Eiseres tot cassatie heeft deze naam zowel in eerste als in tweede aanleg gebruikt. De cassatiedagvaarding is op de naam [eiseres] uitgebracht onder vermelding dat zij in het vervolg als [eiseres] zal worden aangeduid.
HR, 14-12-2012, nr. 11/04582
ECLI:NL:HR:2012:BX9024
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
14-12-2012
- Zaaknummer
11/04582
- Conclusie
mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BX9024
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX9024, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX9024
ECLI:NL:HR:2012:BX9024, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX9024
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑08‑2011
- Vindplaatsen
Conclusie 14‑12‑2012
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Zaaknr. 11/04582
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 28 september 2012
Conclusie inzake:
[Eiseres]1.
tegen
R.E.M. Holding B.V.
In deze zaak wordt opgekomen tegen twee rolbeslissingen van de rolraadsheer van het hof waarin (i) akte niet-dienen van grieven in de hoofdzaak wordt verleend en (ii) het latere verzoek om alsnog memorie van grieven te mogen nemen wordt afgewezen en tevens het verzoek om pleidooi in het incident toe te staan, wordt geweigerd.
1. Feiten2. en procesverloop in eerste aanleg3.
1.1
Verweerster in cassatie, hierna REM, heeft op 11 december 1995 het woordmerk "Hittepit" gedeponeerd bij het Benelux-Bureau.
1.2
De dochtervennootschap van REM, Nature's Choice, biedt verschillende variaties op kersenpitkussens aan onder het merk "Hittepit", zulks met toestemming van REM.
1.3
Eiseres tot cassatie [eiseres], drijft onder de naam "Cosibag babykruik" een onderneming die opwarmbuidels voor baby's, kinderen en moeders produceert en levert. Zij heeft op 22 maart 2005 de domeinnaam <cosibag.nl> geregistreerd.
1.4
[Eiseres] heeft in ieder geval tot kort voor 12 mei 20104. de domeinnaam < hittepit.nl> gebruikt; De domeinnaam < hittepit.nl> linkte door naar de website www.cosibag.nl.
1.5
Bij inleidende dagvaarding van 25 mei 2009 heeft [eiseres] REM gedagvaard voor de rechtbank Breda en heeft daarbij samengevat gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij gerechtigd is van de domeinnaam <hittepit.nl> gebruik te maken, althans houder te blijven en/of dat "hittepit" is geworden tot een soortnaam waardoor het merk is komen te vervallen.
1.6
REM heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld en deze klaarblijkelijk tevens gewijzigd5..
[Eiseres] heeft daartegen verweer gevoerd6..
1.7
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 mei 2010 in conventie de vorderingen afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde:
- (i)
[Eiseres] verboden gebruik te maken van het merk "Hittepit" dan wel een daarmee overeenstemmend teken, waaronder begrepen het verbod om van de domeinnaam <hittepit.nl> gebruik te maken, dan wel een andere domeinnaam die "Hittepit" of een daarmee overeenstemmend teken bevat, met
- (ii)
veroordeling van [eiseres] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor elke keer dat [eiseres] niet aan het onder (i) toegewezen verbod voldoet, tot een maximum van € 10.000,-;
- (iii)
[eiseres] bevolen binnen tien dagen na betekening van het vonnis een schriftelijke opgave te doen van bepaalde in het vonnis onder 4.6 omschreven informatie, met
- (iv)
veroordeling van [eiseres] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor elke keer dat [eiseres] niet aan het onder (iii) toegewezen bevel voldoet, tot een maximum van € 10.000,-;
- (v)
voor recht verklaard dat de domeinnaam <hittepit.nl> dient te worden overgedragen aan REM binnen tien dagen na betekening van het vonnis.
2. Procesverloop in hoger beroep7.
2.1
[Eiseres] is bij exploot van 11 augustus 2010, hersteld bij exploot van 18 oktober 2010, van het hiervoor onder 1.7 genoemde vonnis en het vonnis van 26 augustus 20098. in hoger beroep gekomen bij het gerechthof te 's-Hertogenbosch. Zij heeft daarbij geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, tot gehele of gedeeltelijke toewijzing van de in eerste aanleg ingestelde vorderingen in conventie en/of tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de in eerste aanleg ingestelde vorderingen in reconventie.
2.2
Nadat aan [eiseres] een termijn van zes weken, vervolgens een eerste uitstel van zes weken en daarna nog een uitstel van vier weken is verleend voor het nemen van de memorie van grieven is de zaak 53 weken aangehouden tot 17 april 2012. Vervolgens heeft REM de zaak vervroegd opgebracht en [eiseres] partijperemptoir en akte niet-dienen aangezegd tegen de rol van 31 mei 2011.
