Ontleend aan rov. 1.2-1.9 (en voor het procesverloop tot in appel ook rov. 2.1-2.3) van het bestreden arrest: Hof Den Haag van 31 januari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1803.
HR, 22-06-2018, nr. 17/02117
ECLI:NL:HR:2018:971, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-06-2018
- Zaaknummer
17/02117
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:971, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑06‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:260, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:1803, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2018:260, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:971, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Comparitie in hoger beroep ten overstaan van raadsheer-commissaris in meervoudig te beslissen zaak (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259, en ECLI:NL:HR:2017:3264).
Partij(en)
22 juni 2018
Eerste Kamer
17/02117
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
HOLLAND SCHERMING B.V.,gevestigd te De Lier, gemeente Westland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en HS.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/486723/HA ZA 15-460 van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2016;
b. de arresten in de zaak 200.189.877/01 van het gerechtshof Den Haag van 27 september 2016 en 31 januari 2017.
Het arrest van het hof van 31 januari 2017 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 31 januari 2017 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
HS heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor HS toegelicht door haar advocaat en mede door mr. J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene 1] is indirect enig aandeelhouder en indirect bestuurder van [eiseres]. Hij heeft een aantal uitvindingen op zijn naam staan op het gebied van onder meer systemen voor schermen voor kassen.
(ii) HS levert zogeheten schermoplossingen met name in de glastuinbouw, voor tuincentra en in de utiliteitsbouw.
(iii) In november 2013 hebben HS en [eiseres] gesproken over een samenwerkingsverband tussen hen. In dat verband heeft [betrokkene 1] op 20 november 2013 een e-mail gestuurd aan HS met als bijlage een concept van een non-disclosure-overeenkomst. Op 26 november 2013 hebben partijen deze e-mail besproken. Vervolgens hebben zij dit stuk (hierna te noemen: de samenwerkingsovereenkomst) en de non-disclosure-overeenkomst ondertekend.
(iv) [eiseres] is op 5 november 2014 gestopt met het verrichten van werkzaamheden voor HS.
(v) Op 25 november 2014 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] een brief gestuurd met onder meer de mededeling dat voor zover uit voorgaande gesprekken en correspondentie nog niet voldoende was gebleken dat de samenwerkingsovereenkomst was opgezegd, dat door die brief gebeurde.
3.2
[eiseres] stelt in deze procedure verschillende vorderingen in die erop zijn gegrond, kort gezegd, dat de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde samenwerkingsovereenkomst van toepassing is op alle ideeën voor schermsystemen zoals door [eiseres] aangebracht bij HS, dat van ‘vermarkting’ in de zin van deze overeenkomst sprake is ten aanzien van het zogeheten DV-systeem en het zogeheten veerbloksysteem, en dat [eiseres] derhalve terzake aanspraak op provisie heeft. Voorts vordert [eiseres] op grond van de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde non-disclosure-overeenkomst een boete van € 150.000,-- op de grond dat HS het door [eiseres] ontwikkelde veerblok aan een derde heeft getoond.
3.3
De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.4.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat het hof de zaak na grieven en antwoord enkelvoudig ter comparitie heeft behandeld, waarna het meervoudig eindarrest heeft gewezen, hetgeen volgens het onderdeel in strijd komt met de rechtspraak van de Hoge Raad over meervoudig en enkelvoudig behandelen en beslissen in hoger beroep.
3.4.2
In zijn tussenarrest van 22 september 2016 heeft het hof overwogen dat het aanleiding ziet om een comparitie van partijen te gelasten, en dat het doel van de comparitie is het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. Blijkens het dictum van dat arrest zou de comparitie plaatsvinden ten overstaan van een raadsheer-commissaris. In het dictum is onder meer bepaald dat partijen de bescheiden waarop zij bij de comparitie een beroep willen doen, tijdig dienen over te leggen.
Van deze laatste mogelijkheid heeft [eiseres] gebruik gemaakt. Zij heeft voorafgaand aan de comparitie een drietal op het geschil betrekking hebbende producties overgelegd.
De comparitie heeft plaatsgevonden ten overstaan van een raadsheer-commissaris.
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie zijn partijen daarbij nader op het geschil ingegaan en hebben zij daarbij hun stellingen nader toegelicht.
3.4.3
Nu de door het hof gelaste comparitie mede is benut om partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen toe te lichten, had deze comparitie in deze meervoudig te beslissen zaak in beginsel dienen plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zouden nemen. Van deze regel kon worden afgeweken door tijdig voor de comparitie (schriftelijk of elektronisch) aan partijen mee te delen dat, nu was bepaald dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris, partijen gelegenheid hadden om te verzoeken dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen. (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259 en HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264, rov. 3.5.1 en 3.6.2-3.6.3)
3.4.4
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de hiervoor in 3.4.3 bedoelde mededeling partijen niet aan partijen is gedaan, nu het tussenarrest en het proces-verbaal van de comparitie hierover niets vermelden. Het onderdeel is derhalve gegrond.
Opmerking verdient dat de gerechten ook bij procesreglement kunnen regelen dat partijen kunnen verzoeken dat de mondelinge behandeling wordt gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen. Met een dergelijke regeling wordt voldoende gelegenheid gegeven voor het doen van dat verzoek.
