Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/5.1.2.1
5.1.2.1 Artikel 11 BRK
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS372287:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Voetnoten
Voetnoten
Dit kan onder omstandigheden tot een hoger te betalen belastingbedrag leiden, nu de dividendbelasting wordt geheven over het brutodividend, terwijl het in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang een nettobedrag is. Verrekening van de geheven dividendbelasting met eventueel ander Nederlands inkomen van de aanmerkelijkbelanghouder is niet mogelijk. Artikel 9.2, lid 8, Wet IB 2001 bepaalt namelijk (met terugwerkende kracht tot 22 juli 2002) dat voor buitenlands belastingplichtigen als voorheffing alleen geldt de dividendbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen. Vóór invoering van het achtste lid was verrekening wel mogelijk; zie Kamerstukken II 2001/02, 28 487, nr. 3, blz. 32.
Het dividendartikel in de BRK wijkt af van artikel 10 OESO-modelverdrag. Voor aanmerkelijkbelangdividenden zijn lid 1 en 2 van artikel 11 BRK van belang. Het eerste lid bevat de hoofdregel dat dividend genoten door een inwoner van een van de landen en verschuldigd door een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, mag worden belast in het eerste land. Het tweede lid bepaalt vervolgens:
‘Indien in het land waarvan een lichaam dat dividend verschuldigd is, inwoner is, bij wege van inhouding een belasting van dividenden wordt geheven, laat het eerste lid zodanige belasting onverlet met dien verstande, dat het tarief 15 percent niet te boven gaat.’
Het betrekken van het dividend in de aanmerkelijkbelangheffing is niet mogelijk, nu inkomen uit aanmerkelijk belang niet bij wege van inhouding aan de bron wordt belast, maar bij wege van aanslag. Voor de buitenlands belastingplichtige aanmerkelijkbelanghouder die van zijn vennootschap dividend ontvangt dat op grond van artikel 11, lid 2, BRK door Nederland mag worden belast, is de dividendbelasting derhalve geen voorheffing, maar eindheffing.1
Het is echter de vraag of Nederland in de hier aan de orde zijnde bilaterale casus wel een beperkt heffingsrecht krijgt toegewezen. Voor de toepassing van artikel 11, lid 1 en 2, BRK is een grensoverschrijdende situatie vereist waarin de ontvanger van het dividend inwoner van een ander land is dan de uitkerende vennootschap. De uitkerende vennootschap dient in het onderhavige geval dus inwoner van Nederland te zijn in de zin van de BRK, maar hiervan is geen sprake; zie paragraaf 5.1.1.1. Zelfs bij oprichting naar Nederlands recht is de vennootschap inwoner van de Nederlandse Antillen vanwege het aldaar gevestigd zijn van de feitelijke leiding: artikel 2, lid 1, letter d, jo. 34, lid 2, eerste volzin, BRK. Naar zijn bewoordingen is artikel 11 BRK derhalve in het geheel niet van toepassing op het onderhavige dividend. Dit zou tot de conclusie moeten leiden dat het heffingsrecht op grond van de saldobepaling (artikel 20 BRK) toekomt aan het woonland van de genieter, te weten de Nederlandse Antillen. Uit het arrest BNB 2001/295 moet mijns inziens worden afgeleid dat het Nederland reeds ingevolge artikel 11 BRK verboden is het dividend te belasten; zie paragraaf 4.2.1.1.1.