De gewijzigde tenlastelegging maakt als bijlage I onderdeel uit van dit vonnis.
Rb. 's-Gravenhage, 23-03-2009, nr. 09/750009-06, nr. 09/750007-07
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2444
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
23-03-2009
- Magistraten
Mrs. Elkerbout, Veldt-Foglia, Sluiter
- Zaaknummer
09/750009-06
09/750007-07
- LJN
BI2444
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2444, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 23‑03‑2009
Uitspraak 23‑03‑2009
Mrs. Elkerbout, Veldt-Foglia, Sluiter
Partij(en)
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's‑Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte:
Joseph [M.],
geboren te [geboorteplaats] (Rwanda) op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Penitentiair Complex Scheveningen Huis van Bewaring Unit 2.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13, 14, 16, 17, 20, 21, 23, 24, 27, 28 oktober, 3, 10, 11, 17, 18, 19, 24 november, 1 en 4 december 2008, 2 februari en 9 maart 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. H.C.M. van Bruggen en W.N. Ferdinandusse en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.B.G.T. von Bóné, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Hoofdstuk 1: De beschuldiging en de eis
1.
Verdachte staat terecht voor betrokkenheid bij ernstige strafbare feiten die zouden zijn gepleegd in Rwanda in de periode april tot en met juli 1994. Deze feiten zijn omschreven in de dagvaardingen met de parketnummers 09/750009-06 (dagvaarding I)1. en 09/750007-07 (dagvaarding II)2.. De beide dagvaardingen zijn gevoegd behandeld.
2.
De beschuldigingen op dagvaarding I houden kort gezegd het volgende in:
- I:
Verdachte heeft samen met anderen op of omstreeks 13 april 1994 in Birogo (prefectuur Kibuye) een ambulance tot stoppen gedwongen. Deze ambulance werd bestuurd door [getuige 1] en daarin zaten twee Tutsi-vrouwen ([slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) met hun kinderen en een meisje met de naam [getuige 2]. Nadat de ambulance had moeten stoppen, heeft verdachte samen met anderen deze gedwongen naar het nabijgelegen Mugonero te rijden. Tijdens deze rit is de ambulance omsingeld door belagers waarbij wapens zijn getoond en is er op de ambulance geslagen. Tevens schreeuwden de mensen die de ambulance omsingelden woorden als ‘Inkotanyi’. In Mugonero zijn de inzittenden gedwongen om uit te stappen. Daarbij zijn dreigementen geuit onder meer door te zeggen ‘Voordat de kakkerlakken gedood worden, moet eerst de chauffeur gedood worden’. Vervolgens zijn de twee Tutsi-vrouwen en hun kinderen geslagen/ neergehakt met machetes, knuppels en/of andere wapens. Ten gevolge hiervan hebben alle inzittenden langdurig voor hun leven moeten vrezen, zijn de twee Tutsi-vrouwen en hun kinderen overleden (waarna een aantal van deze kinderen in het Kivumeer is gegooid) en hebben [getuige 1] en [getuige 2] (zwaar) lichamelijk letstel ondervonden.
- II:
Verdachte heeft samen met anderen op 16 april 1994 in Mugonero met allerlei wapens Tutsi-burgers, waaronder vrouwen en kinderen, die zich op het Zevendedags Adventistencomplex bevonden, aangevallen. Verdachte en anderen hebben op deze burgers geschoten, hen met machetes, knuppels en andere wapens neergehakt en geslagen en traangas geworpen in gebouwen waarin een deel van de Tutsi's zich had verstopt. Aldus zijn deze personen in een situatie gebracht waarin zij langdurig voor hun leven en het leven van hun familie en vrienden en bekenden hebben moeten vrezen. Tengevolge van deze aanval is een groot aantal van hen overleden en hebben één of meer van hen (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen.
- III:
Verdachte heeft samen met anderen op 27 april 1994 in Mugonero aan [getuige 3], haar partner [getuige 4] en hun baby [B1] bij een wegversperring de doorgang geweigerd. Aan hen zijn openlijk wapens getoond en is voor hen hoorbaar geweest dat er gesproken werd in bewoordingen zoals ‘kakkerlak(ken)’, ‘Kijk maar goed naar die Tutsi-vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord’, ‘Wil je soms als een Tutsi worden behandeld’, ‘Je mag kiezen of je in Kibingo, in Mugonero of in Gishyita gedood wordt’, ‘Kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden’ en ‘Hutu-power’. Ten gevolge hiervan werd [getuige 3] in een situatie gebracht waarin zij langdurig voor haar leven en het leven van haar zoon heeft moeten vrezen, terwijl zij door dit handelen bovendien ernstig in het openbaar werd vernederd. [getuige 4] werd hierbij in een situatie gebracht waarbij hij langdurig moest vrezen voor het leven van zijn partner, [getuige 3], en het leven van zijn zoon, [zoon], terwijl hij door dit handelen bovendien ernstig in het openbaar werd vernederd.
3.
De beschuldigingen op dagvaarding II houden kort gezegd het volgende in:
- Ia:
Verdachte heeft samen met anderen op 13 mei 1994 op of nabij de Muyira heuvel, in het gebied Bisesero, een vrouw genaamd [slachtoffer 3] vastgepakt, naar de grond geduwd en tegen haar gezegd: ‘Als je niet vertelt waar ze zijn, zullen we jou vermoorden. Als je het wel vertelt, zullen we jou met rust laten.’ Vervolgens heeft verdachte tegen zijn mededaders gezegd dat zij haar mochten verkrachten en dat hij hun veiligheid zou garanderen. Zijn mededaders hebben haar toen meermalen verkracht. Vervolgens heeft verdachte een bajonet in haar vagina gestoken en met een vuurwapen kogels in haar rug en hoofd geschoten, tengevolge waarvan zij is overleden.
- Ib:
Verdachte heeft samen met anderen op 16 april 1994 [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], die op de vlucht voor het grootschalig geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep hun toevlucht hadden genomen tot een kamer van het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero, bedreigd door een vuurwapen op hen te richten. Vervolgens heeft hij tegen hen gezegd: ‘Wij hebben jullie al lange tijd gevraagd om seks met ons te hebben. Toen weigerden jullie. Nu kunnen jullie niet meer weigeren.’ Vervolgens heeft hij beide vrouwen verkracht en hun keel doorgesneden met een mes, tengevolge waarvan zij zijn overleden.
- Ic:
Verdachte heeft samen met anderen, op of omstreeks 14 april 1994 in het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero, een vrouw genaamd [slachtoffer 6] geslagen, vastgepakt en verkracht.
- II:
Verdachte heeft samen met anderen, in de periode 6 april tot en met 1 juli 1994 in de prefectuur Kibuye drie kleinkinderen van [getuige 5] en [getuige 6] weggehaald uit het huis van hun grootouders, waarna er niets meer van deze kleinkinderen is vernomen.
4.
5.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het in dagvaarding II onder 1b tenlastegelegde en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de overige tenlastelegde feiten op beide dagvaardingen zoals primair tenlastegelegd, heeft begaan. Het Openbaar Ministerie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot levenslange gevangenisstraf.
Hoofdstuk 2: Rechtsmacht
1.
Al deze feiten waren oorspronkelijk aan verdachte ook tenlastegelegd als genocide. Op 24 juli 2007 heeft de rechtbank beslist dat Nederland geen rechtsmacht heeft om verdachte hiervoor te berechten.5. Het gerechtshof 's‑Gravenhage is op 17 december 2007 eveneens tot deze beslissing gekomen.6. De Hoge Raad heeft de tegen deze beslissing door het Openbaar Ministerie ingestelde cassatie verworpen.7.
2.
De rechtbank zal, hoewel dit punt tijdens de behandeling van de zaak niet tot debat heeft geleid, eerst onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de feiten zoals deze thans zijn tenlastegelegd. Zoals zij in voormelde beslissing d.d. 24 juli 2007 heeft overwogen bezit verdachte niet de Nederlandse nationaliteit, evenmin als de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers, wordt verdachte verweten dat hij de feiten in Rwanda heeft gepleegd en ontbreekt een ander (specifiek) Nederlands belang.
3.
4.
Artikel 3 (oud) WOS luidde ten tijde van de tenlastegelegde feiten:
‘Onverminderd het te dien aanzien in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht bepaalde is de Nederlandse strafwet toepasselijk:
- 1o.
op ieder, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf omschreven in de artikelen 8 en 9 (…).’
5.
De Hoge Raad heeft recentelijk bevestigd dat aan de Nederlandse rechter op grond van deze bepaling voor oorlogsmisdrijven universele rechtsmacht toekomt.
‘Vooropgesteld moet worden dat sedert de inwerkingtreding van het Verdrag het handelen in strijd met art. 3 van het Verdrag het in art. 8 WOS omschreven misdrijf oplevert en dat — naar volgt uit de beschikking van de Hoge Raad van 11 november 1997, LJN ZD0857, NJ 1998, 463 — in zodanig geval op grond van art. 3 (oud) WOS aan de Nederlandse rechter zogenoemde universele rechtsmacht toekomt.’8.
6.
Artikel 5 UFV luidde ten tijde van de tenlastegelegde feiten:
‘De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan een van de in artikelen 1 en 2 van deze wet omschreven misdrijven schuldig maakt.’
7.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest in de zaak-Bouterse over de in de in dit artikel gevestigde universele rechtsmacht voor foltering, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis bij het wetsontwerp UFV, overwogen:
‘8.4
(…) dat de wetgever bij de invoering van de rechtsmachtregel van art. 5 Uitvoeringswet folteringverdrag niet verder heeft willen gaan dan waartoe Nederland gehouden is op grond van art. 5, eerste en tweede lid, van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende bestraffing.
8.5.
Daaruit volgt dat de vervolging en berechting in Nederland van de vermoedelijke dader van een feit in de zin van de art. 1 en 2 Uitvoeringswet folteringverdrag dat in het buitenland is begaan, alleen mogelijk zijn indien daartoe een in dat Verdrag genoemd aanknopingspunt voor de vestiging van rechtsmacht aanwezig is, bijvoorbeeld omdat de vermoedelijke dader dan wel het slachtoffer Nederlander is of daarmee gelijkgesteld moet worden, of omdat de vermoedelijke dader zich ten tijde van zijn aanhouding in Nederland bevindt.’9.
8.
De rechtbank is van oordeel dat deze beperking van de uitoefening van de universele rechtsmacht ook dient te gelden te aanzien van de rechtsmacht voor oorlogsmisdrijven in de gevallen als omschreven onder art. 3 sub 1 (oud) WOS.
9.
Inmiddels heeft de wetgever in artikel 2 lid 1 onder a Wet internationale misdrijven (hierna: WIM)10. de uitoefening van de universele rechtsmacht voor alle in de WIM opgenomen internationale misdrijven (waaronder oorlogsmisdrijven en foltering) beperkt tot die gevallen waarin de verdachte zich in Nederland bevindt. Deze wettelijke bepaling houdt — voor zover van belang — het volgende in:
‘Artikel 2:
- 1.
Onverminderd het te dien aanzien in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht bepaalde is de Nederlandse strafwet toepasselijk:
- a.
op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de in deze wet omschreven misdrijven, wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt;
(…)’
10.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de WIM geeft voor deze keuze van de wetgever de volgende redenen:
‘Er zijn goede redenen aan te voeren voor de beperking van de universele rechtsmacht tot verdachten die aanwezig zijn op het grondgebied van de staat. Ten eerste wordt berechting bij verstek, zonder enig aanknopingspunt met de zaak (feit gepleegd op het grondgebied, verdachte is onderdaan e.d.), over het algemeen niet juist geacht. Verder kan berechting bij verstek gemakkelijk tot jurisdictieconflicten leiden met staten die wel een aanknopingspunt met de zaak hebben. Deze jurisdictieconflicten kunnen een effectieve internationale samenwerking voor de berechting van internationale misdrijven ondermijnen, onder andere door de regel dat een land dat zelf in een bepaalde zaak vervolging heeft ingesteld, niet zal overgaan tot het verlenen van kleine rechtshulp in diezelfde zaak aan een ander land (zie ten onzent artikel 552l, eerste lid, onder c, Sv).’11.
11.
Verdachte bevond zich ten tijde van het initiëren van onderzoeks- en vervolgingshandelingen jegens hem in Nederland.
12.
De rechtbank heeft derhalve op grond van het bepaalde in art. 3 (oud) WOS en art. 5 UFV rechtsmacht terzake van de aan verdachte verweten oorlogsmisdrijven en foltering.
Hoofdstuk 3: Rwanda
Inleiding
1.
Tussen 6 april en midden juli 1994 zijn in Rwanda honderdduizenden Rwandezen om het leven gebracht. De schattingen door deskundigen van het aantal slachtoffers lopen uiteen; de meeste komen op zeshonderdduizend tot — het meest waarschijnlijk — achthonderdduizend doden12., ongeveer 10% van de gehele bevolking. De overgrote meerderheid van de slachtoffers behoorde tot de Tutsi-bevolkingsgroep. Naar schatting is in die 100 dagen 75% van de Rwandese Tutsi's vermoord. Deze massamoord geschiedde, zoals in vele (wetenschappelijke) publicaties onbetwist is vastgesteld en door het Rwanda-tribunaal13. in een groot aantal vonnissen steeds unaniem is uitgesproken, met het doel de Tutsi-bevolking als zodanig uit te roeien. Er kan dan ook geen twijfel over bestaan dat in deze maanden van 1994 in Rwanda een genocide plaats vond. In de woorden van de Kamer van Beroep van het Rwanda-tribunaal14.: ‘The fact of the Rwandan genocide is part of world history, a fact as certain as any other, a classic instance of a ‘fact of common knowledge’.’
2.
Gedurende dezelfde ongeveer 100 dagen werd op het grondgebied van Rwanda een gewapend conflict uitgevochten tussen het Rwandese regeringsleger (Forces Armées du Rwanda, hierna FAR) en de strijdkrachten van het Rwandan Patriotic Front (hierna RPF), het voornamelijk uit (nakomelingen van) in voorafgaande decennia uit Rwanda gevluchte Tutsi's bestaande rebellenleger. Het RPF was een gestructureerd en gedisciplineerd leger dat stond onder een verantwoordelijk bevel; het had een erkende commandostructuur met aan het hoofd generaal Paul Kagame.15.
3.
Verdachte verbleef in deze periode in het huis van zijn ouders in Mugonero, een dorp in de préfecture Kibuye in het westen van Rwanda. In dit deel van Rwanda werd niet gevochten tussen eenheden van de RAF en het RPF. In de visie van het Openbaar Ministerie heeft verdachte de hem verweten gedragingen echter wel gepleegd in nauwe samenhang met de oorlog tussen deze strijdende partijen en zijn deze dus oorlogsmisdrijven. Het Openbaar Ministerie verwijt verdachte tevens dat deze misdrijven uitingen waren van de politiek van stelselmatige terreur tegen de Tutsi-bevolking die ook in Mugonero en omgeving in alle hevigheid woedde.
4.
De rechtbank zal in dit hoofdstuk een kort exposé geven van de (politiek-)historische achtergrond van het drama dat zich in de periode van 6 april tot midden juli 1994 in Rwanda voltrok. Ook zal zij in grote lijnen het verloop van deze gruwelijke gebeurtenissen schetsen. Zij baseert zich hierbij op zowel publiek toegankelijke bronnen, welke als geschriften onderdeel uitmaken van het strafdossier16., als op enkele ten behoeve van deze strafzaak opgestelde rapporten.17. De rechtbank beperkt zich in haar uiteenzetting tot wat onmisbaar is voor een goede waardering van de (context van de) aan verdachte tenlastegelegde feiten. In deze uiteenzetting wordt daarom nauwelijks aandacht besteed aan de rol van internationale actoren (met name Frankrijk, België, de Verenigde Staten, de buurlanden van Rwanda, de (Veiligheidsraad van de) Verenigde Naties en de Organisatie van Afrikaanse Eenheid).
Periode tot 6 april 1994
5.
In haar eerste vonnis (in de zaak Akayesu) heeft de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal een gedetailleerde uiteenzetting gegeven van de geschiedenis van Rwanda.18. De rechtbank citeert hieronder (delen van) paragrafen uit dit vonnis over de koloniale periode en het dekolonisatieproces, toegespitst op de verhouding tussen de verschillende bevolkingsgroepen.
‘80.
Prior to and during colonial rule, first, under Germany, from about 1897, and then under Belgium which, after driving out Germany in 1917, was given a mandate by the League of Nations to administer it, Rwanda was a complex and an advanced monarchy. The monarch ruled the country through his official representatives drawn from the Tutsi nobility. Thus, there emerged a highly sophisticated political culture which enabled the king to communicate with the people.
81.
Rwanda then, admittedly, had some eighteen clans defined primarily along lines of kinship. The terms Hutu and Tutsi were already in use but referred to individuals rather than to groups. In those days, the distinction between the Hutu and Tutsi was based on lineage rather than ethnicity. Indeed, the demarcation line was blurred: one could move from one status to another, as one became rich or poor, or even through marriage.
82.
Both German and Belgian colonial authorities, if only at the outset as far as the latter are concerned, relied on an elite essentially composed of people who referred to themselves as Tutsi's, a choice which, according to Dr. Alison Desforges, was born of racial or even racist considerations. In the minds of the colonizers, the Tutsi looked more like them, because of their height and colour, and were, therefore, more intelligent and better equipped to govern.
83.
In the early 1930s, Belgian authorities introduced a permanent distinction by dividing the population into three groups which they called ethnic groups, with the Hutu representing about 84% of the population, while the Tutsi (about 15%) and Twa (about 1%) accounted for the rest. In line with this division, it became mandatory for every Rwandan to carry an identity card mentioning his or her ethnicity. The Chamber notes that the reference to ethnic background on identity cards was maintained, even after Rwanda's independence and was, at last, abolished only after the tragic events the country experienced in 1994.
85.
From the late 1940s, at the dawn of the decolonization process, the Tutsi became aware of the benefits they could derive from the privileged status conferred on them by the Belgian colonizers and the Catholic church. They then attempted to free themselves somehow from Belgian political stewardship and to emancipate the Rwandan society from the grip of the Catholic church. The desire for independence shown by the Tutsi elite certainly caused both the Belgians and the church to shift their alliances from the Tutsi to the Hutu, a shift rendered more radical by the change in the church's philosophy after the second world war, with the arrival of young priests from a more democratic and egalitarian trend of Christianity, who sought to develop political awareness among the Tutsi-dominated Hutu majority.
87.
In 1956, in accordance with the directives of the United Nations Trusteeship Council, Belgium organized elections on the basis of universal suffrage in order to choose new members of local organs, such as the grassroots representative Councils. With the electorate voting on strictly ethnic lines, the Hutu of course obtained an overwhelming majority and thereby became aware of their political strength. The Tutsi, who were hoping to achieve independence while still holding the reins of power, came to the realization that universal suffrage meant the end of their supremacy; hence, confrontation with the Hutu became inevitable.
88.
Around 1957, the first political parties were formed and, as could be expected, they were ethnically rather than ideologically based. (…)’
6.
In november 1959 liepen de politieke spanningen hoog op en kwam het tot een eerste uitbarsting van etnisch geweld. Honderden Tutsi's vonden de dood en vele duizenden Tutsi's zochten hun toevlucht in de omringende landen. De ongeregeldheden resulteerden in het einde van de Tutsi-monarchie en de proclamatie van de (Eerste) Republiek door Grégoire Kayibanda, leider van de Mouvement Démocratique Républicain Parmehutu (hierna: MDR Parmehutu), de verreweg grootste politieke partij, die zichzelf (letterlijk) definieerde als een beweging exclusief van en voor Hutu's. Op 1 juli 1962 werd Rwanda officieel onafhankelijk. Kayibanda werd president.
7.
Ook de beginjaren van deze Eerste Republiek werden gekenmerkt door etnisch geweld. De slachtoffers waren voornamelijk Tutsi's. Het MDR Parmehutu-regime stelde overheersing door de Hutu's, het ‘meerderheidsvolk’ (rubanda nyamwinshi) dat immers 85% van de bevolking uitmaakte, gelijk aan democratie en predikte een agressieve en exclusieve Hutu-solidariteit.19. In deze jaren werden door Tutsi-vluchtelingen regelmatig op kleine schaal guerrilla-aanvallen uitgevoerd in Rwanda. Dit leidde steeds tot vergeldingsacties tegen de Tutsi-bevolking, veelal aangemoedigd door de autoriteiten en/of uitgevoerd door Rwandese legereenheden. Dit geweld dreef opnieuw duizenden Tutsi's in ballingschap. In deze cyclus van geweld, vlucht en gewapende invallen werden in de jaren 1961–1967 ongeveer 20.000 Tutsi's vermoord en vluchtten ongeveer 300.000 Tutsi's naar de omringende landen. Uit deze periode stamt het gebruik onder Hutu's de Tutsi's-invallers ‘inyenzi’, kakkerlakken, te noemen.20. Ook in deze tijd begonnen Hutu-autoriteiten de in Rwanda woonachtige Tutsi's ervan te beschuldigen dat zij handlangers (‘ibyitso’) van deze invallers waren.21. In 1972–1973 volgde opnieuw een periode van hevig etnisch geweld tegen Tutsi's en de vlucht van weer grote aantallen van hen naar de omringende landen.22.
8.
Deze — en ook de latere — ontwikkelingen in Rwanda kunnen niet los worden gezien van die in buurland Burundi, in de woorden van het OAU-rapport: ‘Its partner on a deadly seesaw’.23. Ook Burundi had een koloniaal bestuur gekend van eerst Duitsland en later België. Ook in Burundi bestond de bevolking voor ongeveer 85% uit Hutu's en 15 % uit Tutsi's. En ook Burundi werd in 1962 onafhankelijk.24. Anders echter dan in Rwanda bleef in Burundi de Tutsi-minderheid aan de macht. Het OAU-rapport vat de ontwikkelingen in Burundi als volgt samen:
‘Since 1962, Burundi's Tutsi minority has dominated successive governments, the army and other security forces, the judiciary, the educational system, the news media, and the business world. In Rwanda, such domination was seen to legitimize the country's own rigid quota system. In Burundi, it has led to a state of almost permanent conflict. The decades-long struggle for power between the elites of the two groups has led to the deaths of hundreds of thousands of Burundians, most of them civilians. Repeated Hutu challenges to Tutsi domination have been followed each time by vicious reprisals by the Tutsi army and police against Hutu civilians that were invariably disproportionate to the original provocation. In the years between independence and the genocide in Rwanda, no fewer than seven giant waves of killings occurred in Burundi: in 1965, 1969, 1972, 1988, 1991, 1992, and 1993.’25.
En over de wisselwerking tussen de ontwikkelingen in beide landen schrijft dit rapport:
‘Victimization of the Tutsi in one country was first aggravated by, and then used to justify, persecution of the Hutu in the other country and vice versa. Each act of repression in the one state became the pretext for a renewed round of killing in the other. Such retaliation was fuelled by the constant refugee movements across the shared border, the inflammatory tales told by all who fled, and the eagerness felt by many of them to join in any attempts to wreak revenge from their new refuge. Perhaps refugees were also emboldened by yet another perverse, common characteristic of the two nations: In both countries, massacres by governments went largely unpunished, and a pervasive culture of impunity began to complement the growing culture of violence that was emerging.’26.
9.
Voornamelijk regionale tegenstellingen binnen de Hutu-elite leidden in 1973 in Rwanda tot de val van het regime van Kayibanda. Generaal Juvénal Habyarimana, chef-staf van het Rwandese leger, greep de macht en riep de Tweede Republiek uit. In 1975 richtte hij de Mouvement Révolutionnaire National pour le Développement (MRND) in het leven, een partij waarvan iedere Rwandees vanaf de geboorte lid was.27. Enkele jaren later werd Rwanda ook formeel een één-partij staat. Het regime van Habyarimana maakte een eind aan het etnisch geweld, maar niet aan het beleid van systematische discriminatie tegen de Tutsi's en het bleef Tutsi-bannelingen niet toegestaan terug te keren naar Rwanda. Toen Hutu's uit andere regio's dan die van de president (het noord-westen) steeds meer werden uitgesloten van belangrijke posities in het bestuur en het leger en de economische situatie verslechterde, werd het regime in toenemende mate geconfronteerd met onvrede onder de bevolking en oppositie door dissidente Hutu's.
10.
Inmiddels hadden Rwandese bannelingen in Uganda en Kenia (voornamelijk Tutsi's) in december 1987 het RPF opgericht. De doelstellingen van het Front, een politieke organisatie met een militaire vleugel, waren verzekering van het recht van alle Tutsi-bannelingen terug te keren naar Rwanda en beëindiging van het één-partij regime van Habyarimana.28. Op 1 oktober 1990 vielen vanuit Uganda enkele duizenden RPF-strijders (het noordoosten van) Rwanda binnen. Daarmee begon een gewapende strijd tussen de troepen van het RPF en het Rwandese leger, die — weliswaar onderbroken door onderhandelingen en wapenstilstanden — voortduurde tot juli 1994. De aanval van 1 oktober 1990 werd door het regeringsleger succesvol afgeslagen en het RPF slaagde er ook daarna (in de periode tot 6 april 1994) niet in een groot deel van het grondgebied van Rwanda blijvend te veroveren. Maar, in de woorden van het OAU-rapport:
‘Even those sympathetic to the invaders' cause acknowledge that the attack triggered a series of pivotal consequences that ultimately led, step by step, to the genocide. In the words of one human right group, “…it is beyond dispute that the invasion …” was the single most important factor in escalating the political polarization of Rwanda.’29.
11.
De militaire operaties van het RPF in voornamelijk het noordoosten van Rwanda, welke gepaard gingen met misdrijven tegen de burgerbevolking, genereerden, in samenhang met een cynische anti-Tutsi propaganda door de Rwandese regering een grote stroom Hutu-vluchtelingen naar het centrum van Rwanda. In 1990 waren dit er ongeveer 300.000, in begin 1993, na een nieuwe grootschalige RPF-aanval, nog eens ongeveer 1 miljoen.30. Het OAU-rapport beschrijft hoe de invasie en de guerrillaoorlog de invloed van radicale Hutu-facties in de regering en het leger versterkten, de reeds grote economische problemen verergerden en bovenal geloofwaardigheid gaven aan de op machtsbehoud gerichte etnische strategie van het regime31., meer in het bijzonder de kleine kring rond Habyarimana welke bekend stond als de Akazu (het kleine huis)32.:
‘The invasion gave an ethnic strategy immediate credibility. The carefully inculcated fears about Tutsi conspiracies — fears about alleged plots to regain control of the republic and launch merciless attacks on all Hutu — that had been dormant for so many years were deliberately revived. The nation was reminded that the Tutsi were, from the first, the ‘other’; they were all alien invaders. Was is therefore not self-evident that all Tutsi were accomplices of the invaders? Any question of class or geographical division among Hutu had to be submerged in a common front against the devilish intruders. It was not difficult for the government to exploit its own failures in order to rally the majority behind them. In a country where so many had so little land, it took little ingenuity to convince Hutu peasants that the newcomers would reclaim lands they had left long before and on which Hutu farmers had immediately settled.’33.
12.
Vanaf oktober 1990 werden regelmatig bloedbaden aangericht onder Tutsi's. Het OAU-rapport meldt hierover:
‘On virtually each occasion, they were carefully organized. On each occasion, scores of Tutsi were slaughtered by mobs and militiamen associated with different political parties, sometimes with the involvement of the police and army, incited by the media, directed by local government officials, and encouraged by some national politicians.’34.
Hier is reeds zichtbaar wat zich vanaf 6 april 1994 in volle omvang zou tonen: massamoorden op Tutsi's louter vanwege hun etniciteit, georganiseerd en gestimuleerd door de autoriteiten, uitgevoerd door Hutuburgers en milities, daartoe aangezet door een giftige anti-Tutsi-propaganda en bijgestaan door politie en leger.
13.
In juni 1991 werd president Habyarimana, geconfronteerd met de oorlog met het RPF, groeiende politieke onvrede, verdere economische verslechtering en zware internationale politieke druk — Rwanda was militair afhankelijk van Frankrijk en economisch van verschillende donorlanden — gedwongen de vorming van oppositiepartijen toe te staan en vredesonderhandelingen te beginnen met het RPF. In april 1992 werd een regering gevormd bestaande uit de MRND (inmiddels Mouvement Révolutionnaire National pour la Démocratie et le Développement (MRNDD) geheten) en enkele voormalige oppositiepartijen. De MRNDD was daarin de grootste partij, maar wel een minderheid. Mede als reactie op deze ontwikkelingen vormden radicale Hutu de Coalition pour la Défense de la République (CRD), een partij die zich nog extremer opstelde dan Habyarimana, bij verschillende gelegenheden fel tegen hem opponeerde en hierdoor grote invloed uitoefende op de MRNDD. Ondanks deze kritiek werkten CRD en MRNDD ook vaak samen.35.
14.
De nieuwe regering voerde vanaf juni 1992 in Arusha (Tanzania) onderhandelingen met het RPF over een vredesregeling en een nieuwe machtsverdeling in Rwanda. Dit leidde tot deelakkoorden over de repatriëring van vluchtelingen, de integratie van de strijdkrachten van de FAR en het RPF en, op 4 augustus 1993, tot de ondertekening van een definitief akkoord op grond waarvan een brede overgangsregering gevormd zou gaan worden van de MRNDD, de voormalige oppositiepartijen en het RPF.36. Deze aan Habyarimana afgedwongen akkoorden stuitten op fel verzet bij de Akazu, voor wie uitvoering van de akkoorden verlies van macht zou betekenen, en de CRD en versterkten de polarisatie in het land. Bijna alle voormalige oppositiepartijen spleten uiteen in gematigde en zogenoemde Hutu Power-vleugels, welke laatste zich schaarden aan de zijde van de verder radicaliserende MRNDD en de CDR.
15.
Op 23 oktober 1993 werd in Burundi de kort daarvoor democratisch gekozen eerste Hutu-president Melchior Ndandaye door Tutsi-militairen van het Burundese leger vermoord. In de bloedbaden die daarop volgden werden naar schatting 50.000 Burundezen, zowel Hutu's als Tutsi's, vermoord en ontvluchtten een kleine 1 miljoen Hutu's het land, zeer velen van hen naar Rwanda. Deze gebeurtenissen gaven opnieuw voedsel aan de vrees onder Rwandese Hutu voor (overheersing door) Tutsi's, welke vrees door tegenstanders van de in Arusha overeengekomen machtsverdeling met het RPF volledig werd uitgebuit. President Habyarimana's eigen MRNDD en de CDR stelden de Arusha-akkoorden in een gemeenschappelijke verklaring aan de kaak als ‘verraad’.37. De strijd tussen de aanhangers van Hutu Power en gematigden, die implementatie van de Arusha-akkoorden nastreefden, werd heviger en gewelddadiger.38.
16.
Er is een overweldigende hoeveelheid bewijs voor de vaststelling dat Hutu-extremisten vanaf 1990 de Hutu-bevolking voortdurend en systematisch hebben aangezet tot haat tegen hun Tutsi-landgenoten.39. De rechtbank citeert hier wederom het OAU-rapport:
‘A constant barrage of virulent anti-Tutsi hate propaganda began to fill the air. It was designed to be inescapable, and it succeeded. From political rallies, government speeches, newspapers, and a flashy, new radio station, poured vicious, pornographic, inflammatory rhetoric designed to demonize and dehumanize all Tutsi. With the active participation of well-known Hutu insiders, some of them at the university, new media were founded that dramatically escalated the level of anti-Tutsi demagoguery.’40.
17.
Berucht waren publicaties in de krant Kangura. In december 1990 verscheen daarin een artikel onder de titel ‘Beroep op het geweten van de Hutu's’. Het artikel opende met de stelling dat de Tutsi-extremisten die in oktober Rwanda hadden aangevallen (dat wil zeggen het RPF) vertrouwden op de steun van ‘van infiltranten in het land en de medeplichtigheid van Tutsi's in het land’. Vervolgens werden de Tutsi's afgeschilderd als bloeddorstig en machtsbelust en de Hutu's opgeroepen ferm en waakzaam te zijn tegen de Tutsi-vijand ‘die onder ons is en zijn tijd afwacht om ons op een geschikt moment te decimeren’;41. het artikel eindigt met de ‘Tien geboden voor de Hutu's’, waarin onder meer wordt opgeroepen geen medelijden meer te hebben met de Tutsi's. Ook in veel latere artikelen in Kangura werden de — dus: alle — Tutsi's afgeschilderd als ‘inyenzi’ (kakkerlakken), ‘inkotanyi’ (leden van de RPF), ‘ibyitso’ (handlangers); vijanden waartegen de Hutu zich moest verdedigen zonder genade te tonen.42.
18.
Dezelfde boodschap werd vanaf midden 1993 uitgedragen in uitzendingen van het mede door enkele leden van de Akazu opgerichte en heel snel zeer populair geworden radiostation Radio-Télévision Libre des Milles Collines (RTLMC). Dit radiostation werd door de CDR gebruikt om propaganda te verspreiden.43. Volgens deskundige Des Forges speelde dit radiostation ‘de belangrijkste rol bij het overtuigen van Rwandezen dat Tutsi's vijanden waren die geëlimineerd moesten worden’.44.
19.
Ook partijbijeenkomsten vormden een podium voor het verkondigen van de boodschap dat alle Tutsi's ibyitso waren van het RPF en dat de Hutu's zich tegen hen moesten verdedigen. In een bewaard gebleven toespraak van een vice-president van de MRNDD, Léon Mugesera, tegen partijmilitanten is het volgende te horen:
‘En wat gaan we doen aan die medeplichtigen (ibyitso) hier die hun kinderen naar de RPF sturen? Waarom wachten we en ontdoen we ons niet van deze families? (…) We moeten zelf verantwoordelijkheid nemen en dit schorem uitroeien… De fatale fout die we maakten in 1959 was om ze [de Tutsi's's] weg te laten komen… Ze horen in Ethiopië en we hebben een korte weg terug voor ze, door ze in de Nyabarongo rivier te gooien… Ik benadruk dit punt. We moeten handelen. …Roei ze allemaal uit!’45.
Een aankondiging van de komende genocide.
20.
Een opvallend element in de anti-Tutsi-propaganda was de voortdurende waarschuwing aan Hutu-mannen zich niet te laten verleiden door Tutsi-vrouwen. Tutsi-vrouwen, zo was de boodschap, waren het geheime seksuele wapen dat de inkotanyi inzetten om Rwanda te veroveren en volgens het eerste van de hierboven genoemde ‘Tien geboden’ was iedere Hutu-man die een Tutsi-vrouw huwde, haar tot zijn concubine maakte of haar als secretaresse in dienst nam een verrader.46.
21.
Na de overgang naar een meerpartijensysteem (zie hierboven in paragraaf 13) richtten enkele politieke partijen aan hen gelieerde jongerengroepen op. De jongerenbeweging van de MRND(D) werd Interahamwe (‘zij die tezamen staan’ dan wel ‘zij die tezamen aanvallen’) genoemd. Deze groepen hielpen bij het organiseren van partijbijeenkomsten, zorgden voor publiciteit en verspreidden propagandamateriaal. In het sterk gepolariseerde en toenemend gewelddadige politieke klimaat werden de jongerengroepen ook steeds vaker ingezet als knokploegen om bijeenkomsten van rivaliserende partijen te verstoren en leden daarvan aan te vallen. Gaandeweg breidden de Interahamwe hun gewelddadige acties uit tot aanvallen op Tutsi-burgers, georganiseerd door de autoriteiten en uitgevoerd in samenwerking met soldaten.47. Vanaf 1992 werden bovendien door het leger, dat volledig onder controle stond van Hutu-extremisten, militaire trainingen gegeven aan Interahamwe en werden onder hen wapens en munitie gedistribueerd. De Interahamwe werd zo een gewapende militie die ingezet werd tegen politieke tegenstanders (gematigde Hutu's) en Tutsi-burgers. De jeugdbeweging van de CRD, de Izapuzamugambi (‘zij die hetzelfde doel hebben’ danwel ‘zij die één doel hebben’), speelde een soortgelijke rol.
22.
Vanaf oktober 1990 begonnen politieke en militaire leiders te spreken over de noodzaak van burgerzelfverdediging tegen een mogelijk verder oprukken van het RPF-leger. Begin 1994 stelde een commissie van legerofficieren een geheim plan van aanpak hiervoor op, genaamd Organisation de l' Auto-Défence Civile. Centraal daarin stond dat het leger en de burgerlijke autoriteiten in geval van hervatting van de gewapende strijd zouden samenwerken met leiders van de MRND en de daarmee geallieerde partijen (en dus ook de milities daarvan)48. bij het mobiliseren en bewapenen van de burger (lees: de Hutu-bevolking). Al dan niet in het kader van dit plan werden in de jaren 1993 en 1994 op grote schaal vuurwapens verspreid aan de gemeenten en werden er in de periode van januari 1993 tot en maart 1994 3.385.000 kilogram machetes geïmporteerd, hetgeen ruim de dubbele hoeveelheid was van voorgaande jaren.49.
23.
Rwanda stond van oudsher bekend om zijn sterk hiërarchisch gestructureerd, fijnmazig en in administratief opzicht uitermate efficiënt bestuursapparaat. Het land was opgedeeld in 11 prefecturen, met elk aan het hoofd een préfect die zijn instructies kreeg van de regering (meer in het bijzonder de minister van binnenlandse zaken). Op zijn beurt gaf de préfect instructies aan zijn sub-préfecten en bourgméstres, die veelal zowel politiek leider als bestuurder waren van de communes in zijn préfecture.50. De burgemeesters instrueerden vervolgens de conseillers van de secteurs binnen hun gemeenten. Deze secteurs waren op hun beurt weer opgedeeld in cellules (700 à 1000 personen per cellule) met elk een chef de cellule aan het hoofd.51.
24.
Rwanda stond van oudsher er ook om bekend dat de bevolking zeer gezagsgetrouw was.52. Deze extreme cultuur van gehoorzaamheid aan hogere autoriteiten leidde ertoe dat Rwandezen gewoon waren alle orders van hogerhand volgzaam uit te voeren. Zeker onder het regime van Habyarimana was er een strikte gehoorzaamheid onder meer bij het uitvoeren van ontwikkelingsgerelateerde activiteiten tot op het laagste niveau van de administratieve organisatie van het land, de lokale gemeenschap.53. Sommigen hebben dit, aldus het OAU-rapport, wel beschreven als ‘a culture of blind obedience’.54.
6 april -midden juli 1994
25.
Begin april 1994 waren de Arusha-akkoorden nog steeds niet geïmplementeerd en president Habyarimana — zijn land geteisterd door politiek geweld en economisch aan de rand van een bankroet55. — stond onder zware internationale druk dit alsnog te doen. Op 6 april 1994 reisde hij af naar Dar es Salaam (Tanzania) voor een ontmoeting hierover met staatshoofden van de omringende landen. Toen hij diezelfde avond naar huis terugkeerde werd zijn vliegtuig dat net de daling naar het vliegveld van Kigali had ingezet, neergeschoten door een vanaf de grond afgevuurde raket. Het vliegtuig stortte neer op het terrein van zijn presidentiële paleis. Alle inzittenden, waaronder president Ntaryamira van Burundi en enkele belangrijke medewerkers van president Habyarimana, kwamen om het leven. Tot op heden is niet opgehelderd wie verantwoordelijk was voor het neerschieten van het vliegtuig.56.
26.
Wat daarna gebeurde is als volgt kort samengevat in de uitspraak van de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal in de zogenoemde ‘Media-trial’57.:
‘On 6 April, the plane carrying President Habyarimana was shot down, a crime for which responsibility has not been established. Within hours, killings began. Soldiers and militia began systematically slaughtering Tutsi's. The Presidential Guard, backed by militia, murdered government officials and leaders of the political opposition. On 7 April 1994, the RPF renewed combat with government forces. (…)
On 9 April 1994, an interim government was sworn in, with [premier Rwanda] as Prime Minister. A meeting of prefects took place on 11 April, and on 12 April the Minister of Defence appealed through the radio for Hutu unity, saying partisan interests must be set aside in the battle against the common enemy, the Tutsi's. On 16 April, the military chief of staff and the prefet best known for opposing the killings were replaced. This prefet was later executed. Three bourgmestres and a number of other officials who sought to stop the killings were also killed, in mid-April or shortly after. In the instructions given to the population, killing was known as ‘work’, and machetes and firearms were described as ‘tools’. In the first days of killing, assailants sought out and killed targeted individuals, Tutsi's and Hutu political opponents. Roadblocks were set up to catch Tutsi's trying to flee. Subsequently a different strategy was implemented: driving Tutsi's out of their homes to churches, schools, or other public sites where they were then massacred in large-scale operations. In mid-May the strategy turned to tracking down the last surviving Tutsi's, who had successfully hidden in ceilings, holes, or the bush, or who had been protected by their status in the community. Throughout the killing, Tutsi's women were often raped, tortured and mutilated before they were killed.’
27.
De genocide was, zoals hieruit kan worden afgeleid, geen spontane uitbarsting van etnisch geweld, maar een door de overheid georganiseerde massamoord op een deel van de eigen bevolking met het doel die bevolkingsgroep voor eens en voor altijd uit te roeien. Het OAU-rapport beschrijft dit als volgt:
‘(…) A clique of Rwandan Hutu consciously intended to exterminate all Tutsi in the country, specifically including women and children so that no future generations would ever appear. (…)’58.
En:
‘(…) The Rwandan genocide did not occur by chance. It demanded an overall strategy, scrupulous planning and organization, control of the levers of government, highly motivated killers, the means to butcher vast numbers of people, the capacity to identify and kill the victims, and tight control of the media to disseminate the right messages both inside and outside the country. This diabolical machine had been created piecemeal in the years after the 1990 invasion, accelerating in the second half of 1993 with the signing of the Arusha accords and the assassination in Burundi by Tutsi soldiers of its democratically-elected Hutu President. In theory at least, everything was ready and waiting when the President's plane went down.’59.
28.
Hoewel de voorbereidingen voor het burgerzelfverdedigingsprogramma nog niet waren afgerond toen de strijd op 7 april 1994 aanwakkerde, waren de richtlijnen duidelijk genoeg om het proces in werking te kunnen zetten: de interim-regering, de leger- en burgerautoriteiten (het regionale en lokale gezagsapparaat), politieke partijen, de milities en de media werkten nauw samen: als eenheid.60. De interim-regering (Hutu-power leiders) gaven prefecten opdrachten, die op hun buurt de instructies doorgaven aan de bourgemestres. Deze burgemeesters instrueerden op hun buurt de conseillers en chefs de cellules van respectievelijk de secteurs en de cellules, die de instructies tenslotte doorgaven aan de bevolking die op deze wijze de manschappen inbrachten.61. Daarnaast gebruikten de politieke leiders hun autoriteit en macht om hun milities te verzamelen en van wapens te voorzien en het land in te sturen daar waar zij nodig waren.62. Ook hoge militairen stuurden de gendarmes en de milities in een zeer efficiënte manier naar die gedeeltes van het land waar hun inzet nodig was.63. Daarnaast brachten de leden van de strijdkrachten militaire know-how in.
29.
De propaganda van de regering werd ook na 6 april 1994 in alle hevigheid voortgezet. De radio-uitzendingen bleven oproepen tot haat tegen de Tutsi-bevolking. De uitzendingen van RTLM werd zeer druk beluisterd. De radio werd ook op grote schaal gebruikt om instructies te geven aan onder meer de Interahamwe. Opvallend in de radio-oproepen was het taalgebruik wat moest onderstrepen dat het land belegerd werd; Hutu's werden daarom opgeroepen ‘zichzelf te verdedigen’ door hun ‘gereedschappen’ te gebruiken bij hun ‘werk’ tegen ‘de medeplichtigen van de vijand’.64. De Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal heeft over de uitzendingen van RTLM in de ‘Media-trial’ als volgt geoordeeld:65.
- ‘486.
The Chamber finds that RTLM broadcasts engaged in ethnic stereotyping in a manner that promoted contempt and hatred for the Tutsi population. RTLM broadcasts called on listeners to seek out and take up arms against the enemy. The enemy was identified as the RPF, the Inkotanyi, the Inyenzi, and their accomplices, all of whom were effectively equated with the Tutsi ethnic group by the broadcasts. After 6 April 1994, the virulence and the intensity of RTLM broadcasts propagating ethnic hatred and calling for violence increased. These broadcasts called explicitly for the extermination of the Tutsi ethnic group.’
30.
Overal in Rwanda werden wegversperringen opgericht. Uit zowel de recente uitspraak van de Kamer van Berechting van de Rwanda-tribunaal in de zaak Bagosora e.a. (‘Military I’), als de rapporten van Des Forges66. en Clingendael blijkt dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen wegversperringen opgericht door het leger en de overige wegversperringen die werden opgericht door burgerlijke autoriteiten dan wel burgers al dan niet met toestemming van de autoriteiten. De wegversperringen opgericht en bemand door het leger bevonden zich dichtbij de frontlinie/ legerposities.67. De overige wegversperringen waren het meest gevaarlijk en dienden uitsluitend om vluchtende Tutsi's aan te houden en vervolgens standrechtelijk te elimineren. De selectie van Tutsi's was voornamelijk gebaseerd op identiteitsbewijzen.68.
31.
Talloze Hutu's waren de gewillige uitvoerders van het genocidale beleid van de overheid. Volgens de deskundige Des Forges was angst de grootste drijfveer voor deelname van gewone Rwandezen in de aanval op de Tutsi's. Een angst die gebaseerd was op de wijdverspreide en onjuiste veronderstelling dat alle Tutsi's vanzelfsprekend aanhangers zouden zijn van het RPF en bereid zouden zijn het RPF te sturen bij zijn militaire opmars.69.
32.
Op het slagveld ondertussen verliep de strijd tussen de FAR en het RPF desastreus voor het regeringsleger. Vanuit zijn noordoostelijke basis veroverde het RPF-leger in korte tijd grote delen van het grondgebied van Rwanda. Op 4 juli nam het Kigali in.70. Medio juli was de tegenstand van de RAF definitief gebroken, ontvluchtte de interim-regering het land en kondigde het RPF een staakt-het-vuren af. De op 1 oktober 1990 begonnen burgeroorlog eindigde in een totale overwinning van het RPF. De opmars van het RPF-leger naar het westen (waaronder de prefecture Kibuye) en zuidwesten van het land werd voorlopig nog gestuit door de aanwezigheid (vanaf eind juni) van een door Frankrijk geleide troepenmacht in de door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties goedgekeurde Opération Turquoise, welke tot doel had in dit deel van Rwanda een beveiligde zone te vestigen. Vanaf eind augustus, na het vertrek van de buitenlandse troepen, kwam ook dit (laatste) deel van Rwanda onder het gezag van het RPF.
33.
De rechtbank zal later in dit vonnis uitvoerig aandacht besteden aan de verwevenheid van (het verloop van) de burgeroorlog en de genocide en de betekenis daarvan voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oorlogsmisdrijven. Zij maakt er hier reeds melding van dat de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal zich in haar eerste vonnis (de zaak Akayesu) expliciet de vraag heeft gesteld of, zoals in sommige kringen werd betoogd,71. de massaslachtingen onder de Tutsi's72. alleen maar onderdeel uitmaakten van de oorlog tussen de RAF en het RPF. In de paragrafen 127 en 128 heeft zij deze vraag als volgt beantwoord:
- ‘127.
Finally, in response to the question posed earlier in this chapter as to whether the tragic events that took place in Rwanda in 1994 occurred solely within the context of the conflict between the RAF and the RPF, the Chamber replies in the negative, since it holds that the genocide did indeed take place against the Tutsi's group, alongside the conflict. The execution of this genocide was probably facilitated by the conflict, in the sense that the fighting against the RPF forces was used as a pretext for the propaganda inciting genocide against the Tutsi's, by branding RPF fighters and Tutsi's civilians together, through dissemination via the media of the idea that every Tutsi's was allegedly an accomplice of the Inkotanyi. Very clearly, once the genocide got under way, the crime became one of the stakes in the conflict between the RPF and the RAF. In 1994, General Kagame, speaking on behalf of the RPF, declared that a cease fire could possibly not be implemented until the massacre of civilians by the government forces had stopped.
- 128.
In conclusion, it should me stressed that although the genocide against the Tutsi's occurred concomitantly with the above-mentioned conflict, it was, evidently, fundamentally different from the conflict. The accused himself stated during his initial appearance before the Chamber, when recounting a conversation he had with one RAF officer and Silas Kubwimana, a leader of the Interahamwe, that the acts perpetrated by the Interahamwe against Tutsi's civilians were not considered by the RAF officer to be a nature to help the government armed forces in the conflict with the RPF. Note is also taken of the testimony of witness KK which is in the same vein. This witness told the Chamber that while she and the children were taken away, an RAF soldier allegedly told persons who were persecuting her that “instead of going to confront the Inkotanyi at the war front, you are killing children, although children know nothing; they have never done politics”. The Chamber's opinion is that the genocide was organized and planned not only by members of the RAF, but also by the political forces who were behind the ‘Hutu-power’, that it was executed essentially by civilians including the armed militia and even ordinary citizens, and above all, that the majority of the Tutsi's victims were non-combatants, including thousands of women and children, even foetuses. The fact that the genocide took place while the RAF was in conflict with the RPF, can in no way be considered as an extenuating circumstance for it.’73.
34.
Het OAU-rapport schrijft in dit verband: ‘For three weeks, the conspirators attempted to hide the rural genocide from the outside world. Shrewd manipulators of the media, the Hutu Power leaders blamed the carnage on civil war, which confused foreign correspondents who knew little about the real situation.’74.
35.
Des Forges heeft hierover opgemerkt dat vanaf het begin de oorlog verweven was met genocide omdat de overheidsambtenaren de vijand eerder in etnische dan in zuiver politieke of militaire termen omschreef.75. Het Clingendael-rapport spreekt in dit verband van een politicide: gedurende de eerste fase van de genocide werd aan de hand van lijsten de gehele politieke oppositie (ongeacht hun etnische afkomst) vermoord. Omdat dit zich afspeelde ten tijde van de strijd tussen het oprukkende rebellenleger van de RPF en het regeringsleger FAR, konden de moorden langere tijd worden voorgesteld en verdedigd als ‘onbedoelde’ neveneffecten van de oorlog. Deze mystificatie van de werkelijkheid werd maandenlang als dekmantel door de interim-regering aan de buitenwereld gepresenteerd.76.
36.
De snelle opmars van het RPF, zoals hiervoor omschreven in paragraaf 32, en de daaropvolgende totale ineenstorting van het Hutu-bewind dreef miljoenen Hutu's op de vlucht, ongeveer 2 miljoen van hen vluchtten naar de buurlanden, velen naar Zaïre.77. Eén van hen was [verdachte].
Hoofdstuk 4: De persoon van de verdachte
1.
Verdachte is op 1 juli 1968 geboren in [geboorteplaats] (Rwanda) als zoon van [vader verdachte] en [F1]. Op zeer jonge leeftijd is hij verhuisd naar Mugonero in de préfecture Kibuye in het westen van Rwanda. Hij heeft één broer ([broer verdachte]) en acht zussen ([F2], [F3], [F4], [F5], [F6], [F7], [F8] en [F9]). Zijn vader was oorspronkelijk bourgmestre van [geboorteplaats], maar na een auto-ongeluk waarbij hij gehandicapt is geraakt, is hij een (handels)onderneming in Mugonero gestart. Het gezin is Hutu.
2.
Verdachte heeft de basisschool deels doorlopen op het Zevendedags Adventistencomplex te Mugonero en is daarna naar een internaat in Kigali gegaan voor zijn middelbare schoolopleiding. Na de middelbare school heeft hij drie jaar bouwkunde gestudeerd in Bari (Italië).
3.
Verdachte is eind 1992 teruggekeerd naar Rwanda. Hij ging werken in de onderneming van zijn vader en verbleef daarvoor afwisselend in Mugonero en Kigali. De onderneming van [vader verdachte] omvatte onder meer een winkel in het centrum van Mugonero, een koffie-exportonderneming in Kigali en koffie- en bananenplantages in de omgeving van Mugonero. In de winkel werden onder andere levensmiddelen, huisraad en bouwproducten verkocht. Verdachte bediende de klanten in de winkel in Mugonero, kocht de winkelvoorraad in en inspecteerde, samen met zijn vader, de diverse plantages in de omgeving.
4.
De familie Murakaza was zeer welvarend en stond in hoog aanzien bij de bevolking van Mugonero en omstreken.
5.
Medio juli 1994 is verdachte via Zaïre gevlucht naar Kenia. Zijn broer en een aantal zussen zijn in die periode ook naar het buitenland gevlucht. Op 20 september 1996 werd [broer verdachte] in Nairobi (Kenia), in aanwezigheid van [verdachte], aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de genocide. [broer verdachte] werd op 21 mei 1999 door de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf wegens genocide78., welk vonnis is bevestigd door de Kamer van Beroep79.. Hij zit momenteel zijn straf uit in Mali. Eén van de zussen van verdachte, [F2], een voormalig rechter in Kigali, is door de rechtbank van Gitarama (Rwanda) veroordeeld tot de doodstraf wegens misdrijven gepleegd tijdens de genocide. Deze straf is later omgezet in een levenslange gevangenisstraf. De ouders van [verdachte] hebben in de gevangenis gezeten op beschuldiging van betrokkenheid bij de genocide. Zij zijn beiden vrijgelaten, verdachtes vader wegens gebrek aan bewijs en zijn moeder (tijdelijk) wegens ziekte. Na zijn detentie is [vader verdachte] overleden; [F1] heeft Rwanda verlaten.
6.
[F8], [F7] en [F3] verblijven momenteel in Finland. [F6] en [F4] wonen met hun moeder in Frankrijk en [F5] woont in de Verenigde Staten. [F9] verblijft als vluchteling in Congo.
Hoofdstuk 5: Het onderzoek
Inleiding
1.
Een strafzaak als deze is geen alledaagse in de praktijk van de Nederlandse strafrechter. Niet alleen heeft deze te oordelen over misdrijven gepleegd tijdens de genocide in Rwanda in 1994, over verklaringen van getuigen afkomstig uit een ver buitenland en over verklaringen afgelegd tegenover buitenlandse instanties, ook het tijdsbestek waarin het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad is in verhouding met andere zaken zeer groot. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 21 november 2006 en is gesloten op 9 maart 2008. Er hebben 13 pro forma zittingen plaatsgevonden en de inhoudelijke behandeling heeft zich over 21 zittingsdagen uitgespreid. Verdachte heeft vanaf zijn aanhouding ca. 2 jaar en zeven maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht alvorens eindvonnis is gewezen.
2.
De rechtbank ziet in de bijzondere aard van deze zaak, het complexe onderzoek dat heeft plaatsgevonden en de lengte van de procedure, aanleiding om bij het eindvonnis (en niet alleen in de processen-verbaal) verslag te doen van en verantwoording af te leggen over het onderzoek dat in deze zaak is verricht. Daarbij zal overwegend de chronologische volgorde van het onderzoek worden aangehouden. Ten aanzien van de inhoudelijke behandeling zal de indeling van het hoofdstuk thematisch zijn. Van de zijde van de verdediging is forse kritiek geuit — met name op het Openbaar Ministerie — met betrekking tot de kwaliteit van het onderzoek. De rechtbank zal in dit hoofdstuk ook op die kritiek ingaan.
Verloop van de procedure
IND procedure
3.
