Rb. Amsterdam, 21-06-2010, nr. 13/528423-09 (PROMIS)
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8472, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
21-06-2010
- Zaaknummer
13/528423-09 (PROMIS)
- LJN
BM8472
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8472, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 21‑06‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8075, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Verdacht wordt veroordeeld voor – onder meer – het steken van drie hulpverleensters. Een van hen is ten gevolge van dat steken overleden. De rechtbank vindt niet bewezen dat sprake is van moord en pogingen tot moord op deze hulpverleensters. De reden hiervoor is dat er geen bewijs is dat verdachte met de voor een bewezenverklaring van moord vereiste voorbedachten rade heeft gehandeld. Wel wordt verdachte veroordeeld voor doodslag en twee pogingen tot doodslag. Ook vindt de rechtbank bewezen dat hij in 2008 zijn toenmalige vriendin heeft mishandeld en dat hij in 2009 in strijd met de wet een wapen voorhanden had. Er is geen wettelijke mogelijkheid de gevorderde TBS met dwangverpleging op te leggen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528423-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 21 juni 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op [geboortedatum] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in P.I. Flevoland, het Huis van Bewaring "Almere Binnen" te Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2010; op die datum is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen. Hieraan zijn zogeheten 'pro forma-zittingen' voorafgegaan op 24 september 2009, 17 december 2009 en op 16 maart 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E.J. van Tilburg en van wat door de raadsman van verdachte mr. J.P. Plasman, en
door de verdachte is gezegd.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging van 8 juni 2010, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) die [persoon 1] in de hals, in elk geval in het lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 2] en/of [persoon 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in de rug en/of nek en/of hals en/of (linker)borst, in elk geval in het lichaam, van die [persoon 2] en/of in de nek en/of schouder, in elk geval in het lichaam, van [persoon 3] heeft gestoken en/of gesneden;
- 3.
hij op of omstreeks 15 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met inscriptie "X-treme"), waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
- 4.
hij op of omstreeks 01 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 4] eenmaal of meermalen aan de haren heeft gerukt en/of (door het huis) getrokken, waardoor voornoemde [persoon 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.
De feiten
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten af.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde:
Verdachte heeft vanaf 18 mei 2009 gewoond bij de Stichting Spirit in het Poortgebouw aan de Weesperzijde 110 te Amsterdam. Omdat de samenwerking met zijn begeleidster [persoon 3] op momenten niet goed gaat, vindt op 15 juni 2009 in datzelfde Poortgebouw een gesprek plaats tussen verdachte en twee hulpverleners, orthopedagoog [persoon 1] en pedagogisch medewerker [persoon 2]. Verdachte is tijdens het gesprek boos.i
Het gesprek wordt na enige tijd afgebroken, om verdachte buiten te laten afkoelen. Verdachte gaat niet naar buiten, maar loopt naar boven, naar zijn kamer.ii iii
Na enkele minuten komt verdachte naar beneden. Hij loopt het kantoortje in en gaat daar zitten. In het kantoortje bevinden zich [persoon 5], [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3]. Weer wordt tegen verdachte gezegd dat hij even naar buiten moet om af te koelen en dat hij daarna weer naar binnen mag. Verdachte belt in het kantoortje met zijn begeleidster bij de stichting de Bascule, [persoon 4], en vraagt haar te bemiddelen tussen hem en het personeel van het Poortgebouw. Hij geeft de telefoon aan [persoon 2], die vervolgens met [persoon 4] spreekt. iv v vi
