Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.7.3
3.7.3 Omvang van het derdenbeslag
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS393337:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 154.
Zie ook Mijnssen, Materieel beslagrecht, 1992, § 3.3, p. 73; Oudelaar, Recht halen, 2000, § 75, p. 85; C. van Ravenhorst, Bankrekeningen/Bankverrichtingen, 2000, p. 79; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 323; en het hierna (nr. 84) te citeren arrest Pierson/De Vos van Steenwijk (zie noot 271); anders: Hl Snijders in zijn noot (onder 2, sub d) bij HR 25 januari 1991, NJ 1992, 172 (Van Berkel/Tribosa).
Zie daarvoor de veel gebruikte modellen in Van den Honert's Formulierboek (1992), nr. 139, en Kluwer Modellen voor de Rechtspraktijk, IV, nr. 28.
Wanneer derdenbeslag onder de Staat of een openbaar lichaam wordt gelegd, dient de beslaglegger ingevolge deze bepaling in het beslagexploit te vermelden op welke vorderingen of zaken het beslag wordt gelegd.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 155 (MvT lnv. bij art. 475 lid 1).
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 155.
Zie bijv. art. 3:89 voor registergoederen, art. 3:94 voor vorderingen op naam, en art. 2:8612:196 voor aandelen op naam; zie verder hierna § 3.7.7.2.
Aldus in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 4 bij art. 475a.
Zie daarover nog Van Rossem/Cleveringa, 1972, aant. 3 bij art. 475 (waar in noot 8 ook nog verwezen wordt naar het preadvies van Parser, NJV, 1932, p. 40); zie ook de Conclusie van A-G Berger bij het in de volgende noot te noemen arrest (NJ 1975, p. 1341).
Zie HR 29 november 1974, NJ 1975, 426, m.nt. W.L. H(aardt).
Voor een uitvoeriger bespreking ervan wordt verwezen naar § 7.2.23, waar het met name wordt besproken in het kader van het cumulatief derdenbeslag.
Zie daarvoor Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 165. De hier bedoelde regel is aanvaard in de zgn. 10-april-arresten van de Hoge Raad van 1953 (NJ 1953, 587) en 1964 (NJ 1965, 32), en werd destijds ten onrechte gezien als beletsel voor beperking van de omvang van een gelegd derdenbeslag; zie daarover ook 7.2.2.1 en 7.2.2.2.
Zie het huidige art. 479 lid 1 en eerder noot 266.
Aldus ook Mijnssen, Materieel beslagrecht, 1992, § 33, p. 73.
Zie ook Mijnssen, Materieel beslagrecht, 1992, § 33, p. 74.
Het wettelijk uitgangspunt
83 Met betrekking tot de omvang van een gelegd derdenbeslag is in de MvT lnv bij art. 475 lid 1 het volgende opgemerkt1:
'Het eerste lid is tezamen met het volgende artikel tevens van belang voor de omvang van het beslag. Het gaat ervan uit dat door beslag onder de derde de in dit lid bedoelde goederen in beginsel worden getroffen, ook zonder dat zij in het beslagexploit uitdrukkelijk zijn vermeld, zoals dit ook in het huidige (lees: oude, Brv.) recht het geval is.'
Dit betekent dat - anders dan in de beslagpraktijk nog wel eens wordt aangenomen - een gelegd derdenbeslag in beginsel van rechtswege de in het eerste lid van art. 475 genoemde vorderingen en roerende zaken - behoudens uitdrukkelijke beperking van het beslag (zie hierna nr. 84) - omvat. Zij behoeven dus niet afzonderlijk in het beslagexploot vermeld en gespecificeerd te worden. Dat is vaak ook niet mogelijk2: de schuldeiser weet immers in veel gevallen niet welke 'goederen' hij met zijn beslag zal treffen. Blijkens art. 475 lid 1 zal het daarbij in de regel gaan om (i) bestaande en/of toekomstige vorderingen tot betaling van een geldsom en/of (ii) aan de beslag-debiteur toebehorende roerende zaken die geen registergoederen zijn (waaronder begrepen toonder- of orderpapieren).
Het voorgaande neemt natuurlijk niet weg dat het, om onduidelijkheden te voorkomen, verstandig is in het beslagexploot, zoals in de praktijk ook gebruikelijk, indien mogelijk, nauwkeurig aan te geven waarop in élk geval beslag wordt gelegd. Aangezien de beslaglegger een en ander niet steeds tevoren weet en ook niet kán weten - dáárvoor dient immers de af te leggen Verklaring als bedoeld in art. 476a lid 1 - wordt in de meeste beslagexploten gewerkt met aan art. 475 lid 1 ontleende standaardformules.3 Strikt juridisch genomen is dat echter niet nodig en zou volstaan kunnen worden met verwijzing in het exploot naar het bepaalde in het eerste lid van art. 475. In afwijking hiervan is echter in het derde lid van art. 475a uitdrukkelijk het volgende bepaald:
'Vorderingen die recht geven op iets anders dan betaling van een geldsom of dan levering van roerende zaken die geen registergoederen zijn, of van rechten aan toonder of order, vallen slechts onder het beslag, voor zover zij in het beslagexploit uitdrukkelijk zijn omschreven.'
