Zo ook HR 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9060, HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2539, HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3112.
HR, 03-03-2015, nr. 13/04482
ECLI:NL:HR:2015:517, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
13/04482
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:517, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:109, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:109, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:517, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0115
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Verontschuldigbare termijnoverschrijding voor het instellen van hb? Verdachte en de raadsman hebben betoogd dat verdachte ervan mocht uitgaan dat haar zaak zou worden aangehouden, omdat eerst nog getuigen zouden worden gehoord. In ’s Hofs overwegingen ligt besloten dat het Hof de f&o waaraan door verdachte en de raadsman de conclusie is verbonden dat verdachte ervan mocht uitgaan dat de behandeling van haar zaak op de in de dagvaarding genoemde zittingsdag zou worden aangehouden, niet aannemelijk heeft bevonden. Dat oordeel van het Hof is gebaseerd op het ontbreken van enig aanknopingspunt voor het gestelde in de stukken van het dossier en op de omstandigheid dat verdachte na die zittingsdag niet heeft geïnformeerd naar het verdere verloop van haar zaak, terwijl dat naar het kennelijke oordeel van het Hof in de situatie waarvan verdachte was uitgegaan, wel in de rede had gelegen. Het Hof heeft o.g.v. dit e.e.a. kunnen oordelen dat niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het door haar ingestelde hb is, mede gelet op hetgeen door en namens verdachte in dit verband is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
3 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/04482
ABO/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 juli 2013, nummer 23/000178-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het beroep op verontschuldigbare overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep, op ontoereikende gronden heeft verworpen.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt.
Ik wist van de zitting bij de rechtbank. Mijn dochter had de dagvaarding in ontvangst genomen. Ik wilde dat er in mijn zaak eerst getuigen werden gehoord. Hierover heb ik verschillende faxen naar de rechtbank gestuurd. Naar aanleiding hiervan ben ik er van uitgegaan dat de behandeling van mijn zaak zou worden aangehouden. Ik heb hierover nog telefonisch contact gehad met [betrokkene 1]. Mij is toegezegd dat er eerst getuigen zouden worden gehoord.
Het was mij in die tijd allemaal te veel geworden; ik liep nog bij de crisisdienst.
De advocaat-generaal voert het woord, waarin hij concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. De vordering houdt in dat de verdachte niet ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De verdachte en de raadsman/vrouw voeren het woord tot verdediging.
De raadsman voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. Het bestreden arrest houdt daaromtrent het volgende in.
"Bespreking van een verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte er van mocht uitgaan dat tijdens de behandeling in eerste aanleg de zaak niet zou worden afgedaan. Hij heeft hiertoe gesteld dat de verdachte had verzocht eerst getuigen te horen. Zij heeft hierover contact gehad met [betrokkene 1], uit welk contact de verdachte heeft begrepen dat de zaak niet zou worden afgedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier is niet gebleken dat de behandeling in eerste aanleg zou worden geschorst, omdat voorafgaande aan de behandeling getuigen zouden worden gehoord. Voorts heeft de verdachte, die op de hoogte was van de zittingsdatum in eerste aanleg, na die zittingsdatum niet geïnformeerd omtrent het verdere verloop van haar zaak.
Het verweer wordt derhalve verworpen.Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 4 december 2012 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte op 25 oktober 2012 in persoon betekend.
De verdachte is op 4 december 2012 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 januari 2013.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld en niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard."
2.3.
De verdachte en de raadsman hebben betoogd dat de verdachte ervan mocht uitgaan dat haar zaak zou worden aangehouden, omdat eerst nog getuigen zouden worden gehoord. Daartoe hebben zij ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte "verschillende faxen" naar de Rechtbank heeft gestuurd in verband met haar wens dat getuigen zouden worden gehoord en dat zij over de aanhouding van haar zaak nog "telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 1]".
2.4.
In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat het Hof de feiten en omstandigheden waaraan door de verdachte en de raadsman de conclusie is verbonden dat de verdachte ervan mocht uitgaan dat de behandeling van haar zaak op de in de dagvaarding genoemde zittingsdag zou worden aangehouden omdat eerst getuigen zouden worden gehoord, niet aannemelijk heeft bevonden. Dat oordeel van het Hof is gebaseerd op het ontbreken van enig aanknopingspunt voor het gestelde in de stukken van het dossier en op de omstandigheid dat de verdachte na die zittingsdag niet heeft geïnformeerd naar het verdere verloop van haar zaak, terwijl dat naar het kennelijke oordeel van het Hof in de situatie waarvan de verdachte was uitgegaan, wel in de rede had gelegen. Het Hof heeft op grond van dit een en ander kunnen oordelen dat niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door haar ingestelde hoger beroep is, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte in dit verband is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015.
Conclusie 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Verontschuldigbare termijnoverschrijding voor het instellen van hb? Verdachte en de raadsman hebben betoogd dat verdachte ervan mocht uitgaan dat haar zaak zou worden aangehouden, omdat eerst nog getuigen zouden worden gehoord. In ’s Hofs overwegingen ligt besloten dat het Hof de f&o waaraan door verdachte en de raadsman de conclusie is verbonden dat verdachte ervan mocht uitgaan dat de behandeling van haar zaak op de in de dagvaarding genoemde zittingsdag zou worden aangehouden, niet aannemelijk heeft bevonden. Dat oordeel van het Hof is gebaseerd op het ontbreken van enig aanknopingspunt voor het gestelde in de stukken van het dossier en op de omstandigheid dat verdachte na die zittingsdag niet heeft geïnformeerd naar het verdere verloop van haar zaak, terwijl dat naar het kennelijke oordeel van het Hof in de situatie waarvan verdachte was uitgegaan, wel in de rede had gelegen. Het Hof heeft o.g.v. dit e.e.a. kunnen oordelen dat niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het door haar ingestelde hb is, mede gelet op hetgeen door en namens verdachte in dit verband is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Nr. 13/04482 Zitting: 6 januari 2015 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 4 december 2012 waarbij zij wegens 1: “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen” en 2: “handelen in strijd met artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren” is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat het Hof het beroep op verontschuldigbare overschrijding van de termijn voor hoger beroep op ontoereikende gronden heeft verworpen.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven- als volgt.