3.4.5
Het vorenstaande betekent dat het eindarrest dient te worden vernietigd. Indien na verwijzing – al dan niet op verzoek van partijen – opnieuw een comparitie wordt gelast, moet hetgeen in de hiervoor in 3.4.3 genoemde uitspraken is overwogen, in acht worden genomen (HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484, rov. 4.1.2).
3.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 januari 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt HS in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 6.665,60 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 22 juni 2018.
Conclusie 23‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Comparitie in hoger beroep ten overstaan van raadsheer-commissaris in meervoudig te beslissen zaak (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259, en ECLI:NL:HR:2017:3264).
17/02117
mr. G.R.B. van Peursem
23 maart 2018
Conclusie inzake:
[eiseres] ,
(hierna: [eiseres] ),
eiser tot cassatie,
adv.: mr. S. Kousedghi
tegen
Holland Scherming B.V.,
(hierna: HS),
verweerder in cassatie,
adv.: mr. J.H.M. van Swaaij.
De kern van het materiële geschil is of een tussen partijen overeengekomen samenwerkingsregeling zich ook tot een bepaald veerblok uitstrekte. Door contractsuitleg kwam het hof tot afwijzende beoordeling daarvan. In deze zaak is het eindarrest mede gewezen door raadsheren die de comparitie niet hebben bijgewoond. De daartegen gerichte procesrechtelijke klacht slaagt volgens mij, zodat aan de klachten over het inhoudelijke hofoordeel niet wordt toegekomen.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1 [betrokkene 1] is indirect enig aandeelhouder en indirect bestuurder van [eiseres] . Hij heeft een aantal uitvindingen op zijn naam staan op het gebied van onder meer systemen voor scherming voor kassen.
1.2 HS levert schermoplossingen met name in de glastuinbouw, voor tuincentra en in de utiliteitsbouw.
1.3 In november 2013 hebben de directeur van HS, [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) en [betrokkene 1] gesproken over een eventueel samenwerkingsverband tussen HS en [eiseres] . In dat kader heeft [betrokkene 1] op 20 november 2013 een e-mail gestuurd aan de bedrijfsjurist van HS met als bijlage een concept van een non-disclosure agreement. Op 26 november 2013 hebben partijen deze e-mail besproken. Op verzoek van HS is toen op de print van de e-mail (onder meer) een (handgeschreven) regel toegevoegd. Vervolgens hebben partijen het stuk (hierna te noemen: de samenwerkingsovereenkomst) ondertekend. In de samenwerkingsovereenkomst staat het volgende:
“In gevolge op jouw verzoek het doel van de samenwerking en de voordelen van het door mij initieel beoogde systeem te benoemen laat ik je als volgend weten:
Generaal gezien wil ik met mijn ideeën Holland Scherming (HS) input te geven om daarmee de markt-volgende positie om te kunnen zetten in een markt-leidende.
(...)
D.m.v. het introduceren van nieuwe systemen waarover ik ideeën heb kan richting gekozen worden waarmee HS zich kan distantiëren van haar concurrenten.
Deze richting moet consistent zijn, op de toekomst gericht en daarmee mogelijkheden geven nieuwe technieken toe te passen in de schermwereld, waarbij de kasschermen ook bruikbaar blijven of worden voor toepassing op andere marktgebieden.
In grote lijnen maak ik momenteel voor mijn systemen onderscheid in 2 systemen: die voor hellende en vrij verval (DR systeem) en die voor horizontale systemen (DV systeem). De werking van het eerste systeem (DR) heb ik gepatenteerd, hetgeen vooral de aandrijving ervan betreft. Aan octrooiering van het horizontale (DV) systeem ben ik (nog) niet begonnen.
Deze 2 systemen kunnen voorzien in alle op de tuinbouw betrekking hebbende inbouwwensen.
In het begin van onze samenwerking zou ik me willen beperken tot het DV systeem daar ik bij dit systeem de laagste opstartkosten en het hoogste volume verwacht.
Dit systeem beoogt:
(…)
Ik wil mijn ideeën initieel inbrengen op voorwaarde dat het mijn ideeën blijven zoals ook omschreven in bijgaande NDA. Deze NDA kan i.v.m. zijn algemene toepasbaarheid “stekelig” overkomen maar HS kan deze ideeën vrij gebruiken op de condities zoals wij die besproken hebben:
Ik krijg min. een jaar de tijd om zo’n idee met HS op de markt te brengen waarbij na een half jaar zicht moet zijn op een positieve afloop. D.w.z. vermarkting met positief resultaat
Gedurende dit jaar betaalt HS mij € 1000,-/wk (excl. BTW en kosten) als tegemoetkoming voor de begeleiding waarvan ik HS ga voorzien bij de ontwikkeling van het uiteindelijke product. en al hetgeen verder op tafel komt.” [de laatste zin betreft de hiervoor genoemde met de hand bijgeschreven toevoeging, A-G]
Bij vermarkting van het product betaalt HS mij een omzetprovisie binnen de bandbreedte van 1-3%. Dit wordt nog nader overeengekomen en is afhankelijk van de vermarktings resultaten/potentie. HS zal hier volledig transparant in zijn en onderget. redelijk (op basis van objectieve argumenten).