Nadat het gesprek is beëindigd, staat verdachte op, pakt het mes uit zijn broekzak, loopt langs [persoon 3] in de richting van [persoon 1] en steekt en snijdt meermalen met een mes met kracht in haar lichaam. Vervolgens steekt verdachte [persoon 2] meermalen met een mes in de rug, nek, hals en linkerborst. Daarna steekt verdachte meermalen met een mes in de nek en de schouder van [persoon 3].vii viii ix Verdachte heeft vervolgens het Poortgebouw verlaten.x
In het Onze Lieve Vrouwengasthuis is op 15 juni 2009 omstreeks 16.52 uur [persoon 1] overleden.xi Zij heeft in totaal vier steek/snijletsels: een steekletsel onder haar hals, een steek/snijwond ter plaatse van haar linker gelaatshelft, steekletsel aan de buitenzijde van haar linker bovenarm en steekletsel aan de linkerzijde. De steekwond onder aan de hals heeft letsel veroorzaakt dat in combinatie met het bloedverlies en weefselschade het intreden van de dood kan veroorzaken.xii [persoon 2] heeft het steekincident overleefd. Aan de linkerkant van haar nek, onder en in haar linkerborst en in haar rug heeft zij steekwonden. Haar letsel is potentieel dodelijk.xiii [persoon 3] heeft twee oppervlakkige steekwonden in de dorsale kant van haar hals.xiv
Nadat verdachte is aangehouden, vinden verbalisanten op zijn aanwijzen in de bossages van het talud aan het Schollenburgpad te Amsterdam een mes.xvxvi Met dit mes heeft verdachte [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] gestoken en gesneden.xviixviii Verdachte droeg dit mes bij zich met geen ander doel dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen.xix
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Op 1 augustus 2008 heeft verdachte op het adres [adres] zijn toenmalige vriendin [persoon 4] aan haar haren vastgepakt en over de grond van de woning getrokken, waardoor zij tegen meerdere objecten aanbotste. Dit deed erg veel pijn. De blauwe plekken op haar armen zijn hierdoor veroorzaakt. xx xxi xxii
4.
Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar requisitoir gezegd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven heeft beroofd. Het opzet van verdachte was er tevens op gericht om met geweld en met voorbedachten rade [persoon 2] en [persoon 3] van het leven te beroven.
Kort en zakelijk samengevat heeft de officier van justitie ter onderbouwing van dit standpunt, het volgende gezegd.
Het staat vast dat verdachte op enig moment voorafgaand aan de steekpartij naar boven is gegaan. Hoewel verdachte zelf verklaart dat hij naar boven ging om een wietje te pakken, bestaat de mogelijkheid dat hij op dat moment het steekwapen bij zich heeft gestoken. Dit laatste kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld. Uit de verschillende zich in het dossier bevindende verklaringen blijkt dat verdachte kort voor het steekincident in het kantoor van de conciërge [persoon 5] op een stoel heeft gezeten, het mes uit zijn rechter broekzak heeft gepakt, heeft opengeklapt, hij vervolgens is opgestaan en om de tafel heen in de richting van [persoon 1] is gelopen. Vervolgens heeft hij eerst [persoon 1] en daarna [persoon 2] en [persoon 3] neergestoken. Dit brengt met zich, dat verdachte vanaf het moment dat hij in het kantoor op de stoel zat op diverse momenten de gelegenheid heeft gehad om zich op zijn handelen te beraden. Verder is de omstandigheid van belang dat verdachte voordat hij opstond om de dodingshandeling uit te voeren nog geschreeuwd heeft, terwijl geen van de getuigen hem tijdens de uitvoering daarvan nog iets heeft horen zeggen of schreeuwen. Hieruit lijkt naar voren te komen dat er een zekere rust over hem is gekomen. Bovendien heeft verdachte na het steken en op het moment dat [persoon 5] de politie belde mogelijk nog "Kom maar op!" geroepen. Hij maakte hierdoor tijdens het steken naar mening van de officier van justitie een enigszins koelbloedige en schijnbaar emotieloze indruk. Tot slot blijkt uit de over verdachte opgemaakte Pro Justitie rapportage dat er aanwijzingen zijn dat hij in de aanloop tot, en tijdens het onder 1 en 2 ten laste gelegde in zijn handelingen afwegingen heeft gemaakt. Desgevraagd heeft verdachte tijdens een politieverhoor verklaard dat hij denkt dat hij, omdat zijn leven afgepakt dreigde te worden, ook het leven van [persoon 1] wilde afpakken. Op grond van het vorenstaande vindt de officier van justitie een moord en tweemaal een poging tot moord bewezen.