2.3
[Eiseres] heeft ter rolle van 31 mei 2011 niet van grieven gediend. Wel heeft zij op genoemde rolzitting bij incidentele memorie bij wege van incident op grond van art. 351 Rv. de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden vonnissen gevorderd. De rolraadsheer heeft op genoemde rolzitting aan REM akte van niet-dienen van grieven verleend en de zaak verwezen naar de rol van 14 juni 2011 voor beraad van REM in de hoofdzaak en voor antwoordconclusie in het incident.
2.4
Na verkregen uitstel heeft REM op de rol van 21 juni 2011 een conclusie van antwoord in het incident genomen. REM heeft hierin de incidentele vordering bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2.5
REM heeft vervolgens ter rolle van 5 juli 2011 een incidentele memorie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad op grond van artikel 234 Rv. genomen en daarin gevorderd dat de veroordeling van [eiseres] tot overdracht van de domeinnaam "www.hittepit.nl" aan REM, zoals opgenomen in het bestreden vonnis van 12 mei 2010, alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.6
[Eiseres] heeft op de rol van 2 augustus 2011 een memorie van antwoord in dit incident genomen, daarin de vordering bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van REM in haar incidentele vordering, dan wel tot afwijzing van deze vordering.
Het hof vermeldt in rechtsoverweging 2.7 van zijn arrest van 8 november 2011 dat partijen hierna de gedingstukken hebben overgelegd en dat REM hierbij tevens uitspraak heeft gevraagd in de hoofdzaak.
2.7
Uit de door [eiseres] overgelegde rolkaart blijkt dat de zaak ter rolle van 16 augustus 2011 voor fourneren in het incident stond, dat REM heeft gefourneerd en [eiseres] niet. De rolkaart laat tevens zien dat (i) dat [eiseres] uitstel heeft gevraagd, hetgeen niet is toegestaan, (ii) dat zij verzocht alsnog een memorie van grieven te mogen nemen, hetgeen ook niet is toegestaan en (iii) dat zij pleidooi heeft gevraagd, hetgeen is geweigerd.
2.8
Bij arrest van 8 november 2011 heeft het hof in de beide hiervoor genoemde incidenten als bedoeld in art. 351 Rv. en 234 Rv. de vorderingen afgewezen, en in de hoofdzaak onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de zaak naar de rol verwezen voor beraad van REM in de hoofdzaak.
2.9
REM heeft ter rolle van 22 november 2011 arrest gevraagd in de hoofdzaak. De procedure is vervolgens op verzoek van [eiseres] geschorst in verband met het door haar ingestelde cassatieberoep.
3. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1
[Eiseres] heeft tegen de rolbeslissingen van 31 mei 2011 en 16 augustus 2011 beroep in cassatie ingesteld9..
Tegen REM is verstek verleend. Vervolgens heeft [eiseres] haar standpunt schriftelijk toegelicht.
3.2
[Eiseres] stelt in subonderdeel 1a10. dat de rolbeslissingen waartegen zij cassatieberoep heeft ingesteld, zijn aan te merken als een eindarrest nu daarin akte niet-dienen wordt verleend en het verzoek om alsnog memorie van grieven te nemen wordt afgewezen waardoor de zaak "naar alle waarschijnlijkheid gedoemd [is] te stranden" en "er weinig ruimte voor het hof is om op deze beslissing terug te komen."
3.3
Tijdens een rolzitting genomen beslissingen kunnen worden onderscheiden in rolbeschikkingen en vonnissen of arresten11..
Algemeen wordt aangenomen dat een rolbeschikking een maatregel ter rolle behelst, die louter wordt genomen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang, zoals beslissingen omtrent het verlenen van uitstel voor het nemen van een conclusie of de dagbepaling voor pleidooi, comparitie of vonnis. Dergelijke beslissingen worden gezien hun geringe belang en oordeelsgehalte niet als vonnis beschouwd; zij behoeven in beginsel dan ook niet te worden gemotiveerd en zijn ook niet vatbaar voor hoger beroep of cassatie.
Gaat het daarentegen om een beslissing die ingrijpt in de rechten en belangen van partijen, dan is sprake van een vonnis of arrest. Daarbij komt het aan op de inhoud en strekking van de beslissing, zodat de vorm of de benaming die daaraan is gegeven, niet ter zake doet.
Met het subonderdeel meen ik dat de hier aan de orde zijnde rolbeslissingen zijn aan te merken als arresten12..
3.4
Voor het antwoord op de vraag of [eiseres] ontvankelijk is in haar cassatieberoep is van belang of de onderhavige rolbeslissingen zijn aan te merken als eind- of tussenarresten. Indien zij dienen te worden aangemerkt als tussenarresten, kan hiervan blijkens art. 401a Rv. slechts beroep in cassatie worden ingesteld tegelijk met dat van het eindarrest, tenzij het hof anders heeft bepaald. Van een einduitspraak is volgens vaste jurisprudentie sprake indien in het dictum uitdrukkelijk wordt beslist omtrent enig deel van het verzochte of gevorderde13.. "Het gevorderde/verzochte" in deze context ziet slechts op de materiële vorderingen van partijen zoals kenbaar uit het petitum van de inleidende dagvaarding en de conclusie van eis in reconventie, aangevuld met eventuele wijzigingen van eis.
