst van het strafbare feit waarvan de geportretteerde verdacht wordt):
- •
Het slachtoffer van de door [gerekwireerde] gepleegde misdaad was een hulpverleenster, die hem probeerde te helpen iets van zijn leven te maken;17.
- •
De strafbare feiten waarvan [gerekwireerde] werd verdacht en waarvoor hij is veroordeeld, hebben de samenleving ernstig geschokt. De drie hulpverleensters zijn één voor één neergestoken. Het slachtoffer is het eerste dodelijke slachtoffer in de jeugdhulpverlening.18.
- •
[gerekwireerde] is door de rechtbank veroordeeld tot 16 jaar cel.19.
Ad (vii) (het verband tussen de foto en de inhoud van de publicatie):
- •
De foto vergroot de zeggingskracht van het bericht en daarmee de nieuws- en informatiewaarde van de berichtgeving over de steekpartij.20.
- •
De foto toont het litteken op het gezicht van [gerekwireerde]. In het artikel staat vermeldt dat [gerekwireerde] dit litteken, zoals hij ook uit eigen beweging in de documentaire vertelt, heeft overgehouden aan de geweldpleging waarvoor hij in 2005 is veroordeeld. Het litteken illustreert in één oogopslag het gewelddadige verleden van [gerekwireerde]. Dat verleden is het onderwerp van de documentaire en is relevant voor zowel de misdaad waarvoor hij nu is veroordeeld, als voor de vraag of die daad voorkomen had kunnen worden.21.
Ad (viii) (de volledigheid en juistheid van de begeleidende tekst):
- •
Het artikel vermeldt [gerekwireerde] als verdachte, niet als veroordeelde.22.
- •
Het artikel bevat slechts feitelijke mededelingen en geen onnodig grievende uitlatingen.23.
Ad (ix) (het tijdsverloop tussen het strafbare feit en de publicatie):
- •
Het Parool publiceerde de foto van [gerekwireerde] reeds bij aanvang van de rechtszaak tegen hem en slechts enkele weken nadat de misdaad plaatsvond, op een moment dat de aandacht voor de zaak op zijn hoogtepunt was.24.
Van de voorgaande, door Het Parool c.s. aangevoerde omstandigheden is de juistheid door het Hof in het midden gelaten, zodat daarvan in cassatie (zo nodig veronderstellenderwijs) moet worden uitgegaan. Het Hof heeft bovendien in r.o. 3.9 en — in het kader van de voorvraag óf er sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer — in r.o. 3.10 vastgesteld:
- •
De beschrijving van de persoon van [gerekwireerde] in het artikel — in woord en beeld — vindt plaats op betrekkelijk zakelijke wijze.
- •
Die beschrijving is relevant omdat daarmee een verband wordt gelegd tussen de persoon van [gerekwireerde] en zijn persoonlijke omstandigheden en achtergronden zoals die naar voren komen in de documentaire enerzijds en de aard en de ernst van het geweldsmisdrijf waarvan hij wordt verdacht anderzijds.
- •
De foto bevat geen details of [[gerekwireerde]'s] private life.
- •
De foto versterkt de zeggingskracht van het artikel.
- •
De foto is op zichzelf relevant.
Het Hof heeft met zijn oordeel dat het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting miskend dat de hiervoor onder ad (i)-ad (ix) opgesomde omstandigheden en de hiervoor aangehaalde omstandigheden uit r.o. 3.9 en 3.10, in onderlinge samenhang beschouwd, wel degelijk (behoren te) leiden tot de conclusie dat het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting zwaarder weegt dan het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Zulks geldt ook indien naast die omstandigheden de in de inleiding op dit onderdeel onder (a)-(c) aangehaalde omstandigheden uit r.o. 3.11–3.13 (kort gezegd: een foto met een balkje had minder inbreuk gemaakt, [gerekwireerde] was door zijn medewerking aan de documentaire nog geen publiek figuur, de foto in Het Parool kon in één oogopslag en zonder verdere handelingen worden waargenomen) in de afweging worden betrokken.