Tevens kan voor het derde ten laste gelegde feit een bewezenverklaring worden uitgesproken. Dit blijkt uit de verklaring van verdachte, de resultaten van het DNA-onderzoek en het aanvullend wapenrapport.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde kan op grond van het proces-verbaal van bevindingen met daarin de verklaring van [persoon 4] dat zij door verdachte is mishandeld, de waarneming door verbalisant dat [persoon 4] letsel had en de verklaring van verdachte dat hij haar aan haar haren over de grond heeft getrokken, wettig en overtuigend worden bewezen dat hij zich aan de ten laste gelegde mishandeling heeft schuldig gemaakt.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk [persoon 1] van het leven heeft beroofd. De ten laste gelegde poging tot doodslag van [persoon 2] en [persoon 3] kan eveneens bewezen worden verklaard. Van voorbedachten rade is echter geen sprake. Om die reden kunnen de ten laste gelegde moord en de twee pogingen tot moord niet worden bewezen verklaard. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over feit 3 en 4.
Kort en zakelijk samengevat heeft de raadsman ter onderbouwing van het standpunt van verdachte het volgende gezegd.
Dit is een klassiek geval van doodslag en pogingen daartoe. Aan de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan zijn aanwezigheid in het kantoortje naar boven is gelopen, kunnen geen conclusies worden verbonden. Het is eenvoudigweg niet vast te stellen of verdachte op dat moment het latere moordwapen bij zich heeft gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes al bij zich had toen hij het Poortgebouw op 15 juni 2009 binnenkwam. Hij heeft kort voor het steken nog met zijn begeleidster bij de Bascule gebeld. Dit duidt erop dat hij op dat moment nog bezig was om de situatie te redden. Hieruit blijkt niet dat bij hem op dat moment al het plan bestond om de drie slachtoffers van het leven te beroven. Verdachte verklaart dat er bij hem iets 'knapte'. Dat is de omschrijving van een hevige gemoedsbeweging. Vervolgens heeft hij in één beweging het mes uit zijn zak gepakt, opengeklapt en is hij als een dolleman gaan steken. Dat blijkt ook uit de verwondingen die hij tijdens de steekpartij zelf heeft opgelopen. Het door de officier van justitie op theoretische wijze gefabriceerde moment van kalm beraad en rustig overleg blijkt nergens uit. Hoewel uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een korte tijdspanne voldoende kan zijn om tot een bewezenverklaring van voorbedachten rade te komen, dient daarnaast ook altijd onderzocht te worden of dit tijdsverloop met de gelegenheid van de verdachte om zich te beraden is samen gegaan. In het onderhavige geval is sprake van een plotseling opkomende agressie, die vanuit de agressieproblematiek van verdachte verklaard kan worden. Dit blijkt ook uit de over hem opgemaakte rapportage van het Pieter Baan Centrum. Door de officier van justitie is betoogd dat verdachte na afloop van de steekpartij een zogenaamde "kom maar op houding" heeft getoond. Dit betekent echter niet dat verdachte op het moment dat hij op drie personen instak een dergelijke koelbloedige houding heeft gehad. Evenmin kan uit de omstandigheid dat verdachte voor het steken nog heeft geschreeuwd, maar tijdens het ten laste gelegde niets meer heeft gezegd worden afgeleid dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Bovenstaande leidt ertoe dat de aan verdachte ten laste gelegde moord en pogingen tot moord op respectievelijk [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] niet bewezen kunnen worden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het zal geen verbazing wekken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte opzettelijk [persoon 1] van het leven heeft beroofd en dat hij ook opzettelijk heeft gepoogd om [persoon 2] en [persoon 3] van het leven te beroven. Het bewijs daarvoor heeft de rechtbank hiervoor onder 3. weergegeven. De vraag die moet worden beantwoord is, of verdachte niet alleen opzettelijk, maar ook met voorbedachten rade heeft gehandeld. Met andere woorden: is er sprake van (pogingen tot) moord of doodslag?
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet vast komen te staan dat verdachte de tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit tot doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De officier van justitie heeft voorzichtig gesuggereerd dat verdachte wellicht na het gesprek in de keuken, maar voor het gesprek in het kantoor op zijn kamer het mes heeft gepakt waarmee hij later heeft gestoken. Zij heeft vraagtekens geplaatst bij de verklaring van verdachte dat hij alleen naar boven ging om 'een wietje' te pakken. Bewijs voor deze suggestie is er echter niet. Er is geen bewijs dat verdachte na het gesprek in de keuken het plan heeft opgevat om de hulpverleensters om het leven te brengen en ter uitvoering van dat plan naar boven is gelopen om een mes te halen. Het is duidelijk dat verdachte voorafgaand aan de fatale gebeurtenissen in het kantoor boos was, wellicht zelfs agressief, maar die boosheid of agressiviteit duidt er niet op dat hij op dat moment al had besloten de hulpverleensters te steken of een besluit daartoe overwoog.