Met betrekking tot einduitspraken in incidenten geldt dat deze doorgaans tussenuitspraken zijn omdat er in het dictum van die uitspraak over het gevorderde zelf geen definitieve beslissing wordt genomen. Een voorbeeld daarvan is een uitspraak die in het dictum slechts een beslissing over een procedurele kwestie bevat, zoals een beslissing in het kader van de voortgang en instructie van de zaak.
3.5
De rolbeslissing van 31 mei 2011, waarbij akte niet-dienen is verleend, is m.i. een tussenarrest14., nu daarin geen einde wordt gemaakt aan de instantie. In het verlengde hiervan dient de rolbeslissing van 16 augustus 2011, voor zover daarbij het verzoek om alsnog memorie van grieven te nemen wordt afgewezen, eveneens als tussenarrest te worden gekwalificeerd. Laatstgenoemde rolbeslissing bevat tevens een afwijzing van het verzoek om pleidooi. Een uitspraak waarin een verzoek om pleidooi is afgewezen is eveneens een tussenuitspraak15..
3.6
[Eiseres] voert in de schriftelijke toelichting16. aan, dat voor het geval de rolbeslissingen niet als eindarrest worden aangemerkt, het verlof tot cassatie (impliciet) volgt uit de door het hof uitgesproken schorsing. M.i. kan uit de enkele schorsing in verband met het ingestelde cassatieberoep niet worden afgeleid dat het hof alsnog instemt met het instellen van cassatieberoep. [Eiseres] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep.
3.7
Gelet op de omstandigheid dat de hoofdzaak is geschorst en de procedure bij het hof dus nog een vervolg zal krijgen, acht ik het aangewezen om - ten overvloede - het cassatiemiddel te bespreken17..
4. Bespreking van het cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen.
Onderdeel 1 betreft de rolbeslissing waarin akte niet-dienen van grieven is verleend aan REM.
Subonderdeel 1a klaagt18. dat de rolraadsheer/het hof door akte niet-dienen te verlenen in de hoofdzaak en daaraan vast te houden is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting van art. 209 Rv. dat bepaalt dat op incidentele vorderingen eerst en vooraf wordt beslist, dan wel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het [hof] niet eerst op het incident heeft beslist.
De subonderdelen 1b en 1e klagen dat het hof niet of onvoldoende in zijn oordeelsvorming heeft betrokken dat ook REM een incident heeft opgeworpen en aldus zelf meewerkt aan de vertraging van de procedure, zodat het in dit geval onredelijk is dat het hof vasthoudt aan de akte niet-dienen van grieven.
Subonderdeel 1c klaagt dat de rolbeslissingen onbegrijpelijk zijn, aangezien hoger beroep zonder grieven weinig zin heeft, maar het hof wel de incidenten als bedoeld in art. 351 Rv. en 234 Rv. in behandeling neemt.
Subonderdeel 1d klaagt dat het verlenen van de akte niet-dienen een verrassingsbeslissing is aangezien [eiseres] er op grond van art. 209 Rv. en het gebruikelijke procesbeleid bij de rechtbanken en de hoven van uit mocht gaan dat het hof eerst het incident zou afdoen.
Subonderdeel 1g tot slot19. klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, indien het van oordeel is dat het niet op zijn rolbeslissing tot verlening akte niet-dienen kon terugkomen. Indien het hof niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aangezien het niet is ingegaan op de door de advocaat van [eiseres] in zijn brief van 15 augustus 2011 aangegeven onduidelijkheid in de peremptoir aanzegging en de verdere betrokken belangen/omstandigheden, hetgeen het hof op grond van het hiervoor besproken arrest van de Hoge Raad van 1 mei 199820. en het arrest van het hof Arnhem van 21 november, LJN AZ6257 wel had moeten doen. In de peremptoir aanzegging was onder andere onduidelijk dat er op de memorie van grieven in de hoofdzaak werd gedoeld in plaats van de incidentele memorie, die REM kon verwachten gelet op de discussie tussen partijen.
4.2
De subonderdelen 1a en 1d stuiten af op hetgeen de Hoge Raad bij arresten van 24 september 201021. en 2 maart 201222. heeft beslist23..
In zijn arrest 24 september 2010 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verzuim van de partij die peremptoir stond voor het nemen van een memorie van grieven en toen niet van grieven heeft gediend, waardoor haar recht dit in een later stadium van het geding alsnog te doen, kwam te vervallen, niet werd gerechtvaardigd door het wrakingsverzoek dat zij toen heeft gedaan omdat door dit verzoek wel de verdere behandeling van de zaak door de rechter werd geschorst, maar niet haar eigen gehoudenheid verviel om op de desbetreffende roldatum een memorie van grieven te nemen. De rolraadsheer die, na behandeling van het wrakingsverzoek, alsnog had moeten beslissen op het verzoek van [verweerder] om akte van niet-dienen van grieven te verlenen, had dus tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat deze akte inderdaad diende te worden verleend.