Dat wij het er op basis van eveneens objectieve argumenten samen over eens moeten worden wel of geen octrooi, op het geheel of delen van de vinding (het idee) aan te vragen. Tot dit moment of het moment waarop het patent is aangevraagd, mag het idee NIET naar buiten.
(...)
Naast de ideeën betrekking hebbend op schermsystemen wil ik HS ook voorzien van ideeën en support om deze systemen (maar ook haar andere) efficiënter, winstgevender, te vermarkten. Dit kunnen ideeën zijn betrekking hebbend op alle geledingen van de HS organisatie. Hierop heeft de NDA geen betrekking.
(...)
Ik hoop hiermee jouw vraag afdoend te hebben beantwoord en een aanzet te hebben gegeven voor de formalisering (waaraan je deze mail onlosmakelijk mag verbinden) van de samenwerking zoals wij die beogen. (...)”
De regeling achter het tweede bullet point wordt hierna “de vergoedingsregeling” genoemd en die achter het derde bullet point “de provisieregeling”.
1.4 Tevens hebben partijen op 26 november 2013 de door [betrokkene 1] toegestuurde non-disclosure overeenkomst ondertekend (hierna: de NDA). Daarin staat onder meer:
“I THE UNDERSIGNED
1.[appellante] Beheer BV, In short “VB” (…)
and
2. Holland Schering BV, In short: “HS” (…)
II CONSIDERING
3. VB is the proprietor of confidential information and/or proprietary information.
4. VB agrees to furnish HS certain confidential information relating to inventions for the purposes of determining an interest in developing, manufacturing, selling and or/joint venturing. The mentioned confidential information has not been applied for patent yet and is concerning a special screen system (greenhouses), the so called: DV system. as attached.
[de laatste twee woorden zijn met de hand toegevoegd, A-G]
5. Confidential Information as used throughout this agreement means any secret or proprietary information relating directly to VB business and that of affiliated companies and subsidiaries, including, but not limited to, products, customer lists, pricing policies, employment records and policies, operational methods, marketing plans and strategies, product development techniques or plans, business plans, new personnel acquisition plans, methods of manufacture, technical processes, designs and design projects, inventions and research programs, trade “know-how,” trade secrets, specific software, algorithms, computer processing systems, object and source codes, user manuals, systems documentation, and other business affairs of VB and affiliated companies and subsidiaries.
III AGREE
6. HS agrees to keep strictly confidential all confidential Information and will not, without VB’s express written authorization, use, sell, market, or disclose any confidential information to any third person, firm, corporation, or association for any purpose. HS further agrees to not make any copies of the confidential information except upon VB’s written authorization.
7. Upon receipt of written request from VB, HS will return to VB all copies or samples of the confidential information that, at the time of the receipt of the notice, are in HS’s possession.
(…)
9. HS acknowledges and agrees that a breach of the provisions of paragraph 6 or 7 of this agreement will make HS liable to pay a penalty of € 150.000,-- to VB per time and € 15.000,- per day of the breach. This compensation is in addition to all other rights and remedies that are available to VB at law, in equity, or otherwise, including the right to demand full damage-repair. (...)”
Aan de NDA is een tekening gehecht met daaronder de handgeschreven tekst “DV system. gezien”.
1.5 Per e-mail van 9 mei 2014 heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] bericht:
“(...) Hedenmorgen heeft er een gesprek met [betrokkene 3] plaatsgevonden waarbij nb ons veerblok is getoond. Dit staat in mijn beleving haaks op het inhalen van een achterstand, laat staan op het opbouwen van een voorsprong.
Ik vind het absoluut onwenselijk dat de kennis die ik inbreng of met [betrokkene 4] genereer bij de concurrentie terechtkomt.”
In reactie heeft [betrokkene 2] op diezelfde dag per e-mail als volgt geantwoord:
“ [betrokkene 1] , ik denk dat het allemaal wel los loopt wat natuurlijk niet weg neemt dat dit nooit zo had mogen lopen. (…) Om de zaak niet verder te laten escaleren, stel ik voor dat we het hierbij laten. (…) Ik ga er van uit dat we dit weg kunnen zetten als een vervelend incident.”
[betrokkene 1] laat hierop bij e-mail van eveneens 9 mei 2014 aan [betrokkene 2] weten:
“OK. Duidelijk.”
1.6 Bij e-mail van 28 oktober 2014 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] - onder meer - het volgende gemeld:
“(…)
Onderwerp: Triple S
(…)
Het gaat natuurlijk nu om de vraag of we op de huidige weg doorgaan en als we dat al zouden doen, hoe dat dan er vervolgens uit gaat zien. Ik probeer een juiste beslissing te nemen op basis van de (even in het heel kort) belangrijkste uitgangspunten zoals we dat een jaar geleden bespraken:
- We hebben met elkaar afgesproken dat we voor in ieder geval 1 jaar verschillende ontwikkelingstrajecten zouden aangaan.
- De belangrijkste items waren het alternatieve slip-in systeem en een veerblok.
- Afhankelijk van de totstandkoming van een eindproduct dan wel minimaal de inschatting dat dit er aan zit te komen, bekijken we of en hoe we met elkaar doorgaan.
- 1 Jaar later hebben we een veerblok dat naar nu blijkt, nog aanpassingen nodig heeft.