In het kantoor heeft verdachte het in zijn ogen onoverkomelijke probleem - hij moest naar buiten en was bang dat hij daarna nooit meer terug mocht komen - willen oplossen door om bemiddeling van zijn begeleidster bij de Bascule te vragen. Dit kan erop duiden dat verdachte op dat moment nog hoopte op een geweldloze oplossing en dus niet van plan was om het mes te gebruiken. Zo verdachte wel al eerder het gebruik van geweld heeft overwogen, biedt het dossier daarvoor geen bewijs. Dat hij het mes heeft gepakt staat vast en bij gebreke van enig ander bewijs, moet worden aangenomen dat het pakken en het gebruik van het mes nagenoeg zijn samengevallen met het besluit daartoe.
Verdachte heeft besloten zijn mes te gebruiken om direct daarop de drie slachtoffers in één voortdurende woede-uitbarsting te steken. Er is geen bewijs, dat hij zich vóór of tijdens het steken van de verschillende slachtoffers heeft kunnen beraden op zijn besluit en de gevolgen daarvan. Zo er al bewijs zou zijn - wat niet het geval is - dat er tijdens het steken een zekere rust over verdachte kwam en hij daarbij een koelbloedige en emotieloze indruk maakte, bewijst dit de ten laste gelegde voorbedachten rade evenmin.
De moord en de twee pogingen tot moord kunnen daarom niet worden bewezen. Zoals hiervoor overwogen kunnen wel de doodslag en de twee pogingen daartoe worden bewezen verklaard.
5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 15 juni 2009 te Amsterdam opzettelijk [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes met kracht, die [persoon 1] in het lichaam, gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden;
Ten aanzien van feit 2:
op 15 juni 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 2] en [persoon 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes, in de rug en nek en hals en linkerborst van die [persoon 2] en in de nek en schouder van die [persoon 3] heeft gestoken;
Ten aanzien van feit 3:
op 15 juni 2009 te Amsterdam een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes, met inscriptie "X-treme", waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
Ten aanzien van feit 4:
op 01 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 4] aan de haren heeft gerukt en door het huis getrokken, waardoor voornoemde [persoon 4] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6.
De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is strafbaar.
8.
Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, met aftrek van voorarrest. Verder dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te worden opgelegd.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat op de beslaglijst onder de nummers 4, 5, 7, 8 en 9 vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn hiervoor vatbaar nu met betrekking tot het onder 9 vermelde voorwerp het onder 1, 2 en 3 bewezen geachte is begaan en de overige voorwerpen hier sterk mee samenhangen en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Voor wat betreft het onder 3 vermelde voorwerp dient de verbeurdverklaring te volgen. De overige onder 1, 2 en 7 genoemde voorwerpen dienen te worden geretourneerd aan de rechthebbenden.
Bij de formulering van haar strafeis heeft de officier van justitie onder meer het volgende gezegd.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder wegens geweldsmisdrijven is veroordeeld. Hoewel de ten laste gelegde feiten in beginsel een levenslange gevangenisstraf rechtvaardigen zal, gelet op de jonge leeftijd van verdachte, dienen te worden bezien of er een andere optie is die recht doet aan de ernst van de feiten en de noodzaak van de bescherming van de maatschappij.