2.3
Althans heeft het Hof onvoldoende gemotiveerd waarom de in onderdeel 2.2 onder ad (i)-ad (ix) opgesomde omstandigheden en de daarna aangehaalde omstandigheden uit r.o. 3.9 en 3.10 in dit geval niet tot de conclusie leiden dat het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting zwaarder weegt dan het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Zonder nadere motivering, die nu ontbreekt, is immers onbegrijpelijk dat onder de hiervoor onder ad (i)-ad (ix) opgesomde omstandigheden en de hiervoor aangehaalde omstandigheden uit r.o. 3.9 en 3.10 het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dat het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting. De enkele motivering van het Hof (r.o. 3.11–3.13) dat, kort gezegd, een foto met een balkje minder inbreuk had gemaakt, [gerekwireerde] door zijn medewerking aan de documentaire nog geen publiek figuur was en de foto in Het Parool in één oogopslag en zonder verdere handelingen kon worden waargenomen, is, reeds op zichzelf beschouwd maar in elk geval tegen de achtergrond van de door Het Parool c.s. aangevoerde omstandigheden en de door het Hof in r.o. 3.9–3.10 vastgestelde omstandigheden, in elk geval onvoldoende om de conclusie waartoe het Hof is gekomen, te kunnen dragen.
2.4
In elk geval is 's Hofs oordeel dat het recht van [gerekwireerde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting onvoldoende gemotiveerd, nu het Hof aan de in onderdeel 2.2 onder ad (i)-ad (ix) opgesomde omstandigheden en de daarna aangehaalde omstandigheden uit r.o. 3.9 en 3.10 geen kenbare aandacht heeft besteed bij zijn afweging van de grondrechten van partijen.25.
2.5
In het bijzonder, althans in elk geval, geeft het in de inleiding op dit onderdeel aangehaalde, aldaar met (b) aangeduide, oordeel van het Hof in r.o. 3.12 blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft miskend dat een persoon niet slechts eerder een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer door publicatie van zijn foto hoeft te dulden naarmate hij meer een publiek figuur is (in de zin van een (voldoende) ‘bekende Nederlander’), maar dat dat ook geldt onder andere omstandigheden, zoals wanneer zijn eigen handelen (in het openbaar) voorafgaand aan de litigieuze publicatie zulks rechtvaardigt. Toegepast op het onderhavige geval, geldt dat de omstandigheid dat [gerekwireerde] heeft meegewerkt aan de (tweemaal op televisie vertoonde en online beschikbare) documentaire over zijn strafrechtelijk relevante verleden (en aan de rapclip), in combinatie met het feit dat [gerekwireerde] een hulpverleenster heeft doodgestoken en twee hulpverleensters ernstig heeft verwond, de gerechtvaardigde verwachting die hij kon hebben ten aanzien van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer heeft verminderd.
De bedoelde rechtsopvatting van het Hof in r.o. 3.12 komt bovendien neer op een absoluut verbod op het publiceren van een herkenbare foto van een verdachte van een strafbaar feit indien die verdachte geen publiek figuur is, wat (in die absolute zin) reeds op zichzelf onhoudbaar is in het licht van art. 10 EVRM.
2.6
's Hofs oordeel in r.o. 3.12 dat het feit dat thans nog portretten van [gerekwireerde] op internet kunnen worden gevonden, niet tot een ander oordeel kan leiden (Het Parool c.s. begrijpen: dan dat [gerekwireerde] publicatie van de foto in Het Parool niet hoefde te duiden en/of dat een minder herkenbaar portret de aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer had kunnen beperken), omdat het Parool c.s. destijds een foto hebben gepubliceerd in de krant, die — anders dan bij het gebruikmaken van internet — in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kon worden, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is onvoldoende gemotiveerd.
Het Hof heeft miskend dat het feit dat de omstandigheid dat — herkenbare — portretten van de geportretteerde op internet kunnen worden gevonden, wel degelijk afdoet, althans kan afdoen aan het inbreukbeperkende effect dat publicatie van een minder herkenbaar portret in de krant zou hebben gehad; naarmate een herkenbaar portret reeds op tal van plaatsen op internet gepubliceerd en vindbaar is, maakt het voor de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een nieuw portret immers minder uit of het nieuwe portret minder herkenbaar is gemaakt of niet.