- Het slipsysteem is wat mij betreft nog heel ver verwijderd van een concrete eindoplossing.
Ik heb niet het gevoel dat we op korte termijn iets moois in handen zullen hebben. Wanneer dat dan wel is, weet niemand. Gezien de onzekere en kostbare aspecten van processen als ontwikkeling, kom je een keer tot een punt waarvan je zegt “tot hier, niet verder”. Ik heb met [betrokkene 5] afgesproken dat ik op dit moment een dergelijk standpunt inneem. Dit houdt concreet in dat per 1 november de hele boel even op hold wordt gezet en ook dus geen verdere kosten worden gemaakt.
Als ik in november in NL ben, wil ik weloverwogen een definitief standpunt in kunnen nemen. Dat lijkt me beter te doen als ik fysiek aanwezig ben en me er beter in kan verdiepen dan zo’n beslissing via de Skype-kanalen te nemen.”
1.7 [eiseres] is op 5 november 2014 gestopt met het verrichten van werkzaamheden voor HS.
1.8 Op 25 november 2014 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] een brief gestuurd met onder meer de tekst:
“Voor zover uit voorgaande gesprekken en e-mail correspondentie nog niet voldoende blijkt dat de samenwerkingsovereenkomst is opgezegd dan doe ik dit middels dit schrijven.”
1.9 [eiseres] vordert na eiswijziging in hoger beroep2.:
(A) een verklaring voor recht dat de overeenkomst zoals vastgelegd in de op 26 november 2013 ondertekende e-mail van [betrokkene 1] van 20 november 2013 inclusief de NDA van toepassing is op alle ideeën voor schermsystemen zoals door [eiseres] aangebracht en/of ontwikkeld, zoals voorkomend op de voortgangslijst;
(B) een verklaring voor recht dat van vermarkting in de zin van de overeenkomst sprake is, en derhalve een aanspraak zijdens [eiseres] op provisie bestaat, ten aanzien van de volgende ideeën:
-DV systeem;
-Veerbloksysteem;
(C) veroordeling van HS om een correcte en onderbouwde, van een goedkeurende accoutantsverklaring voorziene opgave te doen van de omzet die is gerealiseerd door gebruik van de twee vermarkte systemen bedoeld onder (B), op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat zij met tijdige en correcte voldoening aan het vonnis in gebreke blijft;
(D) veroordeling van HS tot betaling van het provisiebedrag dat voortvloeit uit de opgave als bedoeld onder (C) bij hantering van een provisie van 3% over die omzet, althans een percentage tussen 1% en 3% dat in redelijkheid wordt vastgesteld aan de hand van de tussen partijen overeengekomen criteria, te weten de resultaten van vermarkting, althans een ander redelijk aan te leggen criterium;
(E) veroordeling van HS om tweemaal per jaar, ingaande zes maanden na verstrekking van de onder (C) bedoelde verklaring, een correcte en onderbouwde, van een goedkeurende accountantsverklaring voorziene opgave te doen van de omzet die is gerealiseerd met de twee onder (B) genoemde systemen;
(I) veroordeling van HS tot betaling van € 150.000,- boete vanwege overtreding van artikel 6 jo. 9 van de NDA;
(K) veroordeling van HS in de buitengerechtelijke kosten van € 1.500,- en de kosten van beslaglegging,
met veroordeling van HS in de proceskosten (inclusief nakosten) in beide instanties.
1.10 Ter onderbouwing van vorderingen (A) tot en met (E) voert [eiseres] aan dat de samenwerkingsovereenkomst en de NDA zo moeten worden uitgelegd dat deze niet alleen betrekking hebben op het DV systeem maar op alle schermideeën die [betrokkene 1] gedurende het ontwikkelingstraject bij HS heeft ontwikkeld, waaronder het veerblok. Het DV systeem en het veerblok worden op de markt gebracht en HS is ter zake provisie verschuldigd. Aan vordering (I) legt [eiseres] ten grondslag dat HS het veerblok aan een derde heeft getoond en daarmee art. 6 van de NDA heeft geschonden zodat op grond van art. 9 van de NDA een boete van € 150.000,- is verschuldigd. HS heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.11 Bij vonnis van 13 januari 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afgewezen3.. Volgens de rechtbank is er geen sprake van onduidelijkheid over wat schriftelijk is overeengekomen, zodat uitleg conform het Haviltex-criterium niet aan de orde is. De provisieregeling in de samenwerkingsovereenkomst en de NDA hebben volgens de rechtbank alleen betrekking op het door [betrokkene 1] te ontwikkelen DV systeem. Aangezien geen sprake is van vermarkting van dat systeem bestaat er geen aanspraak op provisie. De rechtbank wijst de gevorderde boete af omdat de NDA geen betrekking heeft op het veerbloksysteem.
1.12 [eiseres] is daarvan in hoger beroep gekomen. Voor onze zaak in cassatie zijn vooral van belang grief 1: ten onrechte is geoordeeld dat de samenwerkingsovereenkomst niet conform het Haviltex-criterium behoeft te worden uitgelegd omdat er geen sprake is van onduidelijkheid en de grieven 2 t/m 5: de provisieregeling in de samenwerkingsovereenkomst en de NDA hebben niet alleen betrekking op het DV systeem.
