Zie ook de cassatie in HR 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328 van een hofoordeel dat het aanvullende onderzoek tezamen met een MMA-melding onvoldoende verdenking opleverde. In overeenstemming hiermee werd in het arrest van dezelfde datum over AIVD-informatie zonder dat nadere belastende aanwijzingen waren verkregen, 's hofs arrest over onvoldoende verdenking wel in stand gelaten (LJN BB7662, NJ 2008, 329). Zie ook rechtbank Amsterdam 20 juli 2010, LJN BN1981, NJFS 2010, 254: doorzoeking zonder verificatie van CIE-informatie, waarvan geen oordeel over de betrouwbaarheid kon worden gegeven: doorzoeking in casu onrechtmatig (ook al vond deze onder leiding van een R-C plaats). Idem: hof 's‑Hertogenbosch, LJN BC9483, NJFS 2008, 127.
HR, 29-11-2011, nr. 09/03642
ECLI:NL:HR:2011:BP8497
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-11-2011
- Zaaknummer
09/03642
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BP8497
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP8497, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP8497
ECLI:NL:PHR:2011:BP8497, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP8497
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Melding CIE. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in casu vervat in een melding aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). Het in ’s Hofs overwegingen besloten oordeel dat ten tijde van de doorzoeking van de woning en de auto van de verdachte door de Rechter-Commissaris voldoende verdenking bestond ter zake van overtreding van de Opiumwet is in het licht van de stukken niet onbegrijpelijk. Dat daarin niet de in de melding genoemde grote hoeveelheid weed is aangetroffen, doet daaraan niet af.
29 november 2011
Strafkamer
Nr. 09/03642
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 augustus 2009, nummer 21/002461-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Greven, advocaat te Almelo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat het bewijs onrechtmatig is verkregen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op of omstreeks 18 maart 2008, in de gemeente Almelo, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Sig-Sauer, type P220, kaliber 9 mm), en munitie van categorie III, te weten 9, althans een of meer patro(o)n(en) (kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 18 maart 2008, in de gemeente Almelo, een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad."
2.3. Het Hof heeft het in middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsvrouw van verdachte is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs tegen verdachte op onrechtmatige wijze zou zijn verkregen nu er ten tijde van de doorzoeking geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ten aanzien van verdachte bestond, zodat de resultaten van de doorzoeking van de woning en de auto van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat alleen de CIE-informatie onvoldoende is om een redelijk vermoeden als hiervoor bedoeld aan te nemen. Er hadden dus geen dwangmiddelen toegepast mogen worden.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Door de raadsvrouw is betoogd dat de huiszoeking heeft plaatsgevonden op basis van artikel 9 van de Opiumwet. Evenals de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de stukken die na de terechtzitting van het hof van 1 december 2008 aan het dossier zijn toegevoegd, bevestigen dat de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie ter inbeslagneming de woning heeft doorzocht. Deze bevoegdheid komt de rechter-commissaris toe op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het een huiszoeking op gezag van de rechter-commissaris betreft, mag het hof als zittingsrechter de be-slissing daartoe slechts marginaal toetsen. Het hof dient te beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming heeft kunnen komen. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van het hof op grond van de vordering van de officier van justitie en het daarbij overgelegde proces-verbaal omtrent de CIE-informatie, welke als betrouwbaar was aangemerkt, in redelijkheid tot de beslissing tot doorzoeking van de woning van verdachte (hetgeen ook het doorzoeken van bij verdachte in gebruik zijnde voertuigen impliceert) kunnen komen. Nu de doorzoeking van de woning en de auto rechtmatig zijn geweest, ziet het hof geen aanleiding om de resultaten van de doorzoekingen van het bewijs uit te sluiten."
2.4. Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoren:
1. een proces-verbaal van politie van 18 maart 2008, inhoudende:
"Hierbij verklaar ik, [verbalisant 1], hoofdinspecteur van politie, chef van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Politie Twente, het volgende:
Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Politie Twente is in de maand maart 2008 informatie binnengekomen dat:
- [verdachte] een grote hoeveelheid weed thuis zou hebben.