Verdachte is op 11 november 1998 met een vals Oegandees paspoort onder de — eveneens valse — naam [valse naam] vanuit Kenia naar Nederland gereisd. Hij heeft bij aankomst in Nederland asiel aangevraagd en is gehoord door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).80. Op 1 juli 1999 vond een nader verhoor plaats en verdachte verklaarde toen — verkort en zakelijk weergegeven — als volgt.81. Verdachte was in juli 1994 uit zijn woonplaats Mugonero gevlucht omdat het RPF (zie hoofdstuk 3) de Hutu's uitmoordde. Hij was een sympathisant van de MRND en verwachtte — omdat hij Hutu is — dat hij bij terugkeer in Rwanda zou worden gedood door het RPF. Verdachte vreesde ook voor zijn leven, omdat hij bij het Rwanda-tribunaal als getuige à décharge had opgetreden in de rechtszaak tegen zijn broer, [broer verdachte]. Daarnaast was hij bang om door het RPF opgepakt te worden, omdat dat ook met familieleden van hem (zijn zus, broer en ouders) was gebeurd. Ten slotte verwachtte hij door het regime te worden vervolgd, omdat hij een academicus is, aldus verdachte tegenover de IND.
4.
Op 12 augustus 1999 heeft de Staatssecretaris van Justitie het verzoek van verdachte tot toelating tot Nederland dan wel tot het verkrijgen van een vergunning tot verblijf afgewezen, omdat er geen enkel vermoeden bestond dat verdachte in Rwanda gegronde reden had om te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin.82. Tegen deze beschikking heeft verdachte een bezwaarschrift ingediend.83. De rechtbank is niet bekend of en zo ja wanneer een beslissing op bezwaar is genomen en hoe die beslissing luidt. Wel blijkt uit het dossier dat een aantal jaren later, op 8 februari 2005, aan (de gemachtigde van) verdachte is medegedeeld dat zijn dossier voor behandeling was overgedragen aan de ‘Unit 1F’ van de IND, omdat er aanwijzingen bestonden dat artikel 1F van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen84. op de asielaanvraag van toepassing was.85.
5.
Op 14 februari 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een individueel ambtsbericht over verdachte uitgebracht.86. In dit ambtsbericht staat onder meer het volgende:
- 2.
‘(…) Wel is duidelijk dat betrokkene de leiding had bij een blokkade die 50 meter van de woning in Mugonero was opgericht en dat hij een groep militairen begeleidde bij hun vertrek tot aanval en mensenjacht. Er bestaan talloze getuigenverklaringen tegen betrokkene en zijn broer dat zij bij de genoemde blokkade beslisten over leven en dood van anderen.
- 3.
Er bestaan sterke redenen om te veronderstellen dat betrokkene betrokken is geweest bij moordpartijen in Rwanda in 1994. Tegen betrokkene werd een reeks aan beschuldigingen geuit, te weten:
(…)
Eigenhandig een persoon genaamd [slachtoffer 7] te hebben gedood na met hem in onmin te zijn geraakt;
Opdracht hebben gegeven Tutsi's te doden in een ambulance in de buurt van de blokkade in Mugonero
- 5.
Betrokkene is in de regio Kibuye in directe staat van beschuldiging gesteld voor deelname in de genocide door de gacaca van Gabiro, district Mahembe, wijk Rusenyi.
- 6.
Voor zover bekend, is er geen bevelschrift tegen betrokkene uitgevaardigd, maar het is zeer waarschijnlijk dat dit zal gebeuren.
Overige informatie:
(…)
Vrijwel alle ondervraagde bronnen waren stellig over het feit dat betrokkene heeft deelgenomen aan de massamoord in Mugonero.’
Onderzoek door de Nationale Recherche vóór de aanhouding van verdachte
6.
Op 18 mei 2006 heeft de IND het dossier van verdachte overgedragen aan het Landelijk Parket.87. Het Landelijk Parket heeft het dossier op 23 mei 2006 vervolgens in handen gesteld van de Nationale Recherche, Team Internationale Misdrijven (TIM), en haar opgedragen om een onderzoek in te stellen naar mogelijke strafbare gedragingen van verdachte. De Nationale Recherche heeft openbare bronnen geraadpleegd, onder andere via internet,88. en de telecommunicatiediensten waarvan verdachte gebruik maakte, opgenomen.89.
Contact tussen het Openbaar Ministerie en het Rwandese Parquet Général
7.
Na dit onderzoek is het Landelijk Parket in overleg getreden met het Parquet Général in Rwanda. Bij het Parquet Général bleek verdachte bekend in een onderzoek van het Provinciale Parket van Cyangugu (zuidwest Rwanda) in 1999. Aan dit onderzoek was geen opsporingsprioriteit toegekend, omdat verdachte in het buitenland verbleef en het Parquet Général zich concentreerde op de vervolging en berechting van reeds aangehouden verdachten in Rwanda. Het Openbaar Ministerie heeft op 14 juni 2006 een eerste rechtshulpverzoek gedaan aan de Rwandese autoriteiten en verzocht om toestemming om in Rwanda getuigen te horen.90. Naar aanleiding van dit rechtshulpverzoek hebben de Rwandese autoriteiten, op eigen initiatief, de getuigen uit het zogenoemde ‘Cyangugu-dossier’ opnieuw gehoord.91.
Vervolg van het onderzoek door de Nationale Recherche
8.
Met toestemming van de Rwandese autoriteiten heeft de Nationale Recherche in de periode van 22 juli tot en met 5 augustus 2006 in Rwanda twaalf getuigen gehoord.92. Acht van hen kwamen in het ‘Cyangugu-dossier’ voor en de andere vier kwam de politie op het spoor naar aanleiding van de verklaringen van deze getuigen.93. De getuigenverhoren die de Nationale Recherche in Rwanda afnam, gaven ook aanleiding tot het horen van getuigen buiten Rwanda. Bijvoorbeeld: getuige [getuige 7], die voorkwam in het ‘Cyangugu-dossier’, verklaarde over een Duitse arts en zijn gezin die ‘bij de slagboom van verdachte’ met de dood zouden zijn bedreigd.94. Via onderzoek op het internet werden de naam en het adres van deze Duitse arts bekend — [getuige 4] — en vervolgens zijn de arts en zijn vrouw opgespoord en als getuigen gehoord (zie ook hoofdstuk 8: misdrijven tegen het gezin [getuigen 3 en 4]).
Aanhouding van verdachte
9.
Verdachte is, met toestemming van de officier van justitie, op 7 augustus 2006 in Amsterdam aangehouden wegens verdenking van het plegen van oorlogsmisdrijven.95. Direct na de aanhouding heeft de rechter-commissaris doorzoekingen ter inbeslagneming verricht in de woning waar verdachte was aangehouden alsmede in zijn eigen woning. In de woning van verdachte zijn aangetroffen en in beslaggenomen: diverse artikelen, dvd's en boeken over de genocide in Rwanda, een computer met een grote hoeveelheid emailberichten (van en aan personen die van betrokkenheid bij de genocide worden verdacht), het Rwandese paspoort van verdachte en drie lijsten van genocide-verdachten (waarop de naam [verdachte] of [verdachte] overigens niet voorkomt).
Contact tussen het en het Rwanda-tribunaal
10.
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 11 augustus 2006 aan de Aanklager van het Rwanda-tribunaal, S. Rapp, melding gemaakt van de aanhouding van verdachte en de Aanklager gevraagd zijn wensen ten aanzien van de vervolging van verdachte kenbaar te maken. Vervolgens is er in de maanden augustus en september 2006 meermalen contact geweest tussen het Openbaar Ministerie en de Aanklager. Hierbij is onder meer ter sprake gekomen dat het Rwanda-tribunaal, gelet op resolutie 1503 (2003) en resolutie 1534 (2004) van de VN Veiligheidsraad, zijn zaken moest gaan afronden en verdachte niet zelf kon berechten. Evenmin behoorde uitlevering van verdachte aan Rwanda tot de mogelijkheden. Het Openbaar Ministerie heeft de Aanklager er daarbij ook op gewezen dat het niet mogelijk was verdachte ter zake van de genoemde feitelijke gedragingen te vervolgen wegens genocide, nu de Nederlandse wetgeving ten aanzien van feiten gepleegd voor oktober 2003 geen universele rechtsmacht voor dit misdrijf kent. Verder zijn de mogelijkheden die de Nederlandse wet biedt om strafvervolging over te nemen besproken alsmede de mogelijkheden van het Rwanda-tribunaal om strafvervolging aan nationale instanties over te dragen. Het Openbaar Ministerie en de Aanklager waren het er over eens dat een zogenoemde ‘prosecutor's referral’ de aangewezen weg was om de strafvervolging van verdachte wegens genocide aan Nederland over te dragen. Dit heeft geresulteerd in een brief van de Aanklager van 3 oktober 2006 aan de ambassadeur van Nederland in Dar es Salaam te Tanzania met het verzoek het in de bijlage vervatte ‘request to accept transfer for national prosecution from the Prosecutor of the international criminal tribunal for Rwanda to the minister of justice of the Kingdom of the Netherlands’ van 29 september 2006 door te sturen. De Minister van Justitie heeft dit verzoek, dat ziet op de ‘prosecution for the crimes of genocide and complicity in genocide’, op 27 november 2006 toegewezen en de officier van justitie bij het Landelijk Parket gemachtigd de strafvervolging tegen verdachte over te nemen.96.
Onderzoek door de Nationale Recherche na de aanhouding van verdachte
11.
Het Openbaar Ministerie heeft aan de Finse autoriteiten toestemming gevraagd om de drie in Finland woonachtige zussen van verdachte te horen.97. Het Finse National Bureau of Investigation heeft hierop geantwoord dat deze drie getuigen te kennen hadden gegeven dat zij, in verband met hun familierelatie met verdachte, geen verklaring tegenover de Nederlandse autoriteiten wilden afleggen.98. Het Openbaar Ministerie heeft voorts aan de Franse autoriteiten verzocht om twee andere zussen en de moeder van verdachte te horen.99. Deze drie personen hebben een verklaring afgelegd bij de Nationale Recherche. Voorts is met toestemming van het Rwanda-tribunaal de Nationale Recherche afgereisd naar Arusha (Tanzania) en Mali om negen getuigen te horen, die zich in detentie bevonden als verdachte of veroordeelde van het tribunaal, waaronder de broer van verdachte.100. Deze getuigen zijn in opdracht van het Openbaar Ministerie gehoord omdat zij mogelijk voor verdachte ontlastend konden verklaren.101. De broer van verdachte, [broer verdachte], heeft geweigerd om een verklaring af te leggen.102.
12.
Na de aanhouding van verdachte is de Nationale Recherche vijf maal naar Rwanda afgereisd. Tijdens deze reizen werden getuigen gehoord, plaatsen-delict bezocht en gefotografeerd en metingen verricht. Daarnaast heeft de Nationale Recherche een getuige in Frankrijk103., een getuige in Zwitserland104. en twee getuigen in Finland gehoord.105.
Gerechtelijk vooronderzoek I
13.
Op 12 oktober 2006 heeft de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/750009-06 (hierna GVO I).106. De feiten op de vordering betroffen, kort gezegd, misdrijven tegen de inzittenden van de ambulance alsmede tegen het gezin [getuigen 3 en 4] en misdrijven gepleegd tijdens de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Deze misdrijven waren primair tenlastegelegd als oorlogsmisdrijven en subsidiair als foltering.
14.
Op 7 november 2006 heeft de rechter-commissaris mevrouw dr. A. des Forges als deskundige benoemd teneinde een onderzoek in te stellen ter beantwoording van diverse door de rechter-commissaris geformuleerde vragen over de situatie in Rwanda voorafgaand en gedurende de genocide in de periode april t/m juli 1994.107. Het deskundigenrapport van A. des Forges is op 20 november 2006 ontvangen.
15.
De rechter-commissaris heeft in Rwanda in de periode van 11 tot en met 18 november 2006 op eigen initiatief en in aanwezigheid van de raadsman en het Openbaar Ministerie drie getuigen gehoord in het kader van dit gerechtelijk vooronderzoek.
Eerste pro forma zitting van de rechtbank
16.
Verdachte is gedagvaard om op 21 november 2006 ter zitting te verschijnen. De feiten op de dagvaarding waren dezelfde als op de vordering tot het instellen van het GVO I (zie hiervoor). Deze zitting had een pro forma karakter. Verdachte en zijn raadsman waren aanwezig. De verdediging heeft toen geen onderzoekswensen kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft de rechter-commissaris opdracht gegeven als getuigen te horen: [getuige 1], [getuige 8], [getuige 10], [getuige 7] en [getuige 15] — de getuigen waarvan de rechter-commissaris reeds ambtshalve had besloten deze te horen — en voorts die onderzoekshandelingen te verrichten die zij noodzakelijk achtte.
Gerechtelijk vooronderzoek II
17.
Het Openbaar Ministerie heeft op 5 januari 2007 een tweede gerechtelijk vooronderzoek (hierna: GVO II) gevorderd ten aanzien van de feiten die staan vermeld op de tweede dagvaarding. Deze feiten betreffen de verkrachtingen van en moorden op een aantal vrouwen en de misdrijven tegen de kleinkinderen [naam getuige 5]. Verder zijn in deze dagvaarding alle feitencomplexen, ook die van de eerste dagvaarding, mede tenlastegelegd als genocide. De rechter-commissaris heeft deze vordering bij beschikking van 11 januari 2007 afgewezen voor zover de aan de verdachte verweten gedragingen in de vordering als genocide zijn gekwalificeerd en voor het overige toegewezen.108.
Pro forma zittingen
18.
Op 12 februari 2007 heeft een tweede pro forma zitting plaatsgevonden. Verdachte en zijn raadsman waren toen niet aanwezig. Ondanks een schriftelijk verzoek van de rechtbank om op 5 maart 2007 ter zitting te verschijnen teneinde onderzoekswensen kenbaar te maken, is de raadsman van verdachte, evenmin als verdachte, ter zitting verschenen. Op die zitting heeft de rechtbank aan de rechter-commissaris opdracht gegeven om a) als getuigen (à charge) te horen [getuige 9], [getuige 14] en [getuige 20], b) het Zevendedags Adventistencomplex te schouwen en c) 18 getuigen à décharge te horen in Congo-Brazzaville en Kameroen (deze getuigen had de raadsman aan de rechter-commissaris opgegeven). De raadsman heeft eerst bij brief van 10 mei 2007 zijn onderzoekswensen aan de rechtbank kenbaar gemaakt. De raadsman heeft toen onder andere verzocht aan het strafdossier toe te voegen de verklaringen die de tot dan toe gehoorde getuigen bij andere instanties hadden afgelegd als verdachte of getuigen. Het ging om verklaringen afgelegd ten overstaan van de gacaca, de justitiële autoriteiten in Rwanda, het Rwanda-tribunaal en de justitiële autoriteiten in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS). De raadsman heeft toegelicht waarom hij deze verklaringen aan het dossier toegevoegd wenste te zien: op die manier kon de consistentie worden getoetst van de opeenvolgende verklaringen die een getuige tegenover verschillende instanties had afgelegd.
19.
De onderzoekswensen van de verdediging zijn uitvoerig aan bod geweest ter zitting van 11, 16 en 21 mei 2007 in aanwezigheid van de raadsman en verdachte. Voor deze zitting heeft het Openbaar Ministerie een tweede dagvaarding uitgebracht. De feiten op deze dagvaarding waren dezelfde als op de vordering tot het instellen van het GVO II (zie hiervoor). Het Openbaar Ministerie heeft op de zitting van 16 mei 2007 ingestemd met het verzoek van de raadsman door getuigen elders afgelegde verklaringen aan het dossier toe te voegen en daarbij meegedeeld dat rechtshulpverzoeken hiertoe reeds gereed lagen. Tevens hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging tijdens deze pro forma zittingen (deels schriftelijk) standpunten ingenomen over de vraag of de rechtbank rechtsmacht toekwam terzake van het misdrijf van genocide. Zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging hebben daarbij ook schriftelijke vragen van de rechtbank beantwoord.
20.
Op de daarop volgende pro forma zittingen — 24 juli, 8 oktober en 20 december 2007, 18 februari, 23 april, 11 juli en 5 september 2008 — is steeds, in aanwezigheid van de raadsman en verdachte, over de voortgang van het onderzoek gesproken.
Onderzoek door de rechter-commissaris in opdracht van de rechtbank
21.
Op 19 maart 2007 heeft de rechter-commissaris de plaatselijke toestand op het Zevendedags Adventistencomplex geschouwd, de kerk in de buurt van de ‘École primair de Ngoma’, de twee bruggen bij Mugonero en het marktplein in Mugonero. Bij de schouw waren aanwezig de officier van justitie, de raadsman van verdachte alsmede de Nationale Recherche.
22.
In mei 2007 is de rechter-commissaris afgereisd naar Kameroen teneinde zeven (van de 18 door de raadsman opgegeven) getuigen te horen. Drie getuigen zijn gehoord.109. De overige vier getuigen hebben geen gehoor gegeven aan de oproeping tot verhoor.110. In de periode van mei tot en met juni 2007 heeft de rechter-commissaris vier getuigen à décharge gehoord in Brazzaville (Congo).111. De overige getuigen, die in Congo gehoord zouden worden, zijn niet verschenen.112.
23.
De rechter-commissaris heeft in totaal zeven rogatoire reizen naar Rwanda gemaakt teneinde, in opdracht van de rechtbank, getuigen te horen. Daarnaast heeft de rechter-commissaris nog een getuige gehoord in Zwitserland113., een getuige in Frankrijk114., en drie getuigen in Nederland.115.
24.
Tijdens de pro forma zitting op 24 juli 2007 heeft de rechtbank aan de procespartijen medegedeeld dat zij naar aanleiding van het deskundigenrapport van A. des Forges — door tussenkomst van de rechter-commissaris — enkele aanvullende vragen aan de deskundige zou voorleggen. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie en de raadsman in de gelegenheid gesteld om eveneens aanvullende vragen voor de deskundige in te dienen. De antwoorden van de deskundige op de vragen van de rechtbank, officier van justitie en de raadsman heeft de rechtbank in december 2007 ontvangen.116.
25.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verbalisant [verbalisant 1], van de Nationale Recherche, ter zitting te horen over de aanleiding van het onderzoek, de wijze waarop het onderzoek is verlopen en de manier waarop de Nationale Recherche bepaalde getuigen ‘op het spoor’ is gekomen. Op 18 februari 2008 heeft de rechtbank het verzoek om [verbalisant 1] voornoemd ter zitting te horen, afgewezen, maar de raadsman wel de gelegenheid gegeven om — via de rechter-commissaris — verbalisant [verbalisant 1] terzake schriftelijke vragen voor te leggen. [Verbalisant 1] heeft de vragen van de raadsman vervolgens schriftelijk beantwoord.
Algemene opmerkingen met betrekking tot de getuigenverhoren
26.
De Nationale Recherche en de rechter-commissaris hebben een groot aantal getuigen gehoord. Bij de gang van zaken rond de getuigenverhoren maakt de rechtbank de volgende opmerkingen.
Vergoedingen & vervoer
27.
Medewerkers van het Parquet Général hebben, op verzoek van het Openbaar Ministerie, de getuigen die de Nationale Recherche en de rechter-commissaris in Rwanda hebben gehoord, getraceerd en voor verhoor naar Kigali gebracht.117. Voor deze organisatie is gekozen in verband met de veiligheid van de getuigen; als het Openbaar Ministerie een paar blanke Nederlandse rechercheurs het veld had ingestuurd om getuigen te gaan zoeken en horen, was in de hele omgeving direct duidelijk geweest wie er als getuige optrad in deze zaak.118. De getuigen die de Nationale Recherche heeft gehoord, hebben geen vergoeding ontvangen voor het afleggen van een verklaring; wel heeft de Nationale Recherche op de dag(en) van verhoor gezorgd voor eten en drinken. De Nationale Recherche heeft aan het Parquet Général de reis- en verblijfkosten van de getuigen vergoed. Deze kosten werden schriftelijk door een door de Procureur-Generaal aangewezen administratief medewerker van het Parquet Général aan de Nationale Recherche verantwoord.119. Tijdens de laatste reis van de Nationale Recherche hebben vijf getuigen verzocht om in aanmerking te komen voor een vergoeding terzake van inkomstenderving als gevolg van het getuigenverhoor. Het Parquet Général heeft de getuigen de gevraagde vergoeding toegekend. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft de Nationale Recherche deze kosten (een totaalbedrag van 7000 RF) aan het Parquet Général vergoed.120.
De getuigen à décharge die de rechter-commissaris in Congo en Kameroen heeft gehoord hebben allen een onkostenvergoeding ontvangen. Het bedrag van deze vergoeding is vastgesteld overeenkomstig de door de VN-Straftribunalen gehanteerde berekening. De getuigen in Congo ontvingen ieder € 16 en de getuigen in Kameroen € 40.
28.
De rechter-commissaris heeft tijdens de rogatoire reis van 26 maart tot en met 3 april 2008 drie getuigen gehoord. Deze verhoren duurden meerdere dagen. De getuigen kregen een dagvergoeding waarvan de hoogte door de hoofdaanklager van het Parquet Général was vastgesteld op (ongeveer) € 7.121. Hetzelfde geldt voor de getuigen die de rechter-commissaris in december 2008 en januari 2009 heeft gehoord. [Getuige 18], door de rechter-commissaris in Zwitserland gehoord, heeft een vergoeding ontvangen van de door hem gemaakte kosten conform de Zwitserse regels hiervoor.
Psycholoog & maatschappelijk werk(st)er
29.
Bij geen van de verhoren door de Nationale Recherche is een psycholoog betrokken geweest. Bij sommige verhoren door de rechter-commissaris is een traumapsycholoog aanwezig geweest om bijstand te verlenen aan de getuigen voorzover deze daaraan behoefte hadden en om de rechter-commissaris desgevraagd van advies te dienen. De rechter-commissaris heeft ten behoeve van de tweede rogatoire reis naar Rwanda een Rwandese maatschappelijk werkster ingeschakeld die voor de getuigen beschikbaar was voor en na de verhoren en in de pauzes.122. Bij de verhoren van de getuigen à décharge is geen psycholoog of maatschappelijk werk(st)er aanwezig geweest.
Telefonisch contact tussen de raadsman en verdachte
30.
Op 11 oktober 2006 heeft de rechter-commissaris op grond van artikel 177 Sv aan de politie opdracht gegeven om te onderzoeken of een video- en/of audioverbinding tot stand kon worden gebracht tussen de plaats van (getuigen)verhoor in Rwanda en het Huis van Bewaring waar verdachte zich op dat moment bevond, teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen op die manier bij de verhoren van de getuigen ‘aanwezig’ te zijn.123. Dit bleek niet mogelijk.124. De rechter-commissaris heeft vervolgens de raadsman bij ieder verhoor, tijdens de onderbrekingen, in de gelegenheid gesteld om telefonisch contact met zijn cliënt te onderhouden via een door de rechter-commissaris beschikbaar gestelde telefoon.
Beïnvloeding en verdwijning van getuigen
31.
Zoals hierboven vermeld heeft de rechtbank ter zitting van 21 november 2006 opdracht gegeven aan de rechter-commissaris om onder andere de getuigen [getuige 7] en [getuige 15] te horen. De Nationale Recherche en de rechter-commissaris hebben deze twee getuigen niet (nader) kunnen horen, omdat deze getuigen onvindbaar bleken. Ten tijde van de tweede pro forma zitting van 12 februari 2007 heeft het Openbaar Ministerie aan de orde gesteld dat er aanwijzingen waren dat verdachte en/of zijn broer probeerde(n) getuigen te beïnvloeden en dat de twee genoemde getuigen waren ‘verdwenen’. Voorafgaand aan deze zitting heeft het Openbaar Ministerie stukken met deze aanwijzingen aan de rechtbank en de verdediging ter hand gesteld.
32.
In de loop van het onderzoek is duidelijk geworden dat er grote druk is uitgeoefend op een aantal getuigen om niet naar waarheid te verklaren. De rechtbank heeft — op grond van hierna te noemen feiten en omstandigheden — vastgesteld dat de familie van verdachte bij de verdwijning van de hiervoor genoemde twee getuigen en de op ook andere getuige uitgeoefende druk betrokken is geweest en dat verdachte hierover (in ieder geval achteraf) door zijn zus is geïnformeerd.
33.
De relevante feiten en omstandigheden zijn de volgende.
34.
In november 2006 heeft de getuige [getuige 1], getuige in de zaak over de misdrijven tegen de inzittenden van de ambulance, telefonisch tegenover de Nationale Recherche verklaard dat er geruchten ‘in het dorp’ — de rechtbank gaat er vanuit dat hij het heeft over het dorp Mugenero — rondgingen dat [getuige 7] en [getuige 15] naar het buitenland waren gevlucht, omdat zij geen verklaringen meer in de zaak tegen verdachte wilden aflegen. [Getuige 1] had gehoord dat de groep van [verdachte] er iets mee te maken had, omdat diens broer, [broer verdachte], telefonisch contact had gehad met mensen in de omgeving. [Getuige 1] had het vermoeden dat [getuige 7] en [getuige 15] naar het buitenland waren gebracht om ervoor te zorgen dat zij hun verklaring zouden ‘intrekken’, aldus [getuige 1] tegenover de Nationale Recherche.125.
35.
Daarnaast verklaarde [getuige 1] dat hij een maand daarvoor benaderd was door [getuige 21] die hem vertelde dat de broer van verdachte hem het land uit wilde hebben, zodat hij geen verklaring meer kon afleggen. Nadat [getuige 1] had geweigerd om mee te werken, heeft [broer verdachte] contact opgenomen met [naam] — waarmee wordt bedoeld [getuige 28] — 126., een vriend van [getuige 1]. [broer verdachte] heeft [getuige 28] opdracht gegeven om [getuige 1] ‘vriendelijk te vragen zijn verklaring te veranderen’: [getuige 1] moest zeggen dat de ambulance moest omkeren op bevel van de militairen die samen werkten met [broer verdachte] in plaats van op bevel van [verdachte]. [Getuige 28] heeft het verzoek van [broer verdachte] aan [getuige 1] overgebracht, maar hij adviseerde [getuige 1] ook om contact op te nemen met de Rwandese autoriteiten omdat hij bang was voor [broer verdachte].127. [Getuige 1] voelde zich onveilig, omdat hij niet akkoord was gegaan met het voorstel van [broer verdachte] en daarom heeft hij contact opgenomen met M. Kagiraneza, Aanklager van het Parquet Général te Kigali.128.
36.
In november 2006 heeft de Nationale Recherche [getuige 21] ook gehoord. Hij verklaarde dat hij [broer verdachte] kende via [F 10], die in hetzelfde dorp heeft gewoond. [F 10] is de zoon van [F 3] en dus een neef van verdachte. [F 10] had contact met hem opgenomen, omdat hij wilde weten wat de mensen over verdachte hadden gezegd tijdens de gacaca. [Getuige 21] vertelde [F 10] dat [getuige 1] had verklaard over een incident bij een slagboom. Kort hierna nam [broer verdachte] contact op met [getuige 21] met het verzoek om [getuige 1] te benaderen om hem de vragen of hij inderdaad een dergelijke verklaring had afgelegd en om te informeren of hij zijn verklaring niet in wilde trekken. Als [getuige 1] het zou willen, zou [broer verdachte] hem helpen om ‘zich te verplaatsen’. [Getuige 21] heeft [getuige 1] benaderd, maar deze zei dat hij zijn verklaring niet meer kon veranderen en dat [getuige 7] degene was die een verklaring had afgelegd over [de betrokkenheid van verdachte bij] een moordpartij in Mugonero.129.
37.
[Getuige 21] heeft ook verklaard dat hij op verzoek van [broer verdachte] [getuige 7] opgezocht heeft, waarna [getuige 7] en [broer verdachte] een telefoongesprek hebben gevoerd via de mobiele telefoon van [getuige 21]. Hij kon niet goed horen wat er gezegd werd, maar hij hoorde [getuige 7] het volgende tegen [broer verdachte] zeggen: ‘Ja, dat is goed, geen probleem’. Hierna heeft [getuige 21] [getuige 7] niet meer gezien.130.
38.
Uit de historische gegevens van de GSM van [getuige 21] in de periode van september tot en met november 2006 blijkt dat er zowel inkomende als uitgaande gesprekken zijn geweest met [broer verdachte].131.
39.
[Getuige 29], de partner van getuige [getuige 7], en [getuige 30], de vrouw van getuige [getuige 15] hebben in maart 2007 tegenover de Nationale Recherche bevestigd dat hun mannen sinds begin september 2006 verdwenen zijn.132. [Getuige 29] verklaarde daarnaast dat haar man haar had verteld dat hij weg zou gaan net als [F 10] (de neef van [broer verdachte] en verdachte).133. Deze getuigen zijn onvindbaar gebleken.134.
40.
Uit afgeluisterde tapgesprekken blijkt het volgende:
Op 3 januari 2007 sprak verdachte met zijn zus, [F3]. In dit gesprek vertelde zij verdachte dat zij onlangs met iemand gesproken had die het volgende tegen haar had verteld: ‘die chauffeur van de ambulance was de meest venijnige’. Hierop vroeg verdachte aan zijn zus wie de chauffeur van de ambulance was. [F3] antwoordde hierop: ‘Je weet wel dat het om drie mensen gingen…die wij van tevoren hebben geweten … die twee zijn kunnen ontvluchten en toen ze de andere benaderde gaf dit verhaal aan de autoriteiten door… hij was benaderd om mee te ontvluchten maar hij weigerde mee te werken… en hij meldde het…en de persoon die het telefoonnummer had gegeven werd ook geterroriseerd en hij vertelde uiteindelijk alles …en degene die heeft ze geholpen om het land te ontvluchten zou vermoord zijn…in ieder geval is hij niet meer traceerbaar’.135.
41.
In een gesprek van verdachte met zijn broer, [broer verdachte], op 7 januari 2007 komt de volgende passage voor:
‘Verdachte: Voor de rest…zal ik op de hoogte zijn van wat is gezegd een paar dagen geleden.
[broer verdachte]: Zo gaat het, zullen die mensen van Arusha alles jou laten zien?
Verdachte: Alles…Alles…De namen ken ik al…en binnenkort beschik ik over allerlei informatie…alles wat die…[B3] en anderen hebben gezegd.
[broer verdachte]: Die [B3]…ik ken ze allemaal.
Verdachte: Alle die informatie krijg ik morgen.
[broer verdachte]: Ongeacht of de getuigenis belastend of ontlastend?
Verdachte: Alles…ik ken ze allemaal.
[broer verdachte]: Een paar dagen geleden hebben ze ook 5 andere mensen in Rwanda verhoord…onder welke die persoon die heeft de spullen gestolen…en hij heeft ook gesproken…ik krijg alle informatie morgen.
Verdachte: Alles zou ik morgen krijgen.136.’
42.
Op grond van het vorenstaande staat vast dat zowel [F3] als [broer verdachte] begin januari 2007 op de hoogte waren van (in ieder geval een deel van de inhoud van) de verklaringen die verschillende getuigen tegen verdachte hebben tot dan toe hadden afgelegd en het feit dat er nog getuigen gehoord zouden worden. Verder staat vast dat zowel [getuige 21] als [getuige 28] door de broer van verdachte zijn benaderd om getuigen te verzoeken hun verklaringen aan te passen in het voordeel van verdachte. Hierbij werden beloftes gedaan in ruil voor het veranderen van de verklaringen.
43.
Van de getuigen waarvan vaststaat dat deze zijn benaderd, is één getuige bij zijn verklaring gebleven ([getuige 1]); de andere twee getuigen ([getuige 7] en [getuige 15]) zijn verdwenen en konden derhalve niet (nader) gehoord worden door de Nationale Recherche en de rechter-commissaris. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zijn proces niet inhoudelijk met zijn familie te hebben besproken.137. Uit het bovenstaande blijkt het tegendeel.
44.
De rechtbank acht deze gang van zaken rond de beïnvloeding en verdwijning van getuigen uitermate schokkend en zorgwekkend.
45.
Ook uit verklaringen van andere getuigen in het dossier, zoals [getuige 8]138., [getuige 22]139. en [getuige 17]140., blijkt dat de angst voor de familie van verdachte, met name voor [broer verdachte], diepgeworteld is.
Verkrijging van ‘buitenlandse stukken’
Algemeen
46.
Zoals hiervoor vermeld heeft de raadsman verzocht om aan het strafdossier toe te voegen de verklaringen die de tot dan toe gehoorde getuigen bij andere instanties hadden afgelegd, te weten ten overstaan van de gacaca, de justitiële autoriteiten in Rwanda, het Rwanda-tribunaal en de justitiële autoriteiten in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) en heeft het Openbaar Ministerie van meet af aan duidelijk gemaakt dat het zich zou inspannen om deze verklaringen te verkrijgen. In de loop van het onderzoek zijn aan het dossier toegevoegd verklaringen die getuigen in de onderhavige zaak hebben afgelegd tegenover onderzoekers c.q. rechters van het Rwanda-tribunaal, Amerikaanse en Canadese autoriteiten, en de gacaca. Hoe lastig het vaak was voor het Openbaar Ministerie om de diverse verklaringen in handen te krijgen en welke tijd daar steeds mee gemoeid was, moge blijken uit het volgende.
Stukken van het Rwanda-tribunaal
47.
Het Rwanda-tribunaal heeft aan het Openbaar Ministerie op verschillende momenten gedurende het strafproces verklaringen ter beschikking gesteld die getuigen in deze zaak voor onderzoekers en/of rechters van dat tribunaal hebben afgelegd in de hoedanigheid van verdachte of getuige. Het Openbaar Ministerie is op het probleem gestuit dat het voor het Rwanda-tribunaal niet van meet af aan duidelijk was dat het Openbaar Ministerie de verklaringen wenste in te brengen in een openbaar strafproces in Nederland. Op 21 december 2007 heeft de Aanklager van het Rwanda-Tribunaal een motie bij de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal ingediend teneinde te bewerkstelligen dat de verklaringen aan het Openbaar Ministerie ter beschikking werden gesteld (disclosure).141. Op 4 maart 2008 besliste de Kamer van Berechting dat deze verklaringen weliswaar verstrekt mochten worden, maar dat de beschermende maatregelen die voor de desbetreffende getuigen golden mutatis mutandis van kracht bleven in enige procedure voor de Nederlandse justitiële autoriteiten.142. Aldus was niet toegestaan dat de rechtbank de verklaringen zou voorhouden op een openbare terechtzitting of als bewijsmiddel zou opnemen in het vonnis.143. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft de Aanklager van het Rwanda-tribunaal vervolgens op 17 juli 2008 aan de Kamer van Berechting gevraagd om opheffing van deze beschermende maatregelen.144. De Nationale Recherche heeft alle getuigen die het betrof, individueel toestemming gevraagd om de voor hen geldende beschermende maatregelen op te heffen. Allen hebben deze toestemming gegeven. Op 13 augustus 2008 heeft de Kamer van Berechting vervolgens alle beschermende maatregelen opgeheven, waardoor de verklaringen vanaf dat moment gebruikt konden worden in een openbaar strafproces in Nederland.145. Vóór de pro forma zitting van 5 september 2008 heeft het Openbaar Ministerie vijf ordners met verklaringen van getuigen, voor wie de beschermende maatregelen hadden gegolden, aan het dossier toegevoegd. Het Openbaar Ministerie had in juli 2008 de verklaringen van de getuigen, die niet onder de beschermende maatregelen vielen, reeds aan de rechtbank en de verdediging verstrekt.
48.
Kort voor aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft de raadsman een witness statement van getuige [getuige 8], afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal, aan de rechtbank overgelegd. Deze verklaring heeft de rechtbank vervolgens in het dossier gevoegd.146. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft het Openbaar Ministerie nog drie witness statements, afgelegd door getuige [getuige 24] tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal, in het dossier gevoegd.147.
Stukken uit de Verenigde Staten en Canada
49.
Het Openbaar Ministerie heeft twee rechtshulpverzoeken aan de VS gestuurd en daarbij de verklaringen van drie getuigen in de zaak tegen [aanvaller 1] opgevraagd. In eerste instantie zijn de verklaringen ontvangen die twee van de drie148. getuigen tegenover Amerikaanse politieambtenaren in Rwanda hadden afgelegd. Het bleek echter dat deze getuigen ook ter terechtzitting in de VS waren gehoord. De weergave van een verhoor ter terechtzitting wordt in de VS neergelegd in transcripts. Dit zijn letterlijke weergaven van de ter zitting gestelde vragen en antwoorden. Het Openbaar Ministerie heeft deze transcripts vervolgens bij de Amerikaanse justitiële autoriteiten opgevraagd. Op 20 december 2007 bleek dat de contactambtenaar van het Ministerie van Justitie de zgn. casefile had ontvangen. Indien er inderdaad transcripts beschikbaar waren, zouden deze zich in de casefile moeten bevinden. Tijdens de pro forma zitting van 23 april 2008 bleek dat de contactambtenaar inderdaad transcripts had gevonden, maar dat hij nog op toestemming wachtte om deze documenten door te sturen naar Nederland. Het Openbaar Ministerie kon op dat moment niet voorspellen wanneer deze toestemming verkregen zou worden.
50.
Tijdens de pro forma zitting van 11 juli 2008 heeft het Openbaar Ministerie meegedeeld dat de verklaringen van twee getuigen uit de VS bij het Landelijk Parket waren aangekomen, maar dat deze verklaringen incompleet bleken. Navraag wees uit dat een gedeelte van deze verklaringen mogelijk verloren was gegaan bij een overstroming en de verklaring van de derde getuige bij dezelfde overstroming in zijn geheel verloren was gegaan. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft het Openbaar Ministerie medegedeeld dat een gedeelte van de verklaringen toch weer ‘boven water’ was gekomen, maar dat er nu bezwaar aan de kant van de Amerikaanse autoriteiten was gerezen met betrekking tot het gebruik van deze stukken in een Nederlands strafproces: de Amerikaanse autoriteiten stelden zich op het standpunt dat de al toegezonden verklaringen abusievelijk waren verstrekt.149. Na het pleidooi van de raadsman heeft het Openbaar Ministerie alsnog toestemming vanuit de VS gekregen en zijn de door de VS verstrekte transcripts in het dossier gevoegd.150.
51.
Met betrekking tot de verklaringen die getuigen in deze zaak hadden afgelegd in Canada, heeft de rechtbank de verklaring van één getuige ontvangen. Tijdens de pro forma zitting van 5 september 2008 werd duidelijk dat de Canadese autoriteiten weigerden de verklaring van de tweede getuige te overleggen aangezien dit het Canadese onderzoek zou kunnen schaden. De De eerste verklaring is kennelijk abusievelijk verstrekt door de Canadese autoriteiten.
Stukken van de gacaca
52.
In 1996 is in Rwanda een wet aangenomen waarin de vervolging van genocide-verdachten op nationaal niveau werd geregeld.151. Begin 2000 waren ongeveer 2.500 personen berecht door rechtbanken in Rwanda en wachtten er nog 120.000 mensen op hun proces in overvolle gevangenissen.152. De overheid heeft in 2000 de traditionele rechtbank, de gacaca, nieuw leven ingeblazen om de werkdruk van de nationale rechtbanken te verlichten.153. Een gacaca is een traditionele vorm van geschillenbeslechting in de gemeenschap en de term betekent letterlijk ‘gazon’ of ‘gras’ en verwijst naar het feit dat de partijen en de leden van de gacaca op het gras zaten tijdens de procedure.
53.
Elke gacaca wordt gevormd door een Generale Assemblee, bestaande uit alle leden van de gemeenschap. De Generale Assemblee kiest uit haar midden negen rechters en vijf plaatsvervangers. De uitspraak van een gacaca-rechtbank kan worden aangevochten bij een gacaca-hof. De gacaca werkt in twee fases: in de eerste fase worden de verklaringen verzameld van zowel daders als slachtoffers. In de tweede fase worden de verdachten in verschillende categorieën ingedeeld en berecht. De categorieën zijn afhankelijk van de zwaarte van het misdrijf.
54.
Op 9 juli 2007 heeft het Openbaar Ministerie een rechtshulpverzoek aan Rwanda gericht ter verkrijging van de gacaca-verklaringen van 14 getuigen.154. In de periode van 31 juli 2007 tot en met 15 augustus 2007 was de Nationale Recherche hiervoor in Rwanda. Tijdens dit onderzoek heeft de Nationale Recherche diverse gacaca-cahiers ontvangen van de Rwandese autoriteiten. De gacaca-verklaringen zijn meestal met de hand opgetekend in doorlopende cahiers of dossiers.155. Onder de stukken bevonden zich aanklachten tegen verdachte bij de gacaca van de secteur Uwingabo, regio Karongi156. en bij de gacaca van de secteur Cyanya en Gitovu, regio Karongi157., en een veroordeling van verdachte tot 15 jaar gevangenisstraf bij de gacaca in de secteur Gishyita, regio Karongi.158. Verdachte werd in het laatstgenoemde stuk aangeduid als een ‘categorie 1’-verdachte; dat wil zeggen behorend tot de zwaarste categorie van genocide-verdachten.
55.
Op de pro forma zitting van 18 februari 2008 heeft de raadsman aangegeven dat er — voor zover hij kon overzien — in ieder geval nog drie gacaca-verklaringen in het dossier ontbraken en het Openbaar Ministerie verzocht deze alsnog aan het dossier toe te voegen. Het Openbaar Ministerie heeft dit toegezegd. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 23 april 2008 heeft het Openbaar Ministerie voorts toegezegd dat het de Nationale Recherche nader onderzoek zou laten doen naar eventuele gacaca-verklaringen in Mugozi. Tijdens die zitting heeft het Openbaar Ministerie bij de rechtbank en de verdediging aandacht gevraagd voor de moeilijkheden waarvoor het zich gesteld zag in zijn zoektocht naar gacaca-verklaringen. Zo bestaat er geen centraal opslagsysteem voor gacaca-stukken, zijn zij met de handgeschreven en zijn verklaringen niet op naam opgeslagen. Alle stukken moeten één voor één bekeken worden ‘in de hoop de namen van de getuigen en/of verdachte in de stapels papieren te herkennen’. In maart en mei 2008 heeft de Nationale Recherche nog aanvullende gacaca-stukken ontvangen.159. Op 16 mei 2008 is de Nationale Recherche naar het kantoor van de gacaca van Mugozi te Kibingo gegaan teneinde de gacaca-verklaringen van drie getuigen te verkrijgen. Ter plaatse bleek dat de administratie en de opslag van getuigenverklaringen van dien aard was, dat het zoeken een zeer arbeidsintensieve en tijdrovende actie zou zijn. Omdat het niet mogelijk was om de administratie in een afzienbare periode te doorzoeken, is in overleg met het Openbaar Ministerie besloten de zoekactie te staken.160.
56.
Tijdens de inhoudelijke behandeling is gebleken dat de datering van de gacaca-verklaringen onduidelijk is. Bij veel verklaringen staat namelijk niet vermeld wanneer deze verklaringen zijn afgelegd. De Nationale Recherche heeft hierop een aanvullend proces-verbaal opgemaakt met enkele aanknopingspunten voor de rechtbank en de procespartijen om de verklaringen enigszins te kunnen dateren.161.
Inhoudelijke behandeling van de zaak
57.
Met de inhoudelijke behandeling van de zaak kon niet eerder worden gestart dan in oktober 2008, omdat tot die tijd nog een groot aantal buitenlandse verklaringen ‘in de pijplijn’ zat en het dossier derhalve nog niet compleet was. Het uitstel van de inhoudelijke behandeling tot oktober 2008 hield geen verband met het arrest van de Hoge Raad dat zou verschijnen over de kwestie van de rechtsmacht terzake van genocide in deze zaak. Dat arrest werd gewezen op 21 oktober 2008, kort na de start van de inhoudelijke behandeling. Zoals gezegd heeft de Hoge Raad bevestigd hetgeen de rechtbank op 24 juli 2007 had beslist, te weten dat de Nederlandse strafrechter geen rechtsmacht heeft voor zover de aan verdachte tenlastegelegde feiten het misdrijf van genocide betroffen.162. De rechtbank had er overigens wel, via een schriftelijk verzoek aan de president van de Hoge Raad, op aangedrongen dat de zaak, met het oog op de inhoudelijke behandeling, met voorrang zou worden behandeld. In dat verzoek heeft de president van de Hoge Raad bewilligd.
58.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzittingen van 13, 14, 16, 17, 20, 21, 23, 24, 27, 28 oktober, 3, 10, 11, 17, 18, 19, 24 november, 1 en 4 december 2008, 2 februari en 9 maart 2009. De volgende aspecten van de inhoudelijke behandeling behoeven vermelding danwel een korte bespreking.
Tolken
59.
Verdachte, een universitair geschoolde man die inmiddels meer dan tien jaar in Nederland verblijft, begrijpt de Nederlandse taal uitstekend en spreekt deze ook redelijk goed. Dit bleek reeds vrijwel aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting. Niet alleen had de Nationale Recherche verdachte steeds in de Nederlandse taal gehoord, omdat verdachte kenbaar had gemaakt deze taal goed te begrijpen en voldoende te spreken en geen bezwaar te hebben tegen een verhoor in het Nederlands, ook uit de reacties van verdachte — al dan niet non-verbaal — op het verhandelde ter zitting bleek dat verdachte het Nederlands probleemloos kon volgen. Op verzoek van de verdediging was ter zitting niettemin steeds een tolk Kinyarwanda beschikbaar. De rechtbank heeft het aan verdachte overgelaten om te beslissen op welke momenten hij bijstand van de tolk wenste. Zo is niet al het verhandelde ter zitting steeds vertaald. Tijdens de inhoudelijke behandeling is de rechtbank opgevallen dat verdachte de tolk regelmatig verbeterde, indien deze iets in zijn visie niet goed vertaalde of de tolk hielp met het vinden van de juiste Nederlandse woorden of uitdrukkingen, indien hij de indruk had dat de tolk deze niet meteen paraat had. Daarnaast heeft verdachte zich ook regelmatig rechtstreeks in de Franse en Nederlandse taal naar de rechtbank geuit.
Proceshouding van verdachte
60.
Verdachte is na zijn aanhouding zeventien keer gehoord door de Nationale Recherche. Hij heeft tijdens de eerste zes verhoren verklaard over zijn persoonlijke omstandigheden, zijn familieleden, de omgeving waar hij woonde en werkte in Rwanda etcetera en hij heeft deze verklaringen ook ondertekend. Na het zesde verhoor heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en de verklaringen niet meer willen ondertekenen. Vanaf het derde verhoor heeft de Nationale Recherche de verklaringen van verdachte met audio- en/of visuele apparatuur opgenomen.
61.
Tijdens de pro forma zitting van 11 juli 2008 heeft verdachte verklaard dat hij de inhoud zijn strafdossier ‘voor 100%’ kent en dat hij bereid is om tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak de vragen van de rechtbank te beantwoorden. Hij heeft gezegd graag te willen meewerken aan het onderzoek.163.
62.
Vanaf de tweede dag van de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting — op 14 oktober 2008 — heeft verdachte zich met enige regelmaat op zijn zwijgrecht beroepen, wanneer de rechtbank hem vragen stelde, ook als het om vragen ging waar verdachte eerder in de procedure wel antwoord op had gegeven. Op vragen van het Openbaar Ministerie heeft verdachte zich nagenoeg altijd op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank heeft verdachte voorgehouden dat hij zelf meerdere malen, in de aanloop tot de inhoudelijke behandeling, kenbaar heeft gemaakt dat er bij de verhoren door de Nationale Recherche misverstanden waren ontstaan, die hij ter terechtzitting zou willen ophelderen. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft verdachte echter desgevraagd niet toegelicht om welke onderdelen van de verhoren het dan ging en in welke zin hij deze wenste aan te vullen of te wijzigen. Verdachte heeft meermalen verzucht dat hij wil en hoopt dat ‘de waarheid boven tafel komt’ en dat het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris daar ‘niet naar op zoek zijn geweest’. Desgevraagd heeft verdachte verklaard er wel van overtuigd te zijn dat de rechtbank op zoek is naar de waarheid. De rechtbank heeft verdachte in dit verband voorgehouden dat hij niet behulpzaam is bij deze zoektocht, als hij zich bij cruciale vragen op zijn zwijgrecht beroept, hetzij omdat verdachte dat zelf wil hetzij op advies van zijn raadsman. Hierdoor zou allicht het idee kunnen ontstaan dat verdachte niet op zoek is naar de waarheid en dat hij ten aanzien van bepaalde punten het beter vindt dat de rechtbank de waarheid niet te weten komt. Verdachte heeft zijn proceshouding hierop echter niet aangepast.
63.
Verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak verklaard over de situatie in zijn woonplaats Mugonero tijdens de genocide. Kort samengevat heeft hij verklaard dat hij niet gemerkt heeft dat er in het dorp onderscheid werd gemaakt tussen Hutu's en Tutsi's164., dat hij zelf niet wist wie in zijn dorp Hutu of Tutsi was165., dat hij — na zijn terugkomst uit Italië — niets gemerkt heeft van toegenomen spanningen of problemen tussen Hutu's en Tutsi's166., dat hij niets heeft gemerkt van haatpropaganda tegen Tutsi's167., dat hij geen gewelddadigheden heeft gezien168., dat hij in Mugonero nooit Interahamwe heeft gezien169.. Kortom, Mugonero was volgens verdachte tijdens de genocide een rustige plek, waar Hutu's en Tutsi's vreedzaam naast elkaar leefden zonder dat etniciteit een rol speelde in het dagelijks leven. De enige vorm van onveiligheid in het dorp kwam van mensen die op de vlucht waren geslagen voor de oorlog tussen de RAF en het RPF, aldus verdachte.170.
64.
Het behoeft geen betoog dat deze uitlatingen van verdachte, welke een volledige ontkenning van de realiteit inhouden, en de hiervoor beschreven opstelling ter zitting invloed hebben gehad en kleuring hebben gegeven aan de wijze waarop de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft deze kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte overigens niet bij enige bewijsoverweging betrokken. Ten slotte wordt hier nog gemeld dat verdachte zich ter zitting heeft laten ontvallen dat de rechtbank zich niet alleen zou moeten afvragen of Hutu's de Tutsi's hebben doodgemaakt maar ook ‘wat de Tutsi heeft gedaan om de dood te verdienen’. Gevraagd om een uitleg hiervan heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Het horen van getuigen in het algemeen
65.
De rechtbank heeft in de aanloop naar de inhoudelijke behandeling meermalen aan het Openbaar Ministerie en de verdediging de vraag voorgelegd of zij getuigen ter zitting wensten te horen. Beide hebben deze vraag steeds ontkennend beantwoord. De rechtbank heeft geen noodzaak gezien om ambtshalve getuigen ter zitting te doen verschijnen.
66.
Wel heeft het Openbaar Ministerie, op 20 december 2007, de rechtbank in overweging gegeven om één van de zittingsrechters als rechter-commissaris te benoemen om in Rwanda twee getuigen te horen. Het Openbaar Ministerie heeft uitgesproken dat het — in zijn visie — zou bijdragen ‘aan de scherpte van het referentiekader’ van de rechtbank indien een van de zittingsrechters zelf zou ervaren hoe de verhoren verlopen, onder welke omstandigheden de rechter-commissaris tot dan toe gewerkt had en om Rwanda met eigen ogen te zien. De raadsman heeft zich uitdrukkelijk bij dit voorstel aangesloten.
67.
De rechtbank heeft na beraad op dit punt, ter zitting van 18 februari 2008, aan partijen medegedeeld dat zij geen gebruik zou maken van de bevoegdheid om één van de zittingsrechters als rechter-commissaris aan te wijzen. De motieven van het Openbaar Ministerie en de raadsman om tot een dergelijke benoeming over te gaan, acht de rechtbank begrijpelijk en relevant maar houden in dat aldus één van de zittingsrechters een soort schouw zou houden. Hiervoor is de bevoegdheid een zittingsrechter als rechter-commissaris aan te wijzen echter niet bedoeld. Bovendien bepaalt artikel 318 Sv dat het verplaatsen van de terechtzitting voor een gerechtelijke plaatsopneming slechts mogelijk is binnen het rechtsgebied van de rechtbank. Daarnaast is de concrete toegevoegde waarde van het verhoor door één van de zittingsrechters van juist de twee genoemde getuigen niet gebleken. Terzijde merkt de rechtbank op deze plaats op dat het in WIM-zaken de voorkeur zou verdienen indien de rechtbank ook kan schouwen op plaatsen buiten het eigen rechtsgebied. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn om te kunnen beoordelen wat een getuige al dan niet heeft kunnen zien of horen vanaf een bepaalde (verstop)plek.
Het horen van de getuige [slachtoffer 8]
68.
Zoals gezegd heeft de rechtbank geen noodzaak gezien getuigen op te laten roepen en heeft het Openbaar Ministerie meermalen desgevraagd aangegeven evenmin getuigen ter zitting te willen horen. Dit werd voor het Openbaar Ministerie echter anders, toen bekend werd dat [slachtoffer 8] als beledigde partij en nabestaande van één van de slachtoffers van de aan verdachte verweten misdrijven ter zitting zou verschijnen. Bij brief van 2 oktober 2008 heeft het Openbaar Ministerie de rechtbank en de verdediging medegedeeld dat het voornemens was om [slachtoffer 8] als getuige op te roepen voor de behandeling ter terechtzitting. Ter zitting heeft het Openbaar Ministerie toegelicht dat met het oog op collusiegevaar, de kans op beïnvloeding van getuigen door verdachte en/of zijn familie en de mogelijk onevenredige belasting die een verhoor ter zitting voor een getuige zou kunnen meebrengen, aanvankelijk was besloten in het geheel geen getuigen ter zitting op te roepen. Nu [slachtoffer 8] zich als beledigde partij had gevoegd in het strafproces tegen verdachte, hij had aangegeven in ieder geval ter zitting te zullen verschijnen in zijn hoedanigheid van beledigde partij en nabestaande en zich ook bereid had verklaard om als getuige ter zitting op te treden, speelden de bezwaren tegen een verhoor ter zitting een minder grote rol. Het Openbaar Ministerie heeft voorts uitgelegd dat het de getuige ter zitting wenste te doen horen teneinde ‘de betrouwbaarheid van de getuige te onderstrepen’. Daarnaast zou de getuige bij de rechtbank ‘begrip kunnen kweken voor de contextuele situatie in Rwanda en de mogelijk cultuurverschillen’.171. De raadsman heeft zich verzet tegen het horen van de getuige.172.
69.
De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat de getuige [slachtoffer 8] volgens de rechter-commissaris was ‘afgehoord’173. en dat deze geen vragen had belet ten tijde van het verhoor van deze getuige. De rechtbank heeft ter zitting uitgesproken dat zij aan de zijde van het Openbaar Ministerie weliswaar een vervolgingsbelang bij het horen van deze getuige aanwezig achtte, namelijk het belang van het onderstrepen van de betrouwbaarheid van deze getuige, maar dat zij bij voorbaat reeds kon aangeven dat zij geen vragen aan deze getuige zou hebben.174. Ter terechtzitting van 23 oktober 2008 heeft het Openbaar Ministerie meegedeeld dat niet langer werd vastgehouden aan het verzoek getuige [slachtoffer 8] te horen. De getuige is niet ter zitting gehoord.
Beledigde partijen
70.
Als beledigde partijen hebben zich gevoegd [getuige 4] en [getuige 3] (feit 3 op dagvaarding I) en [slachtoffer 8] (feit 1 op dagvaarding II). Zij allen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend en zijn, bijgestaan door hun raadsvrouw mr. Zegveld, ter terechtzitting verschenen om hun vorderingen toe te lichten.
Spreekrecht
71.
Sinds 1 januari 2005 hebben slachtoffers van bepaalde strafbare feiten het recht om een schriftelijke slachtofferverklaring in te dienen of om mondeling in de rechtszaal een verklaring af te leggen: het spreekrecht. Het spreekrecht is in het Nederlandse strafproces geïntroduceerd om slachtoffers en nabestaanden de mogelijkheid te geven om de gevolgen, die zij ondervinden van jegens hen gepleegde strafbare feiten aan de rechtbank uiteen te zetten.
72.
[Getuige 4 ] en [getuige 3] hebben beiden, als slachtoffer van feit 3 op dagvaarding I, ter terechtzitting van 20 oktober 2008 van hun spreekrecht gebruik gemaakt.