1.13 In het bestreden arrest is het vonnis bekrachtigd. Daartoe is onder meer als volgt overwogen:
“3.2 [eiseres] voert op zichzelf terecht aan dat de samenwerkingsovereenkomst en de NDA aan de hand van het Haviltex-criterium dienen te worden uitgelegd. Grief 1 slaagt in zoverre. Dat leidt nog niet tot vernietiging van het bestreden vonnis; vernietiging komt pas aan de orde als het hof bij zijn beoordeling van de grieven 2 tot en met 5 hierna, tot een andere uitleg van de overeenkomsten komt dan de uitleg waarvan de rechtbank is uitgegaan.
3.3 Het Haviltex-criterium houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en naar hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.4 Ter onderbouwing van haar stelling dat de provisieregeling in de samenwerkingsovereenkomst en de NDA betrekking hebben op alle scherm-ideeën die [eiseres] in het kader van de samenwerking met HS zou ontwikkelen (en dus op ook het veerblok) wijst [eiseres] op diverse passages in de tekst van de samenwerkingsovereenkomst en op het feit dat de samenwerking ook daadwerkelijk (en vooral) betrekking heeft gehad op andere ideeën dan het DV systeem, zoals het veerblok en het product Triple S. Ook deze systemen heeft [eiseres] naar eigen zeggen vanaf het begin ontwikkeld en de rol van HS bij die ontwikkeling was slechts van uitvoerende aard, aldus [eiseres] .
Voorts voert [eiseres] aan dat het veerblok onderdeel uitmaakt van het DV systeem, en daarmee als het ware verbonden is, zodat het veerblok onderdeel uitmaakt van de NDA en de provisieregeling.
3.5 Het hof stelt voorop dat [eiseres] op zichzelf terecht betoogt dat de tekst van de samenwerkingsovereenkomst niet alleen betrekking heeft op de (verdere) ontwikkeling van het DV systeem. Dit blijkt onder meer uit de vergoedingsregeling (de vergoeding ziet niet alleen op de begeleiding van “het uiteindelijke product” maar ook op “al hetgeen verder op tafel komt”) en uit de passage onder de bullit points ( [eiseres] zal HS ook voorzien van ideeën en support om systemen efficiënter en winstgevender te vermarkten). Ook stelt [eiseres] op zichzelf terecht dat de feitelijke samenwerking met name op andere systemen dan het DV systeem betrekking heeft gehad - HS betwist dit ook niet. Uit deze stellingen volgt echter niet reeds dat ook de provisieregeling in de samenwerkingsovereenkomst betrekking heeft op andere systemen dan het DV systeem. Bij de uitleg van de provisieregeling moet ook het volgende in aanmerking worden genomen:
- In de samenwerkingsovereenkomst is diverse malen in algemene zin verwezen naar “ideeën”, maar slechts twee ideeën/systemen van [eiseres] zijn daarin concreet benoemd: het DR systeem en het DV systeem. Niet ter discussie staat dat de samenwerking in ieder geval géén betrekking heeft op het DR systeem;
- In de tekst van de samenwerkingsovereenkomst staat dat de samenwerking tussen HS en [eiseres] in het begin alléén zou zien op het DV systeem (“In het begin van onze samenwerking zou ik me willen beperken tot het DV systeem daar ik bij dit systeem de laagste opstartkosten en het hoogste volume verwacht.”);
- In de tekst van de samenwerkingsovereenkomst staat ook: “Ik wil mijn ideeën initieel inbrengen op voorwaarde dat het mijn ideeën blijven zoals ook omschreven in bijgaande NDA” (onderstrepingen toegevoegd). In de NDA is alleen het DV systeem en niet enig ander idee van [eiseres] genoemd (“The mentioned confidential information (…) is concerning a special screen system (greenhouses), the so called: DV system. as attached.)”. Op de aan de NDA gehechte tekening staat alleen “DV systeem”;
- [betrokkene 1] heeft ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat het in eerste instantie de bedoeling was dat hij het DV systeem verder zou gaan ontwikkelen en dat daarom alleen het DV systeem in de NDA is genoemd.
3.6 Uit de hiervoor opgesomde tekstonderdelen en verklaringen volgt naar het oordeel van het hof dat de bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst er op was gericht om de samenwerking te beginnen ten aanzien van het DV systeem, en niet ook ten aanzien van andere ideeën c.q. systemen van [eiseres] . De tussen partijen overeengekomen provisieregeling, waarin wordt verwezen naar “het product” - in enkelvoud - moet daarom zo worden begrepen dat deze alleen betrekking heeft op het DV systeem, althans heeft HS die regeling redelijkerwijs zo mogen begrijpen. Dat de samenwerking in een latere fase ook op eventuele andere systemen betrekking zou kunnen hebben, doet hier niet aan af. In dit kader is van belang dat gesteld noch gebleken is dat partijen ten tijde van het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst reeds voor ogen stond welke andere systemen dit zouden zijn, laat staan dat duidelijk was of dit “nieuwe” systemen zouden zijn ter zake waarvan in de rede lag dat [eiseres] daarvoor provisie zou ontvangen. [betrokkene 1] heeft in zijn voorstel van 20 november 2013 slechts melding gemaakt van twee door hem ontwikkelde producten.