De mij bekende gegevens omtrent de achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen informatie, brengen mij tot de conclusie dat:
* De verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Uit een ingesteld onderzoek, het raadplegen van geautomatiseerde systemen, blijkt dat de informatie betrekking heeft op:
* [verdachte], geboren [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te [woonplaats].
Dit proces-verbaa1 is niet bestemd om te dienen als bewijsmiddel in een strafzaak."
2. een proces-verbaal van politie van 15 april 2008, inhoudende:
"In aanvulling op het eerder door mij [verbalisant 2], inspecteur van politie, regio Twente, opgemaakte proces verbaal van dinsdag 25 maart 2008, betreffende de informatie zoals deze aan mij bekend is geworden, met betrekking tot het aanwezig hebben van verdovende middelen en word door mij aangevuld met het onderstaande informatie.
De aangereikte informatie werd door de CIE geclassificeerd als betrouwbare, op basis waarvan door mij, verbalisant, het verzoek is gedaan door de Officier van Justitie voor doorzoeking in de woning, perceel [a-straat 1] [plaats].
Een kopie van het proces-verbaal met de CIE-info opgemaakt door [verbalisant 1] wordt bij dit proces-verbaal gevoegd.
Waarvan door mij op ambtseed is opgemaakt dit proces-verbaal, gesloten en getekend op dinsdag 15 april 2008.
[verbalisant 2] Inspecteur van Politie Twente."
3. een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, inhoudende:
"Op 18 maart 2008 heeft mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, op mondelinge vordering van de officier van justitie te Almelo, doorzoeking ter inbeslagneming gedaan in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [a-straat 1] te [plaats].
De rechter-commissaris was voortdurend vergezeld van [...] en [...] als griffier. [Verbalisant 2] was aanwezig als hulpofficier van justitie.
Bij haar binnentreden heeft de rechter-commissaris zich als zodanig gelegitimeerd tegenover [verdachte] en zijn echtgenote [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, hen het doel van binnentreden meegedeeld, [verdachte] de cautie gegeven en [betrokkene 1] gewezen op haar verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft telefoonverkeer gedurende de doorzoeking verboden.
De rechter-commissaris is met [verdachte] door de woning gelopen om een beeld te krijgen van de situatie in de woning. Hierbij heeft [verdachte] de rechter-commissaris gewezen op restanten van coke op een plank in de ouderlijke slaapkamer.
Desgevraagd verklaarde [verdachte] geen drugs of wapens in huis te hebben. Wel is er een geldbedrag van 400 a 500 euro aanwezig en liggen er gripzakjes in de keukenla. De gripzakjes zijn door [verdachte] aangewezen.
Aansluitend heeft de rechter-commissaris de doorzoeking te 17.40 uur geopend.
De rechter-commissaris deed zich op voet van artikel 110 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering vergezellen van de opsporingsambtenaren: [verbalisant 2], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en 3 stagiaires van de regiopolitie Twente.
Voor de woning stond een rode Ford Escort met kenteken [00-00-00] en een aanhangwagen. [Verdachte] verklaarde dat de aanhangwagen van hem was en dat hij en zijn vrouw gebruik maken van de auto. De auto behoort hen niet in eigendom toe.
Op een plank in de vaste kast op de ouderlijke slaapkamer lagen 20 bankbiljetten van € 20. [Verdachte] verklaarde desgevraagd dat het geld van hem was en dat hij dat had gespaard.
In een mand naast het bed op de ouderlijke slaapkamer lagen 64 bankbiljetten van € 10. [Betrokkene 1] verklaarde desgevraagd dat het geld van haar was.
Het hierboven genoemde geld is geteld door de rechter-commissaris in het bijzijn van [verdachte]. Het geld is nageteld door één van de opsporingsambtenaren. De griffier heeft een notitie gemaakt van het tellen van het geld. Hierop is door de rechter-commissaris, de griffier en [verdachte] een handtekening geplaatst (bijlage 2). De rechter-commissaris heeft het geld niet in beslag genomen.
[Verdachte] heeft 2 gripzakjes uit de keukenla gehaald. Hij verklaarde dat in het ene zakje manitol zit en in het andere zakje speed heeft gezeten.
