Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/11. 6.3.2
11. 6.3.2 Erkenning van buiten/andse uitspraken
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS385927:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor een overzicht van de verdragen waarbij Nederland partij is Verschuur 2000, p. 413 e.v.; Verheul 1989, p. 103 e.v.
Zie over het Nederlandse systeem van erkenning Rosner 2004, p. 5 e.v. Zie m.n. HR 14 november 1924, NJ 1925, 91 (bontmantel), p. 95. Zie ook de conclusie van A-G Vranken voor HR 17 december 1993, NJ 1994, 350, m.nt. JCS (Esmil/PGSP), nr. 35 e.v.
Verschuur 2000, p. 407; Verheul 1989, p. 37. Onduidelijk is echter, op grond van welk criterium beoordeeld moet worden of de buitenlandse rechter in strijd met een bevoegdheidsovereenkomst rechtsmacht heeft aangenomen. Dit kan Nederlands internationaal privaatrecht zijn, maar ook denkbaar is dat getoetst moet worden aan internationaal geaccepteerde algemene beginselen. Rosner bepleit het volgen van de laatste methode, volgens Verschuur geldt de eerste methode. Zie Rosner 2004, p. 425; Verschuur 2000, p. 407.
HR 26 juni 1959, NJ 1959, 595, p. 1316.
Conclusie A-G Loeff voor HR 26 juni 1959, NJ 1959, 595, p. 1317-1318.
Verheul 1989, p. 41.
In hoeverre dient een uitspraak van een buitenlandse rechter in Nederland te worden erkend? Indien het gaat om een uitspraak afkomstig van een rechter van een niet-EEX-staat, is over het algemeen sprake van erkenning buiten verdrag.1 Op grond van jurisprudentie geldt in dat geval dat beslissingen erkend kunnen worden indien de buitenlandse rechter op een internationaal aanvaarde grond rechtsmacht toekwam, er een behoorlijke rechtspleging is geweest, het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en de openbare orde in Nederland zich niet tegen erkenning verzet. Indien hieraan is voldaan, zal erkenning over het algemeen volgen.2
Aan de voorwaarde dat de rechter op een internationaal aanvaarde grond rechtsmacht toekomt, is niet voldaan indien deze rechter rechtsmacht heeft aangenomen in strijd met een overeenkomst tot forumkeuze of tot arbitrage.3 Dit betekent dat de inhoudelijke beoordeling van het geschil die de rechter in een procedure in strijd met een dergelijke overeenkomst heeft gegeven, er niet aan in de weg zal staan dat de Nederlandse rechter schadevergoeding toekent.
Wel doet zich in dit verband een complicatie voor. Hoe dient de Nederlandse rechter namelijk vast te stellen of de buitenlandse rechter rechtsmacht heeft aangenomen in strijd met een overeenkomst tot forumkeuze of tot arbitrage? Is hij daarbij gebonden aan de feitelijke oordelen die de buitenlandse rechter aan zijn bevoegdheidsoordeel ten grondslag heeft gelegd, of doet hij zelf onderzoek naar de feiten? Denkbaar is bijvoorbeeld dat de buitenlandse rechter heeft vastgesteld dat er geen wilsovereenstemming is bereikt. Onduidelijk is dan, of de Nederlandse rechter dit oordeel dient over te nemen.
In een uitspraak van de Hoge Raad uit 1959 kwam deze vraag aan de orde in het kader van een erkenningsverdrag tussen België en Nederland. Uit deze uitspraak blijkt dat de Nederlandse rechter bij de toetsing van de bevoegdheid van de Belgische rechter op grond van dit verdrag niet mocht treden in de feitelijke beslissingen die de Belgische rechter aan de beslissing omtrent zijn bevoegdheid ten grondslag had gelegd.4 A-G Loeff geeft in zijn conclusie als argument hiervoor dat de vraag of tussen partijen wilsovereenstemming is bereikt, ook de materië/e rechtsverhouding tussen partijen raakt. De strekking van het verdrag is nu juist aan de materiële inhoud van de buitenlandse uitspraak een groot vertrouwen toe te kennen.5 Volgens Verheul is hier echter sprake van een gedachtekronkel. Aangezien voorwaarde voor erkenning van de uitspraak is dat de rechter bevoegd is, zou voor de vaststelling van die bevoegdheid niet reeds uitgegaan kunnen worden van het gezag van die buitenlandse uitspraak.6 Daarnaast lijkt het argument van A-G Loeff minder op te gaan in geval van erkenning buiten verdrag. Er is dan immers minder reden om aan de inhoud van een buitenlandse uitspraak zo maar een groot vertrouwen toe te kennen.
Al met al is zeer onduidelijk in hoeverre de Nederlandse rechter gebonden is aan het feitelijke oordeel van de buitenlandse rechter of sprake is van een geldige bevoegdheidsovereenkomst. Indien dit wel het geval is, dan zou de rechter slechts in weinig gevallen tot de conclusie kunnen komen dat sprake is van schending van een verbintenis uit een procesovereenkomst. Dit is dan slechts het geval indien de buitenlandse rechter of geen oordeel over de overeenkomst heeft gegeven maar zich zonder meer bevoegd heeft verklaard, of heeft geoordeeld dat weliswaar een geldige overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen maar deze overeenkomst hem naar zijn internationale privaatrecht niet onbevoegd maakt. Indien de Nederlandse rechter echter niet gebonden is aan het feitelijke oordeel, staat het hem vrij om in veel meer gevallen te oordelen dat de partij die de procedure in het buitenland is begonnen, een verbintenis heeft geschonden.
In het navolgende wordt ervan uitgegaan dat de Nederlandse rechter niet gebonden is aan de feitenvaststelling die de buitenlandse rechter aan zijn oordeel omtrent de bevoegdheid ten grondslag heeft gelegd. Op het eerste gezicht bestaat in dat geval de meeste ruimte voor een vordering tot schadevergoeding. Er zal echter blijken dat in veel gevallen wel andere bezwaren aan toewijzing van een dergelijke vordering in de weg staan.