3.7 Anders dan [eiseres] betoogt, leidt de tekst van de vergoedingsregeling niet tot een andere uitleg van de provisieregeling. De vergoedingsregeling had aanvankelijk (in het voorstel van [eiseres] bij e-mail van 20 november 2013) alleen betrekking op “het uiteindelijke product”. Op verzoek van HS is daaraan toegevoegd: “en al hetgeen verder op tafel komt”. Deze toevoeging staat echter niet in de provisieregeling. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat partijen met de toevoeging bij de vergoedingsregeling ook een uitbreiding van de provisieregeling hebben bedoeld.
3.8 De stelling van [eiseres] dat het veerblok onderdeel uitmaakt van het DV systeem en daarom ook (los) onder de NDA en de provisieregeling valt, wordt verworpen. In de samenwerkingsovereenkomst en de NDA en de bijlage daarbij is het DV systeem als geheel beschreven; onderdelen zoals het veerblok zijn niet afzonderlijk genoemd. [eiseres] heeft niet onderbouwd waarom zij niettemin redelijkerwijs van HS mocht verwachten dat de provisieregeling en de NDA ook betrekking hadden op zelfstandige onderdelen van het DV systeem buiten dat systeem om.
3.9 Tevens wordt verworpen de stelling van [eiseres] dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat de provisieregeling mede betrekking heeft op het veerblok. Zoals blijkt uit de samenwerkingsovereenkomst, meende [eiseres] dat het door haar bedachte DV systeem kon worden ontwikkeld tot een commercieel interessant product voor HS. Dit is niet het geval gebleken (zoals ook blijkt uit 3.11 hierna). Wel hebben partijen vervolgens gezamenlijk gewerkt aan de ontwikkeling van andere producten zoals Triple S en het veerblok, maar niet is komen vast te staan dat ook deze andere producten door [eiseres] zijn bedacht en ingebracht. Vast staat wel dat ook medewerkers van HS, in het bijzonder [betrokkene 4] , aan de ontwikkeling daarvan hebben bijgedragen en in de e-mail van 9 mei 2014 (zie onder 1.6) wijst [betrokkene 1] zelf op “ons” (niet: mijn) veerblok. De ontwikkeling van het veerblok is daarom niet gelijk te stellen aan die van het DV systeem. Ook moet in aanmerking worden genomen dat [eiseres] een vergoeding voor haar (begeleidings)werkzaamheden ontving.
3.10 Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2 tot en met 5 falen omdat naar het oordeel van het hof de provisieregeling en de NDA alleen betrekking hebben op het DV systeem. Daaruit vloeit voort dat ook grief 7 faalt; aangezien de NDA geen betrekking heeft op het veerblok, is HS ook geen boete verschuldigd ter zake van het tonen van het veerblok aan een derde (zie onder 1.6).
(…)
3.12 Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [eiseres] . Voor zover [eiseres] zijn stellingen al voldoende heeft onderbouwd (zodat op zichzelf aan bewijslevering kan worden toegekomen), bestaat die onderbouwing uit de verwijzing naar de teksten van diverse documenten en niet naar (andere) gedragingen of uitlatingen van personen die een ander licht op de bedoeling van partijen bij de samenwerkingsovereenkomst en/of NDA zouden kunnen werpen. In het bijzonder stelt [eiseres] niet dat de door hem genoemde getuige [betrokkene 4] iets zou kunnen verklaren over hetgeen partijen zijn overeengekomen. Een ter zake dienend en voldoende specifiek bewijsaanbod ontbreekt.”
1.14 [eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. HS heeft verweer gevoerd en zijn standpunt schriftelijk laten toelichten, waarna door [eiseres] is gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen waarvan het laatste onderdeel uiteenvalt in acht subonderdelen.
Onderdeel I is procedureel van aard en klaagt erover dat het hof na grieven en antwoord de zaak ter comparitie enkelvoudig heeft behandeld, waarna vervolgens zonder meer meervoudig eindarrest is gewezen, hetgeen in strijd komt met de rechtspraak van Uw Raad over meervoudig en enkelvoudig behandelen en beslissen in hoger beroep, zodat het eindarrest nietig is.
Subonderdelen II.1 t/m II.3 en II.6 richten klachten tegen de uitleg van het hof van de samenwerkingsovereenkomst en de NDA.
Subonderdeel II.5 bestrijdt rov. 3.8, waarin het hof het door [eiseres] gedane beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid verwerpt.
Subonderdeel II.7 ziet op het gepasseerde bewijsaanbod.
Subonderdelen II.4 en II.8 zijn voortbouwende klachten zonder zelfstandige betekenis.
2.2
Onderdeel I klaagt dat het hof de regels uit [A] c.s./Staat4.heeft miskend. Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld ter enkelvoudige comparitie ná conclusiewisseling zonder partijen gelegenheid te geven zich hierover uit te laten en vervolgens meervoudig eindarrest gewezen. Deze klacht lijkt mij terecht voorgesteld gelet op de inmiddels hierover door Uw Raad ontwikkelede rechtspraak.