Hoewel bij verdachte, die geweigerd heeft om mee te werken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum, door de deskundigen geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vastgesteld, is het aan de rechtbank om vast te stellen of er van een dergelijke ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling sprake is. De rechtbank is dan ook niet gebonden aan de door de deskundigen uitgebrachte adviezen. Ter terechtzitting hebben de deskundigen toegelicht dat voor de term pathologisch is gekozen om aan te geven dat de door verdachte geuite agressie als zeer zorgelijk en niet normaal wordt beschouwd. Volgens de deskundigen is de kans op aanwezigheid van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanzienlijk. Verder kan een dergelijke ziekelijke stoornis uit de aard van de ten laste gelegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan worden afgeleid. Bovendien dient ook met de vele impulsief agressieve gedragingen van verdachte in het verleden rekening gehouden te worden. Tot slot dient meegenomen te worden dat er reeds voor de strafbare feiten sprake van was dat verdachte psychiatrisch zou worden behandeld. Hoewel de context van de impulsieve agressie naar het oordeel van de deskundigen thans niet kan worden geduid, is aan de in artikel 37a eerste lid van het Wetboek van Strafrecht gestelde vereisten voldaan. Verdachte moet dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. Indien de rechtbank besluit om bovengenoemde maatregel niet op te leggen is slechts ruimte voor een levenslange gevangenisstraf. Een tijdelijke gevangenisstraf doet immers onvoldoende recht aan de met de beveiliging van de maatschappij gemoeide belangen, die in het onderhavige geval zwaarder dienen te wegen dan de belangen van verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gezegd dat, gelet op de ernst van de delicten, er vanuit het oogpunt van vergelding een forse gevangenisstraf aan verdachte opgelegd zal worden. Verdachte heeft wel degelijk berouw van zijn handelen. Hij beschouwt zichzelf als een monster. Het probleem is echter dat hij geen monster, maar een mens is. Verdachte wil het feit op geen enkele wijze rechtvaardigen. Hij begrijpt zelf ook niet hoe hij tot deze daad heeft kunnen komen. De door de officier van justitie geformuleerde eis tot levenslange gevangenisstraf verhoudt zich niet tot de kwalificatie van deze delicten. Immers, zelfs indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van moord komt dan is dit een moord die op de grens met doodslag balanceert. Dit is geen 'echte' planmatig uitgedachte moord. Bovendien wordt levenslang vrijwel alleen opgelegd wanneer er sprake is van meervoudige, methodische moord.
Verdachte lijdt aan een ernstig agressieprobleem. Dit betekent echter niet dat er bij hem sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De deskundigen hebben ter terechtzitting aangegeven dat er niet geredeneerd mag worden vanuit de gedachte dat, omdat er sprake is van een ernstig probleem, er dus geconcludeerd kan worden dat er van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis sprake is. Evenmin blijkt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum dat de deskundigen op een terbeschikkingstelling aansturen. Hoewel verdachte een agressieprobleem heeft, is dit geen tbs-waardig probleem. Ook is dit geen probleem dat alleen door de oplegging van de tbs-maatregel kan worden opgelost. Immers, ook tijdens een langdurige gevangenisstraf kan verdachte behandeld worden. Een behandeling kan ook vanuit hem zelf komen. Hoewel hij enerzijds nog steeds dezelfde persoon is, is anderzijds nu alles anders: hij is nu degene die deze delicten heeft begaan en vanwege zijn agressie langdurig gedetineerd zal zijn. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging is een maatregel die alleen moet worden opgelegd als het echt niet anders kan. Dat geldt zeker als er geen advies van de deskundigen daartoe ligt. Het had bovendien voor de hand gelegen dat de officier van justitie aan de deskundigen had gevraagd naar de mogelijkheden om in dit geval tbs met voorwaarden op te leggen en niet direct naar het zwaarste middel had gegrepen. Als er naar de delicten wordt gekeken, is er, als er niets gebeurt, gevaar voor recidive. Er gaat echter wat gebeuren: verdachte gaat langdurig de gevangenis in. Nu niet aan de voorwaarden voor tbs met dwangverpleging is voldaan, verzoekt de raadsman de betreffende vordering van de officier van justitie af te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich aan zeer ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt. Hij heeft meermalen met een mes op drie hulpverleners ingestoken. [persoon 1] is hierdoor om het leven gekomen. De manier waarop dit heeft ingegrepen in de levens van de mensen die haar lief waren, is haast niet in woorden te vatten. Zij laat twee jonge kinderen en een man achter, en haar ouders is overkomen wat iedere ouder vreest: een kind verliezen. De moeder van [persoon 1] heeft ter terechtzitting op indrukwekkende wijze onder woorden gebracht wat de plotselinge en gewelddadige dood van haar dochter met haar leven en dat van haar familie heeft gedaan.