In de woning is een vuurwapen in de Ford Escort een ploertendoder aangetroffen. [Verdachte] verklaarde dat de ploertendoder van hem was. Over het vuurwapen wilde hij niets zeggen. De politie zal hiervan afzonderlijk proces-verbaal opmaken.
[Verdachte] is hierop aangehouden en overgebracht naar een bureau van de politie.
De rechter-commissaris heeft de op de aangehechte beslaglijst (bijlage 1) vermelde zaken in beslag genomen en voor onderzoek overgedragen aan de opsporingsambtenaren.
De rechter-commissaris heeft de doorzoeking te 18.45 uur persoonlijk gesloten."
4. een als bijlage bij voormeld proces-verbaal gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, inhoudende onder meer dat in een keukenla "1 zakje met speed" is aangetroffen.
2.5. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding aan de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Politie Twente. In 's Hofs overwegingen ligt besloten dat ten tijde van de doorzoeking van de woning en de auto van de verdachte door de Rechter-Commissaris voldoende verdenking bestond ter zake van overtreding van de Opiumwet. Dat oordeel is in het licht van de hiervoor weergegeven stukken niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat bij de doorzoeking niet de grote hoeveelheid weed is aangetroffen waarvan in de melding sprake was, doet daaraan niet af.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 november 2011.
Conclusie 08‑03‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 17 augustus 2009 is verzoeker door het gerechtshof te Arnhem wegens in totaal drie overtredingen van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.
2.
Namens verzoeker heeft mr D. Greven, advocaat te Almelo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3.
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrecht heeft geoordeeld dat de doorzoekingsbeslissing van de rechter-commissaris slechts marginaal getoetst kan worden door de zittingsrechter.
4.
Het middel is terecht voorgesteld.
5.
Het hof heeft het verweer van de raadsvrouwe als volgt samengevat en verworpen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de raadsvrouw van verdachte is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs tegen verdachte op onrechtmatige wijze zou zijn verkregen nu er ten tijde van de doorzoeking geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ten aanzien van verdachte bestond, zodat de resultaten van de doorzoeking van de woning en de auto van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat alleen de CIE-informatie onvoldoende is om een redelijk vermoeden als hiervoor bedoeld aan te nemen. Er hadden dus geen dwangmiddelen toegepast mogen worden.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Door de raadsvrouw is betoogd dat de huiszoeking heeft plaatsgevonden op basis van artikel 9 van de Opiumwet. Evenals de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de stukken die na de terechtzitting van het hof van 1 december 2008 aan het dossier zijn toegevoegd, bevestigen dat de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie ter inbeslagneming de woning heeft doorzocht. Deze bevoegdheid komt de rechter-commissaris toe op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het een huiszoeking op gezag van de rechter-commissaris betreft, mag het hof als zittingsrechter de beslissing daartoe slechts marginaal toetsen. Het hof dient te beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming heeft kunnen komen. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van het hof op grond van de vordering van de officier van justitie en het daarbij overgelegde proces-verbaal omtrent de CIE-informatie, welke als betrouwbaar was aangemerkt, in redelijkheid tot de beslissing tot doorzoeking van de woning van verdachte (hetgeen ook het doorzoeken van bij verdachte in gebruik zijnde voertuigen impliceert) kunnen komen. Nu de doorzoeking van de woning en de auto rechtmatig zijn geweest, ziet het hof geen aanleiding om de resultaten van de doorzoekingen van het bewijs uit te sluiten. Het hof verwerpt derhalve het verweer.’
6.
In HR 13 juni 2006, LJN AV6195, NJ 2006, 623, r.o. 3.4 besliste Uw Raad — in het kader van een discussie over het gesloten stelsel van rechtsmiddelen — dat het een hof vrijstaat zich bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de doorzoeking en het daardoor verkregen bewijs — op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten — zelfstandig een oordeel te vormen over de verdenking die aan de doorzoeking ten grondslag ligt; dit, zelfs als de rechter-commisaris in dezelfde zaak de inverzekeringstelling onrechtmatig heeft geoordeeld wegens onvoldoende verdenking. (Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan niet in de weg, maar daar gaat het in casu niet over.)
7.