2.3
De (hoofd)regel uit [A] c.s./Staat is dat een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op grond van een voorafgaande mondelinge behandeling (daaronder begrepen een comparitie van partijen of pleidooi), in beginsel behoort te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden om te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegenomen bij de totstandkoming van die beslissing (rov. 3.4.2). Praktisch is dat niet altijd mogelijk en in dit arrest is met verwerping van eerdere rechtspraak op dit punt in rov. 3.4.4 aangegeven hoe in geval van rechtersvervanging tussen de mondelinge behandeling en de daarop volgende uitspraak dient te worden gehandeld (daarvan moet mededeling worden gedaan aan partijen, waarop partijen een nadere mondelinge behandeling kunnen verzoeken, welk verzoek alleen onder bepaalde omstandigheden gemotiveerd kan worden afgewezen in het belang van een voortvarende procesvoering). In rov. 3.4.6 van het arrest staat een regel van overgangsrecht: het niet handelen conform rov. 3.4.4 heeft (behalve in onteigeningsprocedures) pas rechtsgevolg na datum van het arrest, dus na 31 oktober 2014 (de in onze zaak spelende kwestie dateert van eind 2016).
2.4
Dit arrest heeft nadere verduidelijking gekregen in 2016 in [B] /Amsterdam5.. Voor de procedure uit [A] c.s./Staat bestaat geen grond als sprake is van een rechterswissel na een eerste mondelinge behandeling, waarna een tweede mondelinge behandeling volgt voorafgaande aan de verdere beoordeling van het geschil (rov. 3.4). Het arrest werkt vervolgens in rov. 3.6.2-3.9 nadere regels uit voor a) de verplichting van de rechter om aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling na mondelinge behandeling (die vervalt na de eerste uitspraak die op de mondelinge behandeling volgt, rov. 3.7.3), b) de beoordeling van een verzoek om een nadere mondelinge behandeling na een rechterswisseling en c) de comparitie na aanbrengen in hoger beroep (daar zijn de regels uit het arrest uit 2014 niet op van toepassing, rov. 3.9).
2.5
In aansluiting hierop is eind 20176.– na het instellen van het onderhavige cassatieberoep – met inachtneming van de regels uit de twee besproken arresten (vgl. rov. 3.4.5, 1e alinea in beide zaken) uitgemaakt wanneer in meervoudig te beslissen zaken de mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer moet gebeuren dan wel enkelvoudig kan plaatsvinden. Bij meervoudig te beslissen zaken brengt de strekking van de regel uit [A] c.s./Staat mee dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel moet plaatsvinden ten overstaan van het daadwerkelijk beslissende panel. Dat doel is in het algemeen in het geding bij een mondelinge behandeling in aansluiting op de eerste schriftelijke uitwisseling van partijstandpunten (rov. 3.5.1 in beide zaken). Als zo’n mondelinge behandeling niet mede ten doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten (met in rov. 3.3.2 in beide zaken als genoemde voorbeelden schikkings- en inlichtingencomparities na een tussenuitspraak en in hoger beroep een comparitie na aanbrengen voorafgaand aan een schriftelijke uitwisseling van partijstandpunten met als doel een schikking te beproeven), is de hoofdregel uit [A] c.s./Staat en de nadere uitwerking in de arresten uit december 2017 niet van toepassing. Deze nadere uitwerking is als volgt (in beide zaken en onderstreping A-G):
“3.6.2 Indien in een meervoudig te beslissen zaak in eerste aanleg of in hoger beroep wordt bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris en die mondelinge behandeling mede tot doel heeft partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten, gelden, gelet op het voorgaande en de eisen van een goede procesorde, de volgende regels.
3.6.3
Uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling zal (schriftelijk of elektronisch) aan hen moeten worden meegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Aan partijen dient gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen. Voor het doen van dit verzoek kan een termijn worden gesteld.
3.6.4
Zojuist bedoeld verzoek zal, gelet op de hiervoor in 3.5.1 vermelde hoofdregel [dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen, AG], in beginsel moeten worden ingewilligd. Het verzoek kan derhalve alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld.”