De levens van [persoon 2] en [persoon 3] zijn ook ingrijpend gewijzigd. Zij zullen moeten leren leven met wat zij hebben meegemaakt en dat valt ze zwaar. [persoon 3] zag zich genoodzaakt te stoppen met haar werk als hulpverleenster en lijdt aan een post traumatische stress-stoornis, terwijl [persoon 2] in haar dagelijks leven haar onbevangenheid en haar gevoel van veiligheid kwijt is. Zij heeft het steken maar net overleefd en wordt door de littekens op haar lichaam dagelijks aan de 15e juni 2010 herinnerd.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Ook tegenover haar heeft verdachte zijn agressie niet kunnen bedwingen.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van een wapen van categorie IV. Dit is een overtreding die slechts bestraft kan worden met een geldboete. Omdat een geldboete ten opzichte van de hierna aan verdachte op te leggen straf voor de overige feiten niets toevoegt, zal de rechtbank verdachte voor dit feit schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
De gevorderde maatregel
Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek door een psychiater en een psycholoog, en heeft daardoor geen inzicht in zijn persoon gegeven. Hij denkt dat hij in het vervolg zijn agressie zelf zal weten te beheersen en dat hij daar geen hulp bij nodig heeft. Hij toont daarmee een gebrek aan zelfinzicht, dat de rechtbank zorgen baart. Uit zijn strafblad en uit de rapporten over het leven van verdachte blijkt immers dat onbeheerste agressie verdachte telkens weer in problemen brengt. Dat hij die agressie nu wel zou kunnen beheersen, gelooft de rechtbank niet. Kortom: verdachte heeft een probleem dat hij niet alleen kan oplossen.
Het is de vraag of verdachte kan worden gedwongen zich te laten helpen. De officier van justitie vindt van wel, want zij heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Een van de voorwaarden voor het opleggen van genoemde maatregel is, dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Kan die gebrekkige ontwikkeling of die ziekelijke stoornis niet worden vastgesteld, dan is het niet mogelijk om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.
De psycholoog en de psychiater die over verdachte hebben gerapporteerd hebben niet kunnen vaststellen dat er bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, omdat hij niet met hun heeft willen spreken. De kans dat daarvan wel sprake is, bestaat, zo hebben zij verklaard, maar het staat geenszins vast. De officier van justitie heeft gezegd dat de rechtbank niet aan deze bevindingen gebonden is en heeft hiertoe verwezen naar een arrest van de Hoge Raad. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter een eigen verantwoordelijkheid heeft om vast te stellen of sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis. (HR 22 januari 2008, LJN: BC1311). De rechtbank is zich bewust van deze eigen verantwoordelijkheid, maar kent bij de invulling daarvan belangrijke betekenis toe aan de bevindingen van de psycholoog en de psychiater. Zij hebben geoordeeld dat het gedrag van verdachte niet normaal is, dat de kans bestaat dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, maar dat abnormaal gedrag geen bewijs vormt voor het bestaan van een dergelijke ontwikkeling of stoornis. Juist daarin onderscheidt deze zaak zich van het arrest waarnaar de officier van justitie heeft verwezen. In dat arrest was bij de verdachte al in eerdere zaken een ziekelijke stoornis vastgesteld en oordeelden de deskundigen dat daarvan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog steeds sprake was. In de onderhavige zaak is het door de deskundigen gegeven waarschijnlijkheidsoordeel zo terughoudend, dat de rechtbank niet op basis daarvan kan vaststellen dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Nu een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden vastgesteld, is het wettelijk gezien niet mogelijk verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. De vordering hiertoe zal daarom worden afgewezen.
Gevangenisstraf
Als reactie op het bewezen verklaarde past geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij het bepalen van de hoogte van die straf, speelt een belangrijke rol dat de strafbare feiten onder 1 en 2 zijn gepleegd tegen hulpverleners, die verdachte probeerden te helpen bij zijn wens iets van zijn leven te maken. Hulpverleners verdienen een grote mate van bescherming, en de rechtbank zal dit tot uiting laten komen in de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf.
Zoals hierboven al genoemd weegt ook mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor feiten waarbij een gebrek aan beheersing een rol lijkt te hebben gespeeld.