Ook uit de tegenstelling tussen deze bepaling en art. 475 lid 1 volgt dat een gelegd derdenbeslag in beginsel, dus óók zonder uitdrukkelijke vermelding in het beslagexploot - zie in dit verband echter nog wel art. 479 lid 14 - alle hiervoor aangeduide vorderingen en roerende zaken omvat, waaronder begrepen óók die tot levering - en niet alleen feitelijke afgifte of terbeschikkingstelling - van roerende zaken valt (zie daarover hierna § 3.7.6).
Uit het hiervoor beschreven wettelijk systeem vloeit tevens voort dat de5
'belangrijke verruiming van de mogelijkheid van derdenbeslag,'
zoals die met ingang van 1 januari 1992 is geïntroduceerd, met name de mogelijkheid betreft óók beslag te leggen op vorderingen tot levering van andere goederen dan de hiervoor genoemde. Meer in het bijzonder gaat het dan om de mogelijkheid beslag te leggen op - aldus de MvT Mv. Bij art. 475 lid 16 -
'vorderingen tot levering van goederen op naam, waarvan de levering door de derde en naderhand aan de koper ter executie niet door enkele afgifte kan geschieden.'
Voor de levering van deze goederen op naam is immers steeds een akte vereist.7 Wil op de vorderingen tot levering daarvan derdenbeslag kunnen worden gelegd, dan dienen zij ingevolge het derde lid van art. 475a uitdrukkelijk in het beslagexploot te worden omschreven. Met H. Stein8 moet worden aangenomen dat deze bepaling aan duidelijkheid zou hebben gewonnen, wanneer daarin met zoveel woorden zou zijn vermeld dat het hier gaat om vorderingen ter zake van goederen voor de overdracht waarvan steeds een akte is vereist.
Mogelijkheid van beperking omvang beslag
84 Afgezien van de hiervoor (nr. 83) besproken mogelijkheid dat sedert 1 januari 1992 óók vorderingen tot levering van goederen op naam in beslag kunnen worden genomen, wijkt het huidige derdenbeslagrecht, voorzover het gaat om de omvang er van, niet af van het oude recht. Zo zal ook voor het thans geldend recht mogen worden aangenomen, dat de schuldeiser bevoegd is reeds meteen - maar uiteraard ook daarna - het beslag te beperken tot bepaalde vorderingen of zaken, dan wel - wat in de praktijk vaker voorkomt - tot een bepaald gedeelte van de in beslag genomen vordering tot betaling van een geldsom. Daarbij dient echter wel bedacht te worden dat ook voor het huidige recht de regel geldt, dat de schuldeiser, ook al zoekt hij slechts verhaal voor een vordering van bijv. €10.000, van rechtswege de volledige vordering van de beslagdebiteur op de derde-beslagene van bijv. €100.000 in beslag neemt en geheel blokkeert. Dat dit voor de beslagdebiteur, die daardoor niet (meer) kan beschikken over een groot deel van zijn vordering, bezwaarlijk kan zijn, spreekt voor zichzelf. In goed overleg met de beslaglegger en de derde-beslagene zal hij de nadelige gevolgen er van echter meestal wel kunnen voorkomen of althans zo veel mogelijk beperken. Ook het stellen van een bankgarantie kan hier een oplossing bieden.
Onder het oude recht9 is pas in 1974 de mogelijkheid van beperking van in beslag te nemen vermogensbestanddelen van de schuldenaar, dan wel een beperking van de omvang van beslagen vorderingen, uitdrukkelijk door de Hoge Raad in de zaak Pierson/De Vos van Steenwijk10 aanvaard. Ook al ging het in dit arrest11 met name om (i) uitleg van art. 754 (oud) inzake cumulatief derdenbeslag - welke bepaling in het huidige recht niet in die vorm is overgenomen (zie nu: art. 478) - en (ii) toepassing van de regel dat het eerstgelegde beslag mede strekte tot bescherming van de rechten en belangen van latere beslagleggers - welke regel evenmin is overgenomen12 heeft de Hoge Raad aan de hier besproken vraag de volgende overweging gewijd:
'dat voor derdenbeslag weliswaar niet is vereist - behoudens uitzonderingsgevallen, zoals bedoeld in art. 479a13 - dat de gelden en goederen, waarop beslag wordt gelegd, in het desbetreffende exploot worden omschreven, en de wet er van uitgaat dat als regel op alle gelden en goederen aan de schuldenaar verschuldigd of toebehorende, beslag wordt gelegd, maar er geen reden is om aan te nemen dat de beslaglegger het beslag niet zou mogen beperken tot bepaalde gelden of goederen dan wel van het beslag bepaalde gelden of goederen niet zou mogen uitzonderen.'
Dat deze algemeen geformuleerde regel van derdenbeslagrecht ook voor het huidige recht geldt, is niet voor twijfel vatbaar14, ook al is daarover in de parlementaire geschiedenis verder niets gezegd. Tussen het oude en het huidige beslagrecht bestaat op dit punt immers geen enkel verschil. Op deze plaats zal verder niet worden ingegaan op de risico's, die met name aan beperking van de omvang van in beslag genomen geldvorderingen verbonden kunnen zijn, wanneer op die zelfde vorderingen daarna nog door een andere schuldeiser beslag wordt gelegd. De eerste beslaglegger loopt dan namelijk het risico, dat hij de door hem 'beperkte' vordering zal moeten delen met de tweede beslaglegger. Dit risico kan overigens vrij eenvoudig voorkomen worden (zie daarover § 7.3.3.2).15