73.
Spreekgerechtigd is slechts in beginsel het slachtoffer zelf; alléén bij overlijden kan het slachtoffer worden vervangen door een nabestaande. Artikel 336 Sv beperkt dit spreekrecht tot een beperkte groep nabestaanden (in de zijlijn tot en met de tweede graad). Uit de verklaring van [slachtoffer 8] blijkt dat zijn vader de broer is van de opa van [slachtoffer 3].175. In Rwanda wordt een dergelijke familierelatie als een directe familierelatie gezien; in Nederland zouden [slachtoffer 8] en [slachtoffer 3] echter familieleden in de vijfde graad zijn geweest. [slachtoffer 8] heeft ook verklaard dat hij waarschijnlijk het enige nog in leven zijnde familielid van [slachtoffer 3] is.176.
74.
[slachtoffer 8] valt aldus niet binnen de groep van nabestaanden die een afdwingbaar spreekrecht hebben. Voor zover de rechtbank kan overzien, is [slachtoffer 8] de enige nabestaande van [slachtoffer 3]. Het feit dat er, zoals in dit geval, binnen de wettelijke vastgestelde kring van spreekgerechtigde personen geen familielid meer in leven is dat van het spreekrecht gebruik kan maken, is een omstandigheid, waarin de wetgever niet heeft voorzien. De rechtbank heeft in deze bijzondere omstandigheid aanleiding gezien [slachtoffer 8] in de gelegenheid te stellen het spreekrecht uit te oefenen, te meer nu er ook geen wettelijke bepaling is die zich daartegen verzet. [slachtoffer 8] heeft ter terechtzitting van 23 oktober 2008 gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Van de zijde van de verdediging is hiertegen overigens geen bezwaar gemaakt.
Nieuw onderzoek door de rechter-commissaris naar aanleiding van buitenlandse stukken
75.
Na requisitoir en pleidooi heeft de rechtbank, op 24 november 2008, het onderzoek ter terechtzitting ambtshalve geschorst teneinde de rechter-commissaris vijf getuigen nader te laten horen in Rwanda. Het gaat om de vijf slachtoffers die hebben verklaard over de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex ten overstaan van onderzoekers van het Rwanda-tribunaal, de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal en/of de autoriteiten van de Verenigde Staten en/of Canada. De desbetreffende verklaringen zijn pas in het geding gebracht, nadat de verhoren van de vijf getuigen door de rechter-commissaris waren afgerond (zie hierboven paragraaf 47). Als de rechter-commissaris bij zijn verhoren de beschikking had gehad over de door deze getuigen afgelegde statements en testimonies dan had zij/hij daar — zonder twijfel — vragen over gesteld, met name nu opvalt dat in die stukken de naam van verdachte nagenoeg nooit wordt genoemd en in ieder geval niet in verband met de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. De vragen die naar aanleiding van deze stukken zijn gerezen zijn ook ter zitting aan de orde gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de rechter-commissaris niet volledig heeft kunnen zijn, omdat bij de verhoren van deze getuigen zij niet met inhoud van voornoemde verklaringen zijn geconfronteerd.
76.
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld op welke wijze de getuigen nogmaals gehoord zouden moeten worden: op zitting, via een telehoor-verbinding danwel door de rechter-commissaris in Rwanda. De rechtbank heeft de voorkeur gegeven aan een rogatoire reis door de rechter-commissaris. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat, zoals gezegd, het onderzoek van de rechter-commissaris niet volledig is geweest en in feite aldus aan de orde was een vervolg op een eerder aan de rechter-commissaris verstrekte opdracht. Telehoren lag niet in de rede vanwege culturele verschillen en mogelijke technische problemen. Voorts heeft de rechtbank hierover overwogen dat de rechter-commissaris de getuigen beter op hun gemak kan stellen — hetgeen gelet op de feiten waarover ze moeten verklaren noodzakelijk wordt geacht — als hij de getuigen in persoon ziet. Verder kan de rechter-commissaris maatregelen treffen om zoveel mogelijk contacten tussen de getuigen onderling te voorkomen en aldus de waarheidsvinding te bevorderen.
77.
Ten behoeve van de nadere verhoren door de rechter-commissaris heeft de rechtbank een lijst met vragen opgesteld vergezeld van een toelichting met vindplaatsen en deze ter beschikking gesteld aan de rechter-commissaris. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld eventuele feitelijke onjuistheden hierin te signaleren en aanvullende vragen op te geven. Van deze mogelijkheid heeft met name het Openbaar Ministerie gebruik gemaakt; de raadsman slechts op een enkel punt. De rechter-commissaris heeft de vijf getuigen in december 2008 en januari 2009 opnieuw gehoord.
Kritiek van de verdediging op de kwaliteit van het onderzoek
Kritiek op het Openbaaar Ministerie
78.
De kritiek van de verdediging op het Openbaar Ministerie was omvangrijk en hard. Het Openbaar Ministerie zou in het onderzoek ‘nalatig’ en ‘gebrekkig’ zijn geweest; het zou ‘onkundig’ zijn; ‘niet op zoek naar de waarheid’, ‘de ogen sluiten voor de realiteit’ en zich laten ‘meeslepen door emotie’. Meer concreet heeft de verdediging het Openbaar Ministerie verweten — onder meer — dat:
- a.
onvoldoende, en niet voortvarend, onderzoek is gedaan naar eerder afgelegde verklaringen van getuigen tegenover buitenlandse instanties;
- b.
geen of onvoldoende forensisch onderzoek is gedaan;
- c.
er geen foslo-confrontaties hebben plaatsgevonden.
79.
Ad a. Uit het verslag van het onderzoek, zoals hierboven weergegeven, volgt dat deze kritiek feitelijke grondslag mist. De rechtbank heeft geconstateerd dat het Openbaar Ministerie van meet af aan het belang van het verkrijgen van elders afgelegde verklaringen heeft onderkend en zich bovenmatig heeft ingespannen om deze verklaringen toe te kunnen voegen aan het dossier.
80.
Ad b. De raadsman heeft bij de bespreking van de tenlastegelegde feiten meermalen betoogd dat de verklaringen van getuigen in geen enkel opzicht worden ondersteund door ‘objectief en onomstotelijk bewijsmateriaal’: uit dat materiaal zou onder andere moeten blijken welke slachtoffers ‘er dood zijn, hoe ze dood zijn gegaan, waarmee ze dood zijn gemaakt, waar deze personen überhaupt vandaan kwamen’. Het dossier bood daartoe wel voldoende aanknopingspunten, aldus de raadsman. Er hadden forensische opgravingen moeten worden gedaan177., met daaraan gekoppeld onderzoek naar de vraag omtrent de doodsoorzaak,178. hoe oud de stoffelijke overschotten waren en dna-onderzoek. Er hadden foto's van de lijken moeten worden genomen. Bij de burgerlijke stand in Rwanda hadden nadere gegevens over slachtoffers moeten worden opgevraagd.179. De raadsman heeft er op gewezen dat er geen kledingstukken van slachtoffers zijn aangetroffen en evenmin moordwapens of schotresten.
81.
Aan deze stellingen van de raadsman ligt onder meer de veronderstelling ten grondslag dat van de slachtoffers in deze zaak bekend is op welke plaats zij zijn begraven, dat van de slachtoffers referentiemateriaal (dna) beschikbaar is ten behoeve van identificatie van stoffelijke overschotten en dat de autoriteiten van Rwanda beschikken over aktes van geboorten en overlijden van de tijdens de genocide omgekomen personen. Deze veronderstellingen missen iedere realiteitszin. Zo heeft de raadsman ten aanzien van de verkrachting van en moord op [slachtoffer 3] aangevoerd dat er een opgraving van [slachtoffer 3] had moeten plaats vinden op de plek die getuige [slachtoffer 8] had aangewezen. De raadsman is hierbij volledig voorbijgegaan aan de opmerking van deze getuige over hoe hij [slachtoffer 3] heeft moeten achter laten: ‘We hebben [slachtoffer 3] een beetje kunnen toedekken met aarde, maar niet goed genoeg, omdat we moesten vluchten en drie dagen later toen wij bij de plek terug kamen, zag ik dat [slachtoffer 3] niet meer in haar graf lag en dat zij daar kennelijk was uitgehaald door honden. We hebben haar nooit meer teruggevonden.’180. Een ander voorbeeld is dat de raadsman heeft aangevoerd dat er forensische opgravingen hadden moeten plaatsvinden op de plaats waar inzittenden van de ambulance zouden zijn begraven, omdat er getuigen zijn die hebben verklaard over de exacte locatie. Ook hierbij is de raadsman volledig voorbij gegaan aan het feit dat deze getuigen weliswaar een locatie hebben aangeduid waar de slachtoffers van de ambulance zouden zijn begraven, maar tevens hebben verklaard dat na de genocide alle slachtoffers zijn herbegraven in massagraven.181. Een forensische opgraving was dus niet mogelijk.
82.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van het Openbaar Ministerie dat alle mogelijkheden voor forensisch onderzoek voldoende tegen het licht zijn gehouden182. en dat de inhoud van het dossier geen enkel realistisch perspectief biedt op verkrijging van ander relevant forensisch bewijs dan het bewijs dat zich in het dossier bevindt.
83.
Ad c. De getuigen in deze zaak hebben — ieder voor zich — gemotiveerd aangegeven verdachte te kennen183., bijvoorbeeld omdat hij de zoon van een machtige koopman was, zij bij hem of zijn familieleden op school hebben gezeten, zij regelmatig koffie aan hem verkochten etcetera. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat verdachte ten aanzien van vrijwel elke getuige à charge heeft aangegeven dat hij deze getuige niet kent (en ook overigens) geen aanwijzing gevonden om de getuigenverklaringen op dit punt in twijfel te trekken. Immers, verdachte was in het gebied waarin hij woonachtig was een bekend persoon, zodat het goed voorstelbaar is dat er getuigen zijn die hém wel kennen maar hij hén niet. De rechtbank neemt afstand van het verwijt van de raadsman dat het onderzoek van het Openbaar Ministerie gebrekkig is geweest, omdat er geen confrontaties van de getuigen met verdachte hebben plaatsgevonden. Het is een door alle gezaghebbende wetenschappers op dit punt erkend uitgangspunt dat het een strikte voorwaarde is bij herkenningstesten dat de getuige de verdachte bij geen andere gelegenheid dan het misdrijf gezien kan hebben.184. Anders ontstaat het probleem van ‘plaatsing’, waarmee wordt gedoeld op de situatie waarin de getuige weet dat hij de hem getoonde verdachte kent, maar niet meer weet waarvan. Ten aanzien van alle getuigen à charge — behoudens [getuige 4] — kan worden vastgesteld dat zij verdachte ook bij een andere gelegenheid dan de tenlastegelegde feiten hebben gezien. In de literatuur wordt dan ook gesteld dat het probleem van herkenning van bekende personen niet met behulp van een gecontroleerde identificatieprocedure nader getoetst kan worden en dat de herkenning eigenlijk op het gezag van de getuige aanvaard moet worden. Wel kan de waarnemingssituatie geëvalueerd worden, aldus de deskundigen, waarbij de in hoofdstuk 6 (waardering van getuigenbewijs) te bespreken aandachtspunten van belang zijn.185.
84.
Het Openbaar Ministerie heeft overigens eveneens gelijk waar het stelt dat een (f)oslo in 2006 of later uitsluitend iets zegt over de vraag of de getuige meer dan tien jaar later de verdachte nog herkent, en erg weinig over de vraag of de getuige in 1994 de verdachte kon herkennen.
Kritiek op de rechter-commissaris
85.
De raadsman heeft in zijn pleidooi uitvoerig aandacht besteed aan alle vragen die hij aan getuigen had willen stellen, maar die in zijn visie ten onrechte door de rechter-commissaris zijn belet.186. De raadsman heeft weliswaar geen conclusie aan zijn stellingen verbonden, maar de rechtbank gaat er vanuit dat de raadsman heeft willen betogen dat aldus aan de rechten van verdachte op een eerlijk proces tekort is gedaan. Dat betoog wordt verworpen op grond van het volgende.
86.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris inderdaad antwoorden op bepaalde vragen van de raadsman heeft belet.187. De rechter-commissaris heeft de wettelijke bevoegdheid om vragen te beletten om te voorkomen dat de getuige moet antwoorden op vragen van de verdachte (of diens raadsman) of het Openbaar Ministerie die overbodig zijn, hem nadeel kunnen berokkenen of waardoor diens goede naam wordt aangetast. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de rechter-commissaris bij het overgrote deel van de door hem of haar belette antwoorden de reden daarvoor in het proces-verbaal van verhoor van de desbetreffende getuige heeft gerelateerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter-commissaris, gelet op de daarvoor in het proces-verbaal opgenomen motivering, het antwoord op de meeste vragen terecht belet.188. Het spreekt bijvoorbeeld vanzelf dat de vraag van de raadsman aan getuige [getuige 14] waarom hij, toen hij verstopt lag onder de lijken, de twee vrouwen die onder zijn ogen werd verkracht, niet te hulp is geschoten, werd belet als onnodig kwetsend voor de getuige en ontbloot van menselijk inlevingsvermogen.189.
87.
Niet in alle gevallen is de reden voor het beletten van het antwoord op een vraag gerelateerd in het proces-verbaal, hetgeen overigens ook niet wettelijk verplicht is. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de raadsman in die gevallen de relevantie van de vraag had toegelicht aan de rechter-commissaris.190.
88.
Opvallend is dat de raadsman bij pleidooi steeds melding heeft gemaakt van de door de rechter-commissaris belette vragen of antwoorden, maar slechts in één geval aan de rechtbank heeft verzocht om de belette vragen nogmaals aan de desbetreffende getuigen voor te leggen.191. Deze vragen zijn daarop — in opdracht van de rechtbank — opnieuw aan de getuigen voorgelegd of op een andere manier beantwoord.192. Ook een aantal andere vragen, waarop het antwoord van de getuigen door de rechter-commissaris bij eerdere verhoren was belet, is tijdens de rogatoire reizen in december 2008 en januari 2009 overigens alsnog beantwoord.
89.
Gelet op het voorgaande is — ook op dit punt — van een inbreuk op de verdedigingsrechten van verdachte geen sprake.
Hoofdstuk 6: Waardering van getuigenbewijs
Inleiding
1.
Het bewijs van de aan verdachte verweten feitelijke gedragingen bestaat hoofdzakelijk uit verklaringen van (oog)getuigen. In het dossier Maton figureren meer dan 50 getuigen en het dossier bevat meer dan 100 getuigenverklaringen. De oudste verklaring dateert van 10 september 1996 en de meest recente van 27 januari 2009.
2.
Het dossier bevat verklaringen van getuigen afgelegd tegenover:
- —
de Nationale Recherche;
- —
de rechter-commissaris;
- —
het Rwanda-tribunaal in de vorm van trial testimonies en witness statements;
- —
gacaca's;
- —
Canadese dan wel Amerikaanse autoriteiten;
- —
het Parquet Général in Rwanda.
3.
De waardering van de diverse getuigenverklaringen vormt voor de rechtbank, zoals het Openbaar Ministerie het heeft verwoord, het ‘pièce de résistance’ in deze strafzaak. Die waardering zal op basis van ‘papier’ moeten geschieden. De rechtbank heeft immers geen getuigen ter zitting gehoord. Wel hebben drie getuigen in hun hoedanigheid van slachtoffer dan wel nabestaande en beledigde partij een verklaring ter zitting afgelegd.
4.
Over de wijze waarop deze waardering zal plaatsvinden — vanuit welke invalshoeken en aan de hand van welke aandachtspunten — handelt dit hoofdstuk.
Algemene opmerkingen
5.
Deze zaak wordt beoordeeld op grond van Nederlands recht. Dit betekent onder meer dat als wettige bewijsmiddelen alleen worden erkend de in artikel 339 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) genoemde middelen en dat de bewijsminimumregels van artikel 341–344a Sv van toepassing zijn. Zo mag de bewezenverklaring niet op de verklaring(en) van slechts één getuige berusten (de ‘unus testis nullus testis’-regel). De bewijsminima geven uitdrukking aan het beginsel van de dubbele bevestiging, dat inhoudt dat er steeds twee van elkaar onafhankelijke bronnen moeten zijn om tot bewezenverklaring van een strafbaar feit te komen. Deze eis vindt zijn grond in de gedachte dat het onverantwoord is iemand te veroordelen enkel en alleen op grond van de mededelingen van één persoon. Uitgangspunt in ons strafrechtsstelsel is verder dat de rechter vrij is in de selectie en waardering van de (wettige) bewijsmiddelen.
6.
Het Rwanda-tribunaal kent geen bewijsminimumregels. Het is vaste jurisprudentie van het tribunaal dat zij geen ‘unus testis nullus testis’-regel hanteert;193. ook een veroordeling op basis van één verklaring, zonder steunbewijs, is mogelijk, zelfs als dit een de auditu-verklaring betreft.194.
7.
Onderzoek wijst uit dat ooggetuigenverklaringen, zelfs als die onder de meest gunstige omstandigheden zijn afgelegd, regelmatig niet accuraat zijn. Om die reden moeten getuigenverklaringen in het algemeen kritisch worden bekeken. Zie hierover in Het Recht van Binnen, psychologie van het recht:
‘Herinneringen zijn niet per definitie betrouwbaar en de subjectieve zekerheid over de juistheid ervan is geen garantie voor accuratesse. Fouten kunnen optreden door allerlei oorzaken. Er zijn zelfs zoveel factoren die tot onjuistheden kunnen leiden en er is zo weinig dat gedaan kan worden om ze te voorkomen, dat men zich kan afvragen of herinneringen eigenlijk ooit wel te vertrouwen zijn. Is alles wat we ons denken te herinneren niet een illusie? (…) Voor de rechtspleging is het antwoord echter niet zo geruststellend. Juist de situaties waar het in de rechtspraak vaak om gaat, zoals het herinneren van emotionele en onverwachte gebeurtenissen die veel aandacht krijgen, en waar het essentieel is dat specifieke details correct zijn, blijken het meest gevoelig voor fouten. Dat betekent niet dat alle (oog)getuigenverklaringen nu gewantrouwd moeten worden. Het betekent wel dat dergelijke verklaringen kritisch moeten worden bekeken en dat hun rol in de bewijsvoering zorgvuldig moet worden geëvalueerd’.195.
8.
De grenzen aan het menselijk waarnemingsvermogen en geheugen zijn evident. Door zowel interne processen als externe factoren wordt het geheugenspoor van de originele ervaring veranderd of aangevuld. Het probleem daarbij is dat de bron van die veranderingen of aanvullingen niet wordt opgemerkt of wordt vergeten. Die bron kan bestaan uit interne processen, zoals selectieve waarneming en interpretatie tijdens het ervaren van de originele gebeurtenis of reconstructie tijdens het ophalen. De bron kan ook bestaan uit externe factoren, zoals het integreren van later verkregen informatie in het geheugenspoor van de originele ervaring, of het accepteren van gesuggereerde gebeurtenissen als echte herinneringen. De oorzaak van ‘fouten’ in het geheugen is dikwijls een vorm van bronverwarring, ook wel bronamnesie genoemd.196.
9.
De Nederlandse jurisprudentie geeft geen ‘harde criteria’ op grond waarvan kan worden bepaald of een getuige geloofwaardig is en zijn verklaring betrouwbaar. Algemeen aanvaard uitgangspunt is wel dat de rechter dient na te gaan of een getuigenis gezien de persoon die dit geeft, de omstandigheden waaronder het tot stand is gekomen en de feitelijke informatie die het bevat, voldoende betrouwbaar en aannemelijk is om als bewijsmiddel te worden gebruikt.
10.
De beoordeling van de geloofwaardigheid van de getuige en de betrouwbaarheid en aannemelijkheid van de getuigenverklaringen in deze zaak is een lastige opgave, en moet te meer kritisch geschieden, nu de getuigen in dit dossier vrijwel allen afkomstig zijn uit een andere omgeving en cultuur dan de onze, zij hebben verklaard over gebeurtenissen die zich bijna 15 jaar geleden hebben afgespeeld, in een ander deel van de wereld, en welke van een dermate dramatisch karakter zijn dat zij het voorstellingsvermogen haast te boven gaan.
11.
De Nederlandse strafrechter heeft zich in de afgelopen jaren vaker gebogen over getuigenbewijs in internationale strafzaken, waarbij de aan de verdachte verweten gedragingen ver in het verleden lagen, plaatsvonden in een ander werelddeel en het dossier grotendeels uit verklaringen van getuigen afkomstig uit een ‘ver buitenland’ bestond. In die zaken werden om die reden de getuigenverklaringen met behoedzaamheid bezien; een zelfde behoedzaamheid als de rechtbank in deze zaak zal betrachten. Zie bijvoorbeeld rechtbank 's‑Gravenhage in de zaak tegen de Afghaanse generaal [F.]:
‘De strafzaak tegen de verdachte betreft feiten welke zich meer dan twintig jaar geleden hebben afgespeeld in een door politieke, religieuze en etnische geschillen en door gewelddadigheden verscheurd land. Veel van die geschillen bestaan tot op de dag van vandaag. Dit gegeven, maar met name het tijdsverloop maakt het noodzakelijk de getuigenverklaringen met behoedzaamheid te bezien. Dit is temeer van belang waar het hier gaat om gebeurtenissen in een samenleving, welke op alle gebieden — cultureel, technisch, economisch en politiek — zo volstrekt verschillend is van de Nederlandse, dat ook de rechtbank op bijna geen enkel punt kan terugvallen op feiten of omstandigheden ‘van algemene bekendheid’ en op inzichten in gebruikelijke organisatievormen en verhoudingen en aldus belemmerd wordt bij haar beoordeling van de getuigenverklaringen’.197.
12.
Ook het gerechtshof 's‑Gravenhage in de zaak [K.] heeft, ten aanzien van verdachtes eigen verklaring, gewezen op deze bijzonderheden en tot voorzichtigheid gemaand:
‘[Met bovenstaande overwegingen] wil het hof bovendien duidelijk maken, hoe lastig het is de feitelijke situatie in een dergelijk ‘ver buitenland’ vast te stellen en hoe voorzichtig daarom moet worden omgegaan met de beoordeling van de juistheid of onjuistheid van afgelegde verklaringen tegen de achtergrond van die feitelijke situatie, waarmee de Nederlandse justitie niet op voorhand vertrouwd is’.198.
Uitgangspunten bewijswaardering
13.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het zich voor het bewijs in deze zaak hoofdzakelijk baseert op de verklaringen die de getuigen hebben afgelegd tegenover de (Nederlandse) rechter-commissaris. In aanvulling daarop put het Openbaar Ministerie bewijs uit de verklaringen van deze getuigen tegenover de Nationale Recherche en het Rwanda-tribunaal.199.
14.
De rechtbank onderschrijft het uitgangspunt van het Openbaar Ministerie dat ter beoordeling primair voorliggen de — verdachte belastende — verklaringen die de getuigen hebben afgelegd tegenover de (Nederlandse) rechter-commissaris. Deze verklaringen zijn immers afgelegd voor een rechter en zijn expliciet gericht op de schuld of onschuld van deze verdachte. Bovendien hebben zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging tijdens deze verhoren de gelegenheid gehad de getuigen uitvoerig te ondervragen en de geloofwaardigheid van de getuige en de betrouwbaarheid van diens verklaring te toetsen.
15.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben over de wijze waarop getuigenverklaringen in dit dossier moeten worden beoordeeld zienswijzen en standpunten ingenomen. Het Openbaar Ministerie heeft in dit verband toetsingskaders geformuleerd en aan de rechtbank voorgelegd en uitgebreide overwegingen gewijd aan hetgeen bij de beoordeling van getuigenverklaringen van belang kan zijn. De rechtbank zal in dit hoofdstuk een toetsingskader formuleren waarbinnen de getuigenverklaringen zullen worden beoordeeld. Om tot een toetsingskader te komen vergt het volgende bespreking.
I: Persoon van de getuige
16.
De rechtbank zal onderzoeken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van invloed zijn op de geloofwaardigheid van de getuige. Zij zal daartoe nagaan of de getuige betrokkenheid heeft bij de tenlastegelegde feiten, alsmede of de getuige een belang of motief heeft — persoonlijk, etnisch, financieel of anderszins — om in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring af te leggen.200. Verder kan van belang zijn of de getuige verdachte kent, en zo ja, uit welke hoofde en in welke mate en of de getuige één of meer van de andere getuigen die verdachte belast(en) kent.
17.
De rechtbank zal ook onderzoeken of getuigen onderscheid hebben kunnen maken tussen wat zij zelf hebben gezien en wat zij van anderen hebben gehoord (hearsay). Voorts heeft zij oog voor mogelijk verstorende effecten ten gevolge van culturele verschillen. Zo zal worden bezien of een getuige moeite heeft met tijd-, ruimte- en afstandbepaling en/of zich wellicht niet kan oriënteren aan de hand van kaarten, foto- en beeldmateriaal, alsmede de wijze waarop een getuige reageert op vragen, met name delicate, en deze beantwoordt.201.
18.
De meeste getuigen in dit dossier zijn getraumatiseerde getuigen. Niet kan worden gezegd dat een getraumatiseerde getuige minder betrouwbaar is dan een niet getraumatiseerde getuige. Wel is het zo dat herinneringen aan centrale details van een traumatische gebeurtenis vaak accurater en vollediger zijn dan herinneringen aan perifere details van eenzelfde gebeurtenis. Hiervoor zijn twee redenen aan te wijzen: de aandacht richt zich op bedreigende, centrale details van een gebeurtenis (het zogenoemde ‘weapon focus effect’).202. Daarnaast vernauwen de grenzen van het traumatische beeld (‘boundary restriction’). Dit houdt in dat er minder achtergrond wordt waargenomen waardoor elementen die zich in de marge van een emotioneel beeld bevinden worden vergeten.203.
19.
In het dossier figureren twee getuigen die destijds kind waren. (Rechts)psychologisch onderzoek heeft laten zien dat het geheugen van kinderen wel degelijk accuraat is en dat kinderen accuraat kunnen vertellen over gebeurtenissen die enige jaren eerder hebben plaatsgevonden.204. Er zijn dan ook geen redenen om a priori aan te nemen dat verklaringen van kinderen niet betrouwbaar zijn vanwege de leeftijd van de kinderen, ook niet als zij spreken over gebeurtenissen die enige jaren eerder hebben plaatsgevonden.
II: Totstandkoming van de getuigenis
20.
De rechtbank zal onderzoeken of er in de wijze van totstandkoming van de getuigenis of ten tijde van het verhoor omstandigheden zijn aan te wijzen die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. De rechtbank legt daarbij de nadruk op de totstandkoming van de verklaringen afgelegd tegenover de rechter-commissaris, omdat deze, zoals gezegd, primair voorliggen ter beoordeling. In verband met de wijze van verhoor is relevant de manier van vragen stellen, het soort vragen dat wordt gesteld, de inhoud van de vragen, de houding en het gedrag van de verhoorder. Van belang is voorts of er aanwijzingen zijn voor communicatieproblemen of misverstanden tussen de verhoorder en de getuige of tussen de tolk en de getuige. Daarnaast is van belang of de getuige één of meer van de andere getuigen die verdachten belast(en) kent en met hem of haar over de onderhavige zaak contact heeft gehad alvorens een verklaring af te leggen.
21.
De rechtbank dient vervolgens na te gaan of een getuigenverklaring, gezien de feitelijke informatie die het bevat, voldoende betrouwbaar en aannemelijk is om als bewijsmiddel te worden gebruikt.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
22.
Het Openbaar Ministerie heeft voor wat betreft de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van getuigen in objectieve zin het beoordelingskader dat het gerechtshof 's‑Gravenhage in de zaak [K.] heeft geschetst overgenomen. De relevante overwegingen van het hof luiden als volgt:
‘Ten aanzien van het bewijsmiddel ‘verklaring van een getuige’ geldt (evenals voor de verklaring van de verdachte) in algemene zin dat die verklaring reeds vanwege de subjectiviteit van de waarneming, nog daargelaten mogelijk falende herinnering of kwade bedoeling van de betrokken getuige, per definitie een minder hard karakter heeft. De beoordeling van de betrouwbaarheid (in objectieve zin) van door getuigen afgelegde verklaringen zal mede (curs. rb) moeten plaatsvinden aan de hand van:
- a)
de toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens zoals met betrekking tot de situatie ter plaatse,
- b)
de consistentie van opeenvolgende, door de desbetreffende getuige afgelegde verklaringen,
- c)
de overeenstemming van die verklaring(en) met hetgeen andere getuigen stellen en — ten slotte —
- d)
de (op zichzelf minder ‘hard’ vast te stellen) plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring(en).’205.
23.
Uit de jurisprudentie van het Rwanda-tribunaal blijkt — zoals het Openbaar Ministerie ook heeft benadrukt — dat het tribunaal de getuigenverklaringen langs dezelfde meetlat legt als het gerechtshof in de zaak [K.] heeft gedaan en ook vanuit de andere genoemde invalshoeken — de persoon van de getuige en de totstandkoming van het verhoor — beziet. Zie naast de relevante overwegingen in de zaken Akayesu206. en [president MRND]207., bijvoorbeeld de uitspraak van de Kamer van Berechting in de zaak Nchamihigo:
‘15.
The jurisprudence on the recollection of details is also well formulated. The events about which the witnesses testified occurred more than a decade before the trial. Discrepancies attributable to the lapse of time or the absence of record keeping, or other satisfactory explanation, do not necessarily affect the credibility or reliability of the witnesses. The Chamber will evaluate the testimony of each witness in the context of the testimony as a whole and determine to what extent it can believe and rely on the testimony. In making this assessment, the Chamber will consider whether the testimony was inconsistent with prior statements made by the witness and, if so, the cause of the inconsistency. The Chamber will also consider the internal consistency and integrity of the testimony and the context in which it was given. The Chamber will compare the testimony of each witness with the testimony of other witnesses and with the surrounding circumstances. The Chamber will explain the criteria on which it acts on a case-by-case basis.’
(onderstr. rb)208.
alsmede — nog recenter — de uitspraak van de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal in de zaak Bikindi van 2 december 2008:
‘31.
When evaluating viva voce evidence, the Chamber considered various factors, including the witnesses' demeanour in court, the plausibility and clarity of their testimony, and whether there were contradictions or inconsistencies within their testimony or between their testimony and their prior statements relied upon in court or admitted as exhibits. It also considered the individual circumstances of the witnesses, including their role in the events in question, their relationship with the Accused and whether the witnesses would have an underlying motive to give a certain version of the events.’
(onderstr. rb)209.
24.
De rechtbank deelt de visie van het Openbaar Ministerie dat dit beoordelingskader ook in deze zaak houvast kan bieden bij de beoordeling van de getuigenverklaringen.
III: De toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens zoals met betrekking tot de situatie ter plaatse.
Forensisch onderzoek
25.
De rechtbank heeft in hoofdstuk 5 reeds vastgesteld dat alle mogelijkheden voor forensisch onderzoek zijn benut. De mogelijkheid van toetsing van de verklaringen van de getuigen aan objectieve gegevens is, zo blijkt, beperkt. De toetsing kan slechts geschieden aan de hand van het achtergrondmateriaal over de Rwandese genocide in 1994 dat zich in het dossier bevindt, de feitelijke vaststellingen van het Rwanda-tribunaal zoals over het Zevendedags Adventistencomplex (Mugonero), het beeldmateriaal behorende bij het door het Rwanda-tribunaal verrichte onderzoek met betrekking tot het Zevendedags Adventistencomplex, de foto's van de Nationale Recherche en het beeldmateriaal van de verrichte schouw. Voorts bevinden zich in het zaaksdossier-[gezin getuigen 3 en 4] rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) over een door het echtpaar ter beschikking gestelde brief. Het feit dat het objectief bewijsmateriaal als door de raadsman bedoeld niet voorhanden is, maakt in ieder geval niet dat een betrouwbaarheidstoets op voorhand niet mogelijk is.
Vaststellingen Rwanda-tribunaal
26.
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank geen vaststellingen van het Rwanda-tribunaal ten nadele van verdachte mag overnemen indien deze zijn gebaseerd op getuigenonderzoek, documentonderzoek en/of deskundigenonderzoek en de verdediging deze getuigen en deskundigen niet heeft kunnen ondervragen en/of de desbetreffende onderliggende documenten niet heeft kunnen inzien.210.
27.
Sommige feitelijke vaststellingen van het Tribunaal, zoals de vaststelling dat op 16 april 1994 op het Mugonero-complex een aanval op Tutsi-vluchtelingen heeft plaatsgevonden en op 13 mei 1994 op de Muyira heuvel, hebben ook in deze zaak als uitgangspunt te gelden. Deze vaststellingen zijn na uitgebreid onderzoek door het Tribunaal gedaan en de rechtbank ziet geen enkel aanknopingspunt om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Weliswaar zijn de vaststellingen gebaseerd op onder meer verklaringen van getuigen en deskundigen alsmede documenten, zonder dat de verdediging op de totstandkoming daarvan enige invloed heeft kunnen uitoefenen, doch dat maakt niet dat de rechtbank de vaststellingen niet kan overnemen, te meer niet nu de verdediging niet (concreet) heeft aangegeven welke feitelijke vaststellingen zij betwist, en op welke grond.
IV: De consistentie van opeenvolgende, door de desbetreffende getuige afgelegde verklaringen; en
VI: de overeenstemming van die verklaring(en) met hetgeen andere getuigen hebben verklaard
Status verklaringen
28.
De beoordeling van de verklaringen die getuigen tegenover de rechter-commissaris en de Nationale Recherche hebben afgelegd, zal mede geschieden in het licht van
- a)
de verklaringen die deze getuigen, voor zover relevant, eerder tegenover andere instanties — waaronder het Rwanda-tribunaal, het Parquet Général in Rwanda, Canadese en Amerikaanse autoriteiten en de gacaca's — hebben afgelegd,
- b)
de verklaringen van andere getuigen bij één of meer van de genoemde instanties en
- c)
de verklaringen van verdachte.
29.
Zoals hierboven weergegeven bevinden zich bij de stukken diverse verklaringen die getuigen hebben afgelegd tegenover onderzoekers en/of rechters van het Rwanda-tribunaal. Het gaat om witness statements en trial testimonies. Witness statements betreffen verklaringen die (potentiële zittings-) getuigen hebben afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal. Deze statements zijn over het algemeen niet erg uitgebreid en in ieder geval niet woordelijk uitgewerkt. Vaak hebben de onderzoekers van het Rwanda-tribunaal (of van de Rwandese autoriteiten)211. de getuigen (slechts) gericht gevraagd naar de persoon jegens wie een onderzoek werd verricht212. dan wel naar een bepaald concreet incident.213.
Trial testimonies betreffen de verklaringen van getuigen die op een terechtzitting — in het openbaar of achter gesloten deuren — tegenover de rechters van het Rwanda-tribunaal zijn afgelegd, in aanwezigheid van de aanklager en de verdediging. Van deze verklaringen zijn over het algemeen letterlijke verslagen beschikbaar. Hetzelfde onderscheid kan worden gemaakt ten aanzien van de verklaringen die getuigen hebben afgelegd tegenover Canadese en Amerikaanse onderzoekers respectievelijk rechters.
30.
Het Openbaar Ministerie heeft gewezen op de beperkingen van de statements die zijn afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal en de mogelijkheid van misslagen daarin. Het Openbaar Ministerie heeft uitgelegd dat direct na de genocide honderden onderzoekers van de Verenigde Naties over Rwanda zijn uitgewaaierd om zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Vele duizenden statements, ook wel interviews genoemd, zijn op deze manier op papier gezet. Ook in de jaren daarna zijn statements opgenomen, vaak gericht op lopende onderzoeken tegen bepaalde verdachten of in verband met concrete incidenten. Het kan niet anders dan dat de statements, zeker de eerste jaren, onder primitieve omstandigheden zijn opgenomen. Het land ‘lag immers plat’. De statements zijn bovendien opgenomen door onderzoekers van over de hele wereld met onbekende vaardigheden, gebruiken en achtergronden en met behulp van tolken, waarvan het niveau en de kwaliteit evenmin bekend zijn. Om deze redenen moet aan de statements maar een relatieve waarde worden toegekend. Het Openbaar Ministerie heeft gewezen op diverse overwegingen van het Rwanda-tribunaal, gewijd aan de diverse ‘zwaktes’ in statements, waaruit volgt dat het tribunaal de bewijswaarde — om onder meer genoemde redenen — aanzienlijk minder acht dan van een verklaring afgelegd tegenover rechters.214.
31.
Het Openbaar Ministerie heeft voorts betoogd dat de waarde van gacaca-verklaringen, althans de gacaca-verklaringen die zich in het dossier bevinden, als instrument om de betrouwbaarheid van een getuige te meten, zeer beperkt is. Daarvoor acht het de volgende factoren van belang: van ondervraging van de getuige zoals dat in het Nederlandse strafproces of de procedure bij de internationale tribunalen aan de orde is, is geen sprake. Gacaca-verslagen hebben meer het karakter van notulen van een vergadering. Het is niet bekend hoe de gacaca-bijeenkomsten zijn verlopen: of daar bepaalde personen of incidenten centraal stonden, of iedereen die wilde spreken aan het woord kwam, of alles wat men wilde zeggen, gezegd kon worden etc. De vastlegging is zeer fragmentarisch. Niet kan worden beoordeeld of het een adequate vastlegging is van wat er tijdens de bijeenkomst is gezegd. Het is verder moeilijk te beoordelen of degene die aan het woord is geweest zijn opmerkingen heeft gemaakt in relatie tot een bepaalde persoon, in reactie op een opmerking van iemand anders etc., aldus het Openbaar Ministerie.215.
32.
De rechtbank heeft nota genomen van de stellingen van het Openbaar Ministerie terzake van de statements en gacaca-verklaringen — stellingen welke de raadsman niet heeft bestreden — en zal daaraan waar nodig bij de bespreking van de tenlastegelegde feiten en de individuele getuigenverklaringen nader aandacht besteden. Op deze plaats volstaat de rechtbank met de constatering dat de stellingen van het Openbaar Ministerie in ieder geval geen aanleiding geven om de statements in het algemeen te bestempelen als bewijsmiddelen waaraan slechts een geringe bewijskracht kan worden toegekend. Het gegeven dat ten tijde van het afleggen van een statement over het algemeen aanzienlijk minder tijd was verstreken sinds de gebeurtenissen van 1994 — en deze gebeurtenissen aldus voor de getuigen ‘verser in het geheugen’ lagen — dan ten tijde van de totstandkoming van de overige verklaringen, maakt reeds dat de inhoud van de statements wel degelijk van groot belang kan zijn. Algemeen bekend is immers dat in de loop van de tijd herinneringen minder gedetailleerd worden door vergeten. Steeds zal moeten worden bezien in welke context een statement tot stand is gekomen, wat aan een getuige is gevraagd en wat de getuige heeft geantwoord.
33.
De raadsman heeft betoogd, zo begrijpt de rechtbank, dat de rechtbank gebonden is aan de inhoud van een statement of trial testimony indien een getuige tegenover de onderzoekers of rechters van het Rwanda-tribunaal heeft aangegeven naar waarheid te hebben verklaard.216. Dit betoog wordt verworpen. Het is aan de rechtbank om zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de inhoud van de voorhanden verklaringen en de mededeling van de getuige dat hij naar waarheid heeft verklaard speelt daarbij slechts een marginale rol. Het betoog van de raadsman impliceert overigens dat de rechtbank de inhoud van de diverse de verdachte belastende verklaringen die tegenover de rechter-commissaris zijn afgelegd ook steeds als juist zou moeten aannemen, reeds omdat de betreffende getuige tegenover een rechter heeft verklaard de waarheid te hebben gesproken. Het moet er voor worden gehouden dat de raadsman dit niet heeft willen betogen.
Onderzoek naar (bron van) discrepanties, inconsistenties of tegenstrijdigheden
34.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen alleen betrouwbaar kunnen worden geacht en tot bewijs van het tenlastegelegde gebezigd als de verklaringen onderling consistent zijn. Aangezien geen van de getuigen consistent heeft verklaard, heeft de raadsman nu eens geconcludeerd dat de verklaringen uitgesloten dienen te worden van het bewijs, dan weer dat zij niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
35.
Het Openbaar Ministerie heeft — kort gezegd — gesteld dat wanneer getuigen door de jaren heen verschillende verklaringen hebben afgelegd, tussen die verklaringen onderling bijna als vanzelfsprekend verschillen bestaan. Alleen substantiële inconsistenties dienen te worden geanalyseerd en gewogen. Daarbij moet volgens het Openbaar Ministerie acht worden geslagen op een aantal mogelijke oorzaken voor dergelijke inconsistenties, waaronder: culturele aspecten, trauma, tijdsverloop, de omstandigheden waaronder en het doel waarmee de verklaringen zijn opgenomen, het feit dat er in een vertaling veel verloren kan gaan, vergissingen van de getuigen dan wel van andere procesdeelnemers etcetera. Wanneer er geen bevredigende verklaring voor wezenlijke inconsistenties bestaat, kàn dit invloed hebben op de bewijskracht van een verklaring. Het Openbaar Ministerie heeft als consequenties die aan inconsistenties verbonden kunnen worden achtereenvolgens genoemd: het constateren van de inconsistentie zonder verdere gevolgen; het inconsistente deel van de verklaring niet gebruiken voor het bewijs; steunbewijs verlangen voor het inconsistente deel; integrale diskwalificatie.
36.
De rechtbank overweegt dat deze visie van het Openbaar Ministerie niet alleen steun vindt in de nationale rechtspraak, maar ook in de rechtspraak van de internationale tribunalen. Uit de rechtspraak van de internationale tribunalen blijkt dat inconsistenties regelmatig worden toegeschreven aan dezelfde als de door het Openbaar Ministerie genoemde oorzaken en niet per se meebrengen dat verklaringen niet tot het bewijs worden gebezigd. Zo heeft de Kamer van Beroep van het Joegoslavië-Tribunaal in de zaak Kupreškic in paragraaf 31 bijvoorbeeld overwogen:
‘The presence of inconsistencies in the evidence does not, per se, require a reasonable Trial Chamber to reject it as being unreliable. Similarly, factors such as the passage of time between the events and the testimony of the witness, the possible influence of third persons, discrepancies, or the existence of stressful conditions at the time the events took place do not automatically exclude the Trial Chamber from relying on the evidence. However, the Trial Chamber should consider such factors as it assesses and weighs the evidence.’217.
Ook het Speciaal Hof voor Sierra Leone heeft overwogen dat inconsistenties niet automatisch de getuige in diskrediet brengen. Als mogelijke oorzaken heeft de Kamer van Berechting in bijvoorbeeld de zaak Fofana218. gewezen op tijdsverloop en de wijze waarop het geheugen werkt als mogelijke oorzaken van het door elkaar halen van bepaalde details en het vergeten van andere aspecten. De Kamer van Berechting van het Joegoslavië-tribunaal heeft in de zaak Furundžija219. aangegeven dat inconsistenties ook een indicatie kunnen zijn dat de getuige juist niet beïnvloed is en de waarheid spreekt.
37.
De rechtbank onderschrijft voorts de visie van het Openbaar Ministerie dat substantiële inconsistenties dienen te worden geanalyseerd en gewogen. De rechtbank zal, bij de bespreking van de afzonderlijke feitencomplexen, stilstaan bij die verschillen die zien op aspecten van een verklaring die dragend moeten zijn voor het bewijs of die anderszins evident de geloofwaardigheid van de getuige dan wel de betrouwbaarheid van diens verklaring raken. In navolging van het Rwanda-tribunaal220. is de rechtbank van oordeel dat een wezenlijk te achten discrepantie of inconsistentie onder de aandacht van de getuige moet worden gebracht zodat de getuige de mogelijkheid heeft de inconsistentie te verklaren. Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank op 4 december 2008 besloten het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en vijf getuigen opnieuw door de rechter-commissaris te doen horen.
38.
De meest in het oog springende discrepantie die in deze zaak aan het licht is gekomen is dat diverse getuigen de naam van verdachte pas hebben genoemd tegenover de Nationale Recherche en de Nederlandse rechter-commissaris, doch deze niet hebben genoemd in eerder afgelegde statements en/of trial-testimonies. Het Openbaar Ministerie heeft in dit verband betoogd dat voor het Rwanda-tribunaal, waar getuigen ‘om de haverklap’ voor de voeten geworpen kregen dat zij een bepaalde verdachte of een bepaald incident niet eerder hadden genoemd, het ‘nauwelijks een factor van belang’ is gebleken of een getuige een bepaalde verdachte eerder heeft genoemd of niet. Het Openbaar Ministerie stelt dan ook: ‘de rechters oordelen simpelweg dat het ‘niet significant’ is, of dat het de getuigen niet tegengeworpen kan worden als er niet specifiek is gevraagd naar een bepaalde verdachte. Dat geldt voor het niet noemen van een verdachte in statements, maar ook in trial testimonies’. Het Openbaar Ministerie heeft in dit verband passages aangehaald uit de zaken [president Adventistencomplex]/[directeur ziekenhuis Adventistencomplex] en [prefect Kibuye] & [broer verdachte].
39.
Het Openbaar Ministerie heeft mede op basis van deze jurisprudentie geconcludeerd dat het in de context van de Rwandese genocide, met zoveel geweld en zoveel aanvallers, niet verdacht of merkwaardig is dat in de onderhavige zaak diverse getuigen in eerdere statements, gacaca-verklaringen en trial testimonies die op zaken van andere verdachten zien, de naam van verdachte niet hebben genoemd als hen daar niet eerder naar is gevraagd.
40.
De rechtbank onderschrijft de constatering van het Openbaar Ministerie dat het Rwanda-tribunaal het niet altijd relevant acht of een getuige een bepaalde verdachte of een bepaald incident eerder heeft genoemd of niet.221. De rechtbank tekent hierbij echter wel aan dat het Rwanda-tribunaal niet ‘simpelweg’ oordeelt dat het ‘niet significant is’, doch vele factoren in ogenschouw neemt, waaronder de verklaring voor deze omissie en de houding van de getuige op de zitting. Het Rwanda-tribunaal heeft ook meermalen en in verschillende zaken geoordeeld dat een getuige geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor een dergelijke ‘omissie’ en op grond daarvan diens verklaring niet betrouwbaar bevonden.222.
V: Identificaties en herkenningen
41.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zich bij het testen van de kwaliteit van de identificaties van verdachte door de getuigen de volgende vragen dient te stellen:
- a.
Kende de getuige verdachte?
- b.
Wat was de afstand tussen de getuige en verdachte?
- c.
Hoe lang en/of hoe vaak heeft de getuige verdachte gezien?
- d.
Was het licht of donker?
- e.
In hoeverre worden de waarnemingen geschraagd door ander (getuigen)bewijs?
- f.
Zijn er andere factoren die de waarneming betrouwbaar of minder betrouwbaar maken? (bijvoorbeeld: kon de getuige het handelen, het wapen, de kleding of mededaders beschrijven?)
42.
Het Openbaar Ministerie heeft hierbij de aandacht gevestigd op de Angelsaksische rechtspraktijk, waarin door de jaren heen een bestendig toetsingskader is geformuleerd om de kwaliteit van identificaties door ooggetuigen te meten. De Britse zaak Turnbull is één van de belangrijkste leading cases over ooggetuigenherkenning (uitspraak van 1976 van de Court of Appeal Criminal Division in de zaken Regina — v — Turnbull and Another; Regina — v — Whitby; Regina — v — Roberts, 6 juli 1976, hierna: Turnbull). De Internationale Tribunalen hebben meerdere keren teruggegrepen op deze uitspraak en uitgesproken dat visuele identificatie bij uitstek gevoelig is voor vergissingen en daarom altijd met ‘extreme caution’ moet worden behandeld.223. Ook in de op dit gebied gezaghebbende literatuur komen de door het Openbaar Ministerie genoemde vragen duidelijk naar voren als relevant voor de beoordeling van herkenningen van verdachten door getuigen.224.
43.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen op het punt van de herkenning van verdachte dan ook telkens de hiervoor onder a tot en met f genoemde vragen trachten te beantwoorden. Met betrekking tot de onder a geformuleerde vraag hecht de rechtbank eraan te benadrukken dat algemeen bekend is dat voor de kwaliteit van een ooggetuigenwaarneming van belang is of er sprake is van herkenning van een bekende (‘recognising’) of van identificatie van een onbekende (‘identification’). Het is een algemeen erkend uitgangspunt dat een herkenning van een bekende onder goede omstandigheden aanzienlijk betrouwbaarder is dan de identificatie van een onbekende.225.
44.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) al is vermeld hebben alle getuigen226. — ieder voor zich — gemotiveerd aangegeven verdachte te kennen. De rechtbank neemt, zoals gezegd, afstand van het verwijt van de raadsman dat het onderzoek van het Openbaar Ministerie gebrekkig is geweest omdat er geen confrontaties van de getuigen met verdachte hebben plaatsgevonden. Op dit punt roept de rechtbank in herinnering dat het een door alle gezaghebbende wetenschappers op dit punt erkend uitgangspunt is dat het een strikte voorwaarde is bij herkenningstesten dat de getuige de verdachte bij geen andere gelegenheid dan het misdrijf gezien kan hebben.227. Anders ontstaat het probleem van ‘plaatsing’, waarmee wordt gedoeld op de situatie waarin de getuige weet dat hij de hem getoonde verdachte kent, maar niet meer weet waarvan. Ten aanzien van alle getuigen à charge — behoudens dr. [getuige 4] — kan worden vastgesteld dat zij verdachte ook bij een andere gelegenheid dan de tenlastegelegde feiten hebben gezien. In de literatuur wordt gesteld dat het probleem van herkenning van bekende personen niet met behulp van een gecontroleerde identificatieprocedure nader getoetst kan worden en dat de herkenning eigenlijk op het gezag van de getuige aanvaard moet worden. Wel kan de waarnemingssituatie geëvalueerd worden, aldus de deskundigen, waarbij de hiervoor onder a tot en met f genoemde punten van belang zijn.228.
VII: De plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring(en)
45.
Bij de beoordeling van de plausibiliteit van de verklaringen in deze zaak past — zoals het Openbaar Ministerie terecht heeft opgemerkt — grote terughoudendheid. Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank, aan de hand van beeldmateriaal dat verder niets met de inhoud van deze zaak te maken heeft, ingescherpt dat wat vanuit het eigen referentiekader (fysiek) onvoorstelbaar is, toch mogelijk of geloofwaardig blijkt. Voorts raken, toegespitst op deze zaak, de gebeurtenissen tijdens de genocide in 1994 aan de grenzen van het voorstellingsvermogen.
Afsluiting
46.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank bij de beoordeling van de afzonderlijke feitencomplexen de geloofwaardigheid van de getuigen en de betrouwbaarheid van hun verklaringen toetsen aan de hand van de hiervoor besproken aandachtspunten:
- I:
De persoon van de getuige;
- II:
De totstandkoming van de verklaring;
- III:
De toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens;
- IV:
De consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen;
- V:
De kwaliteit van identificaties en herkenningen;
- VI:
De overeenstemming van de verklaringen met hetgeen andere getuigen hebben verklaard;
- VII:
De plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring(en).
Hierbij zal blijken dat niet al hetgeen hiervoor aan de orde is gesteld steeds bespreking behoeft. Waar nodig zal worden aangegeven op welke van de hiervoor beschreven en voor het desbetreffende feitencomplex relevante aandachtspunten wordt teruggegrepen.
Hoofdstuk 7. De wegversperring in Mugonero
Algemeen
1.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) is vermeld, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 14 februari 2006 een individueel ambtsbericht over verdachte uitgebracht. In dit ambtsbericht staat vermeld dat volgens zegslieden duidelijk was dat verdachte de leiding had bij een blokkade die 50 meter van zijn woning in Mugonero was opgericht. Verder is hierin opgenomen dat er talloze getuigenverklaringen tegen verdachte en zijn broer bestaan die inhouden dat zij bij de genoemde blokkade beslisten over leven en dood van anderen.
2.
Veel van de in dit onderzoek gehoorde getuigen229. hebben melding gemaakt van een wegversperring in Mugonero, in de omgeving van de brug over het riviertje de Kiboga. De rechtbank zal hieronder slechts enkele van deze verklaringen kort weergegeven.
Getuigenverklaringen
[Getuige 3]
3.
[Getuige 3] heeft op 18 oktober 1996 een witness statement afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal. Deze verklaring had voornamelijk betrekking op de rol van de broer van verdachte, [broer verdachte], tijdens de genocide. In deze verklaring heeft zij ook gesproken over een wegversperring die zij op 27 april 1994 in Mugonero heeft gezien. Deze wegversperring werd bemand door militairen of milities230. en gendarmes. De jongere broer van [broer verdachte], [verdachte], had volgens deze getuige de leiding over deze wegversperring.231.
4.
Hetgeen deze getuige in 1996 heeft verklaard tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal heeft zij in latere verklaringen tegenover de Nederlandse autoriteiten herhaald en aangevuld. Deze verklaringen (zowel de verklaring die plaatsvond in aanwezigheid van de Nationale Recherche als de verklaringen tegenover de rechter-commissaris) zullen hierna in hoofdstuk 8 (Misdrijven tegen de gezin [getuigen 3 en 4]) uitgebreid worden besproken.
5.
Deze getuige heeft de locatie van de wegversperring niet precies kunnen aangeven. Wel weet zij dat deze wegversperring bij de brug in Mugonero was. Dat was op de weg die van Kibuye naar Cyangugu gaat.232. Bij deze wegversperring moest zij aan de mensen die bij de barrière stonden haar identiteitskaart laten zien.233. De getuige had deze vernietigd, omdat daarop stond dat zij Tutsi was en in die tijd Tutsi's werden opgespoord en gedood. De mensen bij de barrière pikten dit niet.234.
6.
Ook heeft deze getuige verklaard dat zij deze Joseph kent als [verdachte] en dat zij weet dat anderen hem [achternaam verdachte] noemen. [achternaam verdachte] is de naam van zijn vader. Zijn broer heet [broer verdachte] en hij kwam uit een grote familie. Zijn zussen heten [F2] en [F9]. Met [F2] heeft zij op school gezeten en [F9] zat een klas hoger op dezelfde school. Over de familie van verdachte heeft zij verklaard dat het een bekende familie van handelaren was, die in het handelscentrum van Mugonero woonde. De winkel was voor hun woning en ook in Kigali had de familie winkels.235.
[Getuige 4]
7.
Deze getuige heeft met betrekking tot deze wegversperring een in hoofdlijnen gelijkluidende verklaring afgelegd. In zijn herinnering was deze barrière een grotere blokkade. Hij kan zich niet meer in detail herinneren wat voor soort mensen er bij de barrière stonden.236.
8.
Verder heeft hij verklaard dat de persoon die zich in de winkel bevond voor zijn gevoel de eigenaar van de zaak was. Zijn vrouw had over deze persoon gezegd dat zijn naam [verdachte] was. Bij deze getuige is de naam [achternaam verdachte] blijven hangen, omdat de man de brief, die later in hoofdstuk 8 uitgebreid zal worden besproken, met die naam had ondertekend.237. De getuige heeft voorts verklaard dat er — gebaseerd op zijn waarneming — een connectie leek te zijn tussen de eigenaar van de winkel en de bewakers bij de slagboom. De verkoper van de winkel had namelijk regelmatig contact en wisselde gedachten uit met het ‘dienstpersoneel’ bij de slagboom. De indruk van deze getuige was dan ook dat de persoon in de winkel de coördinator ter plaatse was.238. Hij had ook de indruk dat de eigenaar van de winkel bevoegd was om beslissingen te nemen en verantwoordelijk was voor het handhaven van de regels.239.
[Getuige 12]
9.