Ik wist van de zitting bij de rechtbank. Mijn dochter had de dagvaarding in ontvangst genomen. Ik wilde dat er in mijn zaak eerst getuigen werden gehoord. Hierover heb ik verschillende faxen naar de rechtbank gestuurd. Naar aanleiding hiervan ben ik er van uitgegaan dat de behandeling van mijn zaak zou worden aangehouden. Ik heb hierover nog telefonisch contact gehad met [betrokkene 1]. Mij is toegezegd dat er eerst getuigen zouden worden gehoord. Het was mij in die tijd allemaal te veel geworden; ik liep nog bij de crisisdienst.
(…)
De advocaat-generaal voert het woord, waarin hij concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. De vordering houdt in dat de verdachte niet ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De verdachte en de raadsman/vrouw voeren het woord tot verdediging.
De raadsman voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest.”
5. Het Hof heeft in zijn arrest overwogen:
“Bespreking van een verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte er van mocht uitgaan dat tijdens de behandeling in eerste aanleg de zaak niet zou worden afgedaan. Hij heeft hiertoe gesteld dat de verdachte had verzocht eerst getuigen te horen. Zij heeft hierover contact gehad met [betrokkene 1], uit welk contact de verdachte heeft begrepen dat de zaak niet zou worden afgedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier is niet gebleken dat de behandeling in eerste aanleg zou worden geschorst, omdat voorafgaande aan de behandeling getuigen zouden worden gehoord. Voorts heeft de verdachte, die op de hoogte was van de zittingsdatum in eerste aanleg, na die zittingsdatum niet geïnformeerd omtrent het verdere verloop van haar zaak. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 4 december 2012 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte op 25 oktober 2012 in persoon betekend.
De verdachte is op 4 december 2012 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 januari 2013.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld en niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
6. Het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof heeft verzuimd een onderzoek in te stellen naar de vraag of [betrokkene 1] zich in telefonisch contact met verdachte zodanig tegenover haar heeft uitgelaten dat zij erop mocht vertrouwen dat voorafgaande aan de behandeling eerst getuigen zouden worden gehoord.
7. Bij de beoordeling van deze klacht dient vooropgesteld te worden hetgeen de Hoge Raad overwoog in onder meer zijn arrest van 7 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6671:
“2.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462).”1.
8. In het licht van deze overweging had het Hof niet in het midden mogen laten of [betrokkene 1] zich in telefonisch contact met verdachte zodanig tegenover haar heeft uitgelaten dat zij erop mocht vertrouwen dat voorafgaande aan de behandeling eerst getuigen zouden worden gehoord.2.In dat geval had de verdachte, die in eerste aanleg niet werd bijgestaan door een advocaat3., er immers op mogen vertrouwen dat zij na het horen van de getuigen alsnog voor de behandeling zou worden opgeroepen en zou haar, anders dan het Hof heeft overwogen, niet voor de voeten kunnen worden geworpen dat zij, op de hoogte van de zittingsdatum in eerste aanleg, na die zittingsdatum niet heeft geïnformeerd naar het verdere verloop van haar zaak.
9. In de tweede plaats klaagt het middel dat het Hof heeft verzuimd te onderzoeken of de door verdachte gestelde omstandigheid dat het haar allemaal teveel was geworden en zij nog bij de crisisdienst liep, van zodanige aard was dat het niet tijdig instellen van hoger beroep haar niet kan worden toegerekend.
10. Naast ambtelijke informatie kan ook de psychische gesteldheid van een verdachte van zodanige aard zijn dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan hem kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8587, NJ 2004/181).4.
11. De vraag is of in het onderhavige geval voldoende is gesteld voor het oordeel dat hetgeen door de verdachte is verklaard en/of haar raadsman is aangevoerd bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een beroep op verontschuldigbaarheid van de overschrijding van de termijn voor hoger beroep, gelegen in verdachtes psychische gesteldheid ten tijde van de termijn voor hoger beroep. Mijns inziens is dat niet het geval. Verdachtes raadsman ziet blijkens het gevoerde verweer in hetgeen verdachte over haar psychische gesteldheid heeft verklaard kennelijk geen reden voor verontschuldigbaarheid van de onderhavige termijnoverschrijding terwijl hetgeen de verdachte verklaart niet van dien aard is dat het zonder meer moet leiden tot verontschuldigbaarheid van de termijnoverschrijding. Daar komt nog bij dat verdachte zegt op grond van – kort gezegd – ambtelijke mededelingen in dwaling te hebben verkeerd over de termijn voor hoger beroep en dan niet valt te begrijpen hoe haar psychische gesteldheid ten tijde van de termijn voor hoger beroep aan het tijdig instellen daarvan in de weg heeft gestaan.
12. Het middel slaagt.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑01‑2015
O.a. HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1439, NJ 2009, 322, HR 7 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6671, NJ 2010, 488, HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2539.
Zie voor het belang van deze omstandigheid HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694, HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6742.
Voorts o.m. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2539, HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3378.