Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.7.2.2
3.7.2.2 Vorderingen die recht geven op een volgens de wet of naar haar aard niet voor beslag vatbare prestatie
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS395729:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie aldus Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 155; zie ook Vademecum Executie en Beslag (Van Oven), 2001, 8.1.4.
Zie daarover Asser/Hartkamp 2001 (4-11), nr. 464; Kluwer Vermogensrecht (Van Kooten), aant. bij art. 3:40.
Zie voor een zeldzaam geval daarvan HR 29 september 1995, NJ1996, 104 (Muller/Akkermans c.s.) waarin het ging om de koop van een onroerende zaak door een kandidaat-notaris, welke koop absoluut nietig werd geoordeeld. In zo'n geval zou bijv. een ten laste van de notaris gelegd beslag tot levering door hem van de gekochte onroerende zaak niet geoorloofd zijn.
Aldus ook Vademecum Executie en Beslag (Van Oven), 2001, § 8.1.4.
Zie daarvoor ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 155, waar verwezen wordt naar HR 26 november 1954, NJ 1955, 698 (LindetevesfMeilink), m.nt. DJV; zie over dit arrest ook nog § 9.4 (nr. 542), waar wordt ingegaan op enige internationale aspecten van derdenbeslag.
Zie daarvoor HR 30 mei 1997, NJ 1997, 573 (Menschaert q.q./Pensioenfonds Tandartsen); zie ook het hierna in noot 238 te noemen arrest uit 2002 (waarin een nadere motivering van dit arrest is gegeven).
79 Bij derdenbeslag bestaat het verhaalsobject - het voorwerp van verhaal - in de eerste plaats uit vorderingen die de beslagdebiteur 'op derden mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen' (art. 475 lid 1). Welke vorderingen wél en welke vorderingen niet voor beslag vatbaar zijn, is in de wet echter niet geregeld. In de MvT Mv bij art. 475 is daarover alleen gezegd dat het vanzelf spreekt, dat1
'(derden)beslag op vorderingen die recht geven op een volgens de wet of naar haar aard niet voor beslag vatbare prestatie geen zin heeft en dus niet mogelijk behoort te zijn.'
En dat is vervolgens in ongeveer deze bewoordingen in art. 475a lid 1 tot uitdrukking gebracht. Deze beperking brengt - aldus de MvT Mv. - met name met zich mee, dat
'de betreffende vordering zal moeten strekken tot betaling van een geldsom of levering van een goed. Andere voor beslag vatbare prestaties zijn immers niet goed denkbaar.'
Daarmee is echter nog geenszins de vraag beantwoord, wánneer zo'n 'vordering' recht geeft op een volgens de wet of naar haar aard niet voor beslag vatbare prestatie.
Wanneer een door de wet verboden handeling of gedraging zou (kunnen) leiden tot betaling van een geldsom - bijv. het loon van een huurmoordenaar - zal een schuldeiser van die huurmoordenaar zich niet door het leggen van derdenbeslag onder de opdrachtgever tot de moord kunnen verhalen op die vordering. Ook zou in dit verband kunnen worden gedacht aan gevallen van zwartgeldbetalingen of andere financiële transacties die in strijd met de wet zijn. Het zal dus in de regel moeten gaan om gevallen - die zich in de praktijk overigens niet zo heel vaak voordoen - waarin de vordering tot betaling van de geldsom voortvloeit uit een rechtshandeling, die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden, de openbare orde of een dwingende wetsbepaling en deswege absoluut nietig (art. 3:40).2 Hetzelfde zou kunnen gelden voor een vordering die voortspruit uit een rechtshandeling tot het verrichten waarvan bepaalde personen (rechters, advocaten, notarissen) handelingsonbevoegd zijn (art. 3:43).3
Ook de gevallen waarin een vordering naar haar aard recht geeft op een niet voor beslag vatbare prestatie, komen in de praktijk niet veel voor. Te denken valt bijv. aan vorderingen van schuldenaren jegens derden die recht geven op het tot stand brengen van stoffelijke werken (zoals een schilderij). Voorts kan gedacht worden aan beslag op een vordering tot vestiging van een afhankelijk recht (art. 3:7), zoals pand, hypotheek of erfdienstbaarheid. Aangezien deze rechten niet als zodanig zelfstandig dus los van het onderliggende (vorderings)recht - kunnen worden overgedragen, zijn zij ook niet vatbaar voor uitwinning door beslag.4 Hetzelfde geldt voor het bijzondere recht van vruchtgebruik, te weten het recht van gebruik en bewoning als bedoeld in art. 3:2265, aangezien ook dat een niet zelfstandig overdraagbaar vermogensrecht vormt (lid 4). Een en ander betekent overigens niet dat overdraagbaarheid van een recht in alle gevallen voorwaarde is voor het kunnen nemen van verhaal door beslag (zie hierna § 3.7.2.4). Beslissend is hier het onzelfstandig karakter van de betreffende rechten.
Wat geldvorderingen betreft is in de eerder genoemde MvT lnv bij art. 475 ook nog gewezen op het geval, dat de vordering op de derde-beslagene door de beslag-debiteur zelfstandig kan worden geïnd in een ander land waar het beslag niet wordt erkend 6 Of dit een gelukkig voorbeeld is van een naar haar aard niet voor beslag vatbare vordering of prestatie, valt echter te betwijfelen: op de betreffende geldvordering kan de beslaglegger zich immers in beginsel wel degelijk verhalen, zij het dat een en ander jegens de derde-beslagene onder omstandigheden niet aanvaardbaar is, omdat deze het risico loopt nóg eens aan de beslagdebiteur zelf te moeten betalen in het land waar de derde dat beslag niet als verweermiddel tegen die vordering kan tegenwerpen. Dit is echter iets wezenlijk anders dan een 'naar haar aard' niet voor beslag vatbare prestatie. Ten slotte kan in dit verband nog worden gedacht aan vorderingsrechten die zó aan de persoon van de schuldenaar zijn verbonden, dat zij op die grond, als hoogstpersoonlijk, niet in diens faillissement vallen en evenmin voor beslag vatbaar zijn. Ook dat zal echter niet spoedig mogen worden aangenomen, aangezien het daarbij om een niet rechtstreeks op een specifieke wetsbepaling gegronde inbreuk op het algemene verhaalsbeginsel van art. 3:276 gaat. In het kader van een particulier beroepspensioen is het overigens wel eens aanvaard.7