4.3
Vervolgens heeft de Hoge Raad bij arrest van 2 maart 2012 meer algemeen als volgt geoordeeld:
"3.5.2
(...) Indien een bijzondere wettelijke regel ontbreekt, zoals bij de hier aan de orde zijnde, niet in de wet geregelde incidentele vordering, geldt ter zake de maatstaf van art. 209 eerste zin Rv, die inhoudt dat de vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist 'indien de zaak dat medebrengt'. Bij de toepassing van deze maatstaf dient de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding24..
3.5.3
Uit het vorenstaande volgt, opnieuw anders dan het middel betoogt, dat een partij die een proceshandeling in de hoofdzaak dient te verrichten, maar in plaats daarvan een incidentele vordering instelt ten aanzien waarvan de wet niet bepaalt dat daarover eerst en vooraf moet worden beslist, het risico loopt dat de rechter oordeelt dat voor dat laatste onvoldoende reden is. In dat geval is de betrokken proceshandeling in de hoofdzaak dus ten onrechte niet verricht.
3.5.4
In de rolbeslissing en het arrest van het hof ligt besloten dat naar het oordeel van het hof in dit geval geen reden bestond om eerst en vooraf de incidentele vordering te behandelen en te beslissen. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Bakker heeft feitelijk sinds eind 2006 uitstel gehad voor de memorie van grieven. (...)"
4.4
Uit de door [eiseres] overgelegde rolkaart blijkt dat zij ter rolle van 31 mei 2011 peremptoir voor grieven stond na vier eerdere aanhoudingen en dat de zaak tevens voor akte niet-dienen stond. [Eiseres] liep dus op die roldatum het risico - dat zich ook heeft verwezenlijkt - dat de rolraadsheer zou beslissen dat het toen door [eiseres] opgeworpen incident niet vooraf zou worden afgedaan en dat zij in dat geval ten onrechte in de hoofdzaak niet van grieven zou dienen, met als gevolg dat zij de laatste mogelijkheid onbenut liet en het recht om van grieven te dienen zou komen te vervallen.
Het oordeel van de rolraadsheer waarin ligt besloten dat in dit geval geen reden bestond om eerst en vooraf de incidentele vordering te behandelen en te beslissen, geeft mitsdien niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en evenmin een verrassingsbeslissing.
4.5
Ik begrijp de subonderdelen 1b en 1e aldus dat wordt betoogd dat de rolraadsheer op zijn eerdere beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen had moeten terugkomen op grond van de omstandigheid dat ook REM een incident heeft opgeworpen. Nu het door REM opgeworpen incident van nà de akte niet-dienen dateert, richten de onderdelen zich kennelijk tegen de rolbeslissing van 16 augustus 2011. Ik betrek dan ook subonderdeel 1g erbij.
4.6
De klachten falen. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 1998, LJN ZC2640 (NJ 1999, 563) is voor aanvaarding van een uitzondering op de bindende kracht van een (als incidenteel arrest aan te merken) eindbeslissing van de rolrechter tot verlenen van akte van niet-dienen slechts plaats ingeval bijzondere, door de rechter nauwkeurig aan te geven, omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou moeten vasthouden en geen gelegenheid zou kunnen geven tot herstel van fouten van beperkte betekenis. De Hoge Raad heeft in genoemd arrest geoordeeld dat het naar hedendaagse rechtsopvattingen onaanvaardbaar moet worden geacht om vast te houden aan een beslissing die berust op een administratieve fout van beperkte betekenis, indien de gevolgen van die beslissing voor een partij ernstig zijn en met het vasthouden daaraan geen duidelijk algemeen belang of gerechtvaardigd individueel belang is gediend. Van een uitspraak waarbij akte niet dienen is verleend, kan niet slechts worden teruggekomen indien die uitspraak onjuist was, doch ook indien het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van het betrokken gedingstuk leidde, en van alle betrokken belangen en omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden, aldus de Hoge Raad25..
4.7
Nu REM haar incident na de akte niet-dienen heeft opgeworpen, kan deze omstandigheid reeds daarom niet gelden als een fout die tot het niet nemen van de memorie van grieven leidde. Dat REM volgens [eiseres] het incident ook eerder had kunnen op werpen, doet - wat daar verder van zij - niet ter zake.
Met betrekking tot subonderdeel 1g merk ik nog op dat de feitelijke grondslag voor het betoog over de onduidelijkheid in de peremptoir aanzegging ontbreekt.
