Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.7.2.4
3.7.2.4 Derdenbeslag en niet-overdraagbaarheid van de vordering (art. 3:83)
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS401595:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 161.
Zie daarover Asser/Mijnssen/De Haan, Goederenrecht, 2001, nrs. 197 en 205; Pitlo/Reehuis-Heisterkamp, Goederenrecht, 2001, nr. 110; Snijders/Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2001, nrs. 311 en 313; zie ook Kluwer Vermogensrecht (Beekhoven/Reehuis), aant. 20 e.v. bij art. 3:83.
Zie daarover ook § 3.5.1 in verband met de zaak Ontvanger/Bartering, waarin (o.a.) de overdraagbaarheid van het vorderingsrecht van de leden op de Bartering-organisatie in de lidmaatschapsvoorwaarden uitdrukkelijk was uitgesloten (waarover ook Verhagen/Rongen, Cessie, 2000, p. 105, die dit arrest overigens niet helemaal juist duiden).
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 161 (zie ook Parl. Gesch. Boek 3, p. 314).
Bij de overeenkomsten als bedoeld in art. 3:276 (uitsluiting of beperking van verhaalsrecht) en art. 3:277 lid 2 (achterstelling van een vordering) gaat het juist om de verhouding (A)-(B).
Zie ook]. Beuving, Factoring (diss. Nijmegen), 1996, p. 134; Verhagen/Rongen, Cessie, 2000, p. 104- 105; zie ook R.D. Vriesendorp, WPNR (1996) 6211, p. 105-106. Voorts zij nog verwezen naar 4.43.2 (nr. 189) voor het geval dat de vordering in strijd met het gemaakte beding toch wordt overgedragen en er daarna beslag op wordt gelegd.
In RMThemis 2001 (afl. 2), p. 62, zegt W. Snijders het kort en bondig als volgt: 'Derdenbeslag leidt - anders dan andere vormen van beslag en executie - niet tot executoriale verkoop maar tot inning.'
Zie daarvoor HR 12 januari 1990, NJ 1990, 766 (Staat/Appels), m.nt. WMK.
Zie daarover eerder noot 239.
81 Bij de in de twee voorgaande paragrafen gegevens beschouwingen inzake niet of in beperkte mate vatbaarheid voor beslag van een vordering, dient ten slotte nog te worden bedacht dat in het eerste lid van art. 475aniet als eis wordt gesteld - aldus de MvT Inv.1 -
'dat een vordering, wil zij voor beslag vatbaar zijn, overdraagbaar is.'
Dit betekent dat in beginsel ook niet overdraagbare vorderingen door derdenbeslag uitgewonnen kunnen worden. Het algemene uitgangspunt is evenwel dat 'eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten' overdraagbaar - en daarmee in beginsel ook voor beslag vatbaar - zijn,
'tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet,'
aldus het eerste lid van art. 3:832 Ingevolge het tweede lid van art. 3:83 zijn schuldeiser en schuldenaar echter tevens bevoegd de overdraagbaarheid van vorderingsrechten 'door een beding' - derhalve contractueel - uit te sluiten. Een dergelijk beding3 staat blijkens de eerdergenoemde wetsgeschiedenis van art. 475a echter niet in de weg aan het nemen van verhaal door op die vordering beslag te leggen. In de MvT Mv bij art. 475a is dit als volgt onder woorden gebracht4:
'Ook een niet overdraagbare vordering (bijv. uit hoofde van een beding als bedoeld in artikel 3.4.21 lid 1 Nieuw BW) (= art. 3:83 lid 2, Brv.), kan strekken tot een voor beslag vatbare prestatie (bijv. een geldsom), die aan de beslaglegger kan worden voldaan en waarop deze dan verhaal kan nemen.'
Een en ander betekent derhalve dat beslaglegger (A), die niet meer of anders beoogt dan de vordering van schuldenaar (B) op diens schuldenaar, derde-beslagene (C), te innen, een in de verhouding (B)-(C)5 opgenomen beding als bedoeld in art. 3:83 lid 2 naast zich neer kan leggen.6 De contractuele onoverdraagbaarheid van het vorderingsrecht vormt dus geen grond om het als verhaalsobject van (B) als schuldenaar uit te sluiten. Het feit dat (B) zijn vorderingsrecht op (C) niet aan een ander - (D) mag overdragen, is ook wezenlijk iets anders dan dat door (A) op dat vorderingsrecht verhaal wordt genomen: betaling door (C) aan (A) geldt ingevolge art. 477b lid 1 als betaling aan (B), zodat de verhaalsuitoefening door inning, in overeenstemming met het beding, ook niet door (B) uit handen is gegeven. De onoverdraagbaarheid bewerkstelligt juist dat de vordering tot het voor verhaal vatbare vermogen (art. 3:276) van (B) als schuldenaar is blijven behoren. Van executie door verkoop (overdracht) is bij beslag en verhaal op geldvorderingen ook geen sprake: de vordering wordt slechts geïnd.7
Het voorgaande doet voorts nog de vraag rijzen of vorderingsrechten die naar hun aard niet vatbaar voor overdracht zijn (art. 3:83 lid 1), óók niet voor beslag vatbaar zijn, voorzover zij aanspraak geven op betaling van een geldsom. Daarbij valt bijv. te denken aan de vordering van de Staat uit hoofde van de vroegere 'Steunregeling aan individuele bedrijven', welke vordering door de Hoge Raad8, als zó persoonlijk aan de Staat verbonden, niet voor cessie vatbaar werd geacht. Aan te nemen valt dat óók een dergelijke vordering voor beslag vatbaar is, aangezien er, evenals bij het onoverdraagbaarheidsbeding, geen goede grond is om nujIlIst de schuldeiser van degene aan wie de 'onoverdraagbare' vordering toekomt, van ieder verhaal daarop uit te sluiten. Ook hier geldt dat overdracht aan een derde en beslag door een derde die alleen schuldeiser is, wezenlijk verschillende rechtsfiguren zijn. Voorzover viel na te gaan is, ten slotte, in de gevallen waarin de wet een vorderingsrecht niet overdraagbaar verklaart, meestal ook een regeling opgenomen voor een - beperkte of zelfs uitgesloten - mogelijkheid van beslag (zie ook § 3.7.2.3). In die gevallen zal derdenbeslag dus slechts beperkt of in het geheel niet mogelijk zijn, met dien verstande dat deze belemmering weer komt te vervallen, zodra de vordering door de schuldenaar op de bank- of girorekening van de gerechtigde schuldeiser is bijgeschreven.9