Deze getuige heeft verklaard dat hij in Mugonero een barricade heeft gezien. Deze barricade stond bij de brug over de rivier de Kiboga. Deze brug ligt tussen Rwamatamu en Mugonero. Deze getuige heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet weet wie de slagboom daar had neergezet en van wie de slagboom was.240. Nadat de getuige was geconfronteerd met zijn verklaring tegenover de Nationale Recherche, inhoudende dat [verdachte] een eigen slagboom in Mugonero had, heeft hij verklaard dat [verdachte] de chef van de slagboom was. Op de vraag hoe hij dat wist, heeft de getuige geantwoord dat het duidelijk was dat [verdachte] de chef van die slagboom was.241.
[Getuige 28]
10.
Deze getuige heeft verklaard dat [verdachte] een zekere [slachtoffer 7] — die hij later heeft gedood — had benoemd tot chef van de slagboom en hem vertelde dat iedereen bij de slagboom zijn identiteitskaart moest tonen. [verdachte] had volgens deze getuige de leiding over de situatie bij de slagboom en hij heeft gezien en gemerkt dat [verdachte] opdrachten en bevelen gaf aan de mensen die daar waren.242.
[F6]
11.
[F6], één van de zussen van verdachte, heeft verklaard dat de afstand tussen de Kiboga en hun woning ongeveer 2 à 3 minuten lopen was. Over deze rivier lag een brug en ten tijde van de oorlog stond op deze brug een barricade die werd bemand door Hutu-mannen.243.
Eigen verklaringen verdachte
Bij de Nationale Recherche
12.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de Nationale Recherche verklaard dat de dichtstbijzijnde barricade vanaf zijn huis en de winkel in Mugonero gelegen was tussen het marktplein en de brug over de Kiboga. Deze barricade heeft hij omschreven als stenen die weggehaald werden als iemand er doorheen mocht. Er was geen slagboom.244.
13.
In een later verhoor heeft hij over de locatie van deze barricade gezegd dat deze zich naast de brug bevond op de weg richting Kibuye en Cyangugu. In dit verhoor heeft hij herhaald dat deze barricade alleen uit stenen bestond. Op de vraag of er ook hout op de barricade was, heeft hij geantwoord dat hij alleen stenen heeft gezien en alleen kan zeggen wat hij heeft gezien.245.
14.
Verder heeft hij ontkend iets met de barricade te maken te hebben gehad.246. Er stonden soldaten bij die barricade, aldus verdachte. De mensen die deze barricade bemanden heeft hij verder omschreven als gendarmes die uniformen droegen. Zij waren van de regering. Op de vraag of het militairen of politieagenten waren, heeft hij geantwoord dat het eigenlijk politieagenten waren in dienst van de regering.247.
15.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de Nationale Recherche ontkend dat hij wel eens [verdachte] werd genoemd.248. Wel heeft hij in zijn verhoor gezegd dat als er door een getuige gesproken wordt over [verdachte], lid van de familie [achternaam verdachte], van wie één van zijn zussen [F2] heet en die een broer heeft met de naam [broer verdachte], hij wordt bedoeld.249.
Ter terechtzitting van 14 oktober 2008
16.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er in Mugonero een barricade was geplaatst over de Kiboga. De afstand tussen zijn woning en deze barricade was ongeveer 100 meter. Vanuit zijn woning kon hij deze barricade niet zien. Deze barricade bestond uit stenen, aldus verdachte.
17.
Kort na de oprichting van deze eerste barricade is er volgens verdachte een tweede barricade geplaatst. Deze tweede barricade was gemaakt van bomen: twee verticale bomen met daarop een horizontale boom. Deze barricade was op ongeveer 150 tot 200 meter afstand van zijn woning, vanaf de Kiboga in de richting van het zuiden (Cyangugu) en niet in de richting van Kibuye. Als men vanaf de rivier in de richting Kibuye vertrok, kwam men eerst langs de stenen barricade. De houten barricade was vanaf de rivier de andere kant op.
18.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer precies wist wanneer deze barricade was opgericht, maar hij dacht binnen een week na het overlijden van de president. De tweede barricade zou zijn opgericht enkele dagen daarna. Nadat de tweede barricade was opgericht, had de eerste barricade geen functie meer.
19.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet wist of mensen zo maar een barricade op konden richten. Hij heeft nooit gehoord dat mensen werden opgeroepen om barricades op te richten. Hij heeft ook nooit van iemand anders gehoord dat hij of zij wel een dergelijke oproep, bijvoorbeeld via de radio, had gehoord. De barricades werden door zowel burgers als militairen bemand. De burgers die dit deden, kende hij niet; zij waren uit verschillende plaatsen gekomen. De namen van de militairen kende hij evenmin.
20.
Gevraagd naar het doel van dergelijke barricades heeft verdachte gezegd dat hij daar geen goed antwoord op kon geven. Naar zijn idee werden de barricades opgericht vanwege het probleem van de veiligheid. Nader daarover bevraagd, kon hij niet aangegeven wat dit veiligheidsprobleem precies was.
Ter terechtzitting van 16 oktober 2008
21.
Op deze zittingsdag heeft verdachte ontkend ooit bij een barricade in Mugonero te hebben gestaan.
Ter terechtzitting van 17 oktober 2008
22.
Op deze zittingsdag heeft verdachte verklaard dat hij niet heeft gezien wie de tweede (de houten) barricade heeft opgericht. Hij dacht dat dit gedaan was door autoriteiten. Of dit burgerautoriteiten, militaire of andere autoriteiten waren, kon hij niet zeggen. Hij heeft van niemand gehoord wie de opdracht had gegeven tot oprichting van deze barricade. Evenmin heeft hij ooit gehoord dat er instructies werden gegeven aan mensen die de barricade bemanden.
23.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren of hij wel eens burgerautoriteiten, zoals een prefect, heeft gezien bij de barricade. Ook kon hij niets zeggen over de rangen van de militairen die hij bij de barricade heeft gezien. Gevraagd naar het aantal militairen bij deze barricade heeft hij geantwoord dat hij dacht dat hij daar een stuk of tien militairen had gezien. Over het verschil tussen militairen en gendarmes heeft hij verklaard dat hij hen niet kon onderscheiden. Over de betrokkenheid van burgers bij het bemannen van de barricade heeft hij gezegd dat hij niet wist of burgers een rol hadden bij de barricade. De burgers die hij daar had gezien, kende hij niet. Zodoende kon hij ook niet weten of zij de barricade bemanden.
24.
Over de houten barricade heeft hij nog verklaard dat hij vanuit de winkel daarop geen zicht had. Op de vraag of hij vanuit zijn woning wel zicht had op deze barricade, heeft hij geantwoord dat hij dacht dat dit onmogelijk was. Bomen beperkten het gezichtsveld op de barricade en het was niet mogelijk om op het dak van het huis te komen. Ook vanaf het dak was het dus niet mogelijk om deze barricade te zien.
25.
Verdachte heeft voorts verklaard dat de stenen barricade vanaf de veranda, voor de woning/winkel, te zien was. De houten barricade was vanaf de veranda niet te zien.
26.
Op de vraag of hij wel eens langs de barricade kwam dan wel daar wel eens ging kijken, heeft verdachte geantwoord dat hij de slagboom niet vaak passeerde. In zijn herinnering was er in de buurt van de houten barricade een café waar hij af en toe naar toeging om andere mensen te spreken. Hij heeft verder gezegd dat hij denkt dat hij in totaal één of twee keer bij deze barricade is geweest.
27.
Incidenten bij één van de barricades heeft hij nooit gezien en hij kon zich niet meer herinneren of hij wel eens iets heeft gehoord over incidenten waarbij mensen zijn vermoord. Hij heeft wel gezien dat auto's bij de stenen barricade kwamen en dat ze daar stopten. Hij heeft niet kunnen zien of de inzittenden bijvoorbeeld werden gefouilleerd of dat zij papieren moesten laten zien.
28.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren of hij wel eens auto's heeft zien stoppen bij de houten barricade. De personen die deze barricade bemanden, waren militairen en burgers. Namen van deze personen herinnerde hij zich niet. Over de burgers bij de barricade kon hij niet weten of zij daar een functie vervulden of daar alleen maar als nieuwsgierigen stonden.
29.
De militairen bij de barricade waren bewapend. De burgers die hij wel eens bij de barricade zag, hadden in zijn herinnering geen wapens. Op de vraag wie de baas was bij de barricade heeft verdachte geantwoord dat hij dat niet precies wist.
30.
Verder heeft hij verklaard dat hij nooit schoten heeft gehoord vanaf de kant van de eerste barricade. Of hij wel eens schoten heeft gehoord vanaf de kant van de tweede barricade, kon hij zich niet meer herinneren.
31.
Over de precieze locatie van de barricades en het café heeft verdachte gezegd dat het café gelegen was in de richting van Cyangugu, vlakbij de brug. De tweede barricade was 150 meter na de brug in de richting van Cyangugu. Als je daar naartoe liep, kwam je eerst langs het café. Het café was op ongeveer 10 meter afstand van de barricade.
32.
Op verzoek van de rechtbank heeft verdachte op luchtfoto's de locatie van de barricades aangegeven, waarna hij deze ook heeft ingetekend op een luchtfoto. Het Openbaar Ministerie en de rechtbank hebben hierbij geconstateerd dat verdachte het café eerst zeer dichtbij de brug aanwees en vervolgens een stuk verder weg van de brug.
Ter terechtzitting van 20 oktober 2008
33.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij wel eens [verdachte] werd genoemd. Op de vraag wie er wordt aangeduid door een getuige die de volgende omschrijving geeft: [verdachte], lid van de familie Murakaza, van wie één van zijn zussen [F2] heet en die een broer heeft met de naam [broer verdachte], heeft verdachte geen antwoord willen geven. Wel heeft hij gezegd dat de politie hem heeft gevraagd naar [verdachte], de zoon van [vader verdachte], die in de winkel werkte en de broer was van [broer verdachte] en dat het gezien die wijze van formuleren niet anders kon zijn dat hij daarmee wordt bedoeld.
Oordeel van de rechtbank over de wegversperring
34.
Gelet op het vorenstaande, stelt de rechtbank vast dat er kort na het neerstorten van het vliegtuig van de president op 6 april 1994 een wegversperring in Mugonero in de buurt van de brug over de Kiboga is opgericht. Deze wegversperring had, zoals ook nader zal blijken uit de hierna te bespreken feiten, tot doel de identificatie van Tutsi's.250. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte een leidende rol heeft gespeeld bij deze slagboom en dat er op de momenten dat hij niet aanwezig was bij de wegversperring er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de personen die op die momenten de wegversperring bemanden.
35.
De stelling van de raadsman dat verdachte de facto geen zeggenschap kan hebben gehad over de militairen bij de slagboom, aangezien hij slechts een burger was die niet in verband kan worden gebracht met het leger, wordt op grond van het vorenstaande verworpen.
Hoofdstuk 8. De misdrijven tegen het gezin [getuigen 3 en 4]
Ontstaan verdenking
1.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek), is vermeld, zijn er — naar aanleiding van de overdracht van het zogenoemde Cyangugu-dossier — in Rwanda getuigen door de Nationale Recherche gehoord. Eén van deze door de Nationale Recherche gehoorde getuigen betrof [getuige 7]. In dat verhoor verklaarde hij over een Duitse arts en zijn gezin die bij de slagboom van de verdachte met de dood zouden zijn bedreigd.251. Via internet heeft de Nationale Recherche de naam en het adres van deze Duitse arts, dr. [getuige 4], achterhaald, waarna hij en zijn vrouw als getuigen zijn gehoord.
Weergave van de meest relevante ooggetuigenverklaringen
2.
De rechtbank zal hieronder eerst in het kort de belangrijkste verklaringen van ooggetuigen weergeven, zoals afgelegd tegen de rechter-commissaris, aangevuld met onderdelen van de verklaringen die deze getuigen ten overstaan van de Nationale Recherche hebben afgelegd.
[Getuige 3]
3.
Deze getuige heeft verklaard dat zij op 27 april 1994252. samen met haar man [getuige 4], een Duitse arts, en hun in februari van dat jaar geboren zoontje vanuit Kibuye (Rwanda)253. wilde vluchten. Zij wilden vluchten, omdat haar broers en vrienden op 25 april 1994 waren gedood, zij vaak werden bedreigd en veel mensen in hun huis zijn gekomen en hadden geplunderd.254.
4.
Teneinde hun vlucht mogelijk te maken is haar man naar de prefect gegaan om een document te vragen voor hun vertrek. Kort nadat zij van de prefect een dergelijk document hadden ontvangen, zijn zij, haar man en hun baby in een ambulance vertrokken. De chauffeur van deze ambulance was [B4] en zij werden begeleid door een gendarme.255.
5.
De getuige heeft verder verklaard dat zij tijdens deze vlucht langs verscheidene barrières zijn gekomen en dat zij in Mugonero bij een barrière moesten stoppen. Deze barrière werd bewaakt door milities.256. Deze milities waren gewapend met onder meer machetes,257. een soort houten knuppels en stokken.258. De getuige kon niet meer zeggen hoeveel mensen er bij deze barrière stonden. Evenmin kon zij zich nog herinneren of de mensen bij de barrière uniformen droegen.259.
6.
De mensen bij de barrière vroegen om papieren waarop stond dat zij mochten vertrekken. Tevens wilden zij de identiteitskaart van de getuige zien. De getuige heeft hierover verklaard dat zij deze had vernietigd, omdat daarop stond dat zij Tutsi was en in die tijd Tutsi's werden opgespoord en gedood. De mensen bij de barrière pikten dit niet en zeiden: ‘Zoals het nu gaat kan het niet, we gaan het aan [verdachte] vragen’. Daarop moesten zij naar [verdachte] gaan.260. Toen zij naar de woning van Murakaza reden, zijn meerdere mensen achter de auto aangelopen. Die mensen riepen dingen als: ‘Tutsi's moeten worden gedood, de Tutsi's hebben de president gedood dus wij moeten ze doden, we moeten opletten dat de witte geen geld betaalt om te corrumperen’. Verder riepen deze mensen nog tegen de getuige ‘Jullie Tutsi's, die kakkerlakken’261. en zeiden ze dat ‘Tutsi's gemeen zijn’, ‘Dat ze allemaal dood moeten’, ‘Dat ze nooit meer een Tutsi wilden zien’, ‘Dat ze wilden dat hun kinderen en kleinkinderen op een goede dag zouden vragen hoe Tutsi's er eigenlijk uitzagen’, ‘Dat niemand tevreden en gelukkig kon zijn zolang er nog Tutsi's in leven waren’ en ‘Dat Tutsi's net slangen waren’. Verder heeft de getuige steeds het woord ‘Inyenzi’ (kakkerlak) gehoord.262. Bij de winkel van [verdachte] is de chauffeur van de ambulance gestopt en zijn zij, haar man, de baby en de gendarme uitgestapt en hebben ze [verdachte] ontmoet.263.
7.
Op de vraag van de rechter-commissaris of de getuige [verdachte] meteen herkende, heeft zij geantwoord dat het geen geheim was dat Mugonero een gevaarlijke plaats was die werd geleid door Murakaza.264. Toen zij bij de winkel aankwam, ontmoette zij een man in een militair tenue. [B4] vertelde haar dat deze man [verdachte] was.265.
8.
Nadat [verdachte] had gevraagd wat er aan de hand was, heeft [B4] uitgelegd dat zij niet gedood konden worden, omdat het gevaarlijk was omdat haar man Duitser was. Als hij dood zou gaan, zouden er moeilijkheden met Duitsland komen. [verdachte], [getuige 4] en [B4] hebben volgens de getuige veel onderhandeld. Zij heeft dit niet allemaal gevolgd, omdat zij niet erg aanwezig was.266. Wel heeft zij gemerkt dat [verdachte] de leider was op wie alles zich richtte; hij had het laatste woord.267. Hij heeft ook samengewerkt met de milities. De getuige heeft dit gemerkt, omdat zij vanaf de barrière naar [verdachte] werden gebracht en bij hem, de chef, moesten stoppen. De situatie is aan hem uitgelegd en hij heeft gezegd: ‘Let op dat je de blanke niet verwondt’. Daarnaast moedigde hij de milities aan in slogans. Zij kon alleen niet meer woord voor woord vertellen wat ze tegen elkaar zeiden.268. [verdachte] was voor haar ook de baas was omdat de milities hem gehoorzaamden. [verdachte] liet zich door niemand beïnvloeden en hij nam de beslissingen.269.
9.
Nadat de situatie aan [verdachte] was uitgelegd, heeft hij met [B4] en [getuige 4] onderhandeld en vervolgens [B4] naar de prefect gestuurd om te vragen wat hij moest doen met de Duitse arts. De gendarme die de ambulance begeleidde, [getuige 4], de getuige en hun baby zijn bij [verdachte] gebleven. In de tijd dat zij moesten wachten op het antwoord van de prefect bleven de overige aanwezigen de getuige bedreigen.270.
10.
Op enig moment is [B4] teruggekomen met een antwoord van de prefect. Dit antwoord hield in dat de arts en de baby moesten worden vrijgelaten en de getuige moest blijven. Zij was niet gerechtigd om te gaan omdat zij uit Rwanda kwam. Zij werd uitgescholden, vernederd en er werd gezegd hoe zij zou worden gedood. Daarnaast werd er gezegd dat de baby ook moest worden gedood, omdat zij en [getuige 4] niet getrouwd waren en de baby daarom geen Duitser was maar een Tutsi. De getuige heeft hierover gezegd dat dit haar toen niets zei; ze was eigenlijk al dood en zag mensen om zich heen die gek waren.271.
11.
[B4] heeft ook nadat hij was teruggekomen met het antwoord van de prefect met [verdachte] onderhandeld. [B4] heeft er opgewezen dat het gevaarlijk was om [getuige 4] iets aan te doen in verband met de samenwerking met Duitsland. [verdachte] heeft toen besloten dat de vraag voorgelegd moest worden aan de burgemeester van Gishyita. [verdachte] heeft hiertoe een brief aan de burgemeester geschreven om hem te vragen om naar Mugonero te komen om in de zaak te beslissen.272. De getuige heeft niet zelf gezien dat [verdachte] de brief heeft geschreven; zij heeft alleen gezien dat hij met de brief vanuit de winkel naar buiten kwam. Verder heeft zij gezien dat deze brief was ondertekend met [verdachte].273.
12.
[B4] is met deze brief vertrokken en toen het al donker werd, teruggekomen met een antwoord van de burgemeester. Dit antwoord hield in dat de burgemeester hen toestemming gaf om terug te gaan naar Kibuye en dat hij zou nadenken over de zaak en in de boeken na zou kijken of de getuige was gehuwd met de Duitser. Nadat dit antwoord was voorgelezen, heeft [verdachte] gezegd dat zij weg konden gaan, waarop zij in de ambulance zijn gestapt en terug zijn gegaan naar Kibuye.274.
13.
Gedurende de tijd dat de getuige, haar man en hun baby werden tegenhouden en moesten wachten, kwamen er veel andere mensen die haar beledigden en uitscholden. Ook deze mensen hadden wapens en zij hebben de hele tijd beledigingen geschreeuwd.275. [verdachte] heeft dit ook gestimuleerd en daartoe aangezet. De mensen hebben onder meer geroepen: ‘Hutu-power’.276. Tegen de aanwezige kinderen werd gezegd: ‘Kijk maar goed naar die Tutsi-vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord’. Tegen een vrouw die bij [verdachte] olie had gekocht en klaagde over de afgemeten hoeveelheid heeft [verdachte] gezegd dat het niets uitmaakte, tenzij ze graag ook als een Tutsi behandeld wilde worden.277.
14.
Op de vraag of [verdachte] zelf de getuige ook heeft bedreigd of uitgescholden, heeft zij geantwoord dat zij niet weet of het een belediging genoemd kan worden maar dat voor haar — gelet op de context — de vraag van [verdachte] ‘Je vertrekt met een blanke, maar heb je eraan gedacht om je moeder te groeten?’ als zodanig te gelden heeft. Zij heeft dit toegelicht door er op te wijzen dat zij hier niet op kon reageren. Het deed haar pijn, omdat bijna alle Tutsi's al waren gedood. Daarnaast heeft zij dit nog uitgelegd door te wijzen op de staat waarin zij zich verkeerde; zij was al dood.278.
15.
De getuige heeft over hetgeen is gebeurd in de uren dat zij moesten wachten verder nog gezegd dat zij het meemaakte zonder echt te volgen wat er gebeurde. Ze wist nog dat er veel milities waren die zeiden dat men moest oppassen om niet gecorrumpeerd te worden. De eerste opdracht was alle Tutsi's te doden en daarna zouden ze de goederen van de Tutsi's verdelen.279. Verder heeft zij hierover verklaard dat zij soms sprak en soms ook lachte. [verdachte] heeft daarop gezegd: ‘Kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden’.280. De aanwezigen hebben ook gezegd dat de getuige mocht kiezen of zij in Kibingo, Mugonero of Gishyita gedood zou worden.281.
16.
Op de vraag hoe lang zij bij de winkel van [verdachte] hebben moeten wachten, heeft de getuige geantwoord dat zij dit niet kon zeggen, omdat zij geen besef had van tijd. Zij weet nog wel dat [verdachte] in die tijd niet steeds in de winkel is geweest. Hij kwam soms ook naar buiten en dan sprak hij met de mensen daar. Er waren heel veel mensen en er werd van alles tegen haar geroepen, wat [verdachte] ook heeft gehoord. De omstanders schreeuwden ook leuzen als ‘Hutu power, Hutu power’ en [verdachte] schreeuwde af en toe met hen mee.282.
17.
Over hoe zij zich die middag voelde, heeft de getuige verklaard dat zij geen gevoel had. Ze keek als een toeschouwer en had op de een of andere manier geaccepteerd dat ze misschien al dood was.283. De getuige heeft hier verder over verklaard dat zij de hele tijd bang was voor haar zoon. Dit omdat haar bijvoorbeeld ook werd toegeroepen dat ze het kind moest afstaan en dat het haar niet toebehoorde. Anderen zeiden dat het kind een Tutsi was en na 30 jaar misschien terug zou komen om zijn moeder te wreken.284.
[Getuige 4]
18.
Deze getuige heeft verklaard dat hij op 27 april 1994285. met zijn vrouw, [getuige 3], en hun net twee maanden oude zoontje [B1]286. uit wanhoop wilde vluchten via Cyangugu (Rwanda) naar Congo.287. Prefect [prefect Kibuye] had hem reispapieren gegeven om langs de barrières te komen.288. Bij de barrière in Mugonero werd de auto, die door het ziekenhuis ter beschikking was gesteld, tegengehouden.289. De getuige heeft hierover gezegd dat hij zich niet meer kon herinneren wie er precies bij de slagboom stonden. Hij kon niet met zekerheid zeggen wat voor wapens deze mensen hadden, maar het was gebruikelijk dat mensen bij de controleposten met stokken, machetes of geweren bewapend waren. De getuige wist het niet meer zeker, maar hij geloofde dat hij zich mensen met geweren herinnert.290.
19.
Nadat zij waren tegengehouden werd hem verteld dat zijn vrouw, als Tutsi, niet verder mocht reizen, omdat zij onder de macht van Rwanda viel en hun zoon ook. De getuige zelf mocht wel verder reizen, omdat hij een buitenlander was en omdat de prefect daarvoor toestemming had gegeven in de reispapieren.291.
20.
De chauffeur van het ziekenhuis voerde onderhandelingen, zodat zij allemaal door zouden kunnen reizen. De chauffeur mocht uiteindelijk als tussenpersoon teruggaan naar prefect [prefect Kibuye] om toestemming te vragen voor de verdere reis. De getuige en zijn gezin moesten wachten; vooral zijn vrouw mocht niet weg en de getuige is bij haar gebleven. Zij zijn naar een winkel gebracht292. waar zij onder de luifel hebben gewacht. Het wachten heeft het grootste deel van de dag in beslag genomen.293. Zij zijn bij die winkel neergezet en waren onder de bewaking van de persoon die daar bij de winkel was.294.
21.
Tijdens het wachten werden zij voordurend bekeken door een wisselende hoeveelheid mensen, die volgens de getuige erop wachtten om zijn vrouw om te brengen en daarover spraken. De getuige zag mensen gebaren maken waarbij men met de vinger langs de hals bewoog. De getuige heeft niet alles van wat er werd gezegd in detail verstaan. Het begrijpen en onthouden van slechts enkele dingen: zoals Tutsi en Inyenzi was volgens hem al voldoende.295. De getuige heeft deze situatie, waarin de mensen om hen heen over hun spraken en daarbij het woord ‘Inyenzi’ (kakkerlak) gebruikten, ervaren als bedreigend.296. Op een gegeven moment begonnen ook de bewakers om hen heen hun geduld te verliezen en hing er duidelijk meer spanning in de lucht.297.
22.
De getuige heeft verklaard dat hij niet weet of de winkel waar zij moesten wachten van de persoon was die hij daar heeft gezien. Voor hem was de persoon die zich in de winkel bevond echter wel de eigenaar daarvan. De getuige heeft van zijn vrouw gehoord dat die persoon [verdachte] was. De naam [achternaam verdachte] is bij de getuige blijven hangen, omdat de brief die door de eigenaar van die winkel is geschreven daarmee was ondertekend. Van zijn vrouw heeft hij vernomen dat de winkeleigenaar de broer van [broer verdachte] was.298. De getuige heeft verder verklaard dat hij aanneemt dat de mensen in de winkel de eigenaar hebben aangesproken met [verdachte] maar dat de herinnering daaraan voor hem niet belangrijk is.299. Voor de getuige was [verdachte] slechts een functiedrager.300.
23.
De getuige heeft gedurende de middag waargenomen dat de verkoper in de winkel regelmatig contact had met de bewakers bij de slagboom. De getuige zag dat de persoon in de winkel de coördinator ter plaatse was en bovendien was hij ook de contactpersoon voor de getuige.301. Hij had ook de indruk dat de eigenaar van de winkel beslissingsbevoegdheden had en hij heeft waargenomen dat de eigenaar, tenminste op de achtergrond, deelnam aan alle beslissingsprocessen. Naar zijn oordeel was de eigenaar verantwoordelijk voor het handhaven van de regels, had hij invloed en was hij bevoegd om beslissingen te nemen.302.
24.
De chauffeur is op enig moment teruggekomen met de mededeling dat de prefect niets voor de familie kon doen en dat de beslissing over het verder reizen bij de lokale autoriteiten lag. De getuige heeft hierover verklaard dat dit betekende dat zijn vrouw vermoord zou worden. De getuige zelf mocht wel doorreizen, maar hij wilde zijn vrouw niet opgeven. De chauffeur heeft daarop voorgesteld om de burgermeester van Gishyita om hulp te vragen. Dit werd geaccepteerd, waarna de chauffeur met een schriftelijke aanvraag naar het gemeentehuis is gegaan.303.
25.
Op de vraag of de getuige heeft gezien dat [verdachte] zelf dat schriftelijke verzoek heeft geschreven, heeft hij geantwoord dat hij hier vanuit gaat. De getuige weet niet meer of [verdachte] zelf de brief aan de chauffeur heeft gegeven. Deze brief heeft de getuige in ieder geval niet gezien voor de chauffeur vertrok. Later heeft hij deze brief wel gezien. Hij had deze brief ook in zijn bezit, omdat hij er vanuit ging dat hij deze nodig had om de terugreis te ondernemen.304. Deze brief is ondertekend met de naam Murakaza.305.
26.
Na circa anderhalf uur kwam de chauffeur terug en informeerde hen dat de burgemeester bereid was hen de volgende dag te laten trouwen. Zij konden dan ook samen vertrekken en mochten dus terug reizen naar Kibuye om de procedure op te starten.306. Dit antwoord van de burgemeester was achterop het verzoek van [verdachte] geschreven.307. De getuige heeft de situatie op dat moment als zeer gespannen omschreven: er was frustratie en teleurstelling bij de mensen. Op enig moment verzocht de chauffeur de familie om in de ambulance te stappen, waarna ze weg zijn teruggereden naar Kibuye.308. De getuige herinnert zich de situatie verder als zeer hectisch.309.
Overige mogelijke bewijsmiddelen
27.
Het dossier bevat voorts verklaringen van de getuigen [getuige 28], [getuige 17], [getuige 7], [getuige 15] en [getuige 9], alsmede onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) aan de door de familie [getuigen 3 en 4] ter beschikking gestelde brief.
28.
De rechtbank volstaat op dit moment met het noemen van deze overige getuigenverklaringen. In de volgende paragrafen zal de rechtbank eerst het onderzoek door het NFI, de eigen verklaring van verdachte, de standpunten van het Openbaar Ministerie en de raadsman bespreken. Vervolgens zal de rechtbank overgaan tot het onderzoeken van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4].
De door de familie [getuigen 3 en 4] ter beschikking gestelde brieven
29.
Zowel de heer als mevrouw [getuigen 4 en 3] hebben in hun verklaringen van augustus 2006 melding gemaakt van een brief die [verdachte] zou hebben geschreven aan burgemeester [burgemeester Gishyita]. De heer [getuige 4] heeft daarbij aangegeven dat hij dit briefje nog had en de volgende dag een kopie daarvan aan de ambtenaren van het Bundeskriminalambt ter beschikking zou stellen.310.
30.
Deze brief, alsmede het op de achterkant geschreven antwoord van de burgemeester zijn door een gerechtstolk vertaald. De inhoud van de aan burgemeester [burgemeester Gishyita] geschreven brief is als volgt:
‘27 april 1994 Meneer de burgemeester van de gemeente Gishyita
Ik vraag u om geduld te hebben met het belangrijke werk dat u doet. Nu is het dringend nodig dat u hier naar Mugonero komt om het probleem op te lossen van die Tutsi die wij bij een blanke hebben aangetroffen. Maar wij wilden de auto die hen vervoerde naar de gouverneur sturen. De gouverneur zei dat deze persoon moet blijven. Die blanke moet doorreizen naar Icyangungu. Daarom stuurde ik deze auto met een begeleidend militair om jullie hier naar toe te halen. Dezelfde auto zal jullie terugbrengen.’
Ik ben [verdachte]311.
31.
Het op de achterkant geschreven antwoord van de burgemeester is als volgt:
‘De heer [verdachte]
Zij moeten naar Kibuye terugkeren omdat wij niet weten dat zij getrouwd zijn. Wat deze dame betreft, dat wordt later bestudeerd. Wij kunnen kijken in de boeken die daarvoor bedoeld zijn. Wees dan voorzichtig zodat wij de samenleving/ relatie van Duitsers en Rwandezen niet verstoren.
Vrede gewenst
[burgemeester Gishyita]
Burgemeester.312.
32.
Ten einde handschriftonderzoek te kunnen laten verrichten is op 9 augustus 2006 een schrijfproef bij verdachte afgenomen.313.
33.
Op 18 december 2006 heeft [getuige 4] telefonisch contact opgenomen met het onderzoeksteam. In dit gesprek heeft hij meegedeeld dat hij na zijn verhoor op zoek is gegaan naar de originele brief die [verdachte] had geschreven aan de bourgemestre en diens antwoord daarop. Nadat het hem was gelukt deze in Rwanda te traceren, zijn deze brieven naar zijn huisadres in Duitsland opgestuurd.314. De brieven zijn vervolgens op 28 december 2006 overhandigd aan het onderzoeksteam.315.
34.
Op 29 januari 2007 heeft het NFI zijn eerste deskundigenrapport uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat, bij vergelijking tussen de brief die is ondertekend met [verdachte] en het beschikbare vergelijkingsmateriaal van [verdachte], naast punten van verschil, overeenkomsten of sporen daarvan zijn waargenomen. De conclusie van dit rapport is dat de brief die is ondertekend met [verdachte] mogelijk is geschreven door [verdachte].316.
35.
Op 10 mei 2007 heeft het NFI zijn tweede deskundigenrapport uitgebracht betreffende onderzoek aan het insteekhoesje waarin de door [getuige 4] ter beschikking gestelde brieven zaten. Het onderzoek richtte zich op het zichtbaar maken van de tekst op het insteekhoesje om vervolgens te proberen om aan te geven waar deze tekst zich op het insteekhoesje bevond en wat voor substantie het betrof. Uit dit onderzoek bleek dat er teksten op de buitenkant van het hoesje terecht zijn gekomen. Deze teksten zijn hier terechtgekomen omdat de kopieën van de brief tegen het hoesje aan hebben gelegen en de inkt op het plastic is overgedragen.317.
36.
Op 23 mei 2007 heeft het NFI zijn derde deskundigenrapport uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat er op de door [getuige 4] ter beschikking gestelde brieven een vijftal dactyloscopische sporen (NFI-01; NFI-02; NFI-03; NFI-04 en NFI-05) zijn veiliggesteld. Deze sporen zijn voor de identificatieprocedure overgebracht naar de KLPD.318.
De KLPD heeft daarop deze sporen onderzocht en op 14 juni 2007 bericht dat de sporen NFI-01, NFI-03, NFI-04 en NFI-05 niet afkomstig zijn van de op de aandachtsvestiging genoemde persoon.319.
37.
Op 29 augustus 2007 heeft het NFI bericht dat onderzoek naar de leeftijd van de bewuste brief aan de hand van onderzoek naar de gebruikte inkt niet mogelijk is, indien de brief ouder is dan 6 maanden. In dat geval kan het onderzoek niet met de daarvoor vereiste nauwkeurigheid plaatsvinden en kan er geen uitspraak worden gedaan over de mogelijke ouderdom. Ook het vaststellen van de eerst mogelijke datum van introductie van de op het document gebruikte inkten levert problemen op en zou slechts een aanwijzing op kunnen leveren of iets in een bepaalde periode kan zijn opgesteld.
Daarnaast heeft de deskundige toegelicht dat het zeer lastig tot onmogelijk is om de herkomst (land van oorsprong) van de daarbij gebruikte middelen (papieren, inkt) te onderzoeken.Voorts heeft het NFI erop gewezen dat beantwoording van vragen of op grond van het handschrift vastgesteld kan worden wat het karakter is van de schrijver en onder welke omstandigheden de brieven zijn opgesteld, zeer omstreden is. De betrouwbaarheid en de validiteit van dergelijke grafologische uitspraken zijn nooit wetenschappelijk aangetoond. Evenmin kunnen er betrouwbare uitspraken gedaan worden over het geslacht van een schrijver op grond van de kenmerken van het handschrift.320.
38.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 20 december 2007 de vraag aan de orde gesteld of het feit dat er geen dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen op de door [getuige 4] verstrekte brief een indicatie op kan leveren dat hij deze brief nooit in handen heeft gehad. Zeer tegen de zin van de verdediging heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht een deskundige van het NFI te benaderen met de vraag of er enige conclusie mag worden verbonden aan het feit dat er geen dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen op de brief en, zo ja, welke.
39.
Op 28 april 2008 heeft verbalisant [verbalisant 2], Forensisch Adviseur/ Expert Forensische Opsporing bij de KLPD bericht dat er geen DNA-onderzoek kon worden verricht op de bewuste brieven. Hij heeft hiertoe gesteld dat gelet op de gladheid van het oppervlak, de afwezigheid van een aanwijzing van een specifieke plaats van contact, een relatief lage frequentie van contact, diverse contacten van andere donoren en het tijdsverloop (ruim 14 jaar) de brief te kwalificeren valt als een niet kansrijk stuk van overtuiging voor een DNA-onderzoek.321.
40.
Op 19 mei 2008 heeft de Nationale Recherche de immigratiedienst in Kigali verzocht om de afgifte van een handgeschreven brief, welke door verdachte zou zijn geschreven te verkrijging van een paspoort. Op 20 mei 2008 is vervolgens een kopie van deze brief ontvangen. Hierbij werd toegezegd dat het origineel eveneens verstrekt zou kunnen worden, maar daarvoor moest een uitdrukkelijk verzoek ingediend worden door de prosecutor general van het Parquet Général te Kigali.322. Op enig moment heeft het Landelijk Parket ook deze originele brief ontvangen.
41.
Het NFI heeft op 12 juni 2008 bericht dat aan de omstandigheid dat geen vingerafdrukken van verdachte zijn aangetroffen op de bewuste brief niet de conclusie mag worden verbonden dat hij deze brieven nooit in zijn handen heeft gehad. Daarnaast maakt het NFI in deze brief melding van het feit dat het tweede dactyloscopische spoor (NFI-2) te weinig dactyloscopische informatie bleek te bevatten. Hierdoor was dit spoor niet bruikbaar voor identificatiedoeleinden.323.
42.
Op 30 september 2008 heeft het NFI, op de aanvraag van de officier van justitie van 19 september 2008 voor een voortgezet onderzoek, bericht dat het nieuwe vergelijkingsmateriaal (te weten hiervoor in paragraaf 40 genoemde handgeschreven brief ter verkrijging van een paspoort) vijf jaar eerder dan de betwiste brief is geschreven. Volgens de deskundige vormt dit tijdsverschil een beperking voor het vergelijkend onderzoek. Uit dit bericht blijkt verder dat met name met het nieuwe vergelijkingsmateriaal naast sporen van overeenkomst verschillen zijn waargenomen. Deze verschillen zijn echter niet van voldoende gewicht om redelijkerwijs uit te kunnen sluiten dat ze samenhangen met de ontwikkelingen in het handschrift van de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de betwiste brief. Met vergelijkingshandschrift dat qua datering dichter ligt bij de betwiste brief acht de deskundige het wellicht mogelijk om hier meer duidelijkheid over te krijgen. De conclusie, zoals verwoord in het rapport van 21 juni 2007, inhoudende dat de brief mogelijk is geschreven door [verdachte], blijft daarom gehandhaafd.324.
43.
Ter terechtzitting van 18 november 2008 heeft het Openbaar Ministerie meegedeeld dat er op 26 mei 2008 een rechtshulpverzoek was uitgaan naar Italië. De reden hiervoor was, dat het Openbaar Ministerie het mogelijk achtte dat aan de Universiteit van Bari nog handgeschreven materiaal van verdachte getraceerd zou kunnen worden. Dergelijk materiaal zou dan kort voor 1994 geschreven zijn, zodat het wellicht mogelijk zou zijn bedoelde duidelijkheid te verkrijgen. Vergelijkingsmateriaal vanuit Italië is uiteindelijk op 14 november 2008 ontvangen, waarna het Openbaar Ministerie het NFI om nader onderzoek heeft verzocht.
44.
Op 8 december 2008 heeft het NFI in een brief bericht dat de conclusie zoals verwoord in het rapport van 21 juni 2007 en de brief van 30 september 2008 (inhoudende dat de brief mogelijk is geschreven door [verdachte]) blijft gehandhaafd.325.
Eigen verklaringen verdachte
45.
Zowel bij de Nationale Recherche als ter terechtzitting heeft verdachte ontkend iets met dit tenlastegelegde feit te maken hebben gehad.
Bij de Nationale Recherche
46.
In zijn verhoor van 8 augustus 2006 heeft verdachte verklaard dat hij in de periode van april 1994 tot en met juni/juli 1994 geen buitenlanders heeft gezien in Mugonero en dat hij heeft gehoord dat de buitenlanders ongeveer een week na het neerschieten van de president zijn geëvacueerd. Wel heeft hij zo rond juni/ juli 1994 Franse soldaten gezien.326.
47.
In een later verhoor heeft verdachte op vragen over een blanke Duitse arts die in april 1994 in Mugonero zou zijn geweest verklaard dat hij ongeveer een week nadat het vliegtuig van de president was neergeschoten wel een blanke man in de straat heeft gezien. Bij deze man heeft hij geen vrouw of kind gezien. Verdachte heeft deze man gezien toen hij op zijn veranda stond, waar vandaan hij de barrière kon zien, en in de richting van de weg keek. Hij heeft toen gezien dat deze man sprak met een gendarme. Hij heeft echter niet gezien hoe dit is geëindigd, omdat hij op een gegeven moment naar huis is gegaan. De blanke man is in ieder geval niet in zijn winkel geweest.327.
48.
Verder heeft verdachte, zoals hiervoor in hoofdstuk 7 (De wegversperring in Mugonero) paragraaf 15 al is vermeld, ontkend dat hij wel eens [verdachte] werd genoemd.328. Wel heeft hij gezegd dat als een getuige heeft verklaard over [verdachte] die in een winkel in Mugonero werkte, de broer is van [broer verdachte] en de zoon van Murakaza, het duidelijk is dat dit over hem gaat.329.
49.
Ook in een later verhoor heeft verdachte erkend dat als er door een getuige gesproken wordt over [verdachte], lid van de familie Murakaza, van wie één van zijn zussen [F2] heet en die een broer heeft met de naam [broer verdachte], hij wordt bedoeld.330.
50.
Op vragen van de Nationale Recherche waarom zij een belastende verklaring af zou leggen heeft verdachte het volgende verklaard: ‘Zijn vrouw is Tutsi en hij is Duits. Als je de getuigenverklaring leest, leest men dat hij mij kende en mijn zus kende. Nu hebben we het over zijn vrouw, die kende mij en mijn zus. Ze vertelde dat ze in 1996 naar mijn woonplaats is geweest om mij op te zoeken en wraak te nemen op mij. Als je de relatie bekijkt tussen haar en haar man, is het dan niet logisch dat zijn vrouw als Tutsi-vrouw alles zou doen om mij in de problemen te brengen.’331.
Ter terechtzitting van 20 oktober 2008
51.
In de verklaringen die verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling heeft afgelegd, heeft verdachte erkend dat hij tijdens zijn verhoren bij de Nationale Recherche heeft gesproken over een blanke man die hij ongeveer een week na het overlijden van de president heeft gezien. Op het deel van zijn verklaring dat hij in die periode geen buitenlanders in Mugonero heeft gezien, is hij teruggekomen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij na het neerhalen van het vliegtuig veel blanken langs zag lopen en in auto's voorbij zag rijden. Hij heeft hierover verder verklaard dat hij op de radio had gehoord dat de buitenlanders werden geëvacueerd en dat als hij blanke mensen zag, hij er vanuit ging dat zij werden geëvacueerd. Verder heeft verdachte verklaard dat hij het zich niet meer zo goed herinnert en dat hij niet kan zeggen waar hij de blanke mensen zag en ik welke periode. Evenmin heeft hij kunnen aangeven vanaf welk moment hij ze niet meer heeft gezien.
52.
Na geconfronteerd te zijn met het feit dat verdachte in zijn verklaring bij de Nationale Recherche over één blanke man heeft gesproken en ter terechtzitting telkens heeft gesproken over vele blanke mensen, heeft hij verklaard dat zijn verklaring bij de Nationale Recherche dan op een misverstand moet berusten. Hij heeft dit verder toegelicht op de opmerking dat hij had begrepen dat de Nationale Recherche alleen maar vroeg naar ‘blanken in de winkel’.
53.
Verder heeft verdachte verklaard dat als hij het zich goed herinnert, hij de man ergens op straat heeft gezien. Dit is echter erg moeilijk voor hem om zich te herinneren, omdat hij heel veel blanken mensen op verschillende momenten heeft gezien.
Verdachte heeft voorts gezegd dat zijn verklaring bij de Nationale Recherche niet aldus mag worden uitgelegd dat hij de blanke man bij de barrière heeft gezien. Hij heeft dit uitgelegd door te wijzen op het feit dat elke auto die langsreed, moest stoppen bij de barrière. Deze blanke man moest daar net als alle andere mensen stoppen. Aangezien er militairen stonden bij de barrière, heeft verdachte verklaard dat hij denkt dat de persoon die daar stond een praatje maakte met de militairen.
54.
De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting nader bevraagd over enkele van zijn opmerkingen tegenover de Nationale Recherche. Hem is voorgehouden dat hij bij de Nationale Recherche als mogelijke motieven voor het afleggen van valse verklaringen heeft genoemd: manipulatie door de regering, analfabetisme en afgunst ten opzichte van succesvolle mensen heeft genoemd. De rechtbank heeft hem voorgehouden dat in ieder geval [getuige 4] geen analfabeet is en aan hem gevraagd of er reden is om aan te nemen dat de [getuige 4] door de huidige regering van Rwanda is gemanipuleerd. Verdachte heeft hierop geantwoord dat hij geen reden heeft dit aan te nemen.
55.
Verdachte is terechtzitting ook zijn verklaring voorgehouden dat het logisch is dat mevrouw [getuige 3] en ook de heer [getuige 4] hem belasten, omdat mevrouw [getuige 3] Tutsi is. Hij heeft hierop geantwoord dat hij hiermee ‘niet een specifiek iemand bedoelde’. Verdachte is voorts voorgehouden dat, indien de Tutsi achtergrond van mevrouw [getuige 3] al een rol zou hebben gespeeld, dit nog geen verklaring is waarom zij hèm belast en niet bijvoorbeeld een andere Hutu, die dan wel haar zou hebben tegengehouden en de bewuste brief zou hebben geschreven. Verdachte is hierop het antwoord schuldig gebleven.
Standpunt Openbaar Ministerie
56.
Het Openbaar Ministerie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de door verdachte geschreven brief aan bourgmestre [burgemeester Gishyita], de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4], in samenhang bezien met de (als steunbewijs aangemerkte) verklaringen van [getuige 28] en [getuige 7].332.
57.
Volgens het Openbaar Ministerie staat vast dat [verdachte] Joseph M. is en dat hij bij het schrijven van deze brief bewust gebruik heeft gemaakt van de bekende naam van zijn vader. Het Openbaar Ministerie heeft als reden hiervoor genoemd dat anders de kans groot was dat een belangrijk man als [burgemeester Gishyita] geen idee had gehad met wie hij van doen had. Een andere belangrijke aanwijzing dat [verdachte] terugvalt op het gebruik van de naam [verdachte] ziet het Openbaar Ministerie in het door hem gekozen emailadres murajos@[X].com. Volgens het Openbaar Ministerie is de enige logische conclusie dat dit een samenvoeging is van de namen [achternaam verdachte] en [verdachte].333.
58.
Het Openbaar Ministerie heeft dan ook gesteld dat de als objectief bewijs aangemerkte brief door verdachte is geschreven. In dit verband heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat het handschriftonderzoek hier geen zekerheid over heeft opgeleverd, maar ook geen contra-indicaties.334.
59.
Over de verklaringen van [getuige 3] heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat de betrouwbaarheid van deze getuige niet ter discussie staat, aangezien zij gedetailleerde en consistente verklaringen heeft afgelegd. Haar verklaringen worden door het Openbaar Ministerie dan ook betrouwbaar en geloofwaardig geacht.335.
60.
Ten aanzien van de herkenning van verdachte door [getuige 3] heeft het Openbaar Ministerie gewezen op de omstandigheid dat zij verdachte al ruim voor 27 april 1994 kende en zij ook de omgeving van Mugonero kende. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat de getuige verdachte gedurende langere periode heeft gezien en hij haar ook is aangewezen door de chauffeur.336.
61.
De verklaringen van [getuige 4] zijn deze minder gedetailleerd zijn. Maar zij ondersteunen de verklaringen van [getuige 3] in belangrijke mate, aldus het Openbaar Ministerie. Over de mate van gedetailleerdheid heeft het Openbaar Ministerie nog opgemerkt dat de getuige ook zelf erop heeft gewezen zich sommige details niet meer goed te kunnen herinneren. Bovendien heeft de getuige aangegeven dat hij ook niet alles heeft kunnen begrijpen, omdat Kinyarwanda niet zijn moedertaal is. Gelet op de consistentie en geloofwaardigheid van zijn verklaringen heeft het Openbaar Ministerie ook de verklaringen van [getuige 4] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs geacht.337.
62.
Ten aanzien van de verklaringen van [getuige 28] en [getuige 7] heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat deze op onderdelen afwijken. Gelet hierop heeft het Openbaar Ministerie deze verklaringen slechts gebruikt voorzover ze steun vinden in andere bewijsmiddelen.338.
63.
Het Openbaar Ministerie heeft voorts gesteld dat het gewapend conflict (substantiële) invloed heeft gehad op de totstandkoming van of de wijze waarop het door hen bewezenverklaarde geachte feit heeft plaatsgevonden. Volgens het Openbaar Ministerie dient het handelen van verdachte gekwalificeerd te worden als aanranding van de persoonlijke waardigheid, vernedering en onterende behandeling, alsmede als bedreiging met geweld gericht tegen het leven. Het Openbaar Ministerie heeft dan ook gevorderd dat de rechtbank het gehele primair tenlastegelegde bewezen acht.339.
64.
Voor het geval de rechtbank aan de subsidiair tenlastegelegde foltering toekomt, heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat [getuige 3] en [getuige 4] niet de mogelijkheid hadden om zich aan het handelen van verdachte te onttrekken. Gelet hierop waren zij van hun vrijheid beroofd in de zin van de Uitvoeringswet Folteringverdrag.340.
Standpunt raadsman
65.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van getuige [getuige 3]
66.
De verklaring van deze getuige dat zij bij één van de zussen van verdachte op het internaat heeft gezeten, wordt door geen enkel bewijsmiddel ondersteund. Daarnaast geldt dat, zelfs als hiervan wordt uitgegaan, zij verdachte alleen in de jaren '70 heeft gezien. Voorts heeft zij verklaard dat zij de dader niet kan omschrijven. Nu een dader pas kan worden herkend door iemand die de dader ook kent, kan er volgens de raadsman geen andere conclusie worden getrokken dan dat deze getuige de dader niet op een behoorlijke manier heeft kunnen identificeren. De omstandigheid dat chauffeur [B4] tegen haar heeft gezegd dat de dader [verdachte] was, maakt dit niet anders, omdat de getuige hem zelf moet kunnen herkennen. Volgens de raadsman kan aan de verklaringen van deze getuige dan ook geen enkele bewijswaarde worden toegekend. Mitsdien kunnen haar verklaringen niet worden gebruikt voor het bewijs in deze zaak.341.
Ten aanzien van getuige [getuige 4]
67.
De raadsman heeft betoogd dat deze getuige alleen een gebeurtenis omschrijft en de dader niet kan identificeren als zijnde [verdachte]. De getuige kende de dader niet, hij kan hem ook niet omschrijven en heeft bijvoorbeeld ook geen herinnering aan de leeftijd van de dader. De naam [verdachte] heeft deze getuige alleen van zijn vrouw en later van de Nationale Recherche en de rechter-commissaris gehoord. Het is volgens de raadsman dan ook heel goed mogelijk dat als gevolg hiervan deze getuige de dader [verdachte] is gaan noemen. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de getuige heeft verklaard dat de naam [achternaam verdachte] alleen is blijven hangen, omdat daarmee de bewuste brief is ondertekend.
68.
Op basis van de verklaringen van deze getuige is volgens de raadsman dan ook geen zekerheid te verkrijgen over de vraag of de persoon die de verweten handelingen heeft verricht ook daadwerkelijk verdachte is. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat het bewijs daarvoor niet is geleverd.342.
Ten aanzien van [getuige 28]
69.
De raadsman heeft ten aanzien van deze getuige gezegd dat hij vermoedelijk een naprater is dan wel iemand die zijn verklaring baseert op wat hij misschien van anderen heeft gehoord. Daarnaast heeft deze getuige veel moeite gedaan verdachte te belasten en heeft hij melding gemaakt van gebeurtenissen waarover de overige getuigen niets hebben gezegd. Volgens de raadsman zal de rechtbank dan ook moeten kiezen: of de heer en mevrouw [getuigen 4 en 3] hebben in hun verklaringen gelogen of [getuige 28] moet aangemerkt worden als een fantast die zijn verklaringen bij elkaar heeft gelogen.343.
70.
Volgens de raadsman is dat laatste het geval: de verklaringen van [getuige 28] zijn ongeloofwaardig en onsamenhangend. De verklaringen van deze getuige zijn dan ook in zijn geheel onbruikbaar, juist omdat deze zijn overladen met allerlei details waarvan geen enkele andere getuige melding heeft gemaakt. Het selecteren van enkele bruikbare onderdelen uit zijn verklaring doet volgens de raadsman afbreuk aan de totale beoordeling van de getuige.344.
Ten aanzien van de verklaringen van [getuige 7] en [getuige 15]
71.
De raadsman heeft met betrekking tot de verklaringen van deze getuigen aangevoerd dat zij niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu de rechter-commissaris en de verdediging hen niet heeft kunnen horen.345.
Ten aanzien van de aan [burgemeester Gishyita] geschreven brief
72.
De raadsman heeft met betrekking tot deze brief aangevoerd dat gekeken dient te worden naar positief bewijs op grond waarvan iets vaststaat. De redenering van het Openbaar Ministerie dat, ondanks het ontbreken van verdachtes vingerafdrukken, niet uitgesloten kan worden dat hij de brief in handen heeft gehad, is volgens hem dan ook onzuiver.346. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat nu er wel vingerafdrukken van iemand anders op deze brief zijn veiliggesteld, dit een zeer goede aanwijzing is dat verdachte deze brief nooit in handen heeft gehad.347.
73.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat ook het verrichte handschriftonderzoek geen positief bewijs heeft opgeleverd. Ten aanzien van het tweede vergelijkingsonderzoek heeft hij aangevoerd dat dit referentiemateriaal, de handgeschreven aanvraag voor een paspoort, niet kan dienen als ondersteuning voor de eerdere brief. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat deze brief door verdachte is geschreven. Zo is verdachte hier nooit op gehoord, zijn de gegevens niet geverifieerd en is het handschrift ook niet vergeleken met het door de schrijfproef verkregen handschrift. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten dat verdachte de auteur is van deze brief. Gelet hierop kan deze brief niet dienen als bewijsmiddel.348.
Alibi
74.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat [getuige 18] heeft verklaard dat verdachte op 27 april 1994 op de Kizenga heuvel een aanval uitvoerde. Nu verdachte niet op twee plaatsen tegelijk kan zijn, zal de rechtbank moeten durven kiezen: of zij acht deze getuige onbetrouwbaar of onwaarachtig dan wel de heer en mevrouw [getuigen 4 en 3]. Indien de rechtbank de getuige [getuige 18] onbetrouwbaar oordeelt, zal dit volgens de raadsman zijn, omdat niet te verklaren is waarom deze getuige — overigens net als vele andere getuigen in dit dossier — voordat het Nederlandse opsporingsonderzoek is ingesteld niet eerder de naam van verdachte heeft genoemd, terwijl hij hem thans een zeer cruciale rol toedeelt. Een andere reden om deze getuige onbetrouwbaar te achten ziet de raadsman in het feit dat andere getuigen verdachte op het zelfde moment op een andere plaats zien. Gelet op het belang van dit oordeel heeft de raadsman opgemerkt dat hij hoopt dat de rechtbank de moed heeft om deze afweging daadwerkelijk te benoemen.349.
Het oordeel van de rechtbank
75.
Zoals hiervoor in paragraaf 28 is vermeld, ziet de rechtbank aanleiding om op dit punt de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] uitdrukkelijk te onderzoeken op hun betrouwbaarheid. De rechtbank zal hierbij de in hoofdstuk 6 (Waardering van getuigenbewijs) paragraaf 46 vermelde aandachtspunten toepassen, hetgeen hierna (zonder uitputtend te willen zijn) wordt toegelicht, doch slechts indien de verklaringen daartoe aanleiding geven.
[Getuige 3]
Ad I: De persoon van de getuige
76.
Deze getuige heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij Tutsi is.350. Gedurende de eerste weken van de genocide woonde zij in Kibuye samen met haar vriend, [getuige 4], en hun in februari geboren zoontje.351.
77.
Over verdachte heeft zij gezegd dat zij hem kent als [verdachte]. Zij heeft verder gezegd dat zij via internet weet dat anderen hem [naam verdachte] noemen.352. Over [verdachte] heeft zij gehoord dat hij naar Europa is geweest om te studeren.353. De getuige heeft verder verklaard dat zij [verdachte] al heel lang kent omdat zij met zijn zussen [F2] en [F9] op school zat.354. De getuige zat in dezelfde klas als [F2] en [F9] zat één klas hoger.355. Zoals hiervoor in hoofdstuk 7 (De wegversperring in Mugonero) paragraaf 6 al is vermeld, heeft zij verklaard dat [achternaam verdachte] de naam is van de vader van [verdachte].