4.8
Subonderdeel 1c faalt op de grond dat de omstandigheid dat het hof de incidenten in behandeling neemt, de beslissing van de rolraadsheer om akte niet-dienen te verlenen en het verzoek om alsnog dienen van grieven af te wijzen, niet onbegrijpelijk maakt.
4.9
Onderdeel 1 faalt derhalve in zijn geheel.
4.10
Onderdeel 2 betreft de afwijzing van het verzoek tot pleidooi in het incident ter rolle van 16 augustus 2011.
Het onderdeel klaagt dat het hof het verzoek van [eiseres] om een pleidooi in het incident zonder kenbare motivering heeft afgewezen en aldus het recht op pleidooi heeft miskend. Dit klemt volgens het onderdeel te meer nu de advocaat van [eiseres] het pleidooi mede wilde aangrijpen om het hof alsnog te verzoeken de memorie van grieven in de hoofdzaak te mogen nemen.
4.11
Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Voor zover [eiseres] zich bij pleidooi had willen uitlaten over de incidentele vordering geldt dat zij in cassatie niet is opgekomen tegen het arrest van het hof van 8 november 2011 waarin de beide incidentele vorderingen zijn afgewezen.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑12‑2012
Zie rov. 3.2 van het arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 8 november 2011.
Met het oog op de in cassatie voorliggende problematiek geef ik het procesverloop in eerste aanleg summier weer. Daar komt bij dat het procesdossier van de eerste aanleg verre van volledig is.
De datum waarop de rechtbank in onderhavige procedure vonnis heeft gewezen.
De rechtbank vermeldt in haar vonnis van 12 mei 2010 onder 1.1 dat REM een akte wijziging eis heeft genomen. Deze ontbreekt in het door [eiseres] overgelegde procesdossier. De rechtbank heeft de gewijzigde eis in reconventie in rov. 2.3 van eerder genoemd vonnis vermeld.
Ook deze conclusie ontbreekt in het overgelegde dossier.
Zie het arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 8 november 2011 onder 2.1-2.7 en de rolkaart die door [eiseres] in cassatie is overgelegd als processtuk 12.
Dit vonnis is evenmin overgelegd.
De cassatiedagvaarding is op 31 augustus 2011 uitgebracht.
Cassatiedagvaarding onder 3.
Zie o.a. de conclusie vóór HR 16 november 2001, LJN AD3978 (NJ 2002, 401 m.nt. H.J. Snijders) onder 2.1-2.3 met verdere verwijzingen.
Vgl. voorts HR 2 maart 2012, LJN: BU8176 (NJ 2012, 158), rov. 3.4.
Zie voor het onderscheid tussen tussenuitspraken en einduitspraken ook de conclusie vóór HR 13 juli 2012, LJN BW3264 (RvdW 2012, 1006) onder 2.7 en HR 13 juli 2012, LJN BW3263 (RvdW 2012, 1005) onder 2.23 met verdere verwijzingen.
Vgl. de conclusie van A-G Asser vóór HR 10 september 1993, LJN ZC1052 (NJ 1994, 507) onder 2.4; HR 1 mei 1998, LJN ZC2640 (NJ 1999, 563), rov. 3.2. Zie ook de noot van E.L. Schaafsma-Beversluis onder het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 14 oktober 2003, LJN AV7646 (JBPr 2004, 4) die het arrest van de Hoge Raad van 10 september aldus begrijpt, dat een rolbeslissing waarbij een akte niet-dienen wordt verleend, dient te worden gekwalificeerd als een tussenvonnis; Snijders/Wendels, 2009, nr. 41.
Zie HR 5 oktober 2001, LJN ZC3669 (NJ 2002, 514) rov. 3.2 en Snijders/Wendels, Civiel appel, nr. 41, p. 51 over HR 11 juli 2003, LJN AF7676 (NJ 2003, 567).
Nr. 3.
[Eiseres] heeft overigens in haar schriftelijke toelichting, voor het geval zij niet ontvankelijk zou worden verklaard krachtens art. 401a lid 2 Rv., om proceseconomische redenen verzocht om een inhoudelijke uitspraak.
Cassatiedagvaarding onder 4.
Subonderdeel 1f bevat een herhaling van klachten en behoeft m.i. geen afzonderlijke behandeling.
LJN BM7671, rov. 3.6.
Ontleend aan de conclusie van 20 april 2012 vóór HR 13 juli 2012, LJN BW4008 onder 2.23 en 2.24.
De HR heeft dit oordeel herhaald in zijn arrest van 13 juli 2012, LJN BW4008.
Rov. 3.2.
Uitspraak 14‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Cassatieberoep tegen tussenarresten houdende rolbeslissingen; art. 401a lid 2 Rv. Niet-ontvankelijkheid.