Daarnaast weegt mee dat verdachte niet heeft willen meewerken aan onderzoek naar zijn persoon. Dit staat hem vrij, maar bij gebreke van inzicht in zijn persoon, acht de rechtbank het risico groot dat hij zich nog eens aan vergelijkbare strafbare feiten schuldig maakt. Het is van belang dat risico tot een minimum te beperken en dat kan nu alleen door aan verdachte een langdurige gevangenisstraf op te leggen.
De officier van justitie meent dat aan verdachte eigenlijk een levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd, mocht de rechtbank besluiten geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging te gelasten. Een levenslange gevangenisstraf is in dit geval echter niet mogelijk, omdat de rechtbank niet moord, maar doodslag en twee pogingen daartoe bewezen heeft geacht. De maximale gevangenisstraf die voor de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kan worden opgelegd is twintig jaar.
De rechtbank ziet op grond van wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding verdachte een gevangenisstraf op te leggen die in de buurt komt van het wettelijk strafmaximum. Met deze gevangenisstraf hoopt de rechtbank recht te doen aan het leed dat de slachtoffers en de nabestaanden is aangedaan en aan het maatschappelijk belang dat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt beperkt. Anderzijds houdt de nog jonge verdachte met deze gevangenisstraf zicht op wat hij een ander heeft ontnomen: een toekomst.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van [persoon 2]:
[persoon 2] heeft als benadeelde partij een vordering ingediend van € 23.414,41. Dit bedrag bestaat uit een post materiele schade ter hoogte van € 1.615,13, een post voorschot smartengeld ter hoogte van € 20.000,00, het geheel te vermeerderen met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast is gevorderd de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden tot een bedrag van € 1.799,28.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [persoon 2] toe te wijzen, met uitzondering van de kosten voor een medische keuring ten behoeve van de duiksport, omdat de nota daarvan ontbreekt.
De verdediging heeft erop gewezen dat bij de vordering enkele schadeposten van de partner van [persoon 2] zijn meegeteld. Die komen in het strafproces niet voor toewijzing in aanmerking, aldus de raadsman. De kosten van rechtsbijstand acht de verdediging niet noodzakelijk gemaakt. Ten slotte is betoogd dat de immateriële schade te hoog en te ingewikkeld van aard is, om te beoordelen in het strafproces.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 2], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. De verdediging heeft weliswaar gesteld dat te vordering deels te ingewikkeld is, maar heeft dit niet beargumenteerd. Duidelijk moge zijn dat mevrouw [persoon 2] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. In haar vordering heeft [persoon 2] tevens een aantal schadeposten van haar partner opgenomen. Deze schade komt in het strafproces niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal [persoon 2] in dit deel van haar vordering - een bedrag van in totaal € 338,92 - niet-ontvankelijk verklaren.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het bestaan van een nota niet noodzakelijk om ook de kosten van de medische duikkeuring toe te wijzen. Deze kosten zijn door de verdediging immers niet weersproken.
De rechtbank zal de als voorschot gevorderde immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00, omdat de verdediging dit deel van de vordering niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 21.276,21, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 15 juni 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het overige zal [persoon 2] in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De gevorderde kosten van rechtsbijstand zullen worden toegewezen. De enkele stelling dat deze niet noodzakelijk zijn gemaakt, acht de rechtbank een onvoldoende gemotiveerde weerlegging van dit deel van de vordering.
De vordering van [persoon 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, [persoon 3], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank wijst de vordering als onweersproken toe voor het volledige bedrag van € 7.042,04, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 15 juni 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Beslag
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een papieren zakdoek doordrenkt met bloed, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Voorts dienen de overige in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de nummers 4, 5, 7, 8 en 9 van de beslaglijst, onttrokken te worden aan het verkeer. Zij zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot voorwerp 9 het onder 1, 2 en 3 bewezen geachte is begaan en de overige voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De onder 1, 2 en 6 genoemde voorwerpen dienen te worden geretourneerd aan de rechthebbenden.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 4:
Mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar;
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar;.