78.
Over de familie van [verdachte] heeft zij verklaard dat zijn broer [broer verdachte] heet. Zij heeft verder gezegd dat [verdachte] uit een grote familie komt. De getuige heeft verder verklaard dat de familie [achternaam verdachte] een bekende familie van handelaren was356. die in het handelscentrum van Mugonero woonden. De winkel was voor hun woning en ook in Kigali had de familie winkels. In de winkel werd van alles verkocht.357.
79.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 oktober 2008 verklaard dat hij deze getuige niet kent. Hij heeft verder gezegd dat hij niet weet of deze getuige bij zijn zus op het internaat heeft gezeten. Daarnaast kon hij zich niet meer herinneren of [F2] en [F9] samen op een internaat hebben gezeten.
80.
Uit de beschuldiging blijkt dat deze getuige met name is genoemd als één van de slachtoffers van het tenlastegelegde feit. Gelet hierop is er geen aanleiding om de vraag omtrent betrokkenheid van de getuige, anders dan als slachtoffer, te bespreken.
81.
De rechtbank is niet gebleken dat de getuige enig belang dan wel motief heeft om in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. De rechtbank ziet ook in de omstandigheid dat de getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij na de genocide terug is geweest naar Rwanda en dat zij mensen heeft gevraagd naar [verdachte]358. geen aanleiding om te veronderstellen dat zij enig belang dan wel motief heeft om, in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. Tenslotte maakt de rechtbank er hier melding van dat verdachte ter terechtzitting zijn stelling dat deze getuige hem belast omdat zij Tutsi is en hij Hutu in geen enkel opzicht aannemelijk heeft kunnen maken.
82.
Zoals uit het vorenstaande blijkt, is deze getuige inmiddels getrouwd met [getuige 4], die in de tenlastelegging ook als slachtoffer is genoemd. De getuige heeft desgevraagd verklaard dat zij en haar man [getuige 4] geen afspraken hebben gemaakt over de inhoud van de door hen af te leggen verklaringen.359.
83.
De rechtbank is ook overigens niets gebleken van enige afstemming door deze getuigen. Desalniettemin kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van bronamnesie. Hoewel dit niet uitdrukkelijk uit het dossier blijkt, kan het niet anders zijn dan dat deze getuigen veel met elkaar hebben gesproken over deze gebeurtenis. Zoals hiervoor in hoofdstuk 6 (Waardering van getuigenbewijs) paragraaf 8 al is vermeld, is het in de wetenschap erkend dat getuigen die kennis hebben uit eigen waarneming van een gebeurtenis moeilijk aanvullingen daarop uit andere bron (bijvoorbeeld uit hetgeen zij van andere mensen hebben gehoord) kunnen onderscheiden van hetgeen zij zelf daadwerkelijk hebben waargenomen. De rechtbank ziet hier echter — mede gelet op wat zij hierna ten aanzien van haar verklaringen zal overwegen — geen aanleiding om de verklaringen van deze getuige minder betrouwbaar te achten.
84.
Verder blijkt uit de verklaringen van deze getuige dat zij een zeer duidelijk onderscheid kan maken tussen wat zij heeft gezien en wat zij van anderen heeft gehoord.360.
85.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er in de persoon van de getuige geen aanleiding te vinden is om aan haar geloofwaardigheid te twijfelen.
Ad II: De totstandkoming van de verklaring
86.
Er zijn geen aanwijzingen dat zich voor wat betreft de totstandkoming van de getuigenis ten tijde van de verhoren, omstandigheden hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
Ad III: Toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens
87.
Gelet op hetgeen hiervoor in de paragrafen 34 tot en met 44 is vermeld, zijn de uitkomsten van het door het NFI en de KLPD verrichte onderzoek niet strijdig met de verklaringen van deze getuige.
88.
Vastgesteld is dat de op de brief veiliggestelde dactyloscopische sporen niet afkomstig zijn van verdachte. Mitsdien onderschrijft de uitkomst van dit onderzoek de verklaringen van deze getuige niet uitdrukkelijk. Nu echter het ontbreken van deze sporen niet de conclusie rechtvaardigt dat verdachte deze brief nooit in zijn handen kan hebben gehad, is de uitkomst van dit onderzoek ook niet in strijd met de verklaringen van deze getuige.
89.
Voor het verrichte handschriftonderzoek geldt hetzelfde. Op grond van het onderzoek door het NFI hebben de deskundigen op de vraag of het handschrift op deze brief overeenkomt met het handschrift van verdachte niet de uitspraak ‘waarschijnlijk’ of sterker kunnen doen. Echter, het onderzoek sluit niet uit dat verdachte deze brief heeft geschreven, nu de conclusie van dit onderzoek blijft dat de bewuste brief mogelijk door verdachte is geschreven. Uit de bij dit rapport gevoegde vakbijlage blijkt dat deze conclusie is bereikt, omdat de bevindingen van het onderzoek weliswaar niet strijdig zijn met de stelling dat de brief door verdachte is geproduceerd, maar dat er geen sprake was van een zodanige combinatie van schrijvertyperende kenmerken dat op grond hiervan de uitspraak ‘waarschijnlijk’ of sterker kan worden gedaan.
Ad IV: De consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen
90.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 7 (De wegversperring in Mugonero) paragraaf 3 is vermeld, heeft deze getuige op 18 oktober 1996 een witness statement afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal. In het kader van het onderzoek tegen verdachte is zij op 2 augustus 2006 in aanwezigheid van rechercheurs van de Nationale Recherche als getuige gehoord en op 5 en 6 februari 2007 door de rechter-commissaris.
91.
Al in haar statement van 1996 heeft deze getuige melding gemaakt van de barricade in Mugonero, de rol van [verdachte] daarbij en diens rol bij het thans tenlastegelegde feit. Deze verklaring is — zeker in vergelijking met de latere verklaringen — relatief kort na de tenlastegelegde gebeurtenis afgelegd. Daarnaast komt haar statement, dat overigens is afgelegd in het onderzoek tegen [broer verdachte], in hoofdlijnen overeen met de inhoud van haar later (meer gedetailleerde) verklaringen. Ten slotte geldt dat zij deze verdachte belastende verklaring al ruim tien jaar voor het Nederlandse opsporingsonderzoek heeft afgelegd.
92.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van deze getuige in zeer hoge mate consistent zijn. De verschillen in de verklaringen van deze getuige betreffen verschillen op kleine detailpunten die op geen enkele wijze beschouwd kunnen en mogen worden als wezenlijke tegenstrijdigheden. Deze kleine verschillen behoeven dan ook geen bespreking. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat deze verschillen niet — ook niet in onderling verband bezien — een omstandigheid op kunnen leveren ten gevolge waarvan de verklaringen van deze getuige als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt.
93.
Daarnaast geldt dat het inherent is aan het afleggen van meerdere verklaringen dat er verschillen in die verklaringen zitten en dat in sommige verklaringen bepaalde elementen niet of nauwelijks aan de orde komen. Verschillen kunnen goed voortvloeien uit het verstrijken van de tijd, de chaotische aard van de gebeurtenis waarbij de getuige ernstig voor haar leven en het leven van haar baby heeft moeten vrezen, de emoties die teweeg worden gebracht door de herinnering aan deze voor de getuige dramatische gebeurtenis, dan wel een vergissing van de getuige of een andere procesdeelnemer. Bovendien mag een vergelijking van verschillen er niet toe leiden dat het zicht op de gehele verklaring wordt ontnomen.
94.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de verschillen in de verklaringen van deze getuige geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan.
Ad V: De kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 3]
95.
De getuige heeft verklaard dat zij na haar schooltijd verdachte niet meer heeft gezien.361. In haar getuigenverhoor in Duitsland heeft zij verklaard dat zij van 1975 tot 1979 op een internaat in Kibuye-Stad heeft gezeten.362. In dit verhoor heeft zij verder gezegd dat zij met [F2], één van de dochters van de familie [achternaam verdachte], op het internaat in Kibuye heeft gezeten.363. Verder heeft zij verklaard dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan de genocide geen personen van de familie [achternaam verdachte] meer heeft gezien.364.
96.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat zij verdachte al ongeveer 15 jaar voorafgaand aan het tenlastegelegde feit niet meer had gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een recente en bijzonder sterke, betrouwbare basis om verdachte te herkennen en te identificeren. Zoals hiervoor in hoofdstuk 6 (Waardering van getuigenbewijs) paragraaf 42 al is opgemerkt is visuele identificatie bij uitstek gevoelig voor vergissingen. Daarom dient een visuele identificatie met grote voorzichtigheid te worden behandeld, zeker indien deze herkenning is gedaan onder moeilijke, traumatische omstandigheden.
Ad VI: overeenstemming van de verklaring van deze getuige met hetgeen andere getuigen hebben verklaard
97.
De rechtbank zal, gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de overige getuigenverklaringen, dit punt hierna in de paragrafen 128 tot en met 130 bespreken.
Ad VII: de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring
98.
De inhoud van de verklaringen van deze getuige geeft geen aanleiding dit punt uitdrukkelijk te bespreken.
[Getuige 4]
Ad I: De persoon van de getuige
99.
Deze getuige is een Duitse arts die van 1984 tot 1989 in Congo/Zaïre heeft gewerkt. Van 1989 tot en met eind 1991 heeft hij in Duitsland gewoond, waarna hij begin 1992 naar Rwanda is gegaan. In oktober 1993 is hij verhuisd naar Kibuye-Stad om daar in het ziekenhuis te werken.365. Gedurende de eerste weken van de genocide woonde hij samen met zijn vriendin, [getuige 3], en hun 2 maanden oude zoontje [B1] in Kibuye-Stad.366. Tot eind april 1994 heeft de getuige nog gewerkt in het ziekenhuis tot hij samen met zijn partner en kind op 27 april 1994 uit wanhoop heeft geprobeerd te vluchten. Nadat deze vlucht was mislukt, is hij op 21 mei 1994 door de honorair consul in Bukavu gered en naar Duitsland gebracht. Van augustus 1994 tot en met 1998 heeft de getuige weer in Rwanda gewerkt.367.
100.
Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij voor de genocide nog nooit had gehoord van [verdachte]. Ook had hij nooit contact met hem gehad. De getuige heeft verder gezegd dat hij meent dat hij in de dagen voorafgaand aan de genocide niets had gehoord over de familie [achternaam verdachte]. Hij had in ieder geval nog nooit contact gehad met deze familie, maar hij wist wel dat zij een zaak hadden aan een marktplaats in Mugonero. Voorafgaand aan de genocide had hij wel vaak over de weg langs de marktplaats gereden, maar de markt zelf niet bezocht. Hij was ook nog nooit in de zaak van de familie [achternaam verdachte] geweest.368.
101.
De getuige heeft op de vraag of hij [verdachte] ooit eerder had gezien, geantwoord dat hij zich daar niet bewust van is.369. Hij heeft verder aangegeven dat hij [verdachte] niet kan beschrijven en dat hij hem waarschijnlijk ook niet meer zou kunnen herkennen.370. In zijn verhoor in Duitsland heeft de getuige hier verder nog over gezegd dat hij zich meent te herinneren dat zijn vrouw hem heeft verteld dat ook de jongere broer van [broer verdachte] zich in de winkel ophield en mogelijk zelfs de eigenaar was van de winkel.371.
102.
Sinds de gebeurtenis bij de controlepost op 27 april 1994 heeft de getuige [broer verdachte] of zijn broer niet meer gezien.372.
103.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 oktober 2008 verklaard dat hij deze getuige niet kent.
104.
Uit de beschuldiging blijkt dat deze getuige met name is genoemd als één van de slachtoffers van het tenlastegelegde feit. Gelet hierop is er geen aanleiding om de vraag omtrent betrokkenheid van de getuige, anders dan als slachtoffer, nader te bespreken.
105.
De rechtbank is niet gebleken dat de getuige enig belang dan wel motief heeft om, in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring af te leggen.
106.
Zoals hiervoor vermeld, is deze getuige inmiddels getrouwd met [getuige 3], die in de beschuldiging ook als slachtoffer is genoemd. De getuige heeft desgevraagd verklaard dat hij en zijn vrouw wel over het verhoor hebben gesproken, maar dat zij geen inhoudelijke informatie hebben afgesproken en dat er dus niets is afgestemd.373.
107.
De rechtbank is ook overigens niets gebleken van enige afstemming door deze getuigen. Desalniettemin kan niet uitgesloten worden dat er sprake is van bronamnesie. Hoewel dit niet uitdrukkelijk uit het dossier blijkt, kan het niet anders zijn dan dat deze getuigen veel met elkaar hebben gesproken over deze gebeurtenis. Zoals hiervoor in hoofdstuk 6 (Waardering van getuigenbewijs) paragraaf 8 al is vermeld, is het in de wetenschap erkend dat getuigen die kennis hebben uit eigen waarneming van een incident moeilijk aanvullingen daarop uit andere bron (bijvoorbeeld uit hetgeen zij van andere mensen hebben gehoord) kunnen onderscheiden van hetgeen zij zelf daadwerkelijk hebben waargenomen. De rechtbank ziet hierin echter — mede gelet op wat zij hierna ten aanzien van zijn verklaring zal overwegen — geen aanleiding de verklaringen van deze getuige minder betrouwbaar te achten.
108.
Verder blijkt uit de verklaringen van deze getuige dat hij een zeer duidelijk onderscheid kan maken tussen wat hij heeft gezien en wat hij van anderen heeft gehoord.374.
109.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er in de persoon van de getuige geen aanleiding te vinden is om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
Ad II: De totstandkoming van de verklaring
110.
Uit het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris blijkt dat de getuige zeer assertief was wat betreft de werkwijze tijdens de verhoren375. en meerdere keren heeft aangegeven dat hij niet gelukkig was met de procedure van vertaling.376. De getuige was duidelijk in staat om bepaalde conclusies in zijn verklaring te onderbouwen aan de hand van zijn observaties, waardoor de rechtbank een goed inzicht heeft gekregen in de situatie ter plekke.377. Ook heeft de getuige duidelijk aangegeven wat hij uit de situatie ter plekke heeft opgemaakt378. en wat hij niet meer weet.379. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat er, voor wat betreft de totstandkoming van de verklaring ten tijde van de verhoren, omstandigheden zijn aan te wijzen die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaring.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
Ad III: Toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens
111.
Gelet op hetgeen hiervoor in de paragrafen 34 tot en met 44 is vermeld en nader is besproken in de paragrafen 87 tot en met 89, zijn de uitkomsten van het door het NFI en de KLPD verrichte onderzoek niet strijdig met de verklaringen van deze getuige.
Ad IV: De consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen
112.
Deze getuige heeft op 25 september 1995, 19 september 1996 en 20 september 1996 witness statements afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal. In geen van deze statements heeft de getuige melding gemaakt van deze tenlastegelegde gebeurtenis.
113.
In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft de getuige dit uitgelegd. Hij heeft hierbij gewezen op het feit dat hij slechts heeft verklaard over de algemene situatie voorafgaand, tijdens en na afloop van de genocide. Verder heeft hij gezegd dat hij tegenover de onderzoekers wel over [prefect Kibuye] heeft verklaard maar niet over [verdachte] en de militie in Mugonero. Hij heeft dit toegelicht door te zeggen dat [verdachte] slechts een ‘bijpersoon’ was. Hij was voor de getuige en diens partner op die ene dag wel van levensbelang, maar voor het Rwanda-tribunaal was hij slechts een bijpersoon wiens rol destijds niet belangrijk was.380.
114.
Gelet op de inhoud van deze witness statements acht de rechtbank de verklaring die de getuige heeft gegeven voor het niet eerder noemen van het tenlastegelegde feit zeer plausibel. Immers, uit deze witness statements blijkt dat de getuige, zoals hij ook zelf bij de rechter-commissaris heeft verklaard, eerst alleen heeft gesproken over de algemene situatie in Rwanda en in het bijzonder in zijn woonplaats Kibuye voorafgaand, tijdens en na afloop van de genocide. In zijn laatste verklaring tegenover de onderzoekers van het Rwanda-tribunaal heeft hij gesproken over hetgeen hij in Kibuye heeft gezien dan wel gehoord over de aanval op het ‘Home St. Jean’-complex. Pas op het einde van deze verklaring heeft de getuige melding gemaakt van zijn vlucht op 27 april 1994 waarover hij verder geen enkel detail heeft gegeven. Onder deze omstandigheden is het niet verrassend dat hij in deze statements niet heeft gesproken over verdachte en de gebeurtenissen bij de slagboom in Mugonero.
115.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de omstandigheid dat de getuige in zijn verklaringen tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal niets heeft verklaard over het thans tenlastegelegde feit in genen dele de betrouwbaarheid van zijn verklaring aantast.
116.
Voor het overige geldt dat de verklaringen van deze getuige in zeer hoge mate consistent zijn. De verschillen in de verklaringen van deze getuige betreffen verschillen op kleine detailpunten die op geen enkele wijze beschouwd kunnen en mogen worden als wezenlijke tegenstrijdigheden. Deze kleine verschillen behoeven dan ook geen bespreking. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat deze verschillen niet — ook in onderling verband bezien — een omstandigheid op kunnen leveren ten gevolge waarvan de verklaringen van deze getuige als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt.
117.
Daarnaast geldt dat het inherent is aan het afleggen van meerdere verklaringen dat er verschillen in die verklaringen zitten en dat in sommige verklaringen bepaalde elementen niet of nauwelijks aan de orde komen. Verschillen kunnen goed voortvloeien uit het verstrijken van de tijd, de chaotische aard van de gebeurtenis waarbij de getuige ernstig voor het leven en het leven van zijn vrouw en zoontje heeft moeten vrezen, de emoties die teweeg worden gebracht door de herinnering aan deze voor de getuige dramatische gebeurtenis, dan wel een vergissing van de getuige of een andere procesdeelnemer. Bovendien mag een vergelijking van verschillen er niet toe leiden dat het zicht op de gehele verklaring wordt ontnomen. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de verschillen in de verklaringen van deze getuige geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan.
Ad V: De kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 4]
118.
Zoals hiervoor is vermeld in de paragrafen 22, 100 en 101 kende de getuige de persoon onder wiens bewaking zij zijn gesteld en wie de beslissingen heeft genomen over het al dan niet verder mogen reizen niet. Hij heeft van zijn partner gehoord dat deze man [verdachte] heette en de getuige kan zich de naam [achternaam verdachte] herinneren omdat dat de naam is waarmee de aan burgemeester [burgemeester Gishyita] gericht brief ondertekend was met de namen [verdachte].
119.
Gelet hierop is er dan ook geen sprake van een daadwerkelijk visuele herkenning door deze getuige, zodat deze ook niet getoetst kan worden.
Ad VI: De overeenstemming van de verklaring van deze getuige met hetgeen andere getuigen hebben verklaard
120.
De rechtbank zal, gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de overige getuigenverklaringen, dit punt hierna in de paragrafen 128 tot en met 130 bespreken.
Ad VII: de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring:
121.
De inhoud van de verklaringen van deze getuige geeft geen aanleiding dit punt uitdrukkelijk te bespreken.
Overige zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen
122.
Zoals hiervoor al is vermeld, hebben [getuige 7], [getuige 15], [getuige 28], [getuige 17] en [getuige 9] verklaringen afgelegd die (mogelijk) betrekking hebben op dit tenlastegelegde feit. De rechtbank volstaat op dit moment met het kort noemen van deze verklaringen.
Ten aanzien van [getuige 7] en [getuige 28]
123.
Deze getuigen hebben een zeer algemene, korte verklaring over deze gebeurtenis afgelegd. Hun verklaringen komen er (kort gezegd) op neer dat zij beiden hebben gezien dat een blanke man met zijn Rwandese vrouw bij de slagboom is tegengehouden. Zij zijn vervolgens meegenomen naar de woning van (de vader van) [verdachte]. Daar hebben deze man en vrouw moeten wachten tot er bericht kwam van de prefect dat zij door mochten rijden.381.
124.
In de verklaringen van deze beide getuigen zijn opmerkelijke punten aan te wijzen. Zo heeft [getuige 7] bijvoorbeeld verklaard dat er bij de woning van [verdachte] Duits werd gesproken met de blanke man.382. [Getuige 28] heeft bijvoorbeeld verklaard dat op het moment dat de blanke man en zijn vrouw weg mochten van [verdachte], een zekere [slachtoffer 7] weigerde de slagboom te openen waarop [verdachte] hem heeft doodgeschoten. Hierna zijn de blanke man en zijn vrouw verder gereden.383.
Ten aanzien van [getuige 15]
125.
Deze getuige heeft verklaard dat in april 1994 een blanke man met zijn Rwandese vrouw en hun kind bij de slagboom kwamen. [verdachte] heeft volgens deze getuige de vrouw meegenomen en gedood.384. Deze blanke man kwam uit Kigali en is samen met zijn vrouw bij de slagboom tegengehouden en naar het huis van [verdachte] gebracht. [verdachte] heeft daar tegen zijn Interahamwes gezegd dat de vrouw meegenomen en vermoord moest worden. De blanke man, die ook het kindje bij zich had, is volgens de getuige zonder wat te zeggen weggegaan. De vrouw is meegenomen en niet meer teruggekomen. Daarom gaat de getuige er vanuit dat zij dood is. Op de vraag van de Nationale Recherche of de getuige heeft gehoord van een incident van een blanke arts die bij de slagboom is geweest, heeft de getuige geantwoord dat hij daar niets van heeft gehoord.385.
126.
Nu deze getuige heeft verklaard dat de vrouw is vermoord en hij niets heeft gehoord over een incident met een blanke arts, valt niet uit te sluiten dat de verklaring van deze getuige ziet op een ander incident dan de tenlastegelegde gebeurtenis. Voor zover deze verklaring wel betrekking heeft op de tenlastegelegde gebeurtenis, stelt de rechtbank vast dat de verklaring evident onjuist is, nu [getuige 3] niet is vermoord.
Ten aanzien van [getuige 17] en [getuige 9]
127.
Voor wat betreft de getuigen [getuige 17] en [getuige 9] geldt dat zij geen eigen wetenschap hebben over dit feit en slechts hebben verklaard over hetgeen zij van anderen hebben gehoord. De rechtbank volstaat op dit moment dan ook met de constatering dat de strekking van de verklaringen van deze getuigen overeenkomt met de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4].
Beoordeling van de tenlastelegging
Overwegingen ten aanzien van verschillen tussen de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] onderling
128.
De rechtbank zal thans de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] toetsen met behulp van het in het toetsingskader onder VI genoemde aandachtspunt.
129.
De verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] verschillen ten opzichte van elkaar op kleine detailpunten. Deze kleine verschillen386. kunnen op geen enkele wijze worden aangemerkt als wezenlijke tegenstrijdigheden.
130.
Deze verschillen behoeven naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen nadere bespreking. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij eerder heeft overwogen over het niet reduceren van verklaringen tot losse elementen. Verder wijst de rechtbank nogmaals op de omstandigheid dat het inherent is aan het afleggen van meerdere verklaringen en het horen van verschillende personen dat er verschillen in die verklaringen zitten. In sommige verklaringen zullen bovendien bepaalde elementen niet of nauwelijks aan de orde komen, bijvoorbeeld door de wijze van verhoor, de omstandigheid dat getuigen verschillende delen van het incident hebben gezien en daar ook verschillende delen van hebben onthouden.
Overwegingen ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte
131.
Zoals hiervoor met betrekking tot de herkenning van verdachte door [getuige 3] in de paragrafen 95 en 96 is vermeld, is er geen sprake van een recente en bijzonder sterke, betrouwbare basis om verdachte te herkennen en te identificeren.
132.
Dit laat echter onverlet dat de ‘herkenning’ van verdachte door de getuige en daarmee haar verklaringen over de betrokkenheid van verdachte als zeer betrouwbaar moet worden beschouwd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat deze ‘herkenning’ in zeer ruime mate en op overtuigende wijze steun vindt in ander bewijs.
133.
Zo heeft de getuige verklaard dat de chauffeur [B4] haar heeft verteld dat de persoon in de winkel [verdachte] heette en heeft zij geconstateerd dat hij door andere mensen met die naam werd aangesproken. Daarnaast lijdt het geen twijfel dat de getuige gelet op de omschrijving die zij van [verdachte] heeft gegeven, hiermee verdachte heeft aangeduid. Dit heeft verdachte zoals hiervoor al is vermeld bij de Nationale Recherche ook erkend. Voorts is de rechtbank — met het Openbaar Ministerie — van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het door verdachte gebruikte emailadres murajos@[X].com een samenvoeging is van de namen [achternaam verdachte] en [verdachte]. Hieruit kan dan ook afgeleid worden dat hij wel vaker de naam [verdachte] bezigt.
Verder heeft de rechtbank bij dit oordeel betrokken hetgeen zij hiervoor in hoofdstuk 7 (De wegversperring in Mugonero paragraaf 34 heeft vastgesteld over de leidinggevende rol van verdachte bij de barricade in Mugonero, alwaar ook de familie [getuigen 3 en 4] is tegengehouden.Ten slotte geldt dat de verklaringen van deze getuige, zoals hiervoor al in paragrafen 87 tot en met 89 is weergegeven, niet strijdig zijn met de uitkomsten van het door het NFI verrichte onderzoek, ook al onderschrijft dit onderzoek niet uitdrukkelijk de verklaringen van de getuige.
134.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, ook al is hetgeen getuige [getuige 4] heeft verklaard over de naam van de persoon van de winkel onder wiens bewaking zij waren gesteld, gebaseerd op hetgeen [getuige 3]hem heeft verteld, ook zijn verklaring bijdraagt aan het bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij deze gebeurtenis.
135.
Daarnaast geldt dat verdachte ook zelf heeft gezegd dat als een getuige heeft verklaard over [verdachte] die in een winkel in Mugonero werkte, de broer is van [broer verdachte] en de zoon van [achternaam verdachte], het duidelijk is dat het over hem gaat.387. In een later verhoor heeft hij dit in feite herhaald. Immers, in dat verhoor heeft hij erkend dat als er door een getuige gesproken wordt over [verdachte], lid van de familie [achternaam verdachte], van wie één van zijn zussen [F2] heet en die een broer heeft met de naam [broer verdachte], hij wordt bedoeld.388.
136.
Ten slotte sluit de inhoud van de door het echtpaar [getuigen 3 en 4] overgelegde brief, die is ondertekend met de naam [verdachte], naadloos aan bij de inhoud van hun verklaringen omtrent hetgeen is gebeurd.
Overwegingen ten aanzien van de verklaringen van [getuige 18]
137.
Deze getuige heeft (kort gezegd) verklaard over aanvallen op de Kizenga-heuvel en de betrokkenheid van verdachte daarbij. De aanvallen op deze heuvel zouden hebben plaatsgevonden van 11 april tot en met 27 of 28 april 1994. De getuige heeft verdachte verder omschreven als één van de organisatoren die hij vaak bij de aanvallen heeft gezien.
138.
Anders dan de raadsman is de rechtbank, met het Openbaar Ministerie, van oordeel dat deze getuige nergens heeft verklaard dat hij verdachte op 27 april 1994 tijdens een aanval op de Kizenga heuvel heeft gezien. Gelet hierop weerlegt, anders dan de raadman stelt, de verklaring van deze getuige dus niet dat verdachte op 27 april 1994 bij de slagboom in Mugonero kan zijn geweest.
Overwegingen ten aanzien van de overige getuigenverklaringen
139.
Zoals hiervoor in de paragrafen 123 en 124 vermeld zijn in de verklaringen van [getuige 7] en [getuige 28] opmerkelijke verschillen aan te wijzen. Deze verschillen roepen vragen op met betrekking tot de betrouwbaarheid over hetgeen deze getuigen hebben verklaard over deze gebeurtenis. Gelet hierop zal de rechtbank de verklaringen van deze getuigen niet tot het bewijs van het tenlastegelegde feit bezigen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaringen van deze getuigen uitdrukkelijk te bespreken aan de hand van de in eerdergenoemd toetsingskader geformuleerde aanknopingspunten.
140.
Ten aanzien van de verklaringen van [getuige 17] en [getuige 9] heeft de rechtbank vastgesteld dat deze getuigen geen eigen wetenschap hebben omtrent dit feit hebben en slechts hebben verklaard over hetgeen zij van anderen hebben gehoord. Hoewel geen rechtsregel aan het tot het bewijs bezigen van deze verklaringen in de weg staat, zal de rechtbank, net als het Openbaar Ministerie bij het onderbouwen van zijn vordering, deze verklaringen niet tot het bewijs van het tenlastegelegde bezigen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaringen van deze getuigen uitdrukkelijk te bespreken aan de hand van de in eerdergenoemd toetsingskader geformuleerde aanknopingspunten.
141.
Ten aanzien van de verklaring van [getuige 15] geldt ten slotte dat gelet op hetgeen hiervoor in paragraaf 125 en 126 is vermeld, niet onomstotelijk vaststaat dat de verklaring van deze getuige ziet op het tenlastegelegde feit. De rechtbank zal deze verklaring dan ook niet tot het bewijs van het tenlastegelegde bezigen, gelet waarop de rechtbank geen aanleiding ziet om de verklaring van deze getuige uitdrukkelijk te bespreken aan de hand van de in eerdergenoemd toetsingskader geformuleerde aanknopingspunten.
Afsluitende overwegingen
142.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4], de eigen verklaringen van verdachte dat de getuigen het over hem hebben als zij spreken over [verdachte], alsmede de door [verdachte] ondertekende brief.
143.
Op grond hiervan staat buiten iedere twijfel vast dat verdachte de leiding had over de wegversperring in Mugonero, alwaar [getuige 3], [getuige 4] en hun twee maanden oude zoontje [B1] zijn tegengehouden, waarna zij naar de woning van verdachte zijn gebracht. In de uren dat zij bij de woning moesten wachten, zijn zij beledigd en bedreigd, onder meer door verdachte. Daarnaast staat op grond van het vorenstaande vast dat verdachte — enkel omdat [getuige 4] een buitenlander was en hij vreesde voor problemen indien zij een blanke buitenlander zouden vermoorden — uiteindelijk een brief heeft geschreven naar burgemeester [burgemeester Gishyita] om hem de situatie voor te leggen.
144.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat na te noemen in de tenlastelegging opgenomen feitelijke handelingen wettig en overtuigend bewezen zijn. De onder primair en subsidiair tenlastegelegde feitelijke handelingen zijn echter taalkundig iets verschillend. Wel hebben zij een identieke strekking. Gelet op dit verschil en nu dit losstaat van de hierna nog te beantwoorden vraag welke juridische kwalificatie aan deze feitelijkheden dient te worden verbonden, zal de rechtbank op dit moment slechts kort samengevat weergegeven welke feitelijke handelingen zij wettig en overtuigend bewezen acht. Gelet op het verschil tussen de primaire en subsidiaire variant is de rechtbank hierbij uitgegaan van de meest uitgebreide omschrijving van de feitelijkheden welke op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen zijn, zonder hierbij vooruit te lopen op de hierna te nemen beslissing.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
‘op 27 april 1994 in Mugonero samen met anderen [getuige 3] en [getuige 4] en hun pas enkele maanden oude zoon [B1] bij een wegversperring de doorgang heeft geweigerd en daarbij voor [getuige 3] en [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1]) zichtbaar wapens (machetes en knuppels) aanwezig heeft gehad. In de uren dat zij niet door mochten rijden zijn tegen en hoorbaar voor [getuige 3] en [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1]) woorden gezegd als: ‘Kakkerlakken’ en ‘Kijk maar goed naar die Tutsi vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord’ en ‘Wil je soms als een Tutsi worden behandeld?’ en ‘Je mag kiezen of je in Kibingo, in Mugonero of in Gishyita gedood wordt’ en “Kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden” en “Hutu power”, dit terwijl [getuige 3] behoorde tot de Tutsi bevolkingsgroep en haar zoon [B1] door anderen daar aanwezig werden beschouwd als behorende tot de Tutsi bevolkingsgroep. Door dit handelen is [getuige 3] in een situatie gebracht waarin zij langdurig (meerdere uren) voor haar leven en het leven van haar zoon [B1] heeft moeten vrezen, waarbij bovendien geldt dat zij door dit handelen (ernstig) in het openbaar werd vernederd. Verder is [getuige 4] door dit handelen in een situatie gebracht waarin hij langdurig (meerdere uren) voor het leven van zijn partner en het leven van zijn zoon [B1] heeft moeten vrezen.’
Hoofdstuk 9. De misdrijven tegen de inzittenden van de ambulance
Ontstaan verdenking
1.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) paragraaf 5 is vermeld, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 14 februari 2006 een individueel ambtsbericht over verdachte uitgebracht. In dit ambtsbericht staat onder punt 2 vermeld dat volgens zegslieden duidelijk was dat verdachte de leiding had bij een blokkade die 50 meter van zijn woning in Mugonero was opgericht. Verder staat onder dit punt vermeld dat er talloze getuigenverklaringen tegen verdachte en zijn broer bestaan die inhouden dat zij bij deze blokkade beslisten over leven en dood van anderen. Onder punt 3 staat opgenomen dat tegen verdachte onder meer de beschuldiging werd geuit dat hij opdracht heeft gegeven Tutsi's te doden in een ambulance in de buurt van de blokkade in Mugonero.
2.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) paragraaf 7 al is weergegeven is het Landelijk Parket (mede naar aanleiding van dit ambtsbericht) in overleg getreden met het Parquet Général in Rwanda. Uit dit overleg bleek dat de naam van verdachte al bekend was in een onderzoek van het Provinciale Parket van Cyangugu (het zogenoemde Cyangugu-dossier). Naar aanleiding van dit overleg heeft de officier van justitie op 14 juni 2006 een rechtshulpverzoek verzonden aan Rwanda. Na ontvangst van dit rechtshulpverzoek hebben de Rwandese autoriteiten op eigen initiatief nader onderzoek gedaan waarbij zij de getuigen uit het Cyangugu-dossier opnieuw hebben gehoord. Onder deze getuigen bevond zich [getuige 7]. Deze — na 14 juni 2006 afgelegde — verklaringen hebben de Rwandese autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking gesteld, waarna de Nationale Recherche deze op 14 juli 2006 in ontvangst heeft genomen.
3.
Ruim een jaar later, op 13 augustus 2007, heeft de Nationale Recherche ook het eigenlijke Cyangugu-dossier van de Rwandese autoriteiten ontvangen. In dit dossier bevindt zich een verklaring van [getuige 34]389. gedateerd 9 april 1999 waarin zij onder meer heeft verklaard over verdachte en zijn broer die zij Interahamwe noemt (zie voor uitleg van het begrip Interahamwe hiervoor hoofdstuk 3 (Rwanda) paragraaf 21. Verder heeft zij in die verklaring gesproken over een incident met een ambulance waar ene [verdachte] bij betrokken was.
4.
De op 14 juli 2006 ontvangen Rwandese verklaringen zijn kort na ontvangst door de Nationale Recherche door een gerechtstolk in de Kinyarwanda taal gescand op relevantie, waarna een selectie is gemaakt van nog nader te horen getuigen in Rwanda. [Getuige 7] bevond zich in deze selectie en de Nationale Recherche heeft hem op 26 juli 2006 en 9 augustus 2006 als getuige gehoord. Hij verklaarde onder meer over een door verdachte en zijn broer [broer verdachte] opgerichte slagboom. Ook vertelde hij dat hij een incident met een ambulance bij deze slagboom had gezien. Als chauffeur van de ambulance noemde hij [getuige 1]. Over deze [getuige 1] zei hij verder dat deze nog leeft en vaak met hem naar de gacaca gaat. Verder noemde deze getuige de naam van [getuige 15], een burger die de slagboom moest bewaken. Ten slotte verklaarde hij dat een — toen zevenjarig meisje — dat in de ambulance zat de moordpartij had overleefd.
5.
De Nationale Recherche heeft vervolgens [getuige 1] en [getuige 15] getraceerd en als getuigen gehoord. [Getuige 1] bevestigde dat één van de inzittenden van de ambulance, een jong meisje, het incident had overleefd. Hij vertelde dat de tante van het meisje een non was die [getuige 16] wordt genoemd. Deze tante zou nog in leven zijn en mogelijk in Kiruhura wonen.
6.
Naar aanleiding van deze verklaring heeft de Nationale Recherche deze [getuige 16] opgespoord en als getuige gehoord. Zij vertelde dat haar nichtje [getuige 2] ten tijde van het incident in de ambulance zat en het incident had overleefd. Vervolgens heeft de Nationale Recherche ook [getuige 2] als getuige gehoord.
7.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) paragraaf 31 e.v. is vermeld, heeft de Nationale Recherche naar aanleiding van signalen dat getuigen in het onderhavige onderzoek mogelijk werden bedreigd en/of beïnvloed en dat twee getuigen waren verdwenen, onder meer [getuige 28] en [getuige 29], de vrouw van [getuige 7] hierover gehoord. Deze getuigen verklaarden niet alleen over de beïnvloeding en verdwijning en dat dit verband leek te houden met de verklaringen die [getuige 1] en [getuige 7] hadden afgelegd. Tevens verklaarden zij dat zij ook delen van het incident met de ambulance hadden gezien. [Getuige 28] verklaarde verder nog dat zijn (inmiddels overleden) oom brigadier [B12] hem ook over dit incident had verteld.
8.
Tijdens het onderzoek door de Nationale Recherche bleek dat enkele getuigen ([getuige 21], [getuige 26], [getuige 9] en [getuige 20]) andere mensen over dit incident, al dan niet bij de gacaca, hadden horen spreken. Ook deze getuigen zijn over dit incident gehoord.
9.
Tijdens het onderzoek van de Nationale Recherche dat zich op een ander feitencomplex (familie getuigen 4 en 3) richtte zijn de heer en mevrouw [getuigen 4 en 3] als getuigen door de Nationale Recherche gehoord. Deze getuigen kenden [getuige 17] uit de periode dat zij in Rwanda woonden. Laatstgenoemde heeft (buiten het verband van deze zaak) in 2007 contact opgenomen met de familie [getuigen 4 en 3]. Tijdens dat gesprek heeft het echtpaar [getuigen 4 en 3] hem verteld dat zij als getuigen waren gehoord in de strafzaak tegen verdachte. [Getuige 17] heeft daarop via de familie [getuigen 4 en 3] contact gezocht met de Nationale Recherche teneinde zelf een verklaring af te kunnen leggen. Vervolgens is deze getuige door de Nationale Recherche gehoord en verklaarde hij over wat hij had gezien van het incident met de ambulance.
10.
Ten slotte heeft de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging een aantal getuigen à décharge gehoord. Vier van deze getuigen ([getuige 31], [getuige 32], [getuige 35] en [getuige 33]) hebben ook over dit incident verklaard.
Weergave meest relevante ooggetuigenverklaringen
11.
De rechtbank zal hieronder eerst in het kort de belangrijkste verklaringen van ooggetuigen weergeven, zoals afgelegd tegenover de rechter-commissaris, aangevuld met onderdelen van de verklaringen die deze getuigen ten overstaan van de Nationale Recherche hebben afgelegd. Twee getuigen zijn echter, kort voordat zij door de rechter-commissaris zouden worden gehoord, verdwenen. De rechtbank zal, net als bij de evenmin door de rechter-commissaris gehoorde getuige [getuige 29], een korte samenvatting geven van de verklaringen die deze getuigen tegenover de Nationale Recherche hebben afgelegd.
[Getuige 1]
12.
Deze getuige heeft verklaard dat hij op 13 april 1994390. als chauffeur met een ambulance vanaf het Centre de Santé van Kibingo is vertrokken om een veilig heenkomen te vinden in Rwamatamu. In deze ambulance zaten de families van [echtgenoot slachtoffer 1] en [echtgenoot slachtoffer 2]391.: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun kinderen392. en een meisje van zeven à acht jaar oud. De vader van dit meisje heette [B5]393. en het meisje leek op de dochter van [burgermeester Mugonero].394. Verder zat brigadier [B12] in de ambulance.395.
13.
Bij Birogo werd de weg geblokkeerd door de auto van [broer verdachte], die door verdachte werd bestuurd. De ambulance kon dan ook niet verder rijden. In de auto van [broer verdachte] zaten ongeveer acht à tien personen. Sommige van deze inzittenden droegen een militair uniform en anderen burgerkleding. Verdachte gaf de getuige door middel van gebaren opdracht om de auto te draaien en naar Mugonero te rijden. Verdachte had op dat moment een geweer in zijn handen. De getuige heeft de opdracht van verdachte om te keren en naar Mugonero te rijden gelijk uitgevoerd.396.
14.
Nog voor de getuige de ambulance had gekeerd, zag hij dat er veel omstanders waren komen kijken. Ook zag hij militairen naast verdachte.397. Verdachte gaf deze groep omstanders de opdracht om de ambulance naar Mugonero te begeleiden. Deze groep bestond uit zowel mensen in een militair uniform als mensen in burgerkleding. Door het lawaai dat deze groep maakte, zijn ook andere mensen uit de omgeving naar de ambulance gekomen. Zij hebben tegen de ambulance geduwd. Omdat de groep die de ambulance moest begeleiden stapvoets liep, reed de ambulance ook stapvoets. Het heeft dan ook ongeveer anderhalf uur geduurd voor zij in Mugonero waren.398.
15.
De getuige heeft in zijn verhoor bij de Nationale Recherche, hetgeen overigens niet terugkomt in zijn verklaringen bij de rechter-commissaris, hierover nog verklaard dat tijdens de rit van Birogo naar Mugonero de militairen en de burgers die met de ambulance meeliepen steeds schreeuwden: ‘waar wij deze kakkerlakken heen brachten’. Voorts sloeg deze groep tijdens het schreeuwen ook tegen de auto.399.
16.
Net voor de ambulance bij de slagboom in Mugonero aankwam, liepen militairen naar de ambulance toe.400. De auto is nog voor de slagboom, die bij de brug stond, gestopt. De baas van de militairen heeft daar tegen de getuige gezegd dat ‘nog voordat men de kakkerlakken moest afmaken, men eerst de chauffeur moest doden’.401.
17.
De getuige moest vervolgens uit de ambulance stappen. Tijdens het uitstappen zag hij de auto van verdachte aankomen die door verdachte werd bestuurd.402. Vervolgens merkte de getuige dat een militair tijdens het uitstappen zijn hand pakte om hem de andere kant op te leiden.403. De getuige kon daarop vluchten. Hij heeft dan ook niet gezien wat er met de inzittenden van de ambulance is gebeurd en of [slachtoffer 1] of andere inzittenden met machetes zijn neer geknuppeld of doodgeknuppeld.404.
[Getuige 2]
18.
Deze getuige woonde ten tijde van de genocide met haar vader [B5], moeder [B6]405., zussen en broer in de cellule Gabiro, secteur Kirimbi, gemeente Rwamatamu in de prefectuur Kibuye.406. Tijdens de genocide is zij gevlucht naar het ziekenhuis van Kibingo. In dit ziekenhuis bevonden zich ook [slachtoffer 1] en haar familie.407.
19.
De getuige — destijds 12 jaar oud — heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ongeveer één week na 6 april 1994 brigadier [B12] haar vertelde dat zij vanaf het ziekenhuis van Kibingo in een ambulance moest stappen en dat zij samen met anderen naar het gemeentehuis van Rwamatamu zou worden gebracht. De andere personen die in de ambulance stapten waren in ieder geval [slachtoffer 1] met haar kinderen en [slachtoffer 2] met haar kinderen. De ambulance werd bestuurd door [getuige 1].408.
20.
In Birogo moest de ambulance stoppen. Er stonden daar Interahamwe, militairen en politiemensen. De Interahamwe vertelden de chauffeur dat hij de ambulance moest keren en naar Mugonero moest gaan.409. De getuige zag op dat moment meerdere mensen; zij kende alleen verdachte en [broer verdachte].410. Enige tijd later in het verhoor door de rechter-commissaris heeft de getuige echter verklaard dat zij [broer verdachte] daar toch niet heeft gezien.411.
21.
De getuige heeft in haar verklaring bij de Nationale Recherche gezegd dat de mensen die de ambulance tegenhielden in Birogo blij waren dat zij de ambulance zagen. Zij klapten namelijk in hun handen en zwaaiden met hun wapens in de lucht. Vervolgens hoorde zij hen roepen dat ze blij waren dat ze deze vrouwen hadden gevonden, omdat ze deze mooie vrouwen in de open lucht zouden gaan vermoorden. Zij hoorde de Interahamwe verder zeggen dat zij van [verdachte] en [broer verdachte] de opdracht hadden gekregen om deze twee moeders en hun kinderen te gaan zoeken om hun te vermoorden. Ook hoorde ze dat de Interhamwe zeiden dat ze van [verdachte] en [broer verdachte] de opdracht hadden gekregen om de vrouwen naar Mugonero te brengen, als ze de vrouwen gevonden hadden.412.
22.
De chauffeur heeft de ambulance gekeerd en is met zijn passagiers naar Mugonero gereden. Volgens de getuige reden er vanaf Birogo auto's voor en auto's achter de ambulance. De Interahamwe zaten in de auto's die de ambulance begeleidden. Als auto's de ambulance inhaalden, sloegen de Interahamwe tegen de ambulance. Dit slaan tegen de ambulance gebeurde alleen in Birogo. Toen de ambulance verder reed, gebeurde het niet meer. De ambulance reed van Birogo naar Mugonero, niet heel langzaam, maar ook niet snel. Als iemand zou lopen, dan zou deze de auto niet kunnen volgen.413. De Interahamwe die in de auto's stonden die voor hen en achter hen reden, zongen ‘we zullen ze uitmoorden’. Verder schreeuwden, klapten en zongen zij om de inzittenden bang te maken.414.
23.
Toen de ambulance in Mugonero aankwam, waren verdachte en ‘zijn’ Interahamwe daar al; zij reden voor de ambulance uit.415. In Mugonero moest de ambulance stoppen.416. De inzittenden vam de ambulance zijn vervolgens uit de ambulance gestapt en moesten bij een rivier gaan staan. De getuige heeft hierover verklaard dat zij erg bang was. Toen zij was uitgestapt, zag ze verdachte en ‘zijn’ Interahamwe. Daarnaast was een groep nieuwsgierige mensen die stond te kijken. Daarbij stonden onder meer militairen die niets deden en alleen toekeken.417.
24.
De inzittenden moesten op een rij gaan staan. De getuige, die zelf achterin de rij stond, heeft de chauffeur niet meer gezien.418. Toen zij in de rij stond, heeft zij gezien dat [slachtoffer 1] met een knuppel op haar hoofd is geslagen. Omdat de getuige het erg moeilijk vond om over het doden van de inzittenden te spreken, heeft de rechter-commissaris — nadat de getuige had bevestigd dat zij hierover bij de Nationale Recherche de waarheid had gesproken — dit niet meer in detail besproken.419.
25.
Bij de Nationale Recherche heeft [getuige 2] over het doden van de inzittenden verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 1] probeerde haar hoofd te beschermen met haar handen en schreeuwde om genade. Ze zag dat [slachtoffer 1] haar hoofd naar voren boog en een tweede klap met een knuppel op haar hoofd kreeg. Zij zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel en bleef liggen, waarna een Interahamwe [slachtoffer 1] met zijn knuppel nog een derde klap op haar hoofd gaf. De getuige hoorde [slachtoffer 1] na de eerste klappen nog gillen, maar na de derde klap was zij stil. Zij maakte nog wel bewegingen, net als iemand die aan het sterven was. De getuige zag verder dat [slachtoffer 1] erg uit haar hoofd bloedde.420. De overige inzittenden waren allemaal erg aan het gillen. Vervolgens zag de getuige dat andere Interahamwe de kinderen van [slachtoffer 1] met machetes doodmaakten.421. Verdachte deed dit zelf niet. De mensen die hij leidde, waren met hun machetes de mensen aan het ‘snijden’. Verdachte was wel degene die heeft gezegd dat de inzittenden vermoord moesten worden.422.
26.
De getuige is daarna door iemand meegenomen en weggebracht.423. Zij kan zich niet meer herinneren of verdachte dit heeft gedaan of iemand anders. Zij was op dat moment aan het huilen en ‘wist niet meer hoe ze was’.424. Ongeveer een uur later kwam zij weer langs het marktplein van Mugonero en zag dat de ambulance geparkeerd stond bij het huis van [achternaam verdachte].425.
27.
Op vragen van de rechter-commissaris of zij toen heeft gezien wat er met de inzittenden was gebeurd, heeft de getuige geantwoord dat zij de lichamen van de kinderen van [slachtoffer 1] zag liggen. De kinderen waren half dood en werden door militairen naar een auto gebracht. Vervolgens zag zij dat de auto wegreed in de richting van het water. Op verdere vragen van de rechter-commissaris of zij heeft kunnen zien wat er met de andere mensen is gebeurd, heeft zij geantwoord dat zij waren gedood.426.
28.
De getuige is naar het huis van [B10] gebracht, waarna ze door militairen naar [burgermeester Mugonero] is gebracht. De burgemeester heeft haar gepardonneerd en haar naar zijn kinderen gebracht. Later is zij naar zijn moeder gegaan.427.
[Getuige 15]
29.
Deze getuige heeft verklaard dat hij in het centrum van Mugonero bier aan het drinken was toen hij zag dat er een ambulance uit Kibingo was gekomen.428. Hij zag dat [getuige 1] in deze ambulance reed. Volgens de getuige wilde [getuige 1] de mensen helpen om te vluchten naar Cyangugu, maar was hij onderweg [verdachte] tegengekomen. [verdachte] heeft de ambulance gedwongen om te keren en naar Mugonero te gaan.429.
30.
Toen de getuige zag dat de ambulance in Mugonero aankwam, is hij er naartoe gelopen.430. De ambulance stond op ongeveer 50 meter afstand van de woning van [verdachte],431. bij de slagboom die in het centrum van Mugonero op de brug stond.432. Op het moment dat hij er aan kwam, waren de inzittenden van de ambulance nog niet vermoord.433. Hij zag [verdachte], die gewapend was, daar staan.434. Verder zag hij dat [getuige 1] ontsnapte.435. Hij hoorde [verdachte] aan de Interahamwe opdracht geven om de inzittenden uit de ambulance te halen en ze te vermoorden.436. Zo hoorde de getuige [verdachte] zeggen: ‘Haal deze kakkerlakken uit de auto en vermoordt ze’.437. Op het moment dat hij [verdachte] dit hoorde zeggen, stond hij op ongeveer 5 meter van [verdachte] vandaan.438.
31.
De getuige zag dat vervolgens alle inzittenden één voor één uit de ambulance werden gehaald.439. Hij kende, op ‘de dochter van [burgermeester Mugonero]’ na, geen van de inzittenden. Die inzittenden waren verdrietig; sommigen huilden en sommigen waren aan het bidden.440. De inzittenden gilden ook en riepen God om hulp.441. De ‘ongeveer tien jaar oude dochter van [burgermeester Mugonero]’ die ook in de ambulance zat, heeft het overleefd, omdat [verdachte] haar heeft weggehaald.442.
32.
De rest van de inzittenden zijn vervolgens door ongeveer 15 mannen443. vermoord met machetes en knuppels.444. Dit duurde ongeveer twintig minuten.445. [verdachte] heeft zelf niemand van de slachtoffers geslagen, maar hij was de baas.446. [verdachte] gaf als eerste de opdracht om deze mensen te vermoorden447. en als hij had gezegd dat hij niet wilde dat de mensen uit de ambulance werden gedood, waren ze nu niet dood geweest.448.
33.
Nadat de inzittenden waren vermoord, zag de getuige een aantal mannen bij de lijken staan met machetes en knuppels. Ook zag hij dat hun machetes onder het bloed zaten.449. Vervolgens is hij weggegaan. Later heeft hij de lijken nog zien liggen. Hij zag verwondingen aan hun hoofd, schouders en de rest van hun lichaam. Het waren de verwondingen van machetes en knuppels.450.
34.
De getuige heeft aangegeven dat hij de datum waarop dit is gebeurd niet meer weet. Hij denkt dat het rond mei 1994 was, maar hij weet dit niet zeker.451. Dat het tijdens daglicht was, kon hij zich nog wel herinneren.452.
[Getuige 7]
35.
Deze getuige heeft verklaard dat de broer van verdachte, [broer verdachte], in Mugonero een slagboom had geplaatst op ongeveer 30 meter van het huis van de getuige.453. Op de maandag na de woensdag waarop het vliegtuig met de president was neergehaald, heeft de getuige een ambulance aan zien komen rijden. De ambulance was van de kerk in Kibingo. De chauffeur van de ambulance was [getuige 1].454.
36.
De getuige zag dat de ambulance rond 9.00 uur aankwam bij de slagboom en dat [verdachte] op dat moment bij de slagboom stond en de ambulance tegenhield.455. Hij zag verder dat [broer verdachte] met zijn auto achter de ambulance reed en dat er in de auto van [broer verdachte] Interahamwe zaten. De getuige hoorde dat [broer verdachte] tegen [verdachte] zei: ‘Zorg dat deze mensen vermoord worden’. Daarna zag de getuige dat [broer verdachte] met zijn auto's en ‘zijn’ Interahamwe wegreden.456.
37.
De getuige hoorde [verdachte] vervolgens aan de chauffeur vragen: ‘Waar breng jij deze kakkerlakken naartoe?’. Hierna zei [verdachte] dat de inzittenden uit de ambulance gehaald moesten worden.457. De getuige zag dat de mensen uit de ambulance werden gehaald en naar de veemarkt werden gebracht.458. Vervolgens gaf [verdachte] aan de Interahamwe de opdracht om deze mensen te vermoorden.459. Hij zei namelijk tegen ‘zijn’ Interahamwe: ‘Jullie moeten deze kakkerlakken vermoorden binnen 30 minuten’. De getuige zag vervolgens de Interahamwe die mensen vermoorden.460. [Verdachte] heeft zelf niemand doodgemaakt, maar hij heeft er wel de opdracht toe gegeven en er bijgestaan toen de mensen werden vermoord.461.
38.
De Interahamwe hebben de inzittenden van de ambulance gedood door hen met knuppels te slaan. Omdat sommige mensen door de slagen met de knuppels niet gelijk overleden, zijn zij met machetes doodgemaakt. De getuige hoorde tijdens het slaan door de Interahamwe met de knuppels de slachtoffers vreselijk gillen.
39.
Van de inzittenden van de ambulance heeft de chauffeur het overleefd, omdat hij door andere mensen werd geholpen om te ontsnappen.462. Ook een meisje van zeven jaar oud, ‘de dochter van [burgermeester Mugonero]’, heeft het overleefd. Dit meisje is door [verdachte] nog voor de moordpartij begon naar zijn huis gebracht omdat [verdachte] niet wilde dat het meisje de moordpartij zou zien.463.
[Getuige 29]
40.
Deze getuige (de vrouw van [getuige 7]) heeft tegenover de Nationale Recherche verklaard dat zij vanuit haar huis heeft gezien dat er tijdens de genocide inzittenden van een ambulance werden vermoord.
41.
[Getuige 1] was de chauffeur van deze ambulance en hij probeerde de mensen te helpen vluchten. Dit mislukte, omdat de ambulance [broer verdachte] en andere militairen tegenkwam en moest omkeren naar Mugonero.464. In Mugonero bij de slagboom bij de rivier Kiboga (op de brug bij Mugonero in de richting van Kibingo), zijn de inzittenden vermoord.465. Volgens de getuige is dat gebeurd bij de dierenmarkt.466.
42.
Hoewel haar huis op een afstand van twintig minuten lopen ligt van de plaats waar de inzittenden zijn vermoord, geeft de getuige aan dat zij dit goed kon zien omdat haar huis hoger ligt. Zij kon echter niet precies zien hoe die mensen werden vermoord, omdat er zoveel mensen uit het dorp omheen stonden.467.
43.