2.6
Uit de gang van zaken in onze zaak volgt dat deze nadere regels niet zijn nageleefd – met name blijkt niet dat partijen gelegenheid is geboden te verzoeken dat de gelaste comparitie zal plaatsvinden ten overstaan van de meervoudige kamer die vervolgens zal beslissen. Nadat grieven waren genomen en van antwoord was gediend – dus ná een eerste schriftelijke uitwisseling van partijstandpunten in appel – heeft het hof in onze zaak op 27 september 2016 een comparitie van partijen gelast. Een dergelijke comparitie heeft volgens het arrest uit december 2017 “in het algemeen” ten doel partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen toe te lichten en dient conform de geschetste procedure in beginsel plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zullen nemen. Redenen om daaromtrent hier anders te oordelen zijn volgens mij niet gesteld of gebleken; de enkele omstandigheid dat het kennelijke standaard-tussenarrest waarbij de comparitie is gelast rept van een inlichtingen- of schikkingscomparitie lijkt mij daarvoor niet voldoende. Uit de inhoud van het opgemaakte proces-verbaal volgt ook dat partijen gelegenheid is geboden hun standpunten toe te lichten: er is opgetekend dat een schikking thans niet mogelijk blijkt en zakelijk wat aan beide zijden “in aanvulling op de processtukken” is verklaard ter comparitie. Dat maakt duidelijk dat de comparitie is benut om partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten. Het p-v vangt inhoudelijk dan ook aan met de zin dat de raadsheer-commissaris de zaak bespreekt met partijen. Zijdens [eiseres] is blijkens het p-v onder meer een nadere inhoudelijke toelichting gegeven op overgelegde producties en HS heeft een nadere analyse gegeven van wat er zich daar heeft afgespeeld ( “ [eiseres] verklaart nu wat anders dan ter comparitie bij de rechtbank.”) Ik kan dat niet anders zien dan dat er gelegenheid is geboden aan partijen hun standpunten toe te lichten. Leidend hiervoor lijkt mij de passage te zijn uit rov. 3.4.2. van [A] c.s./Staat dat “(m)ondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting (...) van wezenlijke invloed (kan) zijn op de oordeelsvorming van de rechter” die “niet altijd volledig in een proces-verbaal (kan) worden weergegeven.7.” Die comparitie heeft in onze zaak plaatsgevonden ten overstaan van één raadsheer-commissaris op 29 november 2016, zonder dat is gebleken dat partijen gelegenheid is geboden om te verzoeken dat die comparitie ten overstaan van de beslissende meervoudige kamer plaats zou vinden8.. Vervolgens heeft het hof op 31 januari 2017 eindarrest gewezen met drie raadsheren (met in de zetel de raadsheer ten overstaan van wie bedoelde comparitie heeft plaatsgevonden9.).
2.7
Er wordt zodoende volgens mij terecht10.geklaagd dat partijen niet de gelegenheid is geboden de comparitie meervoudig te laten plaatsvinden ten overstaan van de raadsheren die het eindarrest zouden gaan wijzen. Hoewel mogelijk de aanvankelijke insteek kan zijn geweest een pure schikkings- en inlichtingencomparitie te gelasten, is deze bepaald ná eerste uitwisseling van schriftelijke standpunten van partijen (zodat volgens de arresten uit december 2017 “in het algemeen” sprake is van een comparitie die ten doel heeft partijen gelegenheid te bieden hun standpunten nader toe te lichten). Deze comparitie is blijkens het p-v ook benut om partijen gelegenheid te geven hun standpunten toe te lichten, waardoor volgens mij de besproken regels zijn ingeschakeld, maar niet zijn nageleefd.
2.8
Dit betekent dat het arrest niet in stand kan blijven. Aan de klachten over het inhoudelijke oordeel wordt bij gebrek aan belang zodoende niet toegekomen, zodat ik er in dit stadium van af zie daarover te concluderen. Mocht Uw Raad daar evenwel aan toekomen, dan kan desverzocht op korte termijn daaromtrent nader worden geconcludeerd.
3. Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑03‑2018
Waarbij o.m. de vorderingen in eerste aanleg (F), (G), (H) en (J) zijn ingetrokken.
Met uitzondering van een in hoger beroep niet meer van belang zijnde overeengekomen weekvergoeding die tot € 1.000,- is toegewezen.
HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, NJ 2015/181, m.nt. W.D.H. Asser, JIN 2014/225, m.nt. N. de Boer, JBPR 2015/18, m.nt. G. van Rijssen, AA20160185, m.nt. C.J.M. Klaassen, BR 2014/139, m.nt. E.W.J. de Groot ([A] c.s./Staat).
HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:662, RvdW 2016/517, JBPR 2016/46 m.nt. G. van Rijssen.
HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259, RvdW 2018/86 en van dezelfde datum ECLI:NL:HR:2017:3264, RvdW 2018/67.
NJ-annotator Asser ziet dit als grondslag voor de regel uit [A] c.s./Staat met als nadere uitleg: “Het is goed gezegd: de interactie omvat het proces van beïnvloeding van de rechter dat zich tijdens de mondelinge behandeling tussen partijen en rechter (en partijen onderling) voltrekt. Hiermee wordt recht gedaan aan het karakter van de moderne en adequate zitting: niet enkel een uitwisseling van standpunten tegenover een luisterende rechter, niet enkel een naar feiten en feitjes vragende rechter, maar een gesprek tussen deelnemers. Dat is misschien wat wollig gezegd, maar het gaat inderdaad om een gedachtewisseling over de zaak waarin informatie wordt gegeven en verkregen.”
Opnieuw NJ-annotator Asser geeft aan dat [A] c.s./Staat meebrengt dat zoiets zou moeten worden vastgelegd in het p-v. Dat lijkt mij ook en dat is hier niet gebeurd.
Dat het deeluitmaken van de raadsheer die als R-C heeft gefungeerd van de arrest wijzende meervoudige kamer zou waarborgen dat hetgeen ter comparitie is verhandeld daadwerkelijk wordt meegewogen, zoals HS bij s.t. onder 11 aangeeft, lijkt mij in het licht van de besproken (fundamentele) regel niet voldoende opwegen, andermaal vanwege de twee voetnoten hiervoor aangegeven grondslag voor die regel.
M.i. terecht benadrukt [eiseres] in haar procesinleiding in cassatie op p. 13, 2e alinea dat dit te meer klemt nu het hier inhoudelijk gaat om uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen, waarbij de rechter een comparitie kan benutten bij zijn onderzoek naar de bedoeling van partijen.