Partij(en)
14 december 2012
Eerste Kamer
11/04582
DV/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], Israël,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. N.C. van Steijn,
t e g e n
R.E.M. HOLDING B.V.,
gevestigd te Prinsenbeek, gemeente Breda,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en REM.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 205707/HA ZA 09-1200 van de rechtbank Breda van 26 augustus 2009 en 12 mei 2010;
- b.
de arresten in de zaak HD 200.078.941 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 mei 2011, 16 augustus 2011 en 8 november 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 31 mei 2011 en 16 augustus 2011 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen REM is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Bij het hiervoor genoemde arrest van 31 mei 2011 heeft de rolraadsheer van het hof akte van niet-dienen tegen [eiseres] verleend met betrekking tot de door haar te nemen memorie van grieven. Bij het arrest van 16 augustus 2011 heeft de rolraadsheer diverse processuele verzoeken van [eiseres] afgewezen, waaronder een verzoek tot het mogen bepleiten van de zaak. Beide arresten zijn tussenarresten als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv, waarvan slechts cassatieberoep kan worden ingesteld tegelijk met dat van het eindarrest, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Nu het hof niet anders heeft bepaald, is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van REM begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 14 december 2012.
Beroepschrift 31‑08‑2011
CASSATIEDAGVAARDING
Toevoeging aangevraagd op 30 augustus 2011
Heden, de [eenendertigste augustus] tweeduizendenelf, ten verzoeke van mevrouw [rekwirante], wonende te [woonplaats], Israel, te dezer zake woonplaats kiezende aan de Rijnsburgerweg nr. 141 te (postbus 788, 2300 AT) Leiden, ten kantore van Groenendijk & Kloppenburg Advocaten van wie de advocaat bij de Hoge Raad mr. N.C. van Steijn in deze zaak door rekwirant tot zijn advocaat wordt aangewezen om hem als zodanig in na te melden geding in cassatie te vertegenwoordigen,
[Heb Ik, Cornelia Adriana Helena Maria Venhorst-van Gastel, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Goes en aldaar kantoorhoudende aan de 's‑Heer Hendrikskinderendijk 115;]
aan:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.E.M. Holding B.V., gevestigd aan de Overveldsestraat 15 te (4841 KW) Prinsenbeek, aldaar mijn exploot doende en afschrift dezes latende aan:
[voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als weltelijk voorgeschreven, omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten;]
AANGEZEGD
dat mijn rekwirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen de arresten/ rolbeslissingen die door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, onder zaaknummer HD200.078.941/01 zijn gewezen tussen mijn rekwirante als appellant en gerekwireerde als geïntimeerde, gedaan ter rolzitting van 31 mei 2011, alsmede ter rolzitting van 16 augustus 2011, en haar;
gedagvaard om op vrijdag 28 oktober 2011 's ochtends te 10.00 uur vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van die Raad, alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage teneinde dan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende cassatiemiddel;
dat indien gerekwireerde (hierna te noemen: ‘gedaagde’) advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad verstek tegen gedaagde verleent, het door gedaagde in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
dat bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht van € 710 zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 294,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- (i)
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- (ii)
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
Middel van cassatie
Rekwirante (hierna te noemen ‘[rekwirante]’) kan zich met voormelde arresten/ rolbeslissingen waarvan beroep niet verenigen en voert daartegen het navolgende middel aan.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het gerechtshof heeft overwogen en beslist als vermeld in de arresten/ rolbeslissingen waarvan beroep, ten onrechte, om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen.
Inleiding
1.
[rekwirante] is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Breda van 12 mei 2010. [rekwirante] is in hoger beroep akte niet-dienen aangezegd. Zij stond partij peremptoir op de rolzitting van 31 mei 2011. Op deze rolzitting nam zij een incidentele memorie tot schorsing van de tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis ex 351 Rv, maar geen memorie van grieven. Op de rolzitting van 31 mei 2011 is akte niet-dienen verleend in de hoofdzaak en is een roldatum (14 juni 2011) bepaald voor beraad geïntimeerde in de hoofdzaak en antwoord in het incident. Geintimeerde (‘REM Holding’) heeft, na aanhouding, op de rolzitting van 21 juni 2011 geantwoord in het incident en van haar kant op de rolzitting van 5 juli 2011 een incident opgeworpen strekkende tot uitvoerbaarverklaring van een onderdeel van het vonnis ex art. 234 Rv. [rekwirante] heeft hierop geantwoord per incidentele memorie van antwoord van 2 augustus 2011. Ten tijde van deze dagvaarding blijkt uit het roljournaal dat een dag zal worden bepaald voor arrest in het incident. Uit het roljournaal blijkt niet dat door REM Holding arrest is gevraagd en gefourneerd in de hoofdzaak.
2.
Uit het roljournaal (productie 1) blijkt dat op 16 augustus 2011 een schriftelijk verzoek van [rekwirante] d.d. 15 augustus 2011 is afgewezen tegen het alsnog nemen van een memorie van grieven.