De getuige heeft wel gezien dat de inzittenden werden vermoord door de mensen van [broer verdachte].468. Desgevraagd geeft de getuige aan dat zij [verdachte] op dat moment niet heeft gezien. Wel heeft zij gezien dat [verdachte] daarvóór samen met zijn broer [broer verdachte] en die militairen en andere mensen die mee moest gaan aanvallen achter de ambulance aanreed. Dat was op het moment dat de ambulance onderweg was naar Mugonero.469.
44.
De inzittenden van de ambulance heeft de getuige niet gezien. Enige tijd nadat zij vermoord waren, heeft zij wel hun lichamen gezien. Het waren veel lichamen en het was eng om naar te kijken. Het waren de lichamen van vrouwen en hun kinderen die op een barbaarse manier waren vermoord.470. Zo kon zij aan de wonden op de hoofden van de kinderen zien dat zij op hun hoofd waren geslagen met een knuppel. De getuige geeft verder aan dat zij denkt dat zij daar de kinderen van [echtgenoot slachtoffer 1] heeft zien liggen, maar dat zij dit niet zeker weet. Zij heeft in ieder geval wel gehoord dat zijn vrouw en kinderen in de ambulance zaten.471.
Overige getuigenverklaringen
45.
Het dossier bevat ten aanzien van dit feit voorts verklaringen van [getuige 17], [getuige 28], [getuige 16], [getuige 21], [getuige 26], [getuige 9], [getuige 20], [getuige 31], [getuige 32], [getuige 35] en [getuige 33].
46.
De rechtbank volstaat op dit moment met het noemen van deze overige getuigenverklaringen. In de volgende paragrafen zal de rechtbank eerst de eigen verklaring van verdachte, de standpunten van het Openbaar Ministerie en de raadsman bespreken. Vervolgens zal de rechtbank overgaan tot het onderzoeken van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 15], [getuige 7] en [getuige 29].
Eigen verklaring van verdachte
Nationale Recherche
47.
In zijn derde verhoor bij de Nationale Recherche heeft verdachte verklaard dat hij niet heeft gezien dat er een ambulance is tegengehouden bij de slagboom in Mugonero. Wel had hij van mensen op straat hierover gehoord: de ambulance kwam bij de barricade, mocht er niet door en is teruggegaan naar waar deze vandaan kwam. Dat de inzittenden van de ambulance zijn gedood had hij niet gehoord. Hij wist ook niet wat er met de mensen die in de ambulance zaten is gebeurd. Op de vraag of hij bij de barricade wel eens vaker ambulances heeft gezien, heeft hij geantwoord dat hij daar verder geen ambulances had gezien.472.
Ter terechtzitting van 17 oktober 2008
48.
Ter terechtzitting van 17 oktober 2008 heeft verdachte ontkend iets met de gebeurtenis met de ambulance te maken te hebben gehad. Kort samengevat heeft hij verklaard dat hij op de dag dat dit incident plaatsvond ‘mensen hierover heeft horen praten’.
49.
Verdachte heeft verder nog verklaard dat hij thuis was toen hij van mensen hoorde dat er een ambulance uit Kibingo bij de slagboom in Mugonero was tegengehouden. Na lange tijd stil te hebben gestaan bij deze slagboom, moest de ambulance terug rijden in de richting van Cyangugu. Over de inzittenden van die ambulance heeft hij niets gehoord. Evenmin is hem verteld dat er bij dit incident mensen zijn gedood.
50.
Desgevraagd heeft verdachte bevestigd dat dit het enige was dat hij zich herinnerde van het incident: het terugsturen van een ambulance, zonder dat daarbij een dode is gevallen. Aan hem is voorgehouden dat het bevreemding wekt dat hij dit heeft onthouden, omdat het zo onbetekenend is, in een tijd waarin massaslachtingen plaatsvonden in Rwanda. De verdachte heeft hierop geantwoord dat dit incident weer in zijn herinnering was teruggekomen nadat hij het dossier had gelezen. Hem is voorgehouden dat hij dit verklaard heeft op 8 augustus 2006 toen hij nog niets uit het dossier had kunnen lezen. Verdachte heeft hierop geantwoord dat het incident in zijn herinnering was teruggekomen omdat er melding van wordt gemaakt in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Standpunt Openbaar Ministerie
51.
Het Openbaar Ministerie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], in samenhang bezien met de (als steunbewijs aangemerkte) verklaringen van [getuige 28], [getuige 17], [getuige 7] en [getuige 29].473.
52.
Wel heeft het Openbaar Ministerie (partiële) vrijspraak gevorderd voor het onderdeel van de tenlastelegging waarin sprake is van het gooien van (een aantal van) de kinderen in het Kivumeer474., alsmede van het onder primair tenlastegelegde verwijt dat [getuige 1] en [getuige 2] ten gevolge van dit handelen zwaar lichamelijk letstel hebben ondervonden.475.
53.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie de rechtbank verzocht om de schrijffout in de naam van [getuige 2] in de tenlastelegging te verbeteren, in die zin dat de rechtbank [getuige 2] leest in plaats van [naam anders gespeld].476.
54.
Het Openbaar Ministerie heeft bij requisitoir uitgebreid aandacht besteed aan de verschillen in de getuigenverklaringen, ten aanzien van zowel de verschillen tussen de verklaringen die één en dezelfde getuige heeft afgelegd, als de verschillen tussen de verklaringen van getuigen onderling. Deze verschillen zijn volgens het Openbaar Ministerie niet aan te merken als wezenlijke inconsistenties waarvoor geen redelijke verklaring is aan te wijzen. In dit verband heeft het Openbaar Ministerie er op gewezen dat [getuige 1] en [getuige 2] ieder maar ‘een deel van de film’ hebben meegemaakt.477. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met de invloed van de traumatische gebeurtenis op [getuige 1] en [getuige 2].478.
55.
Met betrekking tot de verklaringen van [getuige 17] en [getuige 7] heeft het Openbaar Ministerie gewezen op verschillen tussen de verklaringen van getuigen onderling en ten aanzien van [getuige 17] ook op de verschillen in zijn verklaringen. Van deze verschillen is de oorsprong onduidelijk gebleven. Vanwege deze verschillen merkt het Openbaar Ministerie de verklaringen van deze twee getuigen (slechts) als steunbewijs aan. In dit verband heeft het Openbaar Ministerie verder gesteld dat het aan verdachte en zijn familie te wijten is dat [getuige 7] niet door de rechter-commissaris kon worden ondervraagd over de verschillen in zijn verklaring, nu deze getuige is verdwenen en de familie van verdachte hier betrokkenheid bij heeft.479.
Standpunt raadsman
56.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van alle met betrekking tot dit incident gehoorde getuigen heeft de raadsman uitdrukkelijk gewezen op de inconsistenties in de verschillende verklaringen van dezelfde getuigen alsmede op de verschillen tussen de verklaringen van de verschillende getuigen.
57.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verschillende getuigen, waaronder [getuige 32], verdachte en zijn broer op 11, 12, 13, 14 en 15 april 1994 elders hebben gezien. Mitsdien is het niet mogelijk dat zij op 13 april 1994 in Birogo en/of bij de slagboom in Mugonero aanwezig waren.480.
58.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat er geen onderzoek is gedaan naar de inzittenden van de ambulance. Derhalve staat niet vast dat de in de tenlastelegging genoemde mensen bij de slagboom in Mugonero zijn gedood. Veronderstellenderwijs uitgaande van hun overlijden, is evenmin vastgesteld waaraan zij zijn overleden. De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie forensische opgravingen had moeten laten verrichten.481. Daarnaast heeft de verdediging nog gewezen op het feit dat het moordwapen (het vuurwapen van verdachte) wordt geconstrueerd door het Openbaar Ministerie.482.
59.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het merendeel van de getuigen verdachte niet persoonlijk kende. Naar zijn mening hadden derhalve ook confrontaties van de getuigen met verdachte moeten plaatsvinden.483.
60.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat zowel de verklaring van [getuige 34] als de verklaring van [getuige 29] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat deze getuigen niet door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord.484.
61.
De verklaringen van [getuige 1] kunnen volgens de verdediging niet gebruikt worden als bewijsmiddel met betrekking tot het vermeende doden van de inzittenden. Hiertoe is aangevoerd dat de getuige het vermeende doden niet heeft gezien. Tenslotte heeft de verdediging ten aanzien van deze getuige gewezen op het feit dat hij bij zijn verhoor aantekeningen heeft gemaakt. De rechter-commissaris heeft dit toegestaan en de verdediging sluit niet uit dat de getuige zijn aantekeningen heeft doorgespeeld aan [getuige 28].485.
62.
Ook de verklaringen van [getuige 2] kunnen niet gebruikt worden als bewijsmiddel met betrekking tot het vermeende doden, nu ook deze getuige dit niet heeft gezien. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat ‘de kenning’ van verdachte door de getuige gebrekkig is. Derhalve mag er niet vanuit gegaan worden dat deze getuige verdachte heeft kunnen identificeren en herkennen.486. In dit verband heeft de raadsman uitdrukkelijk gewezen op het feit dat zijn verzoek om Kibingo te schouwen om aldus te controleren of deze getuige verdachte daar daadwerkelijk heeft kunnen zien en zo ja op welke afstand en onder welke omstandigheden is afgewezen.487. Volgens de raadsman kan er niet vanuit gegaan worden dat deze getuige verdachte kon herkennen, zodat haar verklaringen de vermeende betrokkenheid van verdachte niet kan ondersteunen. De raadsman heeft verder gewezen op de jonge leeftijd van de getuige ten tijde van het incident. Gelet hierop dient haar verklaring met grote voorzichtigheid te worden beschouwd.488. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op het feit dat deze getuige niet de naam van verdachte heeft genoemd toen zij in november 1994 haar tante vertelde wat er was gebeurd.489.
63.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuigen [getuige 15] en [getuige 7] heeft de raadsman aangevoerd dat deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten nu de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad deze getuigen te (doen) ondervragen.490.
64.
Daarnaast heeft de raadsman bij de getuige [getuige 7] nog uitdrukkelijk gewezen op mogelijke motieven van deze getuige om, in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. Voorts heeft de raadsman bij de verklaringen van deze getuige opgemerkt dat hij de inzittenden van de ambulance niet kende. Mitsdien kan in zijn verklaringen niet de bevestiging gevonden worden welke personen zouden zijn overleden.491.
65.
Bij getuige [getuige 28] heeft de raadsman zijn bevreemding uitgesproken over het feit dat deze getuige volgens zijn verklaringen niet met zijn vriend [getuige 1] over dit incident zou hebben gesproken. Daarnaast sluit de raadsman niet uit dat deze getuige de aantekeningen die [getuige 1] tijdens zijn verhoor heeft gemaakt heeft gekregen om zo zijn verklaring aan te passen aan die van [getuige 1].492.
66.
Over de verklaringen van [getuige 28] en [getuige 29] heeft de verdediging nog opgemerkt dat deze ontlastend zijn. [Getuige 28] heeft niet gezien dat verdachte opdracht heeft gegeven aan de Interahamwe en [getuige 29] heeft verdachte niets zien doen.493.
67.
Over [getuige 17] heeft de verdediging gezegd dat deze getuige een grote fantast is. Hij heeft een groot verbeeldingsvermogen en probeert verdachte op zeer doorzichtige wijze te belasten. De verklaringen van deze getuige zijn dan ook ongeloofwaardig en volstrekt onbetrouwbaar, zodat deze niet kunnen worden gebruikt als bewijsmiddel.494.
68.
Ten aanzien van de getuigen [getuige 16], [getuige 9] en [getuige 26] heeft de verdediging aangevoerd dat deze getuigen zelf niets hebben gezien. Deze getuigen hebben dan ook alleen verklaard over het incident te hebben gehoord, hetgeen niet relevant is.495.
69.
De raadsman heeft bij getuige [getuige 9] opgemerkt dat deze getuige drie dagen na het verhoor van [getuige 1] door de rechter-commissaris hier al van op de hoogte was. Hieruit blijkt volgens de raadsman duidelijk dat de getuigen onderling contact hebben gehad.496.
70.
Met betrekking tot de verklaring van getuige [getuige 20] heeft de raadsman gewezen op het feit dat hij de ambulance in Birogo heeft zien rijden, maar deze verder niet heeft gevolgd. Hoewel deze getuige een buurman is van verdachte, weet hij niets van dit incident.497.
71.
De raadsman heeft verder gewezen op de verklaringen van [getuige 35] en [getuige 31]. Deze getuigen zijn betrokken geweest bij het omleiden van de ambulance, maar zij verklaren ieder voor zich dat zij verdachte daarbij niet hebben gezien. Daarnaast heeft [getuige 31] nog verklaard dat hij met de ambulance meegelopen is vanaf Birogo naar Mugonero. Eenmaal in Mugonero is de getuige weggegaan en hoorde hij schoten. Kort daarna heeft hij verdachte gezien en dat was niet bij de slagboom, maar bij de winkel van de familie.498.
Het oordeel van de rechtbank
Getuigen die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen
72.
Zoals hiervoor is vermeld in de paragrafen 60 en 63 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 7] en [getuige 15] van het bewijs uitgesloten dienen te worden, terwijl de verklaring van [getuige 29] niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Voor zover de raadsman hiermee een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 6 EVRM overweegt de rechtbank het volgende.
73.
Artikel 6, derde lid sub d, EVRM houdt onder meer in:
- (3)
Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
- (d)
de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge.
74.
De ratio van deze bepaling is de waarborg van een eerlijk proces. Dit brengt onder meer mee dat een verdachte de mogelijkheid dient te hebben om de (on)betrouwbaarheid van de getuige dan wel de (on)juistheid van zijn of haar verklaring(en) aan te tonen.
75.
Volgens vaste jurisprudentie van zowel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) als de Hoge Raad mag hierbij van de verdediging het nodige initiatief worden verwacht. Dit laat echter onverlet dat de effectuering van het ondervragingsrecht niet geheel afhankelijk mag worden gemaakt van een verzoek van de verdediging. Indien de betwiste verklaringen voor de bewijsvoering van cruciale betekenis zijn en het Openbaar Ministerie heeft nagelaten de getuigen ter zitting op te roepen zal de rechter in beginsel ambtshalve de oproeping van de getuige dienen te bevelen.
76.
Daarnaast is het vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad dat, indien de verdachte of zijn raadsman niet in de gelegenheid is geweest om een getuige te ondervragen, artikel 6 EVRM niet te allen tijde aan het gebruik tot het bewijs van de door deze getuige afgelegde verklaring in de weg staat. Het EHRM betrekt de procedure in het geheel in zijn oordeel bij de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van een eerlijk proces. Factoren die daarbij van belang zijn, zijn onder meer: de aanwezigheid van ander — de getuigenverklaring ondersteunend — bewijsmateriaal, de mogelijkheid voor de verdachte om op andere wijze de betrouwbaarheid van de getuige en/of de juistheid van diens verklaring aan te toetsen en de inzet van de justitiële autoriteiten bij de pogingen om de getuige te (doen) ondervragen door de verdediging.
77.
Nu artikel 6 EVRM niet in elk geval aan het gebruik tot het bewijs van verklaringen van niet door de verdediging gehoorde getuigen in de weg staat, ziet de rechtbank op voorhand geen reden om deze verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
Zoals in de vorige paragraaf is vermeld, is voor de vraag of er — als niet door de verdediging gehoorde getuigen toch tot het bewijs worden gebezigd — sprake is geweest van een eerlijk proces onder meer van belang of de verklaringen in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de betrouwbaarheid van overige getuigenverklaringen, zal de rechtbank dit punt hierna in de paragrafen 240 tot en met 246 uitdrukkelijk bespreken en volstaat zij op dit moment met de constatering dat er op voorhand geen redenen zijn om de verklaringen van deze getuigen van het bewijs uit te sluiten.
Verweren aangaande het niet plaatsvinden van confrontaties en forensisch onderzoek
78.
Met betrekking tot de verweren van de raadsman aangaande het niet plaatsvinden van enerzijds confrontaties van getuigen met verdachte en anderzijds forensische opgravingen verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) paragraaf 80–82 hierover is opgemerkt.
79.
Daarnaast hecht de rechtbank er aan te benadrukken dat hoewel meerdere getuigen een locatie hebben aangeduid waarop de inzittenden van de ambulance zouden zijn begraven, een forensische opgraving niet mogelijk was, aangezien diezelfde getuigen hebben verklaard dat na de genocide alle slachtoffers herbegraven zijn in massagraven.499.
Toetsingskader bewijswaardering
80.
Zoals hiervoor in paragraaf 46 is vermeld, ziet de rechtbank aanleiding om thans de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 15], [getuige 7] en [getuige 29] uitdrukkelijk te onderzoeken op hun betrouwbaarheid. De rechtbank zal hierbij het in hoofdstuk 6 (Waardering van getuigenbewijs) paragraaf 46 vermelde toetsingskader toepassen, doch slechts indien de verklaringen daartoe aanleiding geven.
[Getuige 1]
Ad I: De persoon van de getuige
81.
Deze getuige is op 31 juli 2006 door de Nationale Recherche gehoord. Vervolgens is hij op 13 november 2006 en 15 januari 2007 door de rechter-commissaris gehoord. In zijn verhoor bij de Nationale Recherche heeft hij verklaard dat hij geen Tutsi is500.; in zijn tweede verhoor bij de rechter-commissaris heeft hij desgevraagd verklaard Hutu te zijn.501. De getuige heeft verder verklaard dat hij tijdens de genocide in 1994 in Mugozi in Kibingo woonde en werkte als chauffeur in het medisch centrum aldaar.502.
82.
Verder heeft hij verklaard dat hij verdachte en zijn broer [broer verdachte] al kende voor de genocide; hij kende zowel hun huis als hun familie. Over verdachte en zijn broer heeft hij verklaard dat hij wist dat zij in Mugonero woonden bij de markt, waar hij boodschappen deed. De vader van verdachte had daar ook een winkel. Zij handelden in verschillende producten zoals spijkers en levensmiddelen.503. Bij de rechter-commissaris heeft hij bevestigd dat hij verdachte al lang kende. Verder heeft hij daar verklaard dat iedereen boodschappen deed in de winkel van de familie van verdachte en dat hij er ook wel eens kwam.504. Tevens heeft hij verklaard dat verdachte werkte in de winkel van zijn vader.505.
Over de familie van verdachte en zijn broer [broer verdachte] heeft hij verder nog verklaard dat hij weet dat hun vader [achternaam verdachte] heet en dat deze overleden is. Verder heeft hij verklaard dat hun moeder [F1] heet en dat verdachte ook een aantal zussen heeft.506.
83.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 oktober 2008 verklaard dat hij deze getuige niet kent.
84.
Op grond van de hierboven weergegeven verklaringen kan worden vastgesteld dat deze getuige chauffeur was van de ambulance. Niet is gebleken van enige betrokkenheid van deze getuige bij de tenlastegelegde feiten anders dan als chauffeur van de ambulance en dus als slachtoffer.
85.
Verder blijkt uit de verklaringen van deze getuige dat hij een zeer duidelijk onderscheid kan maken tussen wat hij heeft gezien507. en wat hij van anderen heeft gehoord.508.
86.
Zoals hiervoor opgemerkt heeft deze getuige in zijn eerste verhoor bij de Nationale Recherche verklaard dat één van de inzittenden van de ambulance, een jong meisje, het incident heeft overleefd. Hij vertelde dat de tante van het meisje een non was die [getuige 16] wordt genoemd. Uit het dossier blijkt echter niet dat hij met deze getuige contact heeft gehad, laat staan over deze concrete gebeurtenis.
87.
De getuige heeft verder bij de Nationale Recherche verklaard dat hij bij de gacaca in Mugozi verklaringen tegen [broer verdachte] en zijn hele groep heeft gehoord. Deze verklaringen hielden onder meer in dat de inzittenden van zijn ambulance zijn vermoord en dat de mensen die daarover verklaard hebben dat zelf hebben gezien.509. Hij heeft dit gehoord van [getuige 7] uit Mugonero en van [B7], die als bewaker in Mugonero werkte. Desgevraagd geeft deze getuige aan dat hij geen contact met deze getuigen heeft.510.
88.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) paragraaf 35 al is weergegeven blijkt uit het dossier dat deze getuige is benaderd door [getuige 21] die hem, namens [broer verdachte], heeft verzocht het land te verlaten. De getuige heeft dit geweigerd waarna [broer verdachte] contact heeft opgenomen met [getuige 28], een vriend van de getuige.511. Ook [getuige 28] moest de getuige vragen om zijn verklaring te veranderen en [broer verdachte] als schuldige aan te wijzen in plaats van verdachte. [Getuige 28] heeft dit verzoek aan [getuige 1] doorgegeven. Vervolgens hebben zij hierover gesproken en besloten in overleg te treden met de Rwandese autoriteiten.512.
89.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de getuige met getuige [getuige 28] inhoudelijk over deze zaak heeft gesproken geen enkele aanleiding om zijn verklaring minder betrouwbaar te achten. Immers, de getuige heeft slechts, nadat hij door tussenkomst van de familie van verdachte was benaderd met het verzoek om zijn verklaring te veranderen over zijn verklaring en/of deze gebeurtenis, met [getuige 28] gesproken.
90.
De omstandigheid dat deze getuige tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris aantekeningen heeft gemaakt (waarvan de raadsman vermoedt dat deze zijn doorgespeeld aan getuige [getuige 28]) maakt evenmin dat zijn verklaring minder betrouwbaar moet worden geacht. Zelfs indien er al sprake van zou zijn dat aantekeningen zijn doorgespeeld, dan kan dit slechts de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 28] raken.
De rechtbank merkt hierbij overigens nog op dat, anders dan door de raadsman aangevoerd513., uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris blijkt dat de getuige [getuige 1] verzocht heeft om aantekeningen te mogen maken. De rechter-commissaris heeft dit toegestaan, nadat de officier van justitie en de raadsman hadden aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.514.
91.
De rechtbank is niet gebleken dat de getuige enig belang dan wel motief heeft om, in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. De getuige heeft tegenover de rechter-commissaris gewag gemaakt van de op hem uitgeoefende druk zijn verklaring aan te passen en de angst die dit bij hem heeft teweeggebracht. Hij heeft die druk weerstaan en is bij zijn verklaring gebleven. De rechtbank betrekt dit mede in haar oordeel dat er geen enkele aanleiding is de geloofwaardigheid van deze getuige in twijfel te trekken.
Ad II: De totstandkoming van de verklaring
92.
Uit de processen-verbaal van verhoor blijkt dat er op sommige momenten misverstanden waren.515. Deze misverstanden zijn echter tijdens het verhoor besproken en door de getuige uitgelegd, die tevens aangaf dat hij het zou aangegeven als hij vragen niet goed begreep. Uit de processen-verbaal van het verdere alsmede van het latere verhoor door de rechter-commissaris blijkt dat de getuige dit inderdaad heeft gedaan.516. Bovendien blijkt uit deze processen-verbaal dat deze getuige bij het voorlezen van zijn verklaring regelmatig aanvullingen op en verduidelijking van zijn verklaring heeft gegeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de misverstanden die tijdens het verhoor zijn gerezen tussen de verhoorder en de getuige niet van substantiële aard zijn. Er zijn verder geen aanwijzingen dat zich voor wat betreft de totstandkoming van de getuigenis ten tijde van de verhoren, omstandigheden hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit punt nader te bespreken.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
93.
Met betrekking tot de inhoud van de verklaringen van deze getuige ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het toetsingskader onder III en VII genoemde punten (respectievelijk toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens en de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring) uitdrukkelijk te bespreken.
Ad IV: De consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen
94.
De rechtbank vindt de verklaringen van deze getuige in hoge mate consistent. Het meest in het oogspringende verschil in de verklaringen die deze getuige heeft afgelegd betreft (kort gezegd) het al dan niet instappen van een militair, nadat de ambulance in Birogo was tegengehouden.
95.
Naar het oordeel van de rechtbank kan en mag dit verschil op geen enkele wijze beschouwd worden als een wezenlijke inconsistentie die ziet op essentiële aspecten van de verklaringen. Dit verschil, alsmede andere kleine verschillen in de verklaringen van deze getuigen, behoeven dan ook geen bespreking. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat deze verschillen niet — ook niet in onderling verband bezien — een omstandigheid op kunnen leveren ten gevolge waarvan de verklaringen van deze getuige als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt.
96.
Daarnaast geldt dat het inherent is aan het afleggen van meerdere verklaringen dat er verschillen in die verklaringen zitten en dat in sommige verklaringen bepaalde elementen niet of nauwelijks aan de orde komen. Verschillen kunnen goed voortvloeien uit het verstrijken van de tijd, de chaotische aard van de gebeurtenis waarbij de getuige ernstig voor zijn leven en het leven van de mensen die hij trachtte te helpen heeft moeten vrezen, de emoties die teweeg worden gebracht door de herinnering aan deze voor de getuige dramatische gebeurtenis, dan wel een vergissing van de getuige of een andere procesdeelnemer. Bovendien mag een vergelijking van verschillen er niet toe leiden dat het zicht op de gehele verklaring wordt ontnomen. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de verschillen in de verklaringen van deze getuige geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan.
Ad V: De kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 1]
97.
Gelet op hetgeen hiervoor staat opgenomen over hoe de getuige verdachte kende, het feit dat het incident overdag plaatsvond en verdachte zich niet op grote afstand van de getuige bevond, ziet de rechtbank geen aanleiding om de toetsing van de kwaliteit van de herkenning van verdachte door deze getuige nader te bespreken.
Ad VI: De overeenstemming van de verklaring van deze getuige met hetgeen andere getuigen hebben verklaard
98.
De rechtbank zal, gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de overige getuigenverklaringen, dit punt hierna in de paragrafen 202 tot en met 239 bespreken.
[Getuige 2]
Ad I: De persoon van de getuige
99.
Deze getuige is op 10 november 2006 door de Nationale Recherche gehoord. Vervolgens is zij op 24 januari 2007 door de rechter-commissaris gehoord. Bij de Nationale Recherche heeft de getuige verklaard dat zij Tutsi is.517. Ten tijde van de genocide was zij twaalf jaar oud. Zij woonde toen met haar ouders, zussen en broer in de cellule Gabiro, secteur Kirimbi, gemeente Rwamatamu, prefectuur Kibuye.518. Tijdens de genocide is zij gevlucht naar het ziekenhuis van Kibingo.
100.
Voordat zij vluchtte naar het ziekenhuis van Kibingo, had de getuige nog nooit van verdachte gehoord; zij wist niet van zijn bestaan.519. Zij heeft verdachte tijdens de genocide leren kennen, omdat hij aanvallen uitvoerde op het ziekenhuis van Kibingo en andere mensen zeiden dat het een aanval van [verdachte] was. Bij de eerste aanval van [verdachte] hoorde zij dit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ze weet niet of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] verdachte persoonlijk hebben gekend.520.
101.
Bij de eerste aanval op het moment dat haar verteld werd dat het een aanval was van [verdachte], keek de getuige door een raam naar buiten en zag een man voor een groep aanvallers staan. Haar werd op dat moment verteld dat de man die voorop stond [verdachte] was. Op dat moment kon zij die man goed zien.521. Tijdens de eerste aanval van [verdachte] hoorde zij ook dat mensen uit zijn groep hem bij zijn naam aanspraken. Zij kon dit goed horen.522. Tijdens de oorlog heeft de getuige verder gehoord dat de voornaam van [verdachte] [verdachte] was. Zij hoorde dit ook van mensen met wie zij in het ziekenhuis was.523. Ook [broer verdachte] kende zij voor de genocide nog niet. De winkel van de zijn vader kende zij toen al wel. Op de vraag van de rechter-commissaris of [broer verdachte] en [verdachte] familie zijn heeft de getuige ontkennend geantwoord. Daarnaast heeft zij ook de vraag van de rechter-commissaris of [verdachte] iets te maken had met de winkel van [achternaam verdachte] ontkennend beantwoord.524.
102.
De getuige heeft verdachte drie keer gezien, telkens tijdens aanvallen. Omdat hij zijn aanvallen overdag uitvoerde, heeft zij hem ook steeds overdag gezien.525. Zij kon hem alleen niet meer beschrijven, omdat zij zich dat niet meer herinnerde. Zij heeft hem gezien, maar zij heeft er niet op gelet hoe hij eruit zag, of hij groot was; het was oorlog en tijdens de oorlog voelde zij zich niet goed.526. De getuige kan echter de persoon die haar wilde doden niet vergeten: dat was [verdachte].527.
103.
Aangezien deze getuige heeft verklaard verdachte voorafgaande aan de genocide niet te hebben gekend en van andere mensen te hebben gehoord wie hij was, is verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling niet gevraagd of hij deze getuige kende.
104.
Op grond van de hierboven weergegeven verklaringen kan worden vastgesteld dat deze getuige een inzittende was van de ambulance. Niet is gebleken van enige betrokkenheid van deze getuige bij de tenlastegelegde feiten anders dan als inzittende van de ambulance en dus als slachtoffer. Verder blijkt uit de verklaringen van deze getuige dat zij een zeer duidelijk onderscheid kan maken tussen wat zij heeft gezien528. en wat zij van anderen heeft gehoord.529.
105.
Voorts is niet gebleken dat de getuige één of meer van de andere getuigen die verdachte belasten kent en/of met hem of haar contact heeft gehad over deze zaak. Evenmin is gebleken dat de getuige enig belang dan wel motief heeft om in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring af te leggen.
106.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er in de persoon van de getuige geen aanleiding te vinden is om aan haar geloofwaardigheid te twijfelen.
Ad II: De totstandkoming van de getuigenis
107.
Er zijn geen aanwijzingen dat zich voor wat betreft de totstandkoming van de getuigenis ten tijde van de verhoren, omstandigheden hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit punt nader te bespreken.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
108.
Met betrekking tot de inhoud van de verklaringen van deze getuige ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het toetsingskader onder III en VII genoemde punten (respectievelijk toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens en de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring) uitdrukkelijk te bespreken.
Ad IV: De consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen
109.
De rechtbank acht de verklaringen van deze getuige in hoge mate consistent. De meest in het oog springende discrepantie in haar verklaringen betreft (kort gezegd) het punt of zij al dan niet verdachte bij de barricade in Birogo heeft gezien.
110.
In haar verhoor bij de Nationale Recherche heeft de getuige verklaard dat zij verdachte en [broer verdachte] niet bij de slagboom heeft gezien.530. Over het tegenhouden van de ambulance in Birogo verklaarde zij dat de mensen bij de slagboom blij waren dat zij de ambulance zagen. Zij klapten in hun handen en zwaaiden met hun wapens in de lucht. Verder riepen die mensen dat zij blij waren dat ze deze vrouwen hadden gevonden omdat ze deze mooie vrouwen in de open lucht zouden gaan vermoorden. Zij hoorde de Interahamwe verder zeggen dat zij van [verdachte] en [broer verdachte] eerder de opdracht hadden gekregen om deze twee moeders en hun kinderen te gaan zoeken om hen te vermoorden. Ook hoorde ze dat de Interhamwe zeiden dat ze van [verdachte] en [broer verdachte] de opdracht hadden gekregen om de vrouwen naar Mugonero te brengen als ze de vrouwen gevonden hadden.531.
111.
In haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft de getuige echter verklaard dat toen bij de barricade in Birogo duidelijk werd gemaakt dat de ambulance moest stoppen, zij de leiders [broer verdachte] en [verdachte] zag.532. Later in dit verhoor kwam de getuige hier echter op terug en heeft zij verklaard dat zij [broer verdachte] pas in Mugonero had gezien en dus niet bij de barricade in Birogo.533. Verdachte had ze wel bij de barricade gezien en toen de ambulance moest keren, is hij in een pick-up gestapt die voor de ambulance uitreed op weg naar Mugonero.534.
112.
Deze discrepantie is op zich opmerkelijk. De getuige is echter bij haar verhoor door de rechter-commissaris niet uitdrukkelijk gewezen op het feit dat zij in tegenstelling tot hetgeen zij daar verklaarde bij de Nationale Recherche had gezegd dat zij verdachte in Birogo niet heeft gezien. De getuige heeft dan ook niet de mogelijkheid heeft gehad om deze discrepantie te verklaren.
113.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze discrepantie goed voortvloeien uit het verstrijken van de tijd, de chaotische aard van de aanval waarbij de getuige ernstig voor haar leven en het leven van de andere inzittenden heeft moeten vrezen, de emoties die door de herinnering aan deze voor de getuige dramatische gebeurtenis worden teweeggebracht dan wel een vergissing van de getuige of een andere procesdeelnemer. Daarnaast acht de rechtbank het — net als het Openbaar Ministerie — aannemelijk dat de getuige zich eerst bij het verhoor door de rechter-commissaris herinnerde dat zij verdachte in Birogo al had gezien.
114.
Zoals hiervoor al opgemerkt heeft de getuige voor het overige zeer consistent verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze discrepantie er niet toe kan leiden dat de verklaringen van deze getuige voor het bewijs dienen worden uitgesloten. Evenmin leidt deze discrepantie de rechtbank tot het oordeel dat haar verklaringen niet betrouwbaar te achten zijn.
Ad V: De kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 2]
Schouw van het gezondheidscentrum in Kibingo
115.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 (Het onderzoek) paragraaf 18 is weergegeven, heeft de rechtbank op de regiezitting van 12 februari 2007 vanwege onverwachte afwezigheid van de raadsman het onderzoek ter terechtzitting geschorst. De rechtbank is hiertoe overgegaan aangezien de officier van justitie zich met klem verzette tegen een zogenoemde open terugverwijzing naar de rechter-commissaris en de rechtbank geen kennis droeg van concrete onderzoekswensen van de verdediging.
116.
Op 20 februari 2007 heeft de rechtbank de raadsman schriftelijk bericht dat zij het onderzoek ter terechtzitting heeft geschorst tot 5 maart 2007 wegens de onverwachte afwezigheid van de raadsman en de omstandigheid dat de rechtbank geen kennis droeg van de onderzoekswensen van de verdediging. De rechtbank heeft de raadsman daarbij uitdrukkelijk gewezen op het feit dat regiezittingen de momenten zijn waarop de voortgang van het onderzoek wordt besproken en de zittingsrechters bepalen welke onderzoekshandelingen de rechter-commissaris dient te verrichten.
117.
De raadsman heeft vervolgens op 1 maart 2007 de rechter-commissaris (en niet de rechtbank) verzocht om de door haar ambtshalve geïnitieerde schouw uit te breiden met het Centre de Santé van Kibingo. De raadsman heeft dit verzoek onderbouwd door te stellen dat duidelijkheid verkregen diende te worden omtrent de plaatsen waar getuigen (van het ambulance incident) zich zouden hebben bevonden en waar zij hun waarnemingen hebben gedaan.
118.
Op 1 maart 2007 heeft de raadsman, na verzending van zijn verzoek aan de rechter-commissaris, de rechtbank schriftelijk te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de aankomende regiezitting van 5 maart 2007. In dit faxbericht heeft de raadsman aangegeven dat hij naast het al door de rechter-commissaris toegewezen verzoek tot het horen van getuigen à décharge, op dat moment geen verdere onderzoekswensen had. Wel verzocht hij de rechtbank om de zaak via een zogenoemde open opdracht naar de rechter-commissaris terug te verwijzen. Van zijn verzoek tot het uitbreiden van de voorgenomen schouw heeft hij in zijn faxbericht geen melding gemaakt.
119.
Op 2 maart 2007 heeft de rechter-commissaris de raadsman bericht dat zij het verzoek tot uitbreiding van de voorgenomen schouw niet zou inwilligen. Naar haar oordeel was het schouwen van het Centre de Santé van Kibingo niet relevant, nu volgens de getuigen het incident daar niet heeft plaatsgevonden.
120.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling van de kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 2] een schouw van het Centre de Santé van Kibingo relevante informatie had kunnen opleveren. Immers, in dat geval had getoetst kunnen worden of de getuige verdachte, vanuit de ruimte waar zij zich volgens haar verklaring bevond, kon waarnemen en zo ja op welke afstand en onder welke omstandigheden.
121.
Het enkele feit dat deze schouw niet heeft plaatsgevonden, maakt echter niet dat een toetsing van de kwaliteit van de herkenning onmogelijk is.
122.
Met betrekking tot dit verzoek wil de rechtbank nog benadrukken dat de raadsman zijn aan de rechter-commissaris gerichte en door haar afgewezen verzoek nooit ter toetsing aan de rechtbank heeft voorgelegd. Dit had, mede gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken en het feit dat de rechtbank de raadsman uitdrukkelijk er op heeft gewezen dat zittingsrechters bepalen welke onderzoekshandelingen de rechter-commissaris diende te verrichten, wel voor de hand gelegen. Bovendien had de raadsman zijn verzoek aan de rechter-commissaris zeer beperkt gemotiveerd en onderbouwd. Gelet daarop is het begrijpelijk dat de rechter-commissaris de relevantie van dit verzoek niet heeft ingezien.
De herkenning van verdachte door [getuige 2]
123.
Zoals hiervoor in de paragrafen 100 tot en met 102 is weergegeven, kende de getuige verdachte niet. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], andere mensen met wie zij zich verstopt had, hebben één keer kort voor een aanval een man aangewezen en gezegd dat dat [verdachte] was.
124.
Een deugdelijke herkenning van verdachte door deze getuige is alleen mogelijk geweest, indien:
- —
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte kenden en in staat waren te herkennen in de hectiek en spanning kort voor een aanval;
- —
de getuige vanuit de plaats waar zij zich op dat moment bevond een goed en onbelemmerd zicht had op de man die buiten stond.
125.
Niet kan worden nagegaan of aan deze voorwaarden is voldaan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] leven niet meer. Er heeft, zoals hiervoor is vermeld, geen schouw plaatsgevonden van het Centre de Santé van Kibingo.
126.
Gelet op de omstandigheid dat de enige keer dat de getuige verdachte heeft gezien zeer kort was en net voor een op handen zijnde aanval, is de rechtbank — anders dan het Openbaar Ministerie — van oordeel dat niet gesteld kan worden dat zij verdachte onder goede omstandigheden heeft gezien. Immers op dat moment was de getuige aan het schuilen en moet zij bang geweest zijn voor die op handen zijnde aanval en voor haar leven hebben gevreesd.
127.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet gesproken worden van een sterke basis voor het herkennen en identificeren van verdachte. Zoals hiervoor in hoofdstuk 6 (Waardering van getuigenbewijs) paragraaf 42 al is opgemerkt is visuele identificatie bij uitstek gevoelig voor vergissingen en dient dit daarom met grote voorzichtigheid te worden behandeld. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat zeer grote terughoudendheid geboden is ten aanzien van de herkenning van verdachte door [getuige 2].
Ad VI: overeenstemming van de verklaring van deze getuige met hetgeen andere getuigen stellen
128.
De rechtbank zal, gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de overige getuigenverklaringen, dit punt hierna in de paragrafen 202 tot en met 239 bespreken.
[Getuige 15]
Ad I: De persoon van de getuige
129.
Deze getuige is op 7 augustus 2006 door de Nationale Recherche gehoord. Aan het einde van dat verhoor heeft hij aangegeven dat hij bereid was zijn verklaring voor een Nederlandse rechter te bevestigen. Deze getuige is echter, zoals hiervoor al is weergegeven, kort voor het geplande verhoor door de rechter-commissaris verdwenen.
130.
In zijn verhoor door de Nationale Recherche heeft hij verklaard dat hij Hutu is.535. Verder heeft hij verklaard dat hij tijdens de genocide in Gituruka (Mugozi) woonde.536. Dit was ongeveer één kilometer van het huis van verdachte af en de getuige ging ongeveer één à twee keer per dag naar het centrum van Mugonero.537.
131.
Verder heeft deze getuige verklaard dat hij voor zijn beroep auto's uitlaadde en dat hij verdachte kent omdat hij de auto's van de familie [achternaam verdachte] uitlaadde.538.
132.
Gevraagd naar familieleden van verdachte heeft hij gezegd dat hij de volgende personen kende: een zus met de naam [F2], een zus met de naam [F9], een zus met de naam [F11], een zus met de naam [F12], een zus met de naam [F13], zijn broer [broer verdachte]. Ook kende hij [vader verdachte], de vader van verdachte. Tenslotte verklaarde hij dat de moeder van verdachte [F1] heet.539.
133.
Over verdachte heeft hij verklaard dat hij wist dat hij in het centrum Mugonero woonde bij zijn vader [vader verdachte]. De getuige heeft verder verklaard dat verdachte de basisschool heeft gedaan in Muramba in Mugonero. Later is verdachte volgens de getuige naar Italië gegaan om te studeren. In juni 1993 is hij teruggekomen en heeft hij zijn familie geholpen met hun handel onder meer in bonen, sorghum en golfplaten. Dit verkochten zij vanuit hun winkel in het centrum van Mugonero; de winkel en de woning zitten in één gebouw dat ligt aan de kant van de grote markt.540.
134.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 oktober 2008 verklaard dat hij deze getuige niet kent. Voorts heeft hij verklaard dat het hem niets zegt dat deze getuige auto's voor zijn familie zou uitladen.
135.
Deze getuige heeft verklaard dat hij [getuige 1] kent en bij de gacaca een verklaring heeft afgelegd over dit incident en [getuige 1] als chauffeur van deze ambulance heeft genoemd.541. Verder blijkt uit zijn verklaring dat hij ook [getuige 7] kent.542. Uit het dossier blijkt echter niet dat deze getuige inhoudelijk contact heeft gehad met de andere getuigen over de onderhavige zaak.
136.
Uit de verklaring van deze getuige blijkt verder dat hij een duidelijk onderscheid kan maken tussen wat hij heeft gezien en wat hij van anderen heeft gehoord.543.
137.
De getuige zelf ontkent ten stelligste ooit meegedaan te hebben aan de genocide en/of de aanvallen. Volgens zijn verklaring zijn er echter wel mensen (waaronder ook een keer verdachte) naar hem toegekomen om te zeggen dat hij mee moest doen, waarbij hij ook is bedreigd. Ook is hij volgens eigen zeggen wel eens opgehaald om mee te doen met de aanvallen, maar heeft hij zich altijd kunnen verstoppen.544.
138.
Uit de verklaring van getuige [getuige 7] zou echter het tegendeel afgeleid kunnen worden. Zo heeft [getuige 7] verklaard dat [getuige 15] een bewaker was van de slagboom die door verdachte en zijn broer [broer verdachte] was opgericht. Verder heeft deze getuige verklaard dat hij ten tijde van het ambulance-incident [getuige 15] bij de slagboom heeft zien staan.545. [Getuige 7] heeft verder nog verklaard dat [getuige 15], net als hijzelf overigens, tijdens de genocide een machete heeft gekregen die door [broer verdachte] dan wel verdachte was uitgedeeld.546. Ook de vrouw van [getuige 7], [getuige 29], heeft verklaard dat [getuige 15] werd gedwongen om te gaan aanvallen.547.
139.
Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat deze getuige enige betrokkenheid heeft gehad bij de genocide in zijn algemeen. Naar het oordeel van de rechtbank valt dan ook niet uit te sluiten dat de getuige zijn eigen rol heeft geprobeerd te minimaliseren door bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid te verschuiven naar verdachte.
140.
Al het voorgaande overwegende, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van deze getuige niet zonder meer als ongeloofwaardig dient te worden aangemerkt, al dient deze verklaring wel met voorzichtigheid te worden bezien.
Ad II: De totstandkoming van de verklaring
141.
Er zijn geen aanwijzingen dat zich voor wat betreft de totstandkoming van de getuigenis ten tijde van de verhoren, omstandigheden hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit punt nader te bespreken.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
142.
Met betrekking tot de inhoud van de verklaringen van deze getuige ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het toetsingskader onder III en VII genoemde punten (respectievelijk toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens; en de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring) uitdrukkelijk te bespreken.
Ad IV: De consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen
143.
Nu deze getuige kort voor het geplande verhoor door de rechter-commissaris is verdwenen, is hij slechts één keer door Nationale Recherche gehoord. Mitsdien kan de consistentie van opeenvolgende verklaringen niet worden onderzocht. Zoals hiervoor is vermeld in paragraaf 77 ziet de rechtbank in enkele de omstandigheid dat de getuige niet ook is ondervraagd in aanwezigheid van de verdediging, geen aanleiding om zijn verklaring van het bewijs uit te sluiten.
Ad V: De kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 15]
144.
Gelet op hetgeen hiervoor staat opgenomen over hoe de getuige verdachte kende, het feit dat het incident overdag plaatsvond, verdachte zich op niet grote afstand van de getuige bevond en de getuige heeft verklaard alles goed te kunnen hebben gezien, ziet de rechtbank geen aanleiding om de toetsing van de kwaliteit van de herkenning van verdachte door deze getuige nader te bespreken.
Ad VI: De overeenstemming van de verklaring van deze getuige met hetgeen andere getuigen hebben verklaard
145.
De rechtbank zal, gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de overige getuigenverklaringen, dit punt hierna in de paragrafen 202 tot en met 239 bespreken.
[Getuige 7]
Ad I: De persoon van de getuige
146.
Deze getuige is op 26 juli en 9 augustus 2006 door de Nationale Recherche gehoord. Aan het einde van beide verhoren heeft hij aangegeven dat hij bereid was zijn verklaring voor een Nederlandse rechter te bevestigen. Deze getuige is echter, zoals hiervoor al is weergegeven, kort voor het geplande verhoor door de rechter-commissaris verdwenen.
147.
In zijn tweede verhoor bij de Nationale Recherche heeft deze getuige verklaard dat hij Hutu is.548.
148.
De getuige heeft verder verklaard dat hij tijdens de oorlog in 1994 in Mugonero, cellule Giturka, gemeente Rwamatamu woonde, alwaar hij ten tijde van zijn verhoor nog steeds woonde. Hij woonde in Mugonero naast [broer verdachte], met wie hij samen is opgegroeid.549. Uit het tweede verhoor van deze getuige blijkt echter dat de afstand tussen zijn woning en de woning van [broer verdachte] ongeveer 200 meter was. Daarnaast liggen de woningen aan verschillende kanten van de brug; de rivier de Kiboga loopt tussen de woningen door. De getuige kon vanuit zijn woning wel de woning van [broer verdachte] en dus ook van verdachte zien.550.
149.
Over de familie van [broer verdachte] heeft de getuige verklaard dat [broer verdachte] ten tijde van de oorlog in één huis woonde met zijn vader [vader verdachte], moeder [F1], broer [verdachte] en zijn zussen. Als namen van zijn zussen noemde hij in eerste instantie [F9], [F2], [F11] en [F4]. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt verder dat de getuige nog meer namen van zussen zou kunnen noemen, hetgeen de verbalisanten echter niet nodig vonden.551.
150.
Het beroep van de familie van verdachte omschreef deze getuige als handelaar van eerste klas, hetgeen volgens hem betekent dat de familie veel macht had. Verdachte was chauffeur van zijn vader en daarnaast hielp hij veel in de winkel van zijn vader. Verder weet deze getuige dat verdachte was afgestudeerd in Italië.
151.
Uit de processen-verbaal van de verhoren van deze getuige blijkt verder dat hij in ieder geval tijdens de oorlog een café had. Dit café was gelegen bij de brug over de rivier de Kiboga, daar waar ook de slagboom van verdachte stond.552.
152.
Ter terechtzitting van 17 oktober 2008 heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij denkt dat hij deze getuige kent. Verdachte heeft hierover verklaard dat als hij het zich goed herinnert de getuige bij hem in de buurt woonde: op ongeveer één kilometer afstand. Verdachte heeft hierbij verder opgemerkt dat hij hem niet zo goed kende en dat hij denkt dat zij als kinderen niet samen hebben gespeeld. Voorts heeft verdachte verklaard dat er geen sprake was van een vete tussen hem en deze getuige.
153.
Uit de verklaringen van deze getuige blijkt verder dat hij een duidelijk onderscheid kan maken tussen wat hij heeft gezien553. en wat hij van anderen heeft gehoord.554.
154.
Verder blijkt uit de verklaringen van deze getuige dat [getuige 1] vaak met hem naar de gacaca gaat.555. Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat deze getuige enige informatie over het tenlastegelegde feit heeft vernomen bij de gacaca en er mogelijk sprake is van bronamnesie. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verklaringen van deze getuige met voorzichtigheid zal bezien.
155.
Ook blijkt uit deze verklaringen dat de getuige [getuige 15] kent en dat deze bij hem in de buurt woont.556. Niet is gebleken dat de getuige met [getuige 15] inhoudelijk heeft gesproken over deze zaak.
156.
Uit het dossier blijkt niet van enige betrokkenheid van deze getuige bij dit tenlastegelegd feit. Wel blijkt uit de verklaringen van de getuige dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een moord op een pastoor tijdens de genocide. De getuige heeft hierover verklaard dat hij schuld heeft bekend omdat hij niets voor het slachtoffer kon doen.557. Hij heeft over dit feit verder verklaard dat verdachte en zijn broer [broer verdachte] opdracht hadden gegeven om deze pastoor te vermoorden.558.
157.
De getuige heeft verder ontkend ooit meegedaan te hebben aan aanvallen op Tutsi's.559. Verdachte en [broer verdachte] accepteerden volgens de getuige echter niet dat hij niet meeging naar aanvallen, maar hij zorgde er altijd voor dat hij van tevoren kon ontsnappen. Volgens de getuige heeft verdachte hem hier op aangesproken. Als straf heeft verdachte toen twee geiten meegenomen en als eten aan de Interahamwe geserveerd. Later is verdachte nog een keer teruggekomen en toen heeft hij de handelsvoorraad sigaretten van de getuige afgepakt.560.
158.
Zoals hiervoor al opgenomen heeft verdachte verklaard dat hij niet weet waarom deze getuige een belastende verklaring heeft afgelegd. Volgens verdachte was er in ieder geval geen sprake van een vete tussen hem en deze getuige. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting van 4 december 2008 uitdrukkelijk ontkend dat hij geiten en sigaretten heeft gestolen/ afgepakt van deze getuige. Tevens heeft verdachte telkens ontkend dat hij enige betrokkenheid heeft gehad bij aanvallen op Tutsi-burgers, laat staan dat hij andere mensen heeft aangespoord om mee te doen dan wel hen aangesproken op het feit dat zij niet meededen. Ten slotte heeft verdachte ontkend dat hij betrokken is geweest bij enige moord.
159.
Niettegenstaande deze ontkenning van verdachte kan de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor in de paragrafen 156 en 157 staat opgenomen, niet uitsluiten dat de getuige een mogelijk motief heeft om een verdachte belastende verklaring af te leggen. Evenmin valt uit te sluiten dat de getuige getracht heeft zijn eigen rol/betrokkenheid te minimaliseren en bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid te verschuiven naar verdachte. Gelet hierop zal de rechtbank de verklaringen van deze getuige met behoedzaamheid bezien.
Ad II: De totstandkoming van de verklaring
160.
Er zijn geen aanwijzingen dat zich voor wat betreft de totstandkoming van de getuigenis ten tijde van de verhoren, omstandigheden hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit punt nader te bespreken.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
161.
Met betrekking tot de inhoud van de verklaring van deze getuige ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het toetsingskader onder III en VII genoemde punten (respectievelijk toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens en de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring) uitdrukkelijk te bespreken.
Ad IV: De consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen
162.
Nu deze getuige kort voor het geplande verhoor door de rechter-commissaris is verdwenen, is hij — naast het verhoor door het Parquet Général in Rwanda — slechts twee keer door Nationale Recherche gehoord. Mitsdien kan de consistentie van opeenvolgende verklaringen slechts in beperkte mate worden onderzocht. Zoals hiervoor is vermeld in paragraaf 77 ziet de rechtbank in de enkele omstandigheid dat de getuige niet ook is ondervraagd in aanwezigheid van de verdediging geen aanleiding om zijn verklaring van het bewijs uit te sluiten.
163.
De meest in het oogspringende discrepanties in de verklaringen die deze getuige heeft afgelegd betreffen (kort gezegd):
- I.
hetgeen is gebeurd na het uitstappen van de inzittenden;
- II.
het moment waarop de inzittenden zijn vermoord en hoe lang dit heeft geduurd.
Ad I: Hetgeen is gebeurd na het uitstappen van de inzittenden
164.
Bij het Parquet Général in Rwanda heeft deze getuige in juni 2006 onder meer verklaard dat de mensen uit de ambulance van [getuige 1] moest stappen. Tussen deze mensen was de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]. Zij was zo bang dat haar kleed op de grond was gevallen. Toen zij haar kleed wilde oppakken, heeft zij haar kind aan de getuige gegeven, omdat zij hem kende. De getuige heeft het kind gedragen tot [B11] hem verplichtte het kind op de grond te zetten. Nadat de getuige dit had geweigerd, heeft die [B11] hem geslagen en het kind afgepakt waarna het is teruggegeven aan de moeder.561.
165.
In zijn verhoren bij de Nationale Recherche heeft de getuige van dit incident geen melding gemaakt. Daarnaast heeft hij in zijn tweede verhoor bij de Nationale Recherche op de vraag of hij de slachtoffers uit de ambulance die vermoord zijn kende gezegd dat hij de namen niet weet.562.
166.
Het tweede verhoor van deze getuige bij de Nationale Recherche heeft kort (ongeveer twee maanden) nadat de getuige zijn verklaring had afgelegd bij het Parquet Général in Rwanda plaatsgevonden. Het verschil op dit punt is dan ook opmerkelijk. Door de verdwijning van deze getuige is niet mogelijk geweest de getuige met deze inconsistentie te confronteren. Dit is een omstandigheid die echter niet automatisch dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
Ad II: het moment waarop de inzittenden zijn vermoord en hoe lang dit heeft geduurd
167.
Bij het Parquet Général in Rwanda heeft deze getuige in juni 2006 onder meer verklaard dat nadat de inzittenden waren uitgestapt verdachte de omstanders heeft gevraagd weg te gaan, omdat hij samen met zijn Interahamwe wilde blijven. De getuige en ook de overige omstanders zijn daarop weggegaan. Verdachte en zijn Interahamwe hebben gedurende twee uur de vrouwen gevraagd waar hun echtgenoten waren verstopt, vervolgens zijn zij op gruwelijke wijze vermoord met knuppels.563.
168.
In zijn eerste verhoor bij de Nationale Recherche heeft de getuige verklaard dat verdachte de mensen in de ambulance opdracht gaf uit te stappen. Vervolgens heeft verdachte aan de Interahamwe de opdracht gegeven om deze mensen te vermoorden. Volgens de getuige is verdachte daarop de ambulance achter zijn huis gaan parkeren. Toen hij terugkwam waren de inzittenden nog niet vermoord, maar zijn de Interahamwe daarmee toen per direct begonnen. De slachtoffers vroegen eerst nog tijd om te bidden, maar verdachte heeft hen deze tijd niet willen geven. De moordpartij heeft volgens de getuige in dit verhoor ongeveer 20 minuten geduurd.564.
169.
In zijn tweede verhoor door de Nationale Recherche heeft de getuige verklaard dat de mensen uit de ambulance werden gehaald en naar de veemarkt werden gebracht. Op de veemarkt, die ten opzichte van de woning van verdachte gelijk aan de andere kant van de brug over de Kiboga ligt, zijn de inzittenden gelijk vermoord door de Interahamwe van verdachte die er zelf bij stond.565.
170.
Ook voor dit verschil geldt dat dit opmerkelijk is te noemen. Een ook hiervoor geldt dat door de verdwijning van deze getuige het niet mogelijk is geweest de getuige met deze inconsistentie te confronteren. Dit is een omstandigheid die echter niet automatisch dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Nu er echter geen redelijke verklaring is voor deze discrepantie zal de rechtbank voorbijgaan aan hetgeen de getuige heeft verklaard over het moment waarop de inzittenden zijn vermoord en hoe lang dit heeft geduurd.
171.