Tevens heeft het Hof miskend dat publicatie van een herkenbare foto in een dagblad in het algemeen een minder verstrekkende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert dan publicatie van een herkenbare foto op internet. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de publicatie van een foto op internet in beginsel verstrekkender is dan publicatie van die foto in een dagblad, omdat een op internet gepubliceerde foto in beginsel voor onbeperkte tijd zichtbaar en vindbaar kan blijven en niet meer eenvoudig te verwijderen is, mede doordat de foto door andere websites (buiten de macht van de oorspronkelijk publicerende partij) kan worden overgenomen en doordat op internet digitaal kan worden gezocht op zoektermen die met de foto verband houden. Een papieren exemplaar van een dagblad wordt daarentegen in de regel niet (veel) langer dan een dag bewaard en is niet met hetzelfde gemak doorzoekbaar. Heeft het Hof dat niet miskend, dan heeft het onvoldoende gemotiveerd waarom zulks in het onderhavige geval anders zou zijn.
2.7
Voorts geven de oordelen dat Het Parool c.s. ‘immers’ een minder herkenbaar portret van [gerekwireerde] hadden kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel (r.o. 3.11) en dat een minder herkenbaar portret de aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [gerekwireerde] had kunnen beperken zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel (r.o. 3.12) blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover — en daar lijkt onder meer het woord ‘immers’ op te duiden — daarin het oordeel besloten ligt dat het maken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in elk geval niet toegestaan is indien een geringere inbreuk (zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel) ook mogelijk is. Een dergelijk subsidiariteitsvereiste vindt in deze context geen steun in het recht. Relevant, althans doorslaggevend bij botsende grondrechten als in het onderhavige geval is niet of een geringere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ook mogelijk was geweest, maar of de daadwerkelijke gemaakte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd wordt, alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in ogenschouw nemend, door de vrijheid van meningsuiting van degene die die inbreuk heeft gemaakt.
2.8
Ten slotte is 's Hofs overweging dat Het Parool c.s. een minder herkenbaar portret van [gerekwireerde] hadden kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel (r.o. 3.11, herhaald in 3.12), zonder nadere toelichting, die nu ontbreekt, onbegrijpelijk. Het Hof heeft immers in r.o. 3.10 juist vastgesteld dat de foto (met daarop een herkenbare [gerekwireerde]) de zeggingskracht van het artikel versterkt. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat een portret waarop [gerekwireerde] onherkenbaar, althans minder herkenbaar door bijvoorbeeld een balkje over zijn ogen, is afgebeeld, de zeggingskracht van het artikel in dezelfde, althans vergelijkbare mate zou versterken.
2.9
Gegrondbevinding van een of meer van de voorgaande klachten van dit onderdeel vitieert ook de overwegingen van het Hof in r.o. 3.13 dat de grieven II tot en met VII ‘in zoverre’ slagen, dat er geen stellingen uit de eerste aanleg onbesproken zijn gebleven die tot een ander oordeel moeten leiden, dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, en de oordelen in r.o. 3.14 op grond waarvan aan [gerekwireerde] immateriële schadevergoeding wordt toegekend en het beroep op eigen schuld wordt verworpen.
3. Onderdeel 3 — Immateriële schadevergoeding
Inleiding
In r.o. 3.14 overweegt het Hof dat [gerekwireerde] door het plaatsen van het herkenbare portret bij het artikel in zijn persoon is aangetast, dat dit een immateriële schadevergoeding rechtvaardigt en dat het Hof deze billijkheidshalve vaststelt op € 1.500. Het beroep van Het Parool c.s. op eigen schuld van [gerekwireerde] strandt, aldus het Hof, omdat daarvoor geldt wat onder 3.12 is overwogen en omdat niet valt in te zien dat de aantasting in de persoon van [gerekwireerde] minder was geweest als hij direct tegen de publicatie was opgetreden en niet pas ruim drie maanden later.
Deze oordelen geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn onvoldoende gemotiveerd.
Klachten
3.1
Ten onrechte oordeelt het Hof dat [gerekwireerde] door het plaatsen van het herkenbare portret bij het artikel in zijn persoon is aangetast en dat dit een immateriële schadevergoeding rechtvaardigt. Het Hof heeft miskend dat voor het toekennen van immateriële schadevergoeding wegens aantasting in de persoon vereist is dat door die aantasting nadeel is geleden.
3.2
Heeft het Hof het onder 3.1 gestelde niet miskend, dan heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, doordat het geen aandacht heeft besteed aan de verweren die Het Parool c.s. hebben aangevoerd ten aanzien van het bestaan van nadeel bij [gerekwireerde], althans ten aanzien van het ontbreken van causaliteit en/of toerekenbaarheid van dit nadeel aan Het Parool c.s. Het Parool c.s. hebben immers aangevoerd:
- •
Voor zover [gerekwireerde] als gevolg van het artikel in de gevangenis wordt getreiterd door gevangenisbewaarders, wat Het Parool c.s. betwisten, is dat klachtwaardig en verwijtbaar (toerekenbaar) aan die bewaarders, niet aan Het Parool c.s. Het Parool c.s. betwist bovendien dat gevangenisbewaarders niet weten waarvoor iemand vast zit en dat de publicatie in het Parool dat zou hebben veranderd.26.