In HR 19 mei 2009, LJN BH1476 verwierp Uw Raad de opvatting dat het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming van een woning zonder toestemming van de bewoner zou meebrengen dat de beslissing van de rechter-commissaris tot het verstrekken van een machtiging als bedoeld in art. 97 Sv, niet door de zittingsrechter kan worden getoetst. Gelet op de passage in het eerder genoemde arrest waarbij de feitenrechter ‘op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten’ de doorzoekingsbeslissing moet toetsen kan in dit arrest niet gelezen worden dat de feitenrechter dit slechts marginaal zou mogen doen. Het door de Hoge Raad aangegeven toetsmoment is ‘ex nunc’ en niet ‘ex tunc’, waarvan in de conclusie voor dit arrest wordt uitgegaan. Deze ex nunc beoordeling is goed verdedigbaar omdat enerzijds de rechter-commissaris zijn beslissing veelal op summiere gegevens moet baseren en anderzijds de toepassing van dit, de privacy indringend schendende, dwangmiddel (‘my home is my castle’), waarbij bovendien vernielingen mogen worden aangericht, gediend is met een nauwkeurige beoordeling van de rechtmatigheid achteraf.
8.
Misschien heeft het hof de toetsing door de feitenrechter en door de cassatierechter met elkaar verward: inderdaad is het zo dat de cassatierechter het oordeel van de feitenrechter dat (on)voldoende gronden voor doorzoeking bestonden slechts marginaal kan toetsen.
9.
Dit brengt mij tot de vraag of de beslissing van het hof — ondanks zijn onjuiste taakbeperking — niettemin de integrale toets van de rechtmatigheid kan doorstaan.
10.
In HR 13 juni 2006, LJN AV4179, NJ 2006, 346 (Meld Misdaad Anoniem) besliste de Hoge Raad dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Bij het toepassen van een ingrijpend dwangmiddel als doorzoeking komt het er wel op aan of de anonieme informatie betrouwbaar lijkt. Er moet dus verificatie plaats vinden. Een bijzondere vorm van anonieme informatie is CIE-informatie, waar CIE-medewerkers in de regel wel op de hoogte zijn van de persoon van de zegsman, maar deze verborgen willen houden in verband met het toekomstig gebruik van de informant. Indien de kwalificatie ‘betrouwbaar’ aan CIE-informatie wordt gegeven staat dit op gelijke hoogte met wat bij MMA-informatie aan aanvullend onderzoek vereist is.1.
11.
In casu gaat het om in een proces-verbaal neergelegde CIE-informatie die als betrouwbaar was aangemerkt.
12.
Een en ander zou eenvoudiger zijn geweest indien sprake was geweest van verdenking ingevolge de Wet wapens en munitie. Immers, in HR 22 december 2009, LJN BJ8622 besliste Uw Raad dat een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van wapens en munitie als bedoeld in art. 49 WWM kan worden aangenomen op basis van een anonieme melding (vgl. HR 25 september 2001, LJN ZD1858, NJ 2002, 97). De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van het bij art. 49 WWM (doorzoeking ter inbeslagneming) voorziene dwangmiddel is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het komt mij voor dat, waar opsporingsambtenaren op grond van art. 49 WWM een ruime bevoegdheid hebben tot doorzoeking ter inbeslagneming daar ‘waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn,’ de doorzoekingsbeslissing van de rechter-commissaris niet aan een strenger beoordelingscriterium onderworpen is. Dan zou een lagere autoriteit meer bevoegdheden hebben dan een in hetzelfde veld werkzame hogere autoriteit, hetgeen in het algemeen niet strookt met het wettelijk systeem.
13.
Terug naar de voorliggende zaak. Ondanks de omstandigheid dat het hier niet om een verdenking volgens de WWM gaat, meen ik dat de rechter-commissaris op basis van de gegevens die het arrest weergeeft (betrouwbaar geachte CIE-informatie) op rechtmatige wijze een doorzoeking kon entameren. Aangezien het oordeel van de feitenrechter omtrent de rechtmatigheid van een doorzoeking in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, en het oordeel van het hof voor de Hoge Raad voldoende aanknopingspunten bevat voor een toetsing van wat een integrale beoordeling door het hof had moeten zijn, meen ik dat het op zichzelf terechte middel niet tot cassatie behoeft te leiden.
14.
Het middel faalt. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2011