Zoals hiervoor is vermeld, is voor bovengenoemde discrepanties geen redelijke verklaring te geven. Desalniettemin leveren deze discrepanties op zich genomen — en ook in onderling verband bezien — geen omstandigheid op waarbij de verklaringen van deze getuige automatisch van het bewijs dienen te worden uitgesloten zeker ook nu de getuige niet de mogelijkheid heeft gehad deze te verklaren. Daar komt nog bij dat een getuigenverklaring door een aantal discrepanties niet automatisch als geheel onbetrouwbaar mag worden aangemerkt.
Ad V: De kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 7]
172.
Gelet op hetgeen hiervoor staat opgenomen over hoe de getuige verdachte kende, het feit dat het incident overdag plaatsvond en verdachte zich niet op grote afstand van de getuige bevond, ziet de rechtbank geen aanleiding om de toetsing van de kwaliteit van de herkenning van verdachte door deze getuige nader te bespreken.
Ad VI: overeenstemming van de verklaring van deze getuige met hetgeen andere getuigen hebben verklaard
173.
De rechtbank zal, gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de overige getuigenverklaringen, dit punt hierna in de paragrafen 202 tot en met 239 bespreken.
[Getuige 29]
Ad I: De persoon van de getuige
174.
Deze getuige is op 21 en 22 maart 2007 door de Nationale Recherche gehoord naar aanleiding van de verdwijning van [getuige 7], haar man met wie zij overigens niet wettelijk is getrouwd.566.
175.
In deze verhoren heeft de getuige niets verklaard over haar etnische achtergrond. Wel heeft zij aangegeven dat zij al sinds haar zeventiende — en dus ook al tijdens de genocide — samenwoonde met [getuige 7]567. in de buurt van de markt van Mugonero, hetgeen vlakbij de weg vanaf de markt naar Kibingo is.568.
176.
Deze getuige heeft verklaard dat zij verdachte al heel lang kende, omdat hij in het dorp was geboren.569.. Hij was een jonge man en zijn broer [broer verdachte] was getrouwd. De getuige weet echter niet de achternaam van verdachte.570.
177.
Met betrekking tot de familie van verdachte heeft deze getuige onder meer gesproken over zijn broer [broer verdachte], zijn zus [variant naam F3] en het kind van die zus: [F10].571. Als opa respectievelijk oma van [F10] (en dus als ouders van verdachte) noemt deze getuige [achternaam verdachte] en [F1]. Over [achternaam verdachte] en [F1] heeft de getuige verder nog verklaard dat zij vast zaten in de gevangenis, omdat zij beschuldigd werden van deelname aan de genocide. Deze getuige heeft verder nog verklaard dat [F1] naar het buitenland is gegaan en dat [vader verdachte] is overleden, nadat hij was vrijgelaten.572.
178.
Ter terechtzitting van 17 oktober 2008 heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij deze getuige niet kent.
179.
Deze getuige heeft verklaard dat zij weet dat haar man [getuige 7] ongeveer twee of drie keer is opgehaald door een man van het Parquet Général. [Getuige 7] heeft haar echter niet verteld bij wie hij een verklaring af had gelegd.573. Verder blijkt uit haar verklaring dat zij [getuige 15] kent574. en dat zij iedereen in de buurt van gezicht kent, omdat ze elkaar vaak op de markt tegenkomen, maar niet van naam.575.
180.
Uit het dossier blijkt echter niet dat deze getuige inhoudelijk contact heeft gehad met de andere getuigen over de onderhavige zaak. Verder blijkt uit de verklaringen van deze getuige dat zij een duidelijk onderscheid kan maken tussen wat zij heeft gezien en wat zij van anderen heeft gehoord.576.
181.
Van enige betrokkenheid van deze getuige bij dit tenlastegelegd feit is niet gebleken.
182.
De rechtbank onderkent dat de verdwijning van haar man [getuige 7] deze getuige een mogelijk motief zou kunnen geven om een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. Daarnaast geldt dat deze getuige bij de Nationale Recherche het volgende heeft verklaard:
‘[verdachte] heeft wel eens slechte dingen gedaan tijdens de genocide want hij was altijd samen met zijn broer [broer verdachte] dus dat betekent dat [verdachte] ook schuldig is.’577.
183.
Mitsdien valt niet uit te sluiten dat de getuige een mogelijk motief heeft om in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. Bovendien zou uit bovengenoemd citaat afgeleid kunnen worden dat de getuige verdachte alleen al vanwege zijn familieband met [broer verdachte] schuldig acht.
184.
Uit de verklaringen van de getuige blijkt echter dat zij ook heeft verklaard dat zij verdachte nooit iets heeft zien doen.578. Ook heeft zij met betrekking tot het ambulance-incident verklaard wat zij heeft gezien en daarbij duidelijk heeft aangegeven dat zij verdachte niet heeft gezien ten tijde van het vermoorden van de inzittenden.
185.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er in de persoon van de getuigen geen aanleiding te vinden is om aan haar geloofwaardigheid te twijfelen. Zij neemt hiertoe mee in aanmerking dat de getuige, ondanks een mogelijk motief om, in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring af te leggen, heeft verklaard dat zij verdachte niet heeft gezien ten tijde van het vermoorden van de inzittenden van de ambulance.
Ad II: De totstandkoming van de verklaring
186.
Er zijn geen aanwijzingen dat zich voor wat betreft de totstandkoming van de getuigenis ten tijde van de verhoren, omstandigheden hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit punt nader te bespreken.
Betrouwbaarheid van de verklaring in objectieve zin
187.
Met betrekking tot de inhoud van de verklaring van deze getuige ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het toetsingskader onder III en VII genoemde punten (respectievelijk toetsing aan objectieve, van elders verkregen gegevens en de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaring) uitdrukkelijk te bespreken.
Ad IV: de consistentie van opeenvolgende, door deze getuige afgelegde verklaringen
188.
Nu deze getuige twee keer door Nationale Recherche is gehoord en het eerste verhoor zich richtte op de verdwijning van [getuige 7] kan de consistentie van opeenvolgende verklaringen niet worden onderzocht. Zoals hiervoor is vermeld in paragraaf 77 ziet de rechtbank in de enkele omstandigheid dat de getuige niet ook is ondervraagd in aanwezigheid van de verdediging geen aanleiding om deze verklaring van het bewijs uit te sluiten.
Ad V: De kwaliteit van de herkenning van verdachte door [getuige 29]
189.
Omdat deze getuige heeft verklaard dat zij verdachte niet gezien heeft ten tijde van de moord op de inzittenden, bestaat er geen aanleiding om de toetsing van de kwaliteit van de herkenning van verdachte door deze getuige te bespreken.
Ad VI: overeenstemming van de verklaring van deze getuige met hetgeen andere getuigen stellen
190.
De rechtbank zal, gelet op de aard van deze toets en de samenhang met de beoordeling van de overige getuigenverklaringen, dit punt hierna in de paragrafen 202 tot en met 239 bespreken.
Overige zich in het dossier bevinden getuigenverklaringen
191.
Zoals hiervoor al is vermeld hebben [getuige 17], [getuige 28], [getuige 16], [getuige 21], [getuige 26], [getuige 9], [getuige 20], [getuige 31], [getuige 32], [getuige 35] en [getuige 33] ook verklaringen afgelegd over dit tenlastegelegde feit. De rechtbank voltstaat op dit moment met het kort noemen van deze verklaringen.
[Getuige 17]
192.
In de verklaringen van deze getuige zijn veel opmerkelijke verschillen aan te wijzen. Dit geldt zowel voor de consistentie van zijn opeenvolgende verklaringen579. als ten aanzien van de overeenstemming van die verklaringen met hetgeen andere getuigen stellen.580. Daarnaast geldt dat deze verklaringen op sommige punten innerlijk tegenstrijdig en/of op onderdelen weinig plausibel581. zijn. Bovendien zien deze punten regelmatig op aspecten die dragend zouden kunnen zijn voor het bewijs. Deze punten roepen dan ook grote vraagtekens op bij de rechtbank ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige.
[Getuige 28]
193.
Met betrekking tot de verklaringen van deze getuige over dit feit geldt dat hij slechts delen heeft gezien en overige punten heeft gehoord van anderen, terwijl zijn verklaringen op weer andere punten moeilijk te begrijpen zijn.582.
De auditu getuigen
194.
De overige getuigen à charge betreffen [getuige 16], [getuige 21], [getuige 26], [getuige 9] en [getuige 20]. Dit zijn allen getuigen die geen eigen wetenschap omtrent dit feit hebben en slechts hebben verklaard over hetgeen zij van anderen hebben gehoord. De rechtbank ziet hierin aanleiding om op dit moment deze verklaringen niet uitdrukkelijk te bespreken.
Getuigen à décharge
[Getuige 31]
195.
Getuige [getuige 31] heeft (kort gezegd) verklaard dat hij in Birogo was op het moment dat een ambulance door rijkspolitieagenten werd omgeleid. Op bevel van die rijkspolitieagenten is de ambulance begeleid door een groep mensen waaronder de getuige.583. De getuige had op dat moment geen enkel idee van de etniciteit van de inzittenden. Gedurende de rit van Birogo naar Mugonero zongen de mensen die met de ambulance meeliepen ‘Alleluia, Alleluia’.584. Eenmaal bij de slagboom in Mugonero zag de getuige dat de inzittenden uit de ambulance werden gehaald, waarna hij is weggelopen. Een paar minuten later hoorde hij schoten en is hij weggevlucht. Tijdens zijn vlucht kwam hij langs de woning van verdachte die daar hij daar zag zitten. De getuige heeft verdachte kort verteld wat er was gebeurd waarna hij naar zijn eigen woning is gegaan.585.
[Getuige 32]
196.
Deze getuige heeft verklaard dat hij op de hoogte is van het incident van 13 april 1994 met een ambulance. Hij heeft gezegd dat hij die dag zijn dorst leste in gezelschap van verdachte, toen zij schoten hoorden. Van mensen die toen wegvluchtten, hoorden zij dat de rijkspolitieagenten met geweren op personen, die in een ambulance werden vervoerd, hadden geschoten. De getuige heeft niets gehoord over de etniciteit van de inzittenden van de ambulance.586.
[Getuige 35]
197.
Deze getuige heeft verklaard dat hij werkzaam was als gendarme. Op de dag van deze gebeurtenis was hij in Birogo op zijn post toen zijn chef hem de opdracht gaf om de ambulance om te leiden naar Mugonero om het winkelcentrum in Kibongo te beveiligen.587. Op de vraag of de inzittenden Hutu's of Tutsi's waren heeft de getuige geantwoord dat hij daar niet op heeft gelet. Voor hem was het niet belangrijk; hij deed zijn werk.588. Volgens deze getuige zijn de inzittenden van de ambulance niet vermoord. Daarnaast heeft de getuige verklaard dat hij al de tijd dat hij in Birogo was verdachte niet heeft gezien.589.
198.
Deze getuige heeft verder verklaard dat er een aantal mensen met de ambulance mee zijn gelopen. Het waren voetgangers die van de chauffeur van de ambulance niet mochten instappen om mee te rijden. Die voetgangers zijn daarop lopend verder te gegaan om inkopen te doen in Mugonero. Deze mensen zongen terwijl zij meeliepen met de ambulance.590.
[Getuige 33]
199.
Deze getuige heeft verklaard dat hij de ambulance op de marktdag bij de slagboom in Mugonero heeft gezien. Omdat er veel mensen bij die wegversperring waren en zij veel lawaai maakten, is de getuige gaan kijken. Hij zag vervolgens dat de gendarmes de inzittenden lieten uitstappen en hen in een rij lieten staan. Vervolgens hebben de militairen de inzittenden omsingeld en meegenomen de bosjes in, waarna de getuigen geweerschoten hoorde.591.
200.
Over verdachte heeft deze getuige verklaard dat hij verdachte die bewuste dag heeft gezien. De eerste keer die dag was bij de winkel van de familie van verdachte ongeveer 40 minuten voordat de ambulance arriveerde. Nadat de getuige de geweerschoten hoorde, is hij in de richting van de markt gelopen en daar zag hij verdachte opnieuw. Bij de slagboom heeft hij verdachte niet gezien.592.
Beoordeling van de tenlastelegging
201.
Nu alle mogelijke zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen (al dan niet zeer) kort zijn besproken, zal de rechtbank op dit moment de belangrijkste (oog)getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 15], [getuige 7] en [getuige 29] toetsen aan de hand van het in het toetsingskader onder VI genoemde aandachtspunt van overeenstemming van de verklaringen van de getuigen met hetgeen andere getuigen hebben verklaard. De rechtbank zal zich hierbij beperken tot de meest in het oog springende verschillen en zal later in de paragrafen 225 tot en met 239 conclusies aan deze verschillen verbinden en in de paragrafen 256 tot en met 260 aangeven wat op grond van deze verklaringen wel of niet wettig en overtuigend bewezen is.
Ad VI De overeenstemming van de verklaringen van de getuigen met hetgeen andere getuigen hebben verklaard
202.
De belangrijkste verschillen in de verklaringen van genoemde getuigen betreffen kort gezegd:
- a)
datum van het incident
- b)
het aantal inzittenden van de ambulance;
- c)
de barricade in Birogo;
- d)
omsingeling van de ambulance door andere auto's;
- e)
het al dan niet aanwezig zijn van verdachte bij de slagboom in Mugonero nog voor de ambulance daar arriveerde
- f)
het al dan niet aanwezig zijn van verdachte op het moment dat de inzittenden van de ambulance werden vermoord.
Ad a: datum waarop het incident zou hebben plaatsgevonden
203.
[Getuige 1] heeft verklaard dat dit incident op 13 april 1994 heeft plaatsgevonden.593. [Getuige 2] heeft gezegd dat zij denkt dat het ongeveer één week na 6 april 1994 zal zijn geweest.594. [Getuige 7] heeft in zijn verhoor als datum de maandag na de woensdag dat het vliegtuig van de president neerstortte genoemd.595. De vrouw van [getuige 7], [getuige 29] heeft in haar verhoor geen datum genoemd.
204.
Zoals hiervoor in paragraaf 34 is vermeld, weet getuige [getuige 15] de datum waarop dit incident heeft plaatsgevonden niet meer. Hij denkt dat het rond mei 1994 was, al weet hij dit niet zeker.596.
Ad b: het aantal inzittenden van de ambulance
205.
Zoals hiervoor in paragraaf 12 staat vermeld heeft [getuige 1] verklaard dat de volgende personen in de ambulance zaten: de families van [echtgenoot slachtoffer 1] en [echtgenoot slachtoffer 2]:597. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun kinderen598. en een meisje van zeven à acht jaar oud. De vader van dit meisje heette [B5]599. en het meisje leek op de dochter van [burgermeester Mugonero].600. Verder zat brigadier [B12] in de ambulance.601.
206.
[Getuige 2] (wiens vader zoals hiervoor al is vermeld [B5] is) heeft verklaard dat de volgende personen in de ambulance zaten: [slachtoffer 1] met haar kinderen; de jongere zus van [slachtoffer 1], genaamd Pascasi met bijnaam Nyiraamwamira; [slachtoffer 2] met haar kinderen. Van de kinderen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft zij de volgende (bij)namen genoemd Jagwar, Kinuma, Thea en Claire. Verder zaten zijzelf en Caritas nog in de ambulance. [Getuige 1] was de bestuurder602. en ook brigadier [B12] reed mee. Nog voor de ambulance in Birogo aankwam, zijn Caritas en de brigadier uitgestapt.603.
207.
[Getuige 15] heeft daarentegen gezegd dat er in Mugonero ongeveer 20 mensen uit de ambulance werden gehaald en dat dit mannen, vrouwen en kinderen waren.604. Over wie er in de ambulance zaten heeft hij verklaard dat hij, op ‘de dochter van [burgermeester Mugonero]’605. na, geen van de inzittenden kende606.. Wel wist hij dat [getuige 1] de ambulance bestuurde.607.
208.
[Getuige 7] heeft in zijn verhoren bij de Nationale Recherche niet expliciet gesproken over wie er in de ambulance zaten, al heeft hij wel verklaard dat de chauffeur en een meisje van zeven jaar oud, ‘de dochter van [burgermeester Mugonero]’ het incident hebben overleefd.608. In zijn verhoor bij het Parquet Général in Rwanda heeft hij gezegd dat in de ambulance in ieder geval de chauffeur [getuige 1] en de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1] en haar kind zaten.609.
209.
[Getuige 29] heeft verklaard dat zij de inzittenden van de ambulance niet heeft gezien. Nadat zij vermoord waren heeft zij wel hun lichamen gezien. Het waren de lichamen van vrouwen en hun kinderen610. en zij denkt dat zij daar de kinderen van [echtgenoot slachtoffer 1] heeft zien liggen, maar dat zij dit niet zeker weet. Zij heeft in ieder geval wel gehoord dat zijn vrouw en kinderen in de ambulance zaten.611.
Ad c: de barricade in Birogo
210.
Zoals hiervoor weergegeven heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij in Birogo is tegengehouden, omdat de weg geblokkeerd werd door de auto van [broer verdachte], die werd bestuurd door verdachte.
211.
Daarentegen heeft [getuige 2] verklaard dat er in Birogo sprake was een wegversperring, een barricade. Deze barricade heeft zij bij de rechter-commissaris omschreven als twee verticale bomen met daarop een horizontale boom. Over deze barricade heeft zij verder nog gezegd dat je hier niet mocht oversteken zonder controle en dat bij deze barricade ook Interahamwe stonden. Iedereen werd gecontroleerd en gefouilleerd.612.
212.
Bij de Nationale Recherche heeft zij over deze barricade verder nog verklaard dat de inzittenden van de ambulance, nog voor zij bij de bewuste slagboom in Birogo waren, bang waren dat zij daar bij die slagboom tegen zouden worden gehouden. De getuige wist dat die slagboom daar was, zij had dat van andere mensen gehoord. Die andere mensen hadden geprobeerd te vluchten maar kwamen niet voorbij deze slagboom en zijn daarom teruggekomen naar het ziekenhuis, kerkcomplex in Kibingo.613.
213.
Geen van de overige over dit incident gehoorde getuigen heeft melding gemaakt van een barricade in Birogo, al spreekt getuige [getuige 35] wel over een post in Birogo waar hij als gendarme aan het werk was.614.
Ad d: omsingeling van de ambulance door andere auto's
214.
Zoals hiervoor is vermeld heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de ambulance op de weg van Birogo naar Mugonero werd omsingeld en omsingeld gehouden door een groep mensen die met de ambulance meeliep.
215.
Getuige [getuige 2] heeft gezegd dat de ambulance werd begeleid door auto's die zowel voor als achter de ambulance uit respectievelijk aan reden.
216.
Geen van de overige over dit incident gehoorde getuigen hebben verklaard over het omsingeld zijn van de ambulance door auto's. De getuigen [getuige 31] en [getuige 35] hebben, zoals hiervoor is vermeld, wel verklaard dat de ambulance werd omsingeld door voetgangers.
Ad e: het al dan niet aanwezig zijn van verdachte bij de slagboom in Mugonero nog voor de ambulance daar arriveerde
217.
Zoals hiervoor in paragraaf 16 en 17 staat weergegeven heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij in Mugonero kort voor de slagboom werd tegengehouden door militairen en dat verdachte later aankwam rijden.615.
218.
[Getuige 2] daarentegen heeft, zoals hiervoor in paragraaf 23 is vermeld, verklaard dat verdachte voor de ambulance uitreed en al in Mugonero aanwezig was toen de ambulance aankwam rijden.616. Zij heeft niets gezegd over wie de ambulance tot stoppen heeft gedwongen.
219.
Getuige [getuige 15] heeft hierover niets verklaard; hij is komen aanlopen op het moment dat de ambulance al in Mugonero was gearriveerd.
220.
Getuige [getuige 7] heeft hierover, zoals in paragraaf 36 is weergegeven, opgemerkt dat hij heeft gezien dat toen de ambulance aankwam bij de slagboom, verdachte daar al stond en de ambulance tegenhield.617.
221.
Getuige [getuige 29] ten slotte heeft hierover gezegd dat zij, op het moment dat de ambulance om was gekeerd en op weg was naar Mugonero, heeft gezien dat verdachte samen met zijn broer, militairen en andere mensen achter de ambulance aanreed.618.
Ad f: het al dan niet aanwezig zijn van verdachte op het moment dat de inzittenden van de ambulance werden vermoord
222.
Uit het verhoor van [getuige 29] blijkt dat zij verdachte niet heeft op het moment dat de inzittenden van de ambulance op de dierenmarkt werden vermoord.619. In deze zin is de verklaring van deze getuige verschillend ten opzichte van de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Hierbij verdient wel opmerking dat zij heeft aangegeven dat zij niet precies kon zien hoe de mensen werden vermoord omdat er veel mensen uit het dorp omheen stonden te kijken.620.
Algemene overwegingen ten aanzien van verschillen in de verklaringen van getuigen onderling
223.
De rechtbank is van oordeel dat kritisch gekeken dient te worden naar verschillen in de verklaringen van getuigen. Ook hier geldt echter dat verschillen tussen verklaringen kunnen voortkomen uit de wijze van verhoor, het verstrijken van de tijd, de chaotische aard van de gebeurtenis waarbij de getuige ernstig voor zijn of haar leven heeft moeten vrezen, de emoties die teweeg worden gebracht door de herinnering aan deze voor de getuige dramatische gebeurtenis, dan wel een vergissing van de getuige of een andere procesdeelnemer. Bovendien blijkt uit de verklaringen dat iedere getuige slechts een deel van de gebeurtenissen heeft kunnen waarnemen. Zicht op het totaalbeeld ontstaat eerst, indien de verschillende verklaringen in onderlinge samenhang worden bezien.
224.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat andere, dan de hiervoor besproken verschillen (in zowel de verklaringen die één en dezelfde getuige heeft afgelegd, als tussen de verschillen tussen de verklaringen van getuigen onderling) geen bespreking behoeven.
Overwegingen met betrekking tot deze verschillen
Ad a: datum waarop het incident zou hebben plaatsgevonden
225.
Gelet op de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], welke verklaringen ondersteund worden door de verklaring van [getuige 7], is de rechtbank van oordeel dat de pleegdatum van dit incident op of omstreeks 13 april 1994 moet zijn geweest.
226.
De andersluidende verklaring van getuige [getuige 15] legt de rechtbank ten aanzien van dit punt dan ook terzijde. De getuige heeft in zijn verhoor al duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij niet meer wist wanneer dit incident heeft plaatsgevonden. Dit verschil is zeer goed te herleiden tot geheugenonvastheid teweeggebracht door het aanmerkelijke tijdsverloop.
Ad b: het aantal inzittenden van de ambulance
227.
De verklaringen van de getuigen verschillen, zoals hiervoor in de paragrafen 205 tot en met 209 is vermeld, ten aanzien van het aantal inzittenden. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], die zelf ook in de ambulance hebben gezeten, komen overeen voor wat betreft [slachtoffer 1] met haar kinderen, [slachtoffer 2] met haar kinderen, de brigadier en hun eigen aanwezigheid. Verder stemmen deze verklaringen overeen op het punt dat de brigadier niet meer in de ambulance zat toen deze in Mugonero arriveerde.
228.
Ook uit de verklaringen van [getuige 7] en [getuige 29] blijkt dat in ieder geval de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1] en haar kind in de ambulance hebben gezeten.
229.
Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de ambulance werd bestuurd door [getuige 1] en dat op het moment dat de ambulance in Mugonero arriveerde deze in ieder geval de volgende personen vervoerde: [getuige 2], [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kinderen, [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kinderen. Gelet op de verklaring van [getuige 2] zaten er tenminste vier kinderen in de ambulance.
230.
De rechtbank legt de verklaring van [getuige 15] over 20 inzittenden waaronder mannen, dan ook naast zich neer. Dit betekent echter niet dat de rechtbank alleen hierom alle overige onderdelen van zijn verklaringen ter zijde zal leggen.
Ad c: de barricade in Birogo
231.
Alleen [getuige 2] heeft melding gemaakt van een barricade in Birogo. [Getuige 1] heeft verklaard dat hij is klemgereden door een auto die werd bestuurd door verdachte. Nu [getuige 1] als chauffeur een beter zicht moet hebben gehad op de weg voor hem dan één van de inzittenden, gaat de rechtbank op dit punt uit van de verklaring van [getuige 1]. De rechtbank legt de verklaring van [getuige 2] op dit punt dan ook terzijde.
232.
De rechtbank hecht er aan om te benadrukken dat zij niet van oordeel is dat de verklaringen van deze getuige niet betrouwbaar zijn. Zeker nu deze verschillen zeer goed verklaard kunnen worden door de falende herinnering veroorzaakt door het verstrijken van de tijd, een vergissing van de getuige of een andere procesdeelnemer of de chaotische aard van de aanval en de emoties die teweeg worden gebracht door de herinnering aan deze gebeurtenissen.
Ad d: omsingeling van de ambulance door andere auto's
233.
Gelet op de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen is de rechtbank van oordeel dat vanaf Birogo in ieder geval de auto die verdachte bestuurde voor dan wel achter de ambulance moet hebben gereden. De verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] over omsingeld zijn door auto's dan wel voetgangers spreken elkaar op dit punt dan ook niet noodzakelijkerwijs tegen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gelet op de verklaring van [getuige 1] die als chauffeur een goed zicht moet hebben gehad op de weg, de ambulance ook omsingeld is door voetgangers.
Ad e: het al dan niet aanwezig zijn van verdachte bij de slagboom in Mugonero nog voor de ambulance daar arriveerde
234.
Zoals hiervoor is vermeld in de paragrafen 217 tot en met 221 hebben [getuige 1] en [getuige 29] verklaard dat verdachte vanaf Birogo achter de ambulance aanreed. De getuigen [getuige 2] en [getuige 7] daarentegen hebben verklaard dat verdachte al in Mugonero bij de slagboom stond nog voor de ambulance daar aankwam. [Getuige 15] ten slotte heeft hierover niets verklaard.
235.
Gelet op deze tegenstrijdigheden is de rechtbank van oordeel dat niet onomstotelijk vast kan worden gesteld of verdachte al bij de slagboom aanwezig was nog voor de ambulance in Mugonero arriveerde.
236.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 7 (De wegversperring in Mugonero, paragraaf 34) is overwogen is vast komen te staan dat verdachte bij deze, door hemzelf en zijn broer opgerichte, slagboom een leidinggevende rol vervulde. Voorts blijkt uit de verklaring van [getuige 2] dat de Interahamwe hebben gezegd dat zij in opdracht van verdachte en zijn broer op zoek waren naar de inzittenden van de ambulance en zij de opdracht hadden gekregen om als zij de inzittenden aantroffen hen naar Mugonero te brengen.
237.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, ook indien verdachte nog niet aanwezig was bij de slagboom, er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de bij de slagboom aanwezige mensen die de ambulance daadwerkelijk hebben tegengehouden. De vraag of verdachte zelf de (overigens niet in de tenlastelegging genoemde) handeling van het tegenhouden van de ambulance heeft verricht, is in die zin dan ook niet relevant. Zelfs als verdachte niet rechtstreeks deel zou hebben genomen aan het tegenhouden van de ambulance in Mugonero is dat tegenhouden in verband te brengen met de opdrachten die hij eerder heeft gegeven en dus met de nauwe en bewuste samenwerking.
Ad f: het al dan niet aanwezig zijn van verdachte op het moment dat de inzittenden van de ambulance werden vermoord
238.
Zoals hiervoor is vermeld, heeft [getuige 29] verklaard dat zij verdachte niet heeft gezien op het moment dat de inzittenden van de ambulance op de dierenmarkt werden vermoord. Zij heeft hierbij wel opgemerkt dat zij niet precies kon zien hoe de mensen werden vermoord, omdat er veel mensen uit het dorp omheen stonden te kijken.
239.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van deze getuige dan ook niet tegenstrijdig met de overige bewijsmiddelen. Immers, uit de verklaring van deze getuige blijkt slechts dat zij verdachte niet heeft gezien. Hieruit kan en mag niet afgeleid worden dat verdachte niet aanwezig is geweest bij de slagboom in Mugonero en het vermoorden van de inzittenden.
Algemene overwegingen ten aanzien van getuigen die de verdediging niet heeft ondervraagd
240.
Zoals hiervoor in de paragrafen 60, 63 en 72 is vermeld heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 7] en [getuige 15] van het bewijs uitgesloten dienen te worden, terwijl de verklaring van [getuige 29] niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Voor zover de raadsman hiermee een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 6 EVRM overweegt de rechtbank het volgende.
241.
Voor zover de raadsman hiermee een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 6 EVRM heeft de rechtbank in de paragrafen 73 tot en met 77 al vermeld dat, indien de verdachte of zijn raadsman niet in de gelegenheid is geweest om een getuige te ondervragen, artikel 6 EVRM niet te allen tijde aan het gebruik tot het bewijs van de door deze getuige afgelegde verklaring in de weg staat. De rechtbank heeft dan ook op voorhand geen aanleiding gezien deze verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
242.
De rechtbank heeft hierbij opgemerkt dat hoewel het EHRM de procedure in zijn geheel beoordeelt, factoren die van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van een eerlijk proces onder meer de volgende zijn:
- ○
de aanwezigheid van ander — de getuigenverklaring ondersteunend — bewijsmateriaal;
- ○
de mogelijkheid voor de verdachte om op andere wijze de betrouwbaarheid van de getuige en/of de juistheid van diens verklaring te toetsen;
- ○
de inzet van de justitiële autoriteiten bij de pogingen om de getuige te (doen) ondervragen door de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot de getuigen [getuige 15] en [getuige 7]
243.
Door de verdwijning van de getuigen [getuige 15] en [getuige 7] hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging in geen enkel stadium van de procedure gelegenheid gehad om deze getuigen te (doen) ondervragen. De stelling van de raadsman, dat zowel de rechter-commissaris als het Openbaar Ministerie nalatig zijn geweest in haar/zijn pogingen de getuigen te traceren, mist feitelijke grondslag: deze getuigen zijn op enig moment onvindbaar gebleken.
244.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de (justitiële) autoriteiten niet nalatig zijn geweest in hun pogingen om deze getuigen te (doen) horen. Voorts vinden de verklaringen van deze getuigen, zoals uit het vorenstaande blijkt, in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen. Artikel 6 EVRM staat er dan ook niet aan in de weg de door deze getuigen afgelegde verklaringen tot het bewijs te bezigen. Het verweer van de raadsman tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van [getuige 15] en [getuige 7] wordt dan ook verworpen.
Overwegingen met betrekking tot getuige [getioge 29]:
245.
Zoals uit hetgeen hiervoor in paragraaf 75 is vermeld al blijkt, geldt dat de verklaring van een getuige die niet door de verdediging is ondervraagd zonder schending van artikel 6 EVRM tot het bewijs kan worden gebezigd, indien de verdediging op geen enkel moment om het horen van de getuige heeft verzocht en de verklaring van die getuige in belangrijke mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.
246.
De rechtbank stelt voorop dat de verdediging op geen enkel moment in de procedure heeft verzocht om deze getuige te (doen) horen door de rechter-commissaris. Nu voorts de verklaring van getuige [getuige 29] in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen staat niets aan het gebruik van deze verklaring in de weg. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Overwegingen ten aanzien van de overige getuigen verklaringen
247.
Zoals hiervoor is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat verschillen in de verklaringen van [getuige 17] grote vraagtekens oproepen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige. In navolging van de uitspraak van het gerechtshof alhier in de zaak [K.] is de rechtbank van oordeel dat het op zijn minst genomen riskant is om van de getuige die er op bepaalde punten aantoonbaar ‘naast’ zit, op andere onderdelen aan zijn verklaring wel geloof te hechten. Voorts onderschrijft de rechtbank het door het gerechtshof in diezelfde zaak gegeven oordeel dat het niet mogelijk kan zijn om hetgeen getuigen tegenstrijdig, onmogelijk of anderszins weinig plausibel hebben verklaard te negeren en uit de verklaringen uiterst selectief andere onderdelen wel tot (steun)bewijs te bezigen. De rechtbank zal de verklaringen van deze getuige dan ook niet tot het bewijs van het tenlastegelegde bezigen. De rechtbank hecht er wel aan te benadrukken dat zij — niettegenstaande het vorenstaande — uitdrukkelijk afstand neemt van de stelling van de raadsman dat deze getuige aangemerkt dient te worden als een fantast die op zeer doorzichtige wijze verdachte probeert te belasten.
248.
Ten aanzien van de verklaringen van getuige [getuige 28] heeft de rechtbank reeds gesteld dat daarin opmerkelijke verschillen zijn aan te wijzen en dat deze getuige slechts delen van het tenlastegelegde feit heeft gezien en overige punten heeft gehoord van anderen. Gelet hierop zal de rechtbank de verklaringen van deze getuige niet tot het bewijs van dit tenlastegelegde feit bezigen.
249.
Zoals hiervoor al vermeld over de overige getuigen à charge zijn dit allen getuigen die geen eigen wetenschap hebben over dit feit en slechts hebben verklaard over hetgeen zij van anderen hebben gehoord.
250.
Hoewel geen rechtsregel aan het tot het bewijs bezigen van deze verklaringen in de weg staat, zal de rechtbank, in navolging van het Openbaar Ministerie bij het onderbouwen van zijn vordering, deze verklaringen niet tot het bewijs van het tenlastegelegde bezigen.
251.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor al staat opgenomen in hoofdstuk 3 (Rwanda) over de achtergronden van Rwanda en het verloop van de genocide van oordeel dat de verklaringen van de getuigen à décharge [getuige 31] en [getuige 35] de gruwelijke realiteit van de genocide in Rwanda te ontkennen. Zo hebben beide getuigen verklaard dat zij geen weet hadden van de etniciteit van de inzittenden van de ambulance in welk verband [getuige 35] heeft gezegd dat hij als gendarme slechts zijn werk deed en dat de etniciteit niet van belang was en dat dat ook niet van belang was. De rechtbank acht deze verklaringen dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
252.
Ook de verklaring van [getuige 32] acht de rechtbank ongeloofwaardig. Hierbij wijst zij uitdrukkelijk op het ongeloofwaardige hetgeen deze getuige heeft gezegd over het kunnen herinneren van het wegbrengen van zijn bruidschat en het onbekend zijn van de etnische achtergrond van de inzittenden. Ten slotte heeft de rechtbank bij dit oordeel ook de omstandigheid betrokken dat de verklaring van deze getuige op een zeer essentieel punt (te weten het neerschieten van de inzittenden) niet overeenstemt met hetgeen andere getuigen stellen.
253.
Ook de verklaring van [getuige 33] stemt op een zeer essentieel punt (te weten het neerschieten van de inzittenden) niet overeen met hetgeen andere getuigen stellen. Daarnaast heeft deze getuige bijvoorbeeld verklaard dat hij hoewel hij inwoner van Mugonero was ten tijde van de genocide, niets weet van het bloedbad van 16 april 1994 in het ziekenhuis van Mugonero. De rechtbank acht de verklaring van deze getuige dan ook ongeloofwaardig.
254.
Gelet op het vorenstaande legt de rechtbank de verklaringen van deze getuigen à décharge dan ook terzijde.
255.
De rechtbank ziet in het vorenstaaande aanleiding om de verklaringen van deze getuigen niet uitdrukkelijk te bespreken aan de hand van de in het toetsingskader geformuleerde aandachtspunten.
Afsluitende overwegingen
256.
Op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], welke verklaringen op onderdelen ondersteund worden door de verklaringen van [getuige 15], [getuige 7] en [getuige 29] is de rechtbank van oordeel dat na te noemen in de tenlastelegging opgenomen feitelijke handelingen wettig en overtuigend bewezen zijn. De onder primair en subsidiair tenlastegelegde feitelijke handelingen zijn echter taalkundig iets verschillend. Wel hebben zij een identieke strekking. Gelet hierop en nu dit losstaat van de hierna nog te beantwoorden vraag welke juridische kwalificatie aan deze feitelijkheden dient te worden verbonden, zal de rechtbank op dit punt slechts kort samengevat weergegeven welke feitelijke handelingen zij wettig en overtuigend bewezen acht. Gelet op het verschil tussen de primaire en subsidiaire variant is de rechtbank hierbij uitgegaan van de meest uitgebreide omschrijving van de feitelijkheden welke op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen zijn, zonder hierbij vooruit te lopen op de hierna te nemen beslissing.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
samen met anderen op omstreeks 13 april 1994 in Birogo respectievelijk Mugonero:
in Birogo een ambulance, waar [getuige 1], [getuige 2], [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kinderen en [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kinderen in zaten tot stoppen heeft gedwongen. Vervolgens is de ambulance gedwongen om naar Mugonero te rijden, waarbij deze is omsingeld en omsingeld is gehouden, terwijl er ook dreigend op de buitenkant van de ambulance is geslagen. Daarnaast schreeuwden de mensen die de ambulance omsingelden en scholden zij ook met woorden als ‘Inkotanyi’. In Mugonero aangekomen zijn de inzittenden gedwongen om uit te stappen waarbij dreigementen zijn geuit door te zeggen ‘voordat de kakkerlakken gedood worden, moet eerst de chauffeur gedood worden’ en ‘We zijn blij dat we deze vrouwen hebben gevonden; we gaan deze mooie vrouwen in de open lucht vermoorden’. De inzittenden van de ambulance zijn vervolgens gedwongen om op een rij te gaan staan, waarna [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kinderen en [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kinderen zijn geslagen, neergehakt met machetes en/of knuppels. Tengevolge van dit slaan en neerhakken zijn [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kinderen en [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kinderen overleden.
257.
De rechtbank zal bij de uiteindelijke bewezenverklaring de in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten verbeteren, nu verdachte door deze verbeteringen niet in zijn verdediging is geschaad.
258.
Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat de in de primair tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid dat [getuige 1] en [getuige 2] tengevolge van deze feitelijke handelingen (zwaar) lichamelijk letstel hebben bekomen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
259.
Voorts is de rechtbank met het Openbaar Ministerie van oordeel dat de zowel onder primair als subsidiair tenlastegelegde feitelijkheid van het werpen van één of meer geslagen, en neergehakte kinderen in het Kivumeer niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Ten slotte merkt de rechtbank in dit kader op dat de overige ten laste gelegde feitelijkheden (te weten het bij het primair tenlastegelegde onder het tweede gedachtestreepje en het bij het subsidiair tenlastegelegde onder het derde gedachtestreepje opgenomen verwijt van het tonen van wapens (vuurwapens, machetes en/of knuppels) tijdens de rit van Birogo naar Mugonero) evenmin wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht.
260.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat het geen verdere motivering behoeft dat bovenomschreven feitelijke handelingen in de primair tenlastegelegde variant te kwalificeren zijn als aanslagen op het leven en/of doden en/of lichamelijke geweldplegingen/of verminking en/of wrede onmenselijke behandeling en/of marteling en/of bedreiging. Evenmin lijdt het enige twijfel dat bovenomschreven feitelijke handelingen in de subsidiair tenlastegelegde variant er toe hebben geleid dat de inzittenden aldus in een situatie zijn gebracht waarin zij langdurig voor hun leven en/of het leven van hun familie en/of vrienden en/of bekenden hebben moeten vrezen (zoals opgenomen na het zevende gedachtestreepje).
Hoofdstuk 10: De aanval op het Zevendedags Adventistencomplex
Ontstaan van de verdenking
1.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5 is vermeld, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 14 februari 2006 een individueel ambtsbericht over verdachte uitgebracht. In dit ambtsbericht staat vermeld: ‘Vrijwel alle ondervraagde bronnen waren stellig over het feit dat betrokkene heeft deelgenomen aan de massamoord in Mugonero.’621.
2.
Mede naar aanleiding van dit ambtsbericht is het Landelijk Parket in overleg getreden met het Parquet Général in Rwanda. Uit dit overleg bleek dat de naam van verdachte al bekend was in een onderzoek van het Provinciale Parket van Cyangugu (het zogenoemde Cyangugu-dossier). Vervolgens heeft de officier van justitie op 14 juni 2006 een rechtshulpverzoek verzonden aan Rwanda. Na ontvangst van dit rechtshulpverzoek hebben de Rwandese autoriteiten op eigen initiatief nader onderzoek gedaan waarbij zij de getuigen uit het Cyangugu-dossier opnieuw hebben gehoord. Deze na 14 juni 2006 afgelegde getuigenverklaringen zijn ter beschikking gesteld aan de Nationale Recherche. Een aantal van deze getuigen heeft verdachte beschuldigd van betrokkenheid bij de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex.622. De Nationale Recherche heeft deze getuigen daarna ook gehoord waarop deze getuigen opnieuw hebben verklaard over de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex en over de betrokkenheid van verdachte daarbij.623. Daarnaast zijn ook de andere getuigen uit dit Cyangugu-dossier gehoord met betrekking tot andere feiten die verdachte zou hebben begaan. Eén daarvan heeft ook verklaard over voornoemde aanval en de rol van verdachte daarbij.624.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
3.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders de op het complex aanwezige ongewapende vluchtelingen heeft aangevallen, zwaar heeft verwond, heeft doodgeschoten, doodgeslagen en doodgehakt met vuurwapens, machetes, knuppels en granaten, zoals hem tenlaste is gelegd. Het Openbaar Ministerie heeft hiervoor verwezen naar de hierna nog te bespreken verklaringen van [getuige 24], [getuige 25], [getuige 10], [getuige 14], [getuige 22], [getuige 8] en [getuige 9].625.
Standpunt van de raadsman
4.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van dit tenlastegelegde feit en daartoe — zoals nader uitgewerkt in de pleitnota — in de kern aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [getuige 8], [getuige 10], [getuige 14], [getuige 25], [getuige 24], [getuige 9] en [getuige 22] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De getuigenverklaringen bevatten onderling grote en zeer belangrijke verschillen. Verder hebben de getuigen in hun verschillende verklaringen (door de jaren heen) op belangrijke onderdelen niet consistent verklaard. In het bijzonder heeft de verdediging gewezen op het niet voorkomen van de naam van verdachte in eerder afgelegde verklaringen bij andere (internationale) gerechten.626.
Het oordeel van de rechtbank
De aanval op het Zevendedags Adventistencomplex
5.
Het Rwanda-tribunaal heeft in de uitspraken in de zaken [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex]627. en [conseiller Gishyita]628. vastgesteld dat vele Tutsi's ernstig zijn mishandeld en vermoord door grote groepen Hutu's op zaterdag 16 april 1994 op het Zevendedags Adventistencomplex, in de buurt van Ngoma, commune van Gishyta, prefectuur Kibuye. De genoemde personen zijn door het Rwanda-tribunaal tot (levens)lange gevangenisstraffen veroordeeld voor onder meer hun betrokkenheid bij deze aanval.
6.
Deze uitspraken van het Rwanda-tribunaal en de boeken van dr. A.L. Des Forges en Ph. Gourevitch schetsen het volgende beeld van deze aanval.629.
7.
Tutsi's uit de omgeving van Ngoma (West-Rwanda) zagen zich in de dagen die volgden op de dood van president Habayirima, op 6 april 1994, geconfronteerd met Hutu's die hun huizen in brand staken, hun vee stalen en Tutsi's vermoordden. Deze Tutsi's zijn op de vlucht geslagen om een veilig heenkomen te vinden. Van oudsher waren kerken en ziekenhuizen een toevluchtsoord voor Tutsi's in tijden waarin de spanningen tussen Hutu's en Tutsi's opliepen. Vele Tutsi's zijn na 6 april 1994 naar het Zevendedags Adventistencomplex bij Ngoma (en Mugonero) gevlucht. Op 9 april zijn de eerste vluchtelingen op het complex aangekomen. Hun aantal nam in de dagen daarop toe. Op donderdag 14 april 1994 hoorden de gevluchte Tutsi's dat een grote aanval op het complex werd voorbereid. Een zevental Tutsi-geestelijken heeft toen een wanhopige brief geschreven naar [president Adventistencomplex], directeur van het complex en dominee van de daarop gevestigde Zevendedags Adventistenkerk, met de vraag of hij iets voor de Tutsi's kon betekenen.630. Het antwoord op deze smeekbede kwam op vrijdagavond en hield in dat hij hen niet kon helpen. Op zaterdag is in de ochtend de aanval begonnen. Hutu's, zowel burgers als interahamwe als gendarmes als militairen, hebben toen de gevluchte Tutsi's op het complex aangevallen. De aanval heeft de hele dag geduurd. Zeer veel Tutsi's hebben het leven gelaten en velen zijn gewond geraakt.631.
8.
Op het Zevendedags Adventistencomplex bevond zich onder andere een kerk, een middelbare school met slaapzalen (dortoirs genoemd) voor jongens en meisjes, een ziekenhuis met daarbij behorende gebouwen, het kantoor van de President van het complex, [president Adventistencomplex], een gebouw genaamd de Association en ook enkele woningen.632. In één van deze woningen woonde dokter [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], de directeur van het ziekenhuis en zoon van voornoemde [president Adventistencomplex]. Het ziekenhuis bestond uit twee verdiepingen: een begane grond met o.a. het kantoor van [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] en een kelder die gedeeltelijk boven de grond uitkwam (een ‘gedrukte parterre’). In deze kelder bevond zich o.a. een chirurgie-afdeling bestaande uit een aantal kamers. Deze twee verdiepingen waren met elkaar verbonden door middel van een trap. Op het complex is na de genocide in 1994 een memorial opgericht om de doden tijdens de genocide te gedenken. Verder is de school sinds 1994 uitgebreid met enkele gebouwen.
9.
Het Zevendedags Adventistencomplex ligt in de buurt van de commune Ngoma. De plaats Mugonero, waar verdachte in 1994 woonde, ligt hemelsbreed minder dan 10 kilometer verwijderd van het complex.633.
10.
Het Zevendedags Adventistencomplex werd op verschillende manieren aangeduid, vaak ook onder verwijzing naar alleen het ziekenhuis of de kerk. Sommige getuigen hebben gesproken over het ziekenhuis Mugonero634. of de Adventistenkerk Mugonero.635. De getuige [getuige 9] heeft de locatie aangeduid als de (Adventisten)kerk van/in Ngoma en het kerkcomplex.636. Deze getuige heeft verklaard dat aanvankelijk het ziekenhuis werd aangeduid met de toevoeging van Ngoma, omdat ‘de kerk in Ngoma lag.’ Hij heeft beschreven hoe dit kennelijk aanleiding heeft gegeven tot verwarring bij de postbezorging, omdat de post naar Goma in Zaïre werd gestuurd. Ngoma ligt in Mugonero volgens de getuige en derhalve is ervoor gekozen het ziekenhuis en de kerk aan te duiden met de toevoeging Mugonero.637.
11.
De commune Ngoma ligt dicht bij het Zevendedags Adventistencomplex. Ter terechtzitting d.d. 24 oktober 2008 heeft het Openbaar Ministerie een samenstelling van een drietal luchtfoto's overgelegd waaruit duidelijk de locatie van Ngoma blijkt ten opzichte van het Zevendedags Adventistencomplex. Het plein van Ngoma waar regelmatig een markt werd gehouden, wordt ook aangeduid met de naam Kabahinyuza.638.
12.
Het dossier bevat verklaringen van acht getuigen die zowel door de Nationale Recherche als door de rechter-commissaris zijn gehoord over de aanval. Vijf van hen — [getuige 8], [getuige 10], [getuige 25], [getuige 14], [getuige 24] — hebben beschreven hoe zij zijn aangevallen door de Hutu's. Al deze getuigen hebben eerder verklaringen afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal, vier van hen zijn tevens als getuige gehoord ter terechtzitting van het Rwanda-tribunaal. Twee van deze vijf getuigen hebben ook verklaringen afgelegd in gerechtelijke procedures in de Verenigde Staten dan wel Canada. De getuigen [getuige 9], [getuige 22] en [getuige 12] hebben verklaard dat zij tot de aanvallers behoorden. Van deze getuigen bevinden zich in het dossier hun verklaringen bij de Nationale Recherche, de rechter-commissaris en de gacaca. Van de getuige [getuige 22] bevindt zich in het dossier ook nog een tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal afgelegde witness statement.639.
13.
De verklaringen van de slachtoffergetuigen houden in hoofdlijnen het volgende in. Veel Tutsi-burgers zijn gevlucht voor het genocidale geweld in de regio. Veel van hen hebben hun toevlucht gezocht op het Zevendedags Adventistencomplex. Maar ook daar bleken de Tutsi's niet veilig te zijn. Op zaterdag 16 april 1994 zijn de Tutsi's op het Zevendedags Adventistencomplex aangevallen door grote aantallen Hutu's. De getuigen hebben zowel Interahamwe640., militairen641. als burgers genoemd die tezamen de Tutsi's hebben aangevallen. De aanval is in de ochtend begonnen en heeft de hele dag geduurd totdat het donker werd. De getuigen hebben als wapens genoemd waarmee de aanvallers te werk gingen: vuurwapens, machetes, knuppels, handgranaten en traangas.642. Met de vuurwapens werden Tutsi's neer- en doodgeschoten643., met de machetes werden Tutsi's neergehakt en soms ook in stukjes gesneden644., met knuppels werden Tutsi's geslagen645. en handgranaten werden naar en tussen de Tutsi's gegooid. Aldus raakten veel Tutsi's (ernstig) gewond en/of vonden de dood.646. Ook is traangas gegooid in kamers van het ziekenhuis waar zich mogelijk Tutsi's hadden verstopt met de bedoeling dat zij zich daardoor zouden verraden.647. De Tutsi's hebben geprobeerd zich te verdedigen met stenen; andere wapens hadden zij niet.648. Slachtoffers van de aanvallen op de Tutsi's die het hebben overleefd, hebben verklaard dat zij gedurende die dag gevreesd hebben voor hun eigen leven en dat van hun familie en vrienden en bekenden. In het merendeel van de gevallen is die angst werkelijkheid geworden. In een aantal gevallen hebben zij dan wel hun familie, hun vrienden en bekenden (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen.649.
14.
Ook de verdachte heeft tegenover de Nationale Recherche en ter terechtzitting verklaard dat op het Mugonero-complex is gevochten ‘in het begin van de oorlog’.650. De rechtbank begrijpt verdachte aldus dat hij met deze tijdsaanduiding doelt op de periode kort na 6 april 1994.
De mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de aanval
15.
Verdachte heeft zowel in zijn verhoor bij de Nationale Recherche als ter terechtzitting ontkend dat hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij deze aanval.651. Ook heeft hij ontkend ooit een wapen te hebben gehad.652.
16.
De vijf slachtoffergetuigen hebben verdachte in hun verklaringen tegenover de Nationale Recherche en/of de rechter-commissaris aangewezen als één van de leiders van de aanval.653. Zij allen hebben verdachte beschuldigd dat hij mensen heeft gedood654. en dat hij op Tutsi's schoot met een vuurwapen.655.
17.
De aanvallers [getuige 22] en [getuige 9] hebben tegenover de Nationale Recherche verklaard dat verdachte één van de deelnemers van de aanval is geweest. [Getuige 22] heeft dit herhaald tegenover de rechter-commissaris. [Getuige 9] is ten overstaan van de rechter-commissaris teruggekomen op zijn eerdere verklaring. Ook [getuige 12] heeft tegenover de Nationale Recherche verklaard dat verdachte aan de aanval heeft meegedaan; wat hij daarvan weet, heeft hij echter van horen zeggen.656. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat zijn de verdachte belastende verklaring niet betrekking had op diens deelname aan deze aanval.657.
Toetsing geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de getuigen
18.
De rechtbank zal thans overgaan tot een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuigen, met uitzondering van die van [getuige 12], die immers heeft verklaard slechts te hebben gehoord over betrokkenheid van verdachte bij de aanval. De rechtbank hanteert hierbij het in hoofdstuk 6 (Waardering getuigenbewijs) genoemde toetsingskader.
19.
Er zijn geen aanwijzingen dat zich bij de totstandkoming van de getuigenis omstandigheden hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen (aandachtspunt II van het toetsingskader).
20.
De rechtbank heeft de door de getuigen afgelegde verklaringen getoetst aan objectieve gegevens (aandachtspunt III van het toetsingskader) zoals die in het dossier zijn vervat in de vorm van foto's, beeldmateriaal van de schouw, plattegronden en metingen. Geen van de verklaringen bevat elementen die evident in strijd zijn met bijvoorbeeld de feitelijke situatie ten aanzien van de ligging van het complex en de gebouwen op het complex en de indeling van de kerk en het ziekenhuis. Deze toetsing van de getuigenverklaringen heeft de rechtbank derhalve geen aanleiding gegeven om op dit punt te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen.
21.
Vanzelfsprekend hebben de getuigen gebeurtenissen beschreven die moeilijk zijn voor te stellen. Maar in de context van de genocide in Rwanda is er geen enkele reden om aan de (op zichzelf minder ‘hard’ vast te stellen) plausibiliteit van de verklaringen van de getuigen te twijfelen (aandachtspunt VII van het toetsingskader).
22.
De rechtbank zal nu overgaan tot bespreking van aandachtspunt I.
Ad I: de persoon van de getuige
[Getuige 8]
23.
De getuige [getuige 8] is geboren in 1966. Hij heeft verklaard Tutsi te zijn.658. Ten tijde van de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex woonde hij in Ngoma.659. Hij was assistent-verpleegkundige (auxiliaire de santé) in het ziekenhuis van het Zevendedags Adventistencomplex.660.
De getuige [getuige 10] heeft dit bevestigd.661.
24.
[Getuige 8] bevond zich ten tijde van de aanval op het complex, niet omdat hij op dat moment daar werkte, maar omdat hij daar naartoe was gevlucht, toen hij zag dat ook anderen naar het ziekenhuis vluchtten.662. Hij is de enige overlevende van een familie van 16 personen.663. Zijn broer is omgekomen in het ziekenhuis.664. Hij heeft beschreven hoe hij zich had verstopt op de chirurgie-afdeling van het ziekenhuis tussen de slachtoffers die waren gedood; pas toen het donker was, kon hij wegvluchten.665. De getuige [getuige 25] heeft bevestigd dat [getuige 8] zich in het ziekenhuis had verstopt, omdat zij zich beiden op enig moment in dezelfde kamer hebben bevonden.666.
25.
[Getuige 8] heeft verklaard dat hij verdachte kent vanaf het moment dat verdachte op de middelbare school zat. Zij voetbalden samen met andere jongens.667. Zij waren geen vrienden maar soms ondernamen ze met dezelfde groep activiteiten.668. Hij vertelde in de periode voor april 1994 wel eens in de winkel van verdachte en zijn familie zijn gekomen.669.
26.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard deze getuige niet te kennen.670.
27.
De getuige heeft verklaard de getuige [getuige 10] te kennen sinds zij jong waren. Zij voetbalden indertijd samen en er was veel contact tussen de kinderen.671. Ook na 1994 heeft hij nog goed contact op regelmatige basis met [getuige 10].672. Hij kende ook [getuige 14] al van jongs af aan. Ook heeft hij verklaard dat hij nu deze getuige nog wel eens ziet. Ze wonen in dezelfde cellule, Ngoma.673.
28.
Getuige was ten tijde van het verhoor chauffeur, maar op dat moment zat hij zonder werk.674.
29.
De rechtbank ziet in de persoon van de getuige geen aanleiding om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
[Getuige 10]
30.
De getuige [getuige 10] is geboren in 1973. Hij heeft verklaard Tutsi te zijn.675. Ten tijde van de aanval op het Mugonero-complex was hij net klaar met zijn opleiding aan de technische school in Kibingo en door de oorlog kon hij niet werken en verbleef hij bij zijn ouders.676. Samen met zijn ouders, zussen en jongere broers is hij naar het Zevendedags Adventistencomplex gevlucht.677. Zijn hele familie is op het Mugonero-complex omgekomen met uitzondering van zijn vader die daar gewond is geraakt en later in Bisesero is overleden.678.
31.
Toen de Tutsi's in de ochtend werden aangevallen door Hutu's was de getuige samen met [getuige 8] en met nog twee andere getuigen die in dit dossier voorkomen: [getuige 25] en [getuige 24].679. De getuige heeft zich verstopt in een kamer van het ziekenhuis samen met zijn vader. Bij zijn vlucht naar de kamer in het ziekenhuis heeft hij zich in het ziekenhuis onder de lichamen van gedode mensen verstopt.680. In de avond is hij samen met zijn vader gevlucht.681.