Tevens is het verzoek van [rekwirante] om pleidooi in het incident afgewezen. Tegen deze twee beslissingen richt deze cassatiedagvaarding zich eveneens. Het gaat derhalve om een drietal rolbeslissingen.
Onderdeel 1 — akte niet-dienen
subonderdeel 1a
3.
De rolbeslissingen d.d. 31 mei 2011 en 16 augustus 2011 inhoudende verlening akte niet-dienen en afwijzing van het verzoek alsnog memorie van grieven te nemen, zijn aan te merken als een eindarrest. Immers, zonder memorie van grieven is de zaak naar alle waarschijnlijkheid gedoemd te stranden. Er is weinig ruimte voor het hof om op deze beslissing terug te komen (zie HR 1 mei 1998, NJ 1999/563). Het belang van [rekwirante] om (tussentijds) in cassatie te gaan tegen de rolbeslissingen is hierin gelegen.
4.
De rolraadsheer/ het hof heeft miskend dat op incidentele vorderingen eerst en vooraf wordt beslist (209 Rv.). Door akte van niet-dienen in de hoofdzaak te verlenen en daaraan vast te houden is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, danwel heeft het niet voldoende met redenen omkleed waarom zij niet eerst op het incident heeft beslist.
subonderdeel 1b
5.
Mocht worden geoordeeld dat het door [rekwirante] opgeworpen incident het hof niet belemmerde tot het verlenen van akte niet-dienen of het in latere instantie daaraan vasthouden, dan wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat nadien ook door REM Holding een incident is opgeworpen. Aangezien het hof ook op dit incident eerst en vooraf dient te beslissen, is het onredelijk om in dat geval vast te houden aan de verleende akte niet-dienen. REM Holding werkt immers zelf mee aan vertraging van de procedure. Deze zou ook zijn vertraagd indien [rekwirante] van grieven had gediend. Indien de akte niet-dienen niet zou zijn verleend of zijn herroepen, had REM Holding [rekwirante] na het arrest in de incidenten opnieuw peremptoir kunnen stellen. De daarmee gepaard gaande vertraging valt in het niet ten opzichte van de vertraging veroorzaakt door de behandeling van beide incidenten.
6.
Er wordt op gewezen dat REM Holding het door haar opgeworpen incident ook eerder had kunnen opwerpen. Uit haar antwoord in het incident van 21 juni 2011 blijkt immers dat partijen al geruime tijd met elkaar in discussie waren over de tenuitvoerlegging van het vonnis en dat er door [rekwirante] een kort geding op 16 maart 2011 was aangekondigd (zie brief mr. Loonstein d.d. 15 augustus 2011 aan het hof). Onder deze omstandigheden kwam de incidentele vordering van [rekwirante] niet uit de lucht vallen.
7.
Het hof heeft deze omstandigheden niet of onvoldoende meegenomen in zijn oordeelsvorming.
subonderdeel 1c
8.
Daarnaast zijn de rolbeslissingen onbegrijpelijk daar een hoger beroepsprocedure zonder grieven weinig zin heeft, maar het hof wel het door [rekwirante] opgeworpen incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging in behandeling neemt en naderhand het door REM Holding opgeworpen incident. Dat is inconsequent.
subonderdeel 1d
9.
Het hof heeft het kunnen dienen van grieven in de eerste rolbeslissing bij verrassing ontnomen. Op grond van artikel 209 Rv. en het gebruikelijke procesbeleid bij rechtsbanken en hoven mocht [rekwirante] er in redelijkheid vanuit gaan dat het hof eerst het incident zou afdoen. Daar gaat REM Holding kennelijk ook vanuit, nu zij van haar zijde eveneens een incident heeft opgeworpen. De procedure is onder deze omstandigheden niet geschaad bij een uitstel in de hoofdzaak, nu hetgeen partijen vooraf verdeeld houdt de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Breda is.
subonderdeel 1e
10.
De bestreden rolbeslissingen geven geen blijk van een afweging tussen de betrokken belangen. Akte niet-dienen van een memorie van grieven heeft fatale gevolgen voor een appellant. Dit dient gerechtvaardigd te worden ‘door de mate waarin als gevolg van het verzuim het belang van een doeltreffende en voortvarende rechtspleging is geschonden, mede in aanmerking genomen de mate waarin de wederpartij in haar processuele rechten is benadeeld’ (zie naar analogie: HR 18 maart 2011, LJN: BP0571).
11.
De reconventionele vorderingen van REM Holding zijn door de rechtbank toegewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaard, op de overdracht van een domeinnaam na. In het door haar opgeworpen incident vordert REM Holding alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
Nu REM Holding zelf ook een incident opwerpt is van benadeling van REM Holding door vertraging van de hoofdzaak geen sprake (meer). REM Holding werkt immers zelf aan de vertraging mee. Zoals reeds gezegd kwam het door [rekwirante] opgeworpen incident niet uit de lucht vallen, gelet op het eerder aangekondigde kort geding. De rolraadsheer/ het hof heeft deze afweging ten onrechte niet gemaakt, dan wel is er (op de rolzitting van 16 augustus 2011) ten onrechte niet op de beslissing terug gekomen.
subonderdeel 1f
12.