- •
Het Parool c.s. betwist dat [gerekwireerde] wordt getreiterd door medegevangenen en dat zij het artikel in Het Parool hebben gelezen. Als iemand vastzit voor een geruchtmakende zaak als deze, dan zal dat nieuws zich bovendien snel door de gevangenis verspreiden.27.
- •
Bovendien weten zijn medegevangenen dat hij verdacht is van of veroordeeld is voor een misdaad (anders zou hij immers niet in de gevangenis zitten), terwijl uit het artikel niet blijkt dat [gerekwireerde] bijvoorbeeld verdacht wordt van een misdrijf als kindermisbruik, of een andere misdaad die misschien wel kan leiden tot vervelende situaties met medegedetineerden.28.
- •
De achternaam van [gerekwireerde] is niet genoemd in het artikel. Daardoor, en doordat hij sowieso in de praktijk zijn verleden niet (geheel) zal kunnen verzwijgen tegenover potentiële werkgevers, ontbreekt causaal verband met de publicatie van de foto.29.
Het Hof heeft ten onrechte deze essentiële verweren van Het Parool c.s. niet zijn oordeel betrokken, althans onvoldoende gemotiveerd waarom het deze verweren heeft verworpen. Gelet op de hierboven weergegeven betwistingen en verweren van Het Parool c.s. tegen de stellingen van [gerekwireerde] had het Hof niet, althans niet zonder nadere motivering, die nu ontbreekt, van de juistheid van de stellingen van [gerekwireerde] mogen uitgaan.
En op grond van dit middel
te horen eisen dat de Hoge Raad het arrest waarvan beroep vernietigt met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, [€ 76,17]
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑06‑2012
Aldus het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2010, LJN BM8472, productie 1 zijdens Het Parool c.s.
Hof Amsterdam 12 juni 2012, LJN BW8075. Het arrest in de strafzaak is gewezen na het wijzen van het in deze civiele zaak in cassatie bestreden arrest en maakt daardoor geen deel uit van de gedingstukken.
Zie onder meer § 22 MvA.
Zie onder meer § 22 MvA.
Dat [gerekwireerde] dit feit heeft gepleegd en dat ook heeft bekend, is door Het Parool c.s. meermalen gesteld (zie bijvoorbeeld CvA § 2) en is door [gerekwireerde] niet betwist. Het mag ook als vaststaand worden aangenomen nu [gerekwireerde] hiervoor in twee instanties is veroordeeld, en uit die uitspraken ook blijkt dat hij de steekpartij op de drie hulpverleensters heeft bekend. Dat is bovendien in overeenstemming met de uitlatingen van zijn strafadvocaat die zijn weergegeven in het artikel in Het Parool.
De nummering wijst terug naar de omstandigheden (gezichtspunten) genoemd in onderdeel 2.1.
CvA § 21, 32–35; MvA § 29; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 16.
Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 16.
CvA § 35, 42; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 2 onder a en b.
CvA § 23–25, 44; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 2 onder c; MvA § 23, 31; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 9, 16.
CvA § 24, 31, 39; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 2 onder F; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 16.
CvA § 30, 36–41; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 2 onder d; MvA § 39–40; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 9, 16.
Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 2 onder e; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 16.
CvA § 44; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 2 onder g; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 11, 16.
Cva § 44; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 16.
CvA § 23, 24; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 11.
CvA § 42; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 16.
CvA § 35, 42
CvA § 2; productie 1 bij CvA.
CvA § 14.
CvA § 15; MvA § 27; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 9.
CvA § 44.
CvA § 44.
CvA § 19; Pleitaantekeningen mr. J.P. van den Brink, § 16.
Met uitzondering van de onder Ad (III) genoemde omstandigheid dat ook thans nog portretten van [gerekwireerde] op Internet te vinden zijn. Zie daarover ook onderdeel 2.6 hierna.
CvA § 48; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink § 9.
CvA § 48; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink § 9.
CvA § 48.
CvA § 49; Comparitieaantekeningen mr. J.P. van den Brink § 10.