Veroordeelt verdachte voor de feiten 1, 2 en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (ZESTIEN) jaar;
Verklaart verdachte voor feit 3 schuldig zonder oplegging van straf of maatregel;
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 2], domicilie kiezende te [adres] toe tot een totaal bedrag van € 21.276, 21, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 15 juni 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.276,21 aan materiele schade.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 1.799,28.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 2], te betalen de som van € 21.276,21 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 141 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 3], wonende op het adres [adres] toe tot een totaal bedrag van € 7.042,04, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 15 juni 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat voor € 4.000,00 aan immateriële en voor € 3.042,04 aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 3], te betalen de som van € 7.042,04 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 3.
1.00 STK zakdoek papier doordrenkt met bloed (3624193)
- 4.
1.00 STK mes
- -
Aardappelschilmesje (3625914)
- 5.
1.00 STK Gereedschap
- -
Auto Life Hammer (3625993)
7 1.00 STK Mes kl: zwart
Knipmes
Grijze knoppen, drukmechanisme (3626015)
8 2.00 STK Stanleymes Kl: wit
NOBBY (3636018)
9 1.00 STK mes KL: zwart
EXTREME (3626058)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
1 1.00 STK Pet Kl: zwart
- -
Baseballcap van 1.a. (364236)
2 1.00 STK Zaktelefoon Kl: Grijs
NOKIA onbekend
- (3624237)
- 6.
4.00 STK drukwerk
Krantenartikel, memo Spirit, tekst op blad/tekening (3626008)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. G.M. Boekhoudt en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.L. Habich, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2010.
- i.
Proces-verbaal van aangifte door [persoon 2], met nummer 2009164476-42, van 24 juni 2009, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 6] en [persoon 7] opgemaakt, doorgenummerde pag. 199 e.v.
ii Proces-verbaal van aangifte [persoon 3] met nummer 2009164476-20 van 16 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 8] en [persoon 9] opgemaakt, doorgenummerde pag. 70.
iii Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2010.
iv Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5] met nummer 2009164476-2 van 15 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 10] opgemaakt, doorgenummerde pag. 46 ev.
- v.
Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2009164476 van 9 juli 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 11], [persoon 12] en [persoon 6] opgemaakt, doorgenummerde pag. 213.
vi Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4], met nummer 2009164476-47, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 7] en [persoon 11], doorgenummerde pag. 225 ev.
vii Proces-verbaal van aangifte [persoon 3], met nummer 2009164476-20, van 16 juni 2009, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 8] en [persoon 9] opgemaakt, doorgenummerde pag. 70.
viii Proces-verbaal van aangifte [persoon 2] met nummer 2009164476-42 van 24 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 6] en [persoon 7] opgemaakt, doorgenummerde pag. 203.
ix Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5] met nummer 2009164476-2 van 15 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [[persoon 10] opgemaakt, doorgenummerde pag. 46 ev.
- x.
Proces-verbaal van aangifte [persoon 3] met nummer 2009164476-20 van 16 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 8] en [persoon 9] opgemaakt, doorgenummerde pag. 71.
xi Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009164476-1 van 15 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 13] en [persoon 14], doorgenummerde pag. 27.
xii Een deskundigenrapport naar aanleiding van de sectie op het lichaam van [persoon 1] door arts en patholoog R. Visser van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2009.06.16.059 van 24 juli 2009 (ongenummerd).
xiii Een geschrift, te weten een brief van de forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut, D. Botter, van 17 november 2009 (ongenummerd).
xiv Een geschrift, te weten een brief van het Academisch Medisch Centrum van 15 juni 2009 betreffende [persoon 3], opgemaakt door de traumatoloog [persoon 15], doorgenummerde pag. 74 e.v.
xv Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009164476-36 van 17 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 11] opgemaakt, doorgenummerde pag. 106 e.v.
xvi Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009164476-37 van 30 juni 2009 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 11] opgemaakt, doorgenummerde pag. 207.
xvii Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 juli 2009 door dr. L.H.J. Aarts, ongenummerd.
xviii Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2010.
xix Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2010.
xx Proces-verbaal van verhoor slachtoffer met nummer 2008214605-4 van 1 augustus 2008 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 16] en [persoon 17] opgemaakt, doorgenummerde pag. 3 e.v.
xxi Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2008214605-5 van 1 augustus 2008 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 18] en [persoon 19], doorgenummerde pag. 12 e.v.
xxii Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2010.
Parketnummer: 13/528423-09
Inzake: [verdachte]