Gelet op de omstandigheden heeft het hof [rekwirante] op 31 mei 2011 ten onrechte niet de gelegenheid gegeven om te reageren op de voorgenomen verlening van akte niet-dienen of nog een laatste termijn gegeven. Het hof heeft dit ten onrechte ook niet alsnog gedaan op 16 augustus 2011, hoewel dit wel voor de hand had gelegen gelet op fatale gevolgen van de akte van niet-dienen aan de ene kant en aan de andere kant het feit dat het hof de beide opgeworpen incidenten in behandeling heeft genomen en doordat REM Holding door het door haarzelf opgeworpen incident bijdraagt aan de vertraging van de procesgang.
subonderdeel 1g
13.
Per brief van 15 augustus 2011 heeft de advocaat van [rekwirante] verzocht om alsnog van grieven te mogen dienen. Behalve op de voorgaande punten wordt er in deze brief gewezen op onvolkomenheden van de partij-peremptoir aanzegging van REM Holding (niet duidelijk was o.a. dat er op de memorie van grieven in de hoofdzaak werd gedoeld i.p.v. de incidentele memorie, die REM Holding kon verwachten gelet op de discussie tussen partijen). Het hof heeft dit verzoek op de rolzitting van 16 augustus 2011 afgewezen. Uit het dossier blijkt niet van een motivering (althans niet ten tijde van het opstellen van deze cassatiedagvaarding)
14.
Zoals blijkt uit HR 1 mei 1998 (NJ199/563) en Hof Arnhem 21 november 2002 (LJN: AZ6257) kan op een uitspraak waarbij akte niet-dienen is verleend worden teruggekomen, indien die uitspraak onjuist was of afhankelijk van, kort gezegd, de betrokken belangen/omstandigheden. Indien het hof van mening was dat zij niet op de uitspraak kon terug komen is het van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Indien het hof meende dat voornoemde onjuistheid/ belangen/ omstandigheden zich niet voordeden had het dat behoren te motiveren, mede gelet op de fatale gevolgen van de akte niet-dienen. Zoals blijkt uit voornoemd arrest van het Hof Arnhem kunnen onduidelijkheden in de peremptoir aanzegging en de betrokken belangen/ omstandigheden er wel degelijk toe leiden dat alsnog wordt toegestaan van memorie van grieven te dienen.
15.
De advocaat van [rekwirante] heeft in zijn brief van 15 augustus 2011 gewezen op een onduidelijkheid in de peremptoir aanzegging en de verdere betrokken belangen/ omstandigheden. Het hof had daar gemotiveerd op in behoren te gaan.
Onderdeel 2: afwijzen verzoek om pleidooi in incident
16.
Op de rolzitting van 16 augustus 2011 heeft het hof het verzoek van [rekwirante] om een pleidooi in het incident zonder (ten tijde van deze cassatiedagvaarding) kenbare motivering afgewezen. Dit is in strijd met het recht op pleidooi in appel (zie art. 134 Rv. en Snijders/ Wendels, ‘Civiel appel’, 4e druk, Kluwer-Deventer 2009, nr. 179). Dit klemt temeer daar de advocaat van [rekwirante] het pleidooi mede wenste aan te grijpen om het hof alsnog te verzoeken de memorie van grieven in de hoofdzaak te mogen nemen. Zoals gezegd zou REM Holding daarmee niet zijn geschaad, gelet op het feit dat ook zij een incident heeft opgeworpen en dus kennelijk eerst een beslissing in het incident wenste af te wachten. Nu het hof ondanks de akte niet-dienen toch het door [rekwirante] opgeworpen incident in behandeling heeft genomen, ligt het ook in de rede dat [rekwirante] haar verzoek om daarop terug te komen bij pleidooi in het incident nog kon lichten. De vraag is immers hoe relevant de behandeling van het door [rekwirante] opgeworpen incident nog is als gevolg van het ontbreken van grieven. Het was dus van groot belang voor [rekwirante] dit punt nader toe te mogen lichten.
17.
Het hof heeft [rekwirante] de kans tot nadere toelichting van het door haar opgeworpen incident, alsmede van het verzoek om terug te komen op de akte niet-dienen ten onrechte ontnomen, danwel heeft het verzuimt zijn beslissing te motiveren.
Mitsdien
het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen de rolbeslissingen/de arresten waarvan beroep op grond van het daartegen aangevoerde middel te vernietigen, met zodanige uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, (t.k.) deurwaarder Eur. 76,31 + BIW € 14,50 = € 90,81
(t.k) deurwaarder