Einde inhoudsopgave
Belastingregeling voor het Koninkrijk
Artikel 34 [Woonplaats]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1986
- Bronpublicatie:
05-12-1985, Stb. 1985, 645 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 18747 Overheid.nl: 18747)
- Inwerkingtreding
01-01-1986
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-12-1985, Stb. 1985, 645 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 18747Overheid.nl: 18747)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk:
- a.
wordt een natuurlijke persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
- b.
indien niet kan worden bepaald in welk land hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waar hij gewoonlijk verblijft;
- c.
indien hij in beide landen of in geen van beide gewoonlijk verblijft, regelen de bevoegde autoriteiten van de landen de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
2.
Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van artikel 2, eerste lid, letter d, inwoner van beide landen is, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gevestigd. Het in de vorige zin bepaalde geldt ook voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965, tenzij moet worden aangenomen dat de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding is geweest de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en luchtvaartuigen welke binnen een van de landen hun thuishaven hebben, als deel van dat land beschouwd.
4.
Voor zoveel nodig in afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk een natuurlijke persoon, jonger dan 27 jaar, die herkomstig is uit een van de landen en uitsluitend voor opvoeding of voor studie — het verkrijgen van bedrijfs- of beroepservaring daaronder begrepen — verblijft in een van de andere landen, geacht inwoner te zijn van het land van herkomst, indien hij ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van dat land daarvan inwoner is.