32.
De getuige heeft verklaard verdachte te kennen, omdat hij bij de vader van verdachte boodschappen deed.682.
33.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard deze getuige niet te kennen.683.
34.
De getuige heeft gezegd de getuige [getuige 8] te kennen. Hij heeft verklaard dat hij deze getuige kent van jongs af aan. Over [getuige 8] heeft hij verteld dat zij samen voetbalden.684. Ook ten tijde van het verhoor (2006) bleken zij elkaar nog te zien, aangezien zij in dezelfde cellule wonen.685.
35.
[Getuige 10] was in 2006 landbouwer/veeteler.686. Verder is hij coördinator van de celulle Kigarama (2008).687.
36.
De rechtbank ziet in de persoon van de getuige geen aanleiding om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
[Getuige 25]
37.
De getuige [getuige 25] is geboren in 1959. Hij heeft verklaard Tutsi te zijn.688. Hij was (en is nog steeds) gezondheidsmedewerker in het ziekenhuis van het Zevendedags Adventistencomplex.689. Tijdens de genocide werkte hij als tuinman van dokter [B13].690.
38.
De getuige is met zijn familie gevlucht naar het Zevendedags Adventistencomplex, omdat in zijn dorp huizen werden verwoest en verbrand en mensen werden vermoord.691. Hij heeft zijn zwangere vrouw, zijn twee kinderen en zijn hele familie verloren in de ‘oorlog’.692. Zijn broer is doodgeschoten in het ziekenhuis van het Zevendedags Adventistencomplex.693.
39.
De getuige heeft verklaard verdachte te kennen sinds deze op de basisschool zat. Hij zag hem vaak voor de genocide in 1994 bij het ziekenhuis van Ngoma (Adventistencomplex) en hij zag hem ook vaak in Mugonero.694.
40.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard deze getuige niet te kennen.695.
41.
De getuige heeft verklaard dat hij ten tijde van de aanval op het Mugonero-complex zowel [getuige 8] als [getuige 10] kende.696. Ook heeft hij verteld [getuige 24] te kennen, maar in het midden is gebleven of dat al het geval was ten tijde van de aanval.697.
42.
De rechtbank ziet in de persoon van de getuige geen aanleiding om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
[Getuige 14]
43.
De getuige [getuige 14] is geboren in 1961. Hij heeft verklaard Tutsi te zijn.698. De getuige woonde in Ngoma tijdens de genocide.
44.
De getuige is met zijn vrouw en drie kinderen gevlucht naar het ziekenhuis in Mugonero.699. Zijn familie is in de kerk om het leven gekomen.700. Door zich te verstoppen onder de lijken in een van de kamers van het ziekenhuis, is hij aan de aanvallers ontkomen.701.
45.
De getuige heeft verklaard verdachte te kennen van het boodschappen doen in de winkel van zijn vader. Verdachte hielp zijn vader in de winkel.702. Elke woensdag, op marktdag, ging hij naar de winkel.703.
46.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard deze getuige niet te kennen.704.
47.
Aan deze getuige is niet gevraagd of hij andere getuigen uit dit dossier kent. Wel heeft [getuige 8] verklaard [getuige 14] te kennen. Ze kennen elkaar al van jongs af aan.705.
48.
De getuige is landbouwer.706.
49.
De rechtbank ziet in de persoon van de getuige geen aanleiding om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
[Getuige 24]
50.
De getuige [getuige 24] is geboren in 1970. Hij heeft verklaard Tutsi te zijn.707. De getuige verklaarde dat hij na zijn schooljaren (8 jaar lagere school) landbouwer is geworden, vervolgens naaier en toen weer landbouwer.708.
51.
De getuige is op 9 april 1994 met zijn vader, moeder, zijn jongere broer, zijn neven en nog een meisje en een jongen naar het Zevendedags Adventistencomplex gevlucht, omdat de mensen in zijn secteur waren gedood en de huizen waren verbrand.709. Uiteindelijk zijn al zijn familieleden vermoord.710. Hij heeft zich tijdens de aanval kunnen verstoppen in het dak van één van de dortoirs en is bij het vallen van de avond gevlucht.711.
52.
De getuige heeft verklaard verdachte in de periode voor de genocide niet zo vaak te hebben gezien. Desgevraagd heeft hij gezegd vlak voor de periode van de genocide niet met verdachte te hebben gesproken, want ‘hij reed de auto en ik liep op voeten.’712.
53.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard deze getuige niet te kennen.713.
54.
Van de vluchtelingen die op het Zevendedags Adventistencomplex waren, kende hij onder anderen [getuige 8] en [getuige 10].714. De getuige vertelde desgevraagd dat [getuige 10] nu zijn ‘buurman’ is (in de zin dat hij bij hem in de buurt woont).715.
55.
Zijn huidige functie is president van de gacaca op het tweede niveau in Ngoma. Dat houdt in dat hij de taak van de rechter in de gacaca uitoefent.716. Hij is ook landbouwer.
56.
De rechtbank ziet in de persoon van de getuige geen aanleiding om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
[Getuige 9]
57.
De getuige [getuige 9] is geboren in 1963. Deze getuige heeft verklaard Hutu te zijn.717. In de periode voorafgaande aan de genocide woonde hij nog bij zijn ouders, broers en zussen.718. Er is niets bekend over het werk dat hij toen had.
58.
Deze getuige heeft wisselend verklaard over zijn betrokkenheid bij de aanval op 16 april 1994. Hij heeft wel consequent verklaard die dag aanwezig te zijn geweest op het Zevendedags Adventistencomplex. De rechtbank zal de inconsistenties in de verklaringen van deze getuige later in dit vonnis bespreken.
59.
Hij heeft verklaard veroordeeld te zijn tot een gevangenisstraf voor zijn aandeel in de genocide.719.
60.
Volgens de getuige kende hij verdachte van de handelsactiviteiten die de vader van verdachte ontplooide. Hij werkte door koffiezakken te lossen van de vrachtwagen die door verdachte werd bestuurd. Ook kocht hij producten bij de ouders van verdachte die handelaars waren. De getuige onderhield geen vriendschappelijke betrekking met verdachte. Hij zegt hierover: ‘Ik heb gezien dat hij samen met handelaren gegrild vlees at. Maar zijn ouders waren rijk, dus ik kon niet met hem aan dezelfde tafel zitten.’720.
61.
Verdachte heeft bij de Nationale Recherche en ter terechtzitting verklaard deze getuige niet te kennen.721.
62.
De getuige heeft verklaard ten tijde van het verhoor in een bar te werken.722.
63.
De rechtbank ziet in de persoon van de getuige geen aanleiding om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
[Getuige 22]
64.
De getuige [getuige 22] is geboren in 1958. Hij heeft verklaard Hutu te zijn.723.
65.
De getuige heeft verklaard over zijn betrokkenheid als aanvaller bij het Zevendedags Adventistencomplex op 16 april 1994.
66.
Hij is veroordeeld door de gacaca voor het vermoorden van mensen tijdens de genocide en heeft inmiddels daarvoor een gevangenisstraf uitgezeten.724.
67.
Hij heeft verklaard te weten wie verdachte is en wie zijn vader was en waar verdachte woonde. Hij heeft echter nooit met verdachte persoonlijk contact gehad.725.
68.
Verdachte heeft ter terechtzitting en tegenover de Nationale Recherche verklaard deze getuige niet te kennen.726.
69.
De getuige werkt als landbouwer.727.
70.
De rechtbank ziet in de persoon van de getuige geen aanleiding om aan zijn geloofwaardigheid te twijfelen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen in objectieve zin (IV, V en VI)
71.
De rechtbank stelt voorop dat de vijf slachtoffergetuigen ten overstaan van de Nederlandse en de buitenlandse instanties en het Rwanda-tribunaal op hoofdlijnen consistent hebben verklaard over de aanval.
72.
De rechtbank heeft tegelijkertijd echter ook geconstateerd dat tussen de verklaringen die deze getuigen hebben afgelegd enkele opvallende discrepanties bestaan. Deze zullen hierna worden besproken. Het meest opmerkelijke is dat geen van de vijf slachtoffergetuigen voor de aanvang van het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek de naam van verdachte als een van de aanvallers heeft genoemd in de door hen afgelegde verklaringen tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal, ter zitting van dit tribunaal danwel tijdens gerechtelijke onderzoeken in de Verenigde Staten. Dit is pas in een laat stadium van het onderzoek gebleken, en wel nadat de betreffende elders afgelegde verklaringen in september respectievelijk juli 2008 waren toegevoegd aan het dossier. De rechter-commissaris had de getuigen tijdens de verhoren dus niet kunnen confronteren met (mogelijke) inconsistenties of tegenstrijdigheden. De rechtbank heeft het daarom noodzakelijk geacht deze getuigen nogmaals door de rechter-commissaris te doen horen. Dit is in december 2008 en januari 2009 gebeurd.
73.
De verklaringen van de getuigen die hebben gezegd mee te hebben gedaan aan de aanval ([getuige 9], [getuige 22]), zijn consistent voor wat betreft de omstandigheid dat er een aanval is geweest. De rechtbank heeft echter ook hier geconstateerd dat er verschillen zijn die bespreking behoeven.
74.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er op detailpunten verschillen zijn in de verklaringen van de onderscheiden getuigen. De belangrijkste daarvan zijn: de kleuren van de auto's waarmee de aanvallers, waaronder verdachte en zijn broer kwamen aanrijden,728. de beantwoording van de vraag aan wie één van de auto's waarmee de aanvallers zich naar het complex hadden verplaatst, toebehoorde en door wie deze was afgepakt729. alsmede de kleding die verdachte droeg.730. Dit zijn geen wezenlijke tegenstrijdigheden. Deze kleine verschillen kunnen, ook in onderling verband bezien, geen omstandigheid opleveren ten gevolge waarvan de verklaringen van deze getuigen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Deze verschillen kunnen voortkomen uit de wijze van verhoor, het verstrijken van de tijd, de chaotische aard van de gebeurtenis waarbij de getuige voor zijn of haar leven heeft moeten vrezen, de emoties die teweeg worden gebracht door de herinnering aan deze voor de getuige traumatische gebeurtenis, dan wel een vergissing van de getuige of een andere procesdeelnemer. Bovendien blijkt uit de verklaringen dat iedere getuige slechts een deel van de gebeurtenissen heeft kunnen waarnemen. Zicht op het totaalbeeld ontstaat eerst indien de verschillende verklaringen in onderlinge samenhang worden bezien.
Ad IV: Consistentie van opeenvolgende door deze getuige afgelegde verklaringen
[Getuige 8]
De verklaringen vóór december 2008
75.
De rechtbank stelt vast dat de getuige [getuige 8] over de gebeurtenissen op het Zevendedags Adventistencomplex heeft verklaard bij de Nationale Recherche (2006) en bij de rechter-commissaris (2006/2007/2008) en ten overstaan van de Canadese justitiële autoriteiten (2007). Bij de Nationale Recherche en de rechter-commissaris heeft hij verdachte een leider genoemd; hij gaf opdrachten aan anderen.731. Tegenover de Canadese justitiële autoriteiten (2007) heeft hij verklaard dat [broer verdachte] samen met zijn broer arriveerde op het complex op 16 april 1994.732.
76.
Deze getuige heeft ook verklaringen afgelegd tegenover de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten in de zaak van [aanvaller 1]733. (2002/2003).734. Met betrekking tot de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex heeft hij [broer verdachte], [aanvaller 1], [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], en [burgemeester Gishyita] genoemd als leiders. De naam van verdachte komt in deze verklaring niet voor.735. In een gacaca-verklaring heeft de getuige wel de naam van verdachte genoemd als betrokkene bij de genocide maar niet in relatie tot de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex.736. Deze gacaca-verklaring dateert van eind mei / begin juni 2005.737. In zijn verklaring bij het Parquet Général heeft de getuige verdachte genoemd als een van de aanvallers die schoot op de Tutsi's op het Zevendedags Adventistencomplex.738. In zijn diverse witness statements (1995–2002) komt de naam van verdachte niet voor.739. In drie van deze verklaringen heeft hij wel [broer verdachte] genoemd.740.
De verklaring van deze getuige tegenover de rechter-commissaris in december 2008/januari 2009
77.
De rechter-commissaris heeft de getuige gevraagd waarom hij eerst vanaf 2006 verdachte heeft genoemd als één van de aanvallers. De getuige heeft hierop gezegd dat zijn antwoord afhing van hoe de vraag was gesteld en van het doel dat de vragensteller voor ogen had. ‘Soms wilde hij [de vragensteller] een specifieke naam weten. Dan noemde ik vijf mensen en zei hij ‘stop’ als hij de naam hoorde die hij wilde horen. Dan kunt u zijn naam bij de ene instantie vinden en bij de andere niet.’741. Met betrekking tot de door de getuige opgestelde ‘list of killers in Mugonero Hospital and Church’ die als bijlage bij een witness statement is gevoegd en waarop negen namen van aanvallers staan742., heeft hij opgemerkt dat hij niet meer weet wat de vraag is geweest. Hij heeft gezegd dat hij denkt dat hem de vraag is gesteld de namen op te schrijven en opnieuw verwezen naar het doel dat de vragensteller voor ogen stond.743. Over zijn verklaringen voor de autoriteiten van de Verenigde Staten heeft hij opgemerkt dat hij werd ondervraagd met het doel ‘bepaalde personen te onderzoeken’.744. Ook heeft hij aangegeven dat hoe langer hem vragen worden gesteld, hoe meer hij zich kan herinneren.745.
78.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan een ander belangrijk punt uit de verklaring van de getuige dat bespreking behoeft. In een witness statement had de getuige melding gemaakt van een zekere [slachtoffer 8] die in Musenyi zou wonen.746. De rechter-commissaris heeft de getuige gevraagd of hij dit zich kon herinneren. De getuige heeft hierop geantwoord dat hij een [slachtoffer 8] kent die in Musenyi woont; verdachte heeft deze [slachtoffer 8] tijdens de genocide in het bovenbeen geschoten. Hij heeft dat niet gezien maar deze [slachtoffer 8] heeft hem dat wel zelf verteld, aldus de getuige. Vervolgens heeft de rechter-commissaris de getuige voorgehouden dat hij in zijn witness statement [conseiller Gishyita] had genoemd als degene die [slachtoffer 8] zou hebben neergeschoten. De getuige heeft hierop geantwoord dat hij tegenover de onderzoeker van het Rwanda-tribunaal wel de naam van [conseiller Gishyita] had genoemd, maar dat de onderzoeker het op dit punt misschien fout had opgeschreven. Toen het verhoor de volgende dag werd voortgezet heeft de getuige nader verklaard dat hij twee personen kent die [slachtoffer 8] heten die allebei in Musenyi wonen. De ene [slachtoffer 8] is door [conseiller Gishyita] met een kogel geraakt, wat hij met eigen ogen heeft gezien, de andere [slachtoffer 8] is door verdachte met een kogel geraakt, wat hij niet heeft gezien maar van deze [slachtoffer 8] heeft gehoord.747.
Slotsom ten aanzien van deze getuige
79.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze getuige slachtoffer is geweest van de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Hij heeft daarover steeds betrouwbaar verklaard. De rechtbank baseert dit op de consistentie van zijn verklaringen door de jaren heen (vanaf 1995). Bovendien stemt zijn verklaring overeen met de verklaringen van andere getuigen die ook slachtoffers zijn geweest van deze aanval.
80.
De rechtbank twijfelt echter aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze aanval. De rechtbank acht de uitleg die de getuige heeft gegeven voor het niet eerder noemen van de naam van verdachte onvoldoende overtuigend. De onderzoekers van het Rwanda-tribunaal hebben de getuige gevraagd verslag te doen van de aanval. Het is dan moeilijk te begrijpen dat een getuige die gevraagd wordt een beschrijving te geven van de aanval en daarbij belangrijke aanvallers noemt, herhaaldelijk — op verschillende momenten — wel de broer van verdachte noemt maar niet verdachte, terwijl verdachte volgens de getuige in zijn latere verklaringen een belangrijke rol vervulde als leider samen met zijn oudere broer. Ook in zijn verklaringen tegenover de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten in de zaak van [aanvaller 1] heeft de getuige de broer van verdachte (naast anderen) genoemd als één van de leiders, maar niet verdachte. De uitleg van de getuige, dat het onderzoek en dus de vragen zich hebben toegespitst op bepaalde personen (i.c. [aanvaller 1]), verklaart niet waarom hij wel de broer van verdachte heeft genoemd maar niet verdachte, nu hij — zoals gezegd — beide broers beschouwt als leiders van de aanval.
81.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige ten aanzien van de mogelijke rol van verdachte bij de aanval mede hetgeen hij in zijn laatste verhoor heeft gezegd over het (niet aan verdachte verweten) neerschieten van ‘[slachtoffer 8]’. De getuige heeft op dit punt zijn verklaring bijgesteld nadat de rechter-commissaris hem had voorgehouden wat hij hierover eerder elders had verklaard. De rechtbank acht het onverklaarbaar dat deze getuige, indien hij twee slachtoffers kent met dezelfde voor- en achternaam die in dezelfde secteur wonen, dit niet meteen meldt om daardoor verwarring te voorkomen. Dit doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de gehele verklaring van deze getuige.
82.
De rechtbank roept in dit verband nog in herinnering hetgeen zij in hoofdstuk 6 (zie met name paragraaf 8) heeft overwogen over de grenzen aan het menselijk waarnemingsvermogen en geheugen. Door zowel interne processen als externe factoren wordt het geheugenspoor van de originele ervaring veranderd of aangevuld waarbij het probleem is dat de bron van die veranderingen of aanvullingen door de getuige zelf niet wordt opgemerkt. Dit is op zich al een reden behoedzaam te zijn. Nog sterker geldt dit nu de getuige heeft verklaard over een traumatische gebeurtenis die zich bijna 15 jaar geleden heeft afgespeeld.
[Getuige 10]
De verklaringen vóór december 2008
83.
De getuige heeft bij het Parquet Général (2006), de Nationale Recherche (2006) en de rechter-commissaris (2006/2007) verklaard over verdachte in verband met de aanval.748. Ook bij de gacaca (in ieder geval voor juni 2006)749. heeft de getuige verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de aanval.
84.
In de verklaring afgelegd ten overstaan van de justitiële autoriteiten in de Verenigde Staten in de zaak van [aanvaller 1] (2003) over het Zevendedags Adventistencomplex heeft hij verdachte niet genoemd als betrokkene bij de aanval. Hij heeft in die verklaringen als leiders van de aanval genoemd: burgemeester [burgemeester Gishyita], [conseiller Gishyita], [broer verdachte], [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], [aanvaller 2], [aanvaller 3] ‘and many others’.750. Ten behoeve van het Rwanda-tribunaal heeft deze getuige ook een aantal verklaringen, zowel witness statements als trial testimonies afgelegd. In zijn witness statement van 25 oktober 1999 staat de naam van verdachte niet vermeld. In zijn trial testimony van 1 oktober 2001 en 2 oktober 2001 in de zaak [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] en in de trial testimony d.d. 30 april 2004 in de zaak Nyitegeka heeft de getuige de naam van verdachte niet genoemd. De broer van verdachte, [broer verdachte], heeft hij daarin wel genoemd als één van de aanvallers.751. De getuige kent verdachte wel, aangezien hij hem in één van zijn verklaringen voor het Rwanda-tribunaal in de zaak [minister van Informatie] heeft genoemd en ook in zijn hiervoor genoemde verklaring ten overstaan van de justitiële autoriteiten in de Verenigde Staten.752. Hij heeft verdachte in deze verklaringen niet genoemd als deelnemer aan de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex, maar als aanwezige tijdens de aanval op ‘Muyira hill’ op 13 mei 1994.753.
De verklaring van deze getuige tegenover de rechter-commissaris in december 2008/januari 2009
85.
De getuige heeft verklaard dat de onderzoekers van het Rwanda-tribunaal — net als de rechter-commissaris tijdens dit verhoor had gedaan — hem hadden gevraagd een lijst te geven met namen van aanvallers op het Zevendedags Adventistencomplex. Hij had daaraan voldaan, maar na het noemen van een paar namen werd hem verteld dat het voldoende was en hield hij daarmee op. Hij hoefde derhalve niet alle namen te noemen die hij kende.754. Over zijn verklaringen tegenover de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten heeft hij gezegd dat de namen die hij noemde de eerste waren die ‘in zijn hoofd sprongen’.755. De getuige heeft in zijn verklaring van 17 december 2008 verdachte uitdrukkelijk één van de leiders van de aanval genoemd.756.
86.
Verder is de getuige zijn trial testimony in de zaak Gérard en [president Adventistencomplex] voorgehouden. De getuige is daarin gevraagd te vertellen wie er ten tijde van de aanval in de auto's zat. De getuige heeft toen tegen de rechters van het Rwanda-tribunaal gezegd dat er Interahamwe in zaten.757. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat ook verdachte in één van de auto's zat; in de auto van [broer verdachte]. De rechter-commissaris heeft de getuige vervolgens voorgehouden dat de hem gestelde vraag heel specifiek was en hij heeft hem gevraagd waarom hij toen niet de naam van verdachte had genoemd. De getuige stelde daarop dat zijn antwoord specifiek was; hij antwoordde dat er Interahamwe in de auto zaten en verdachte was ook een Interahamwe.758.
87.
De rechter-commissaris heeft de getuige tevens nadere vragen gesteld naar aanleiding van zijn eerdere verklaring over verkrachtingen tijdens de aanval op 16 april 1994. De getuige had met zoveel woorden verklaard dat hij de verkrachting van een docente, [slachtoffer 9], door één van de zonen van [aanvaller 2] had gezien.759. De getuige heeft in dit verhoor gezegd dat hij de verkrachtingen van vrouwen door de zoons van [aanvaller 2] niet had gezien maar hierover slechts had gehoord.
88.
De rechter-commissaris heeft de getuige tevens gevraagd over verkrachtingen vóór 16 april 1994. De getuige heeft daarop melding gemaakt van twee meisjes die door [conseiller Gishyita] en [burgemeester Gishyita] zouden zijn opgehaald op het ziekenhuisterrein en elders zouden zijn verkracht ([slachtoffer 10] en [slachtoffer 11], de dochters van [ouder slachtoffer 10 en 11]). De rechter-commissaris heeft de getuige vervolgens voorgehouden dat hij over dezelfde gebeurtenis tegenover het Rwanda-tribunaal heeft verklaard dat 3 meisjes, [slachtoffer 12], [slachtoffer 10] en [slachtoffer 13], zouden zijn opgehaald en vervolgens elders verkracht.760. De getuige leek op dit punt te gaan twijfelen en verwees naar de tekst van zijn verklaring indertijd.761. In het verhoor tegenover de rechter-commissaris heeft hij verder verklaard — en dit is nieuw ten opzichte van zijn eerdere verklaringen — dat achter de auto van [conseiller Gishyita] en [burgemeester Gishyita] een auto aan kwam rijden toen de vrouwen werden opgehaald; deze auto was bij verdachte en zijn broer [broer verdachte] in gebruik.762. Hij dacht dat van de mensen die in deze laatste auto, één van de twee verdachte was.763.
89.
De rechter-commissaris heeft de getuige ook nog vragen gesteld over een zekere [slachtoffer 14]. Dit omdat de getuige mogelijk wisselend had verklaard over diens dood. Deze getuige had tegenover de Nationale Recherche verklaard dat verdachte deze [slachtoffer 14] had neergeschoten tijdens een aanval op de heuvel van Gitwe; [slachtoffer 14] zou toen in zijn buik zijn geraakt.764. In een document van ‘African Rights’, dat tijdens de behandeling door de verdediging in het geding is gebracht, staat echter vermeld dat volgens deze getuige [slachtoffer 14] zou zijn overleden in de kerk in Murambi.765. De getuige heeft in zijn trial testimony tegen [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] ook verklaard dat een [slachtoffer 14] tijdens de aanval op de kerk van Murambi was overleden; dit na te zijn geraakt door een kogel, welke was afgevuurd door [president Adventistencomplex] of [directeur ziekenhuis Adventistencomplex].766.
90.
De rechter-commissaris heeft de getuige allereerst gevraagd of hij iemand kent met de naam [slachtoffer 14]. De getuige heeft hierop bevestigend geantwoord en heeft verteld dat [slachtoffer 14] nog leeft en ook waar hij woont. Daarna heeft de rechter-commissaris de getuige gevraagd of hij maar één persoon met de naam [slachtoffer 14] kent of gekend heeft. De getuige heeft hierop bevestigend geantwoord. Vervolgens heeft de rechter-commissaris de getuige zijn verklaring tegenover de Nationale Recherche voorgehouden over de [slachtoffer 14] die is doodgeschoten tijdens de genocide. Daarop heeft de getuige verklaard dat hij twee personen kent met de naam [slachtoffer 14]: de ene leeft nog en de andere is tijdens de genocide gewond geraakt en later doodgeschoten door verdachte. De overleden [slachtoffer 14] is volgens hem doodgeschoten in Bisesero vlakbij Gitwe; hij zou door een kogel in de rug zijn geraakt.767. Als in een rapport staat dat [slachtoffer 14] in de kerk van Murambi is overleden, dan klopt dat niet, aldus de getuige.768. De rechter-commissaris heeft hem op dit punt tenslotte nog voorgehouden dat zijn verklaring ten aanzien van de schotwond afwijkt van wat hij eerder verklaard had tegenover de Nationale Recherche. Hierop heeft de getuige geantwoord dat de kogel het slachtoffer in de rug heeft geraakt en bij de buik naar buiten is gekomen.769.
91.
Tenslotte is opmerkelijk wat deze getuige heeft verklaard over de dood van [slachtoffer 15]. In zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris in november 2006 heeft hij gezegd dat verdachte en anderen op mensen schoten en dat nadat vanuit die groep was geschoten, [slachtoffer 15] tot de slachtoffers behoorde.770. In zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris op 26 januari 2009 daarentegen heeft de getuige met grote stelligheid verklaard dat hij gezien heeft dat [slachtoffer 15] het slachtoffer is geworden van een granaat die door verdachte was gegooid.771.
Slotsom ten aanzien van deze getuige
92.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze getuige slachtoffer is geweest van de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Hij heeft daarover steeds betrouwbaar verklaard. De rechtbank baseert dit op de consistentie van zijn verklaringen door de jaren heen (vanaf 1999). Bovendien stemt zijn verklaring overeen met de verklaringen van andere getuigen die ook slachtoffers zijn geweest van deze aanval.
93.
De rechtbank twijfelt echter aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze aanval. De rechtbank acht de uitleg die de getuige heeft gegeven voor het niet eerder noemen van de naam van verdachte onvoldoende overtuigend. De onderzoekers van het Rwanda-tribunaal hebben de getuige gevraagd verslag te doen van de aanval. Het is dan moeilijk te begrijpen dat een getuige die gevraagd wordt een beschrijving te geven van de aanval en daarbij belangrijke aanvallers noemt, herhaaldelijk — op verschillende momenten — wel de broer van verdachte noemt maar niet verdachte, terwijl verdachte volgens de getuige in zijn latere verklaringen een belangrijke rol vervulde als leider samen met zijn oudere broer. Ook in zijn verklaringen tegenover de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten in de zaak van [aanvaller 1] heeft de getuige de broer van verdachte genoemd, samen met een aantal andere belangrijke met name genoemde aanvallers ([burgemeester Gishyita], [conseiller Gishyita], [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] en [aanvaller 2]), maar niet verdachte. Ook in zijn hiervoor genoemde trial testimony — niet afgelegd in de zaak tegen [broer verdachte] — heeft de getuige wederom wel de broer van verdachte genoemd en niet verdachte. Ook bij deze verklaringen is moeilijk te begrijpen waarom de getuige wel de broer van verdachte, en enkele andere leiders, heeft genoemd, maar niet verdachte, gelet op de rol die verdachte volgens hem als leider heeft vervuld.
94.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige ten aanzien van de mogelijke rol van verdachte bij de aanval mede hetgeen hij in zijn laatste verhoor heeft gezegd over het (niet aan verdachte verweten) neerschieten van [slachtoffer 14]. De getuige heeft op dit punt zijn verklaring bijgesteld, nadat de rechter-commissaris hem had voorgehouden wat hij hierover eerder elders had verklaard. De rechtbank merkt op dat de getuige in hetzelfde verhoor eerst uitdrukkelijk verklaart slechts één [slachtoffer 14] te kennen en dit vervolgens herroept en verklaart nog een [slachtoffer 14] te kennen. Ook stelt de getuige zijn verklaring bij over de plaats waar dit slachtoffer door een kogel zou zijn geraakt. Dit één en ander doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de gehele verklaring van deze getuige.
95.
Ook hetgeen de getuige heeft verklaard over
- (i)
de verkrachtingen van [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] (en [slachtoffer 12]) — meer in het bijzonder zijn toevoeging aan zijn eerdere verklaringen dat hij de auto van verdachte en mogelijk ook verdachte zelf heeft gezien toen de meisjes werden opgehaald — en
- (ii)
de wijze waarop [slachtoffer 15] om het leven is gebracht, versterkt de twijfel van de rechtbank.
96.
De rechtbank roept in dit verband nog in herinnering hetgeen zij in hoofdstuk 6 (zie met name paragraaf 8) heeft overwogen over de grenzen aan het menselijk waarnemingsvermogen en geheugen. Door zowel interne processen als externe factoren wordt het geheugenspoor van de originele ervaring veranderd of aangevuld waarbij het probleem is dat de bron van die veranderingen of aanvullingen door de getuige zelf niet wordt opgemerkt. Dit is op zich al een reden behoedzaam te zijn. Nog sterker geldt dit nu de getuige heeft verklaard over een traumatische gebeurtenis die zich bijna 15 jaar geleden heeft afgespeeld.
[Getuige 25]
De verklaringen vóór december 2008
97.
De getuige heeft over de betrokkenheid van verdachte bij de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex verklaard bij het Parquet Général (2006)772., de Nationale Recherche (2007)773. en de rechter-commissaris (2007).774.
98.
In de witness statements (1996 en 1999) van deze getuige is niet de naam van verdachte opgenomen, wel worden zijn broer [broer verdachte] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] genoemd als personen die heel actief waren tijdens de aanval.775. De broer van verdachte, [broer verdachte], kwam altijd samen met een gewezen soldaat genaamd [aanvaller 2] en zijn zonen, aldus de getuige. De getuige heeft de naam van verdachte ook niet genoemd in zijn trial testimonies in de zaak [prefect Kibuye] en [broer verdachte] (1997).776.
De verklaring van deze getuige tegenover de rechter-commissaris in december 2008/januari 2009
99.
In antwoord op een vraag van de rechter-commissaris naar aanleiding van één van deze witness statements, heeft de getuige verklaard dat het kan zijn dat hij destijds de naam van verdachte niet heeft genoemd, omdat hij die naam op dat moment was vergeten.777. Soms ‘sprong een naam weer in zijn hoofd’ en dan heeft hij die de naam dan ook genoemd zoals in zijn verklaring bij het Parquet Général.778. De getuige heeft in zijn verklaring van 18 december 2008 verdachte uitdrukkelijk één van de leiders genoemd.779.
100.
Deze getuige heeft mogelijk wisselend verklaard over degene die hem tijdens een aanval in Bisesero met een schot uit een geweer aan heeft verwond in de heupstreek. Tegenover het Rwanda-tribunaal heeft hij in de zaak tegen [prefect Kibuye] en [broer verdachte] verklaard dat hij beschoten is door een Interahamwe die in het gezelschap was van [broer verdachte].780. In de zaak tegen [minister van Informatie] heeft hij tegenover het Rwanda-tribunaal verklaard dat hij de persoon kende die op hem had geschoten maar diens naam vanwege zijn veiligheid niet had willen noemen.781. Tegenover de Nationale Recherche heeft hij gezegd dat hij in een verklaring in de Verenigde Staten [aanvaller 1] had genoemd als degene die hem in zijn been heeft geschoten.782. Tegenover de Nationale Recherche heeft hij gezegd dat hij als getuige voor het Rwanda-tribunaal zowel in de zaak [broer verdachte] als in de zaak [minister van Informatie] [aanvaller 1] had genoemd als degene die hem met een schot in zijn bil had geraakt.
101.
De rechter-commissaris heeft de getuige daarom ook op dit punt nader bevraagd. De getuige heeft aanvankelijk geen antwoord willen geven, omdat, zoals hij zei, degene die op hem had geschoten nog niet voor de rechter was verschenen. De rechter-commissaris heeft hem vervolgens voorgehouden dat hij tegenover de Nationale Recherche de naam van de schutter wel had genoemd en dat dit [aanvaller 1] zou zijn geweest. De getuige heeft dit vervolgens bevestigd. De getuige heeft vervolgens verklaard dat hij bang was geweest om zijn naam te noemen, omdat hij in zijn woonplaats alleen is en bang is voor de familieleden van [aanvaller 1].783.
102.
De rechtbank merkt hierbij op dat de omstandigheid dat de getuige wisselend verklaard heeft over de persoon die hem tijdens een aanval in Bisesero met een schot uit een geweer heeft verwond, geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Het betreft hier geen wezenlijke tegenstrijdigheid.
Slotsom ten aanzien van deze getuige
103.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze getuige slachtoffer is geweest van de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Hij heeft daarover steeds betrouwbaar verklaard. De rechtbank baseert dit op de consistentie van zijn verklaringen door de jaren heen (vanaf 1996). Bovendien stemt zijn verklaring overeen met de verklaringen van andere getuigen die ook slachtoffers zijn geweest van deze aanval.
104.
De rechtbank twijfelt echter aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze aanval. De rechtbank acht de uitleg die de getuige heeft gegeven voor het niet eerder noemen van de naam van verdachte onvoldoende overtuigend. De onderzoekers van het Rwanda-tribunaal hebben de getuige gevraagd verslag te doen van de aanval. Het is dan moeilijk te begrijpen dat een getuige die gevraagd wordt een beschrijving te geven van de aanval en daarbij belangrijke aanvallers noemt, herhaaldelijk — op verschillende momenten — wel de broer van verdachte noemt maar niet verdachte, terwijl verdachte volgens de getuige in zijn latere verklaringen een belangrijke rol vervulde als leider samen met zijn oudere broer.
105.
De rechtbank roept in dit verband nog in herinnering hetgeen zij in hoofdstuk 6 (zie met name paragraaf 8) heeft overwogen over de grenzen aan het menselijk waarnemingsvermogen en geheugen. Door zowel interne processen als externe factoren wordt het geheugenspoor van de originele ervaring veranderd of aangevuld waarbij het probleem is dat de bron van die veranderingen of aanvullingen door de getuige zelf niet wordt opgemerkt. Dit is op zich al een reden behoedzaam te zijn. Nog sterker geldt dit nu de getuige heeft verklaard over een traumatische gebeurtenis die zich bijna 15 jaar geleden heeft afgespeeld.
[Getuige 14]
De verklaringen vóór december 2008
106.
De getuige heeft verklaard over verdachte en diens betrokkenheid bij de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex bij de Nationale Recherche (2006), bij de rechter-commissaris (2007) en bij de gacaca (2006).784. In zijn verklaring afgelegd bij het Parquet Général (2006) is opgenomen dat de getuige verdachte beschuldigt van het doden mensen en het verkrachten van een meisje. Verdachte wordt daarin niet genoemd in verband met de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex.785.
107.
Door de onderzoekers van het Rwanda-tribunaal en ten overstaan van de rechters van het Rwanda-tribunaal is de getuige door de jaren heen (1996–2004) meermalen gehoord. Hij heeft verdachte niet genoemd, noch in zijn trial testimonies, noch in zijn witness statements.
De verklaring van deze getuige tegenover de rechter-commissaris in december 2008/januari 2009
108.
De getuige heeft de rechter-commissaris verteld dat de reden voor getuigen (de getuige praat in meervoudsvorm) hierover niet te verklaren was, dat ze alleen over de mensen die waren gedetineerd een verklaring aflegden en niet over de personen die nog vrij rondliepen.786. De getuige heeft bevestigd dat hem door het Rwanda-tribunaal is gevraagd aanvallers van het Zevendedags Adventistencomplex op te noemen. Hij noemde dan namen maar niet alle namen.787. Hem is nooit gevraagd alle aanvallers te noemen. Daarom heeft hij de naam van verdachte niet genoemd.788. De getuige heeft in zijn verklaring van 19 december 2008 verdachte uitdrukkelijk één van de leiders van de aanval genoemd.789.
109.
De rechter-commissaris heeft de getuige tevens vragen gesteld over de dood van een zekere [slachtoffer 16]. Tegenover de rechter-commissaris had de getuige verklaard niet te weten wie [slachtoffer 16] had vermoord.790. In zijn trial testimony in de zaak tegen Gérard en [president Adventistencomplex] had deze getuige echter [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] aangewezen als degene die [slachtoffer 16] had doodgeschoten.791. De rechter-commissaris heeft de getuige eerst gevraagd of hij [slachtoffer 16] kende. De getuige heeft hierop geantwoord dat hij hem goed kende en hij de comptable van de Association was. Nadat hij wederom verklaard had dat hij nooit had gehoord hoe deze Charles gedood was, heeft de rechter-commissaris hem de betreffende passage voorgelezen uit zijn trial testimony in de zaak [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex].792. De getuige heeft vervolgens verklaard dat wat hij tegenover het Rwanda-tribunaal verklaard had waar is en dat hij zich tegenover de rechter-commissaris had vergist. Hij heeft dit toegelicht door te zeggen dat hij dacht dat de rechter-commissaris had gevraagd naar een zekere Isacar Kajonge die de comptable van de Association was;793. [slachtoffer 16] was de comptable van het ziekenhuis.
110.
De rechter-commissaris heeft de getuige ook geconfronteerd met een mogelijke tegenstrijdigheid tussen wat hij als getuige ter zitting van het Rwanda-tribunaal had verklaard in de zaak tegen [prefect Kibuye] en [broer verdachte] en wat hij tegenover de Nationale Recherche had verklaard. In zijn trial testimony had de getuige er melding van gemaakt dat [conseiller Gishyita], [broer verdachte] en [burgemeester Gishyita] op 11 mei 1994 vanaf de laadbak van een witte auto gewonde slachtoffers onder valse voorwendselen — de vrede zou zijn teruggekomen — opriepen naar een kerk in Mubuga te gaan waar ze voedsel en dekens zouden krijgen.794. Tegenover de Nationale Recherche had de getuige verklaard dat verdachte deze auto bestuurde.795. Nadat de rechter-commissaris de getuige had voorgehouden wat hij tegenover de Nationale Recherche had verklaard, heeft hij geantwoord dat hij dit niet zo gezegd had tegen de Nationale Recherche. Hij had, zo zei hij, verdachte niet meer gezien na de dag van de aanval op het Mugonero-complex. De Nationale Recherche heeft het dus verkeerd opgeschreven en dit deel van zijn verklaring is door de Nationale Recherche niet aan hem voorgelezen, aldus de getuige.796.
111.
De rechter-commissaris heeft in zijn verhoor van 19 december 2008 de getuige bovendien uitgebreid ondervraagd over de verkrachtingen waarover door hem is verklaard in eerdere verklaringen tegenover de Nationale Recherche, de rechter-commissaris, voor het Rwanda-tribunaal, het Parquet Général en de gacaca. Deze verklaringen zullen aan de orde komen bij de bespreking van de aan verdachte tenlastegelegde verkrachting van en moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 1b van dagvaarding II).797.
112.
De rechtbank volstaat hier ermee op te merken dat de getuige ook over de verkrachtingen anders heeft verklaard. Op 19 december 2008 heeft hij tegenover de rechter-commissaris [broer verdachte] genoemd als degene die een vrouw genaamd [slachtoffer 17] had verkracht. Hij had dit gezien, zei hij.798. Nadat de rechter-commissaris hem erop had gewezen dat hij in een trial testimony [conseiller Gishyita] had aangewezen als degene die [slachtoffer 17] had verkracht,799. heeft de getuige ingestemd met de conclusie van de rechter-commissaris dat hij het niet meer precies weet.800.
Slotsom ten aanzien van deze getuige
113.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze getuige slachtoffer is geweest van de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Hij heeft daarover steeds betrouwbaar verklaard. De rechtbank baseert dit op de consistentie van zijn verklaringen door de jaren heen (vanaf 1996). Bovendien stemt zijn verklaring overeen met de verklaringen van andere getuigen die ook slachtoffers zijn geweest van deze aanval.
114.
De rechtbank twijfelt echter aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze aanval. De rechtbank acht de uitleg die de getuige heeft gegeven voor het niet eerder noemen van de naam van verdachte onvoldoende overtuigend. De onderzoekers van het Rwanda-tribunaal hebben de getuige gevraagd verslag te doen van de aanval. Het is dan moeilijk te begrijpen dat een getuige die gevraagd wordt een beschrijving te geven van de aanval en daarbij belangrijke aanvallers noemt, herhaaldelijk — op verschillende momenten — wel de broer van verdachte noemt maar niet verdachte, terwijl verdachte volgens de getuige in zijn latere verklaringen een belangrijke rol vervulde als leider samen met zijn oudere broer. Het voorgaande geldt ook voor de door de getuige afgelegde trial testimonies — niet in de zaak tegen [broer verdachte] — waarin hij wel de broer van verdachte maar niet verdachte heeft genoemd.
115.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige ten aanzien van de mogelijke rol van verdachte bij de aanval mede hetgeen hij in zijn laatste verhoor heeft gezegd over de (niet aan verdachte verweten) moord op [slachtoffer 16]. De rechter-commissaris heeft eerst uitdrukkelijk gevraagd of de getuige [slachtoffer 16] kende. De getuige heeft hierop geantwoord dat hij hem goed kende en daarbij vermeld dat deze [slachtoffer 16] ‘comptable’ van de Association was. Nadat de rechter-commissaris hem vervolgens had gewezen op een discrepantie tussen wat hij eerder tegen de rechter-commissaris had verklaard en wat hij in een trial testimony had verklaard, heeft de getuige gezegd dat hij had gedacht dat de rechter-commissaris had gevraagd naar een persoon met een geheel andere naam, welke naam niet eerder in het verhoor was gevallen. Dit doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de gehele verklaring van deze getuige.
116.
Ook hetgeen de getuige heeft verklaard over de valse oproep aan slachtoffers hun toevlucht te zoeken in een kerk in Mubuga — meer in het bijzonder zijn toevoeging in zijn verklaring tegenover de Nationale Recherche dat verdachte daarbij een rol had gespeeld en vervolgens zijn ontkenning dat hij dit tegenover de Nationale Recherche had verklaard — draagt bij aan de twijfel van de rechtbank.
117.
Tenslotte wordt de betrouwbaarheid van de verklaring van deze getuige ondermijnd door hetgeen hij verklaard heeft over de verkrachting van [slachtoffer 17]. De rechtbank merkt hierbij op dat het Openbaar Ministerie in het licht van hetgeen de getuige hierover verklaard heeft alsnog vrijspraak heeft gevorderd ten aanzien van de aan verdachte verweten verkrachting van en moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 1b op dagvaarding II).
118.
De rechtbank roept in dit verband nog in herinnering hetgeen zij in hoofdstuk 6 (zie met name paragraaf 8) heeft overwogen over de grenzen aan het menselijk waarnemingsvermogen en geheugen. Door zowel interne processen als externe factoren wordt het geheugenspoor van de originele ervaring veranderd of aangevuld waarbij het probleem is dat de bron van die veranderingen of aanvullingen door de getuige zelf niet wordt opgemerkt. Dit is op zich al een reden behoedzaam te zijn. Nog sterker geldt dit nu de getuige heeft verklaard over een traumatische gebeurtenis die zich bijna 15 jaar geleden heeft afgespeeld.
[Getuige 24]
De verklaringen vóór december 2008
119.
De getuige heeft bij de Nationale Recherche (2007) en de rechter-commissaris (2008) verklaard over deelname van verdachte aan de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. In zijn verklaring bij het Parquet Général (2006) heeft hij verdachte genoemd maar niet in relatie tot de aanval op het complex.801. Bij de gacaca zijn twee verklaringen van deze getuige aangetroffen over verdachte's betrokkenheid bij de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex.802. In zijn witness statements tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal is de naam van verdachte niet vermeld. In geen van de trial testimonies heeft de getuige de naam van verdachte genoemd. De broer van verdachte heeft de getuige in een enkel geval wel genoemd.803.
De verklaring van deze getuige tegenover de rechter-commissaris in december 2008/januari 2009
120.
De getuige heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hem bij gelegenheid van het afleggen van zijn witness statement van 2 april 1996804., niet is gevraagd alle namen te noemen. Hem is gevraagd ‘voorbeeldnamen’ te noemen. Hij heeft toen niet de belangrijkste namen genoemd maar de namen die in zijn hoofd opkwamen.805. Over zijn trial testimony van 25 september 2001 heeft deze getuige desgevraagd verklaard de naam van verdachte niet te hebben genoemd, omdat hem niet is gevraagd alle namen van aanvallers te noemen. De officier van justitie heeft er in dit verband bij de rechter-commissaris op gewezen dat de getuige met name werd ondervraagd door de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal over de auto's.806. De getuige heeft in zijn verklaring van 27 januari 2009 verdachte uitdrukkelijk één van de leiders van de aanval genoemd.807.
121.
De rechter-commissaris heeft ook deze getuige vragen gesteld over de dood [slachtoffer 16]. In zijn trial testimony in de zaak tegen [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] heeft hij deze Gérard ervan beschuldigd [slachtoffer 16] te hebben gedood.808. Tegenover de rechter-commissaris in maart 2008 had de getuige gesteld niet te weten wie [slachtoffer 16] had gedood.809. De getuige heeft op een open vraag van de rechter-commissaris geantwoord dat hij gezien heeft dat [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] en [broer verdachte] beiden op [slachtoffer 16] hun geweren hebben gericht en hebben geschoten. Op grond daarvan heeft hij geconcludeerd dat [slachtoffer 16] door één van hen beiden is gedood. Vervolgens geconfronteerd met zijn eerdere trial testimony heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij ook de naam van [broer verdachte] had genoemd. Toen hem vervolgens werd voorgehouden dat bij het tribunaal elk woord letterlijk wordt opgeschreven, was zijn reactie dat dit betekent dat hij de naam van [broer verdachte] is vergeten te noemen.810.
Slotsom ten aanzien van deze getuige
122.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze getuige slachtoffer is geweest van de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Hij heeft daarover steeds betrouwbaar verklaard. De rechtbank baseert dit op de consistentie van zijn verklaringen door de jaren heen (vanaf 1996). Bovendien stemt zijn verklaring overeen met de verklaringen van andere getuigen die ook slachtoffers zijn geweest van deze aanval.
123.
De rechtbank twijfelt echter aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze aanval. De rechtbank acht de uitleg die de getuige heeft gegeven voor het niet eerder noemen van de naam van verdachte onvoldoende overtuigend. De onderzoekers van het Rwanda-tribunaal hebben de getuige gevraagd verslag te doen van de aanval. Het is dan moeilijk te begrijpen dat een getuige die gevraagd wordt een beschrijving te geven van de aanval en daarbij belangrijke aanvallers noemt, herhaaldelijk — op verschillende momenten — wel de broer van verdachte noemt maar niet verdachte, terwijl verdachte volgens de getuige in zijn latere verklaringen een belangrijke rol vervulde als leider samen met zijn oudere broer.
124.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige ten aanzien van de mogelijke rol van verdachte bij de aanval mede hetgeen hij in zijn laatste verhoor heeft gezegd over de (niet aan verdachte verweten) moord op [slachtoffer 16]. In een trial testimony heeft de getuige [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] ervan beschuldigd [slachtoffer 16] te hebben gedood, tegenover de rechter-commissaris heeft hij in maart 2008 gezegd niet te weten wie [slachtoffer 16] heeft gedood en in januari 2009 heeft hij op een open vraag van de rechter-commissaris [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] en [broer verdachte] beschuldigd van deze moord. Vervolgens heeft hij, geconfronteerd met zijn eerdere trial testimony, verklaard dat hij de naam van [broer verdachte] wel had genoemd in zijn trial testimony en eerst nadat hem was voorgehouden dat dit feitelijk niet kan, heeft hij geantwoord dat hij de naam van [broer verdachte] is vergeten te noemen. Dit doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de gehele verklaring van deze getuige.
125.
De rechtbank roept in dit verband nog in herinnering hetgeen zij in hoofdstuk 6 (zie met name paragraaf 8) heeft overwogen over de grenzen aan het menselijk waarnemingsvermogen en geheugen. Door zowel interne processen als externe factoren wordt het geheugenspoor van de originele ervaring veranderd of aangevuld waarbij het probleem is dat de bron van die veranderingen of aanvullingen door de getuige zelf niet wordt opgemerkt. Dit is op zich al een reden behoedzaam te zijn. Nog sterker geldt dit nu de getuige heeft verklaard over een dramatische gebeurtenis die zich bijna 15 jaar geleden heeft afgespeeld.
[Getuige 9]
126.
Deze getuige is gehoord door de Nationale Recherche en door de rechter-commissaris.
127.
Tegenover de Nationale Recherche heeft deze getuige stellig verklaard dat verdachte evenals [burgemeester Gishyita], [conseiller Gishyita] en [broer verdachte] één van degenen was die opdracht had gegeven om Tutsi's te gaan vermoorden en dat hij aan aanvallen op Tutsi's heeft meegedaan. Hij werd daartoe gedwongen, zei hij; anders zou hij zelf vermoord worden.811. Over de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex was zijn verklaring echter minder duidelijk. Hij heeft verklaard, zo begrijpt de rechtbank, dat hij 's morgens om 9.00 aanwezig was, vervolgens is weggejaagd en in de middag weer is teruggekomen, naar hij zegt niet om te doden maar om te kijken of hij iets kon stelen.812. Hij heeft verklaard dat hij toen heeft gezien dat verdachte mensen in de kerk heeft gedood; op een nadere vraag hoeveel mensen verdachte in de kerk had gedood, heeft hij gezegd dat hij dat niet kon zeggen, dat er duizenden doden waren, dat er meer mensen aan het moorden waren en dat hij verdachte niet iets heeft zien doen, omdat deze binnen in de kerk was.813.
128.
In zijn verhoor door de rechter-commissaris heeft hij zijn verklaring op meerdere punten veranderd. Hij heeft toen verklaard dat hij nooit door verdachte is gedwongen om mee te doen aan aanvallen op Tutsi's.814. Verder heeft hij verklaard dat hij verdachte niet op het Zevendedags Adventistencomplex heeft gezien.815. Toen hij aankwam op het complex, waren de vluchtelingen al vermoord.816. De getuige heeft erkend dat hij bij de Nationale Recherche inderdaad de naam van verdachte had genoemd. Hij heeft ‘zo maar’ de naam van verdachte, samen met zijn oudere broer en de autoriteiten genoemd. Hij was toen ‘niet goed in zijn hoofd’.817. Spontaan heeft de getuige daarop verklaard dat hij vanaf het moment van de verklaring bij de Nationale Recherche tot en met het moment van het verhoor bij de rechter-commissaris, geen personen van de familie van verdachte heeft gezien.818.
129.
De rechtbank ziet — evenals het Openbaar Ministerie — in de radicaal gewijzigde verklaring van de getuige, in het bijzonder zijn spontane opmerking geen contact met de familie van verdachte te hebben gehad, een belangrijke aanwijzing dat deze getuige onder druk is gezet om zijn verklaring aan te passen.
130.
De rechtbank zal echter de belastende verklaring van deze getuige tegenover de Nationale Recherche niet bezigen voor het bewijs. Nog afgezien van de omstandigheid dat de getuige deze verklaring heeft herroepen, — zoals gezegd, mogelijk onder druk van de familie van verdachte — is deze daarvoor te onduidelijk, om niet te zeggen te warrig.
[Getuige 22]
131.
Deze getuige heeft één witness statement afgelegd voor de onderzoekers van het Rwanda-tribunaal.819. Daarin heeft hij zijn eigen betrokkenheid bij de genocide ontkend en verklaard op 16 april 1994 de hele dag thuis is geweest. Over verdachte heeft hij niet gesproken. Van deze getuige bevinden zich twee gacaca-verklaringen in het dossier die betrekking hebben op de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex.820. Daarin heeft hij zijn eigen aandeel in deze aanval bekend en als leiders genoemd [burgemeester Gishyita], [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], [broer verdachte], [conseiller Gishyita] en [aanvaller 6]. Hij heeft de naam van verdachte niet genoemd.821.
132.
Zowel bij de Nationale Recherche als bij de rechter-commissaris heeft de getuige belastend verklaard over verdachte.822. In zijn verklaring voor de Nationale Recherche heeft hij beschreven dat hij verdachte met andere mensen die gewapend waren als militairen het ziekenhuis binnen zag gaan en dat ze daar binnen mensen hebben vermoord.823. Maar op de vraag van de Nationale Recherche waar hij verdachte naar binnen heeft zien gaan, heeft hij geantwoord dat hij verdachte het woongedeelte van het Adventistencomplex heeft zien binnengaan. In diezelfde verklaring heeft hij ook gezegd dat hij verdachte alleen buiten het ziekenhuis heeft zien schieten op mensen. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij verdachte en zijn mensen het complex binnen heeft zien gaan om mensen te vermoorden.824. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris is vermeld dat de getuige verdachte het ziekenhuis in heeft zien gaan met militairen.825. Bij de Nationale Recherche is er even verwarring geweest over de namen van [verdachte] (verdachte) en een zekere [Y] maar dat heeft zich blijkens de verklaring snel opgelost.826.
133.
De rechtbank stelt vast dat deze getuige consistent heeft verklaard over de aanwezigheid van verdachte tijdens de aanval. Ook heeft hij consistent verklaard dat verdachte met zijn vuurwapen op mensen heeft geschoten. In zijn verklaringen is echter onduidelijk waar hij verdachte dit heeft zien doen. Ook het Openbaar Ministerie heeft erkend dat het niet mogelijk was om dit opgehelderd te krijgen.827. De rechtbank zal de verklaring van deze getuige niet bezigen tot het bewijs, omdat op dit wezenlijke punt — waar precies heeft verdachte volgens de getuige zijn misdrijven gepleegd — onduidelijkheid is blijven bestaan.
Conclusie
134.
De rechtbank moet aldus vaststellen dat geen van de verklaringen waarop het Openbaar Ministerie zijn bewezenverklaring baseert, voldoende betrouwbaar is om te dienen als bewijsmiddel voor de betrokkenheid van verdachte bij de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Ander bewijs dan deze verklaringen is er niet. De conclusie moet dus zijn dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
135.
De rechtbank behoeft derhalve ten aanzien van de hierboven genoemde getuigen de overige aandachtspunten van het toetsingskader (V en VI) niet meer te bespreken. Evenmin behoeft zij de getuigen à décharge te bespreken. Tenslotte vloeit uit de vrijspraak voort dat er geen noodzaak is voor het (doen horen) van onderzoekers en tolken zoals door de verdediging is verzocht.828.
Hoofdstuk 11. Verkrachting van [slachtoffer 6]
Het ontstaan van de verdenking
1.
Zoals in hoofdstuk 5 beschreven heeft het Parquet Général naar aanleiding van het rechtshulpverzoek van de officier van justitie op eigen initiatief de getuigen uit het eerdergenoemde ‘Cyangugu-dossier’ gehoord.829. Eén van de getuigen die is gehoord door het Parquet Général, is [getuige 8] geweest. Hij heeft toen verklaard over de verkrachting door verdachte van een vrouw genaamd [slachtoffer 6].830. Deze getuige is vervolgens ook gehoord door de Nationale Recherche.831.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
2.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij primair op de verklaringen van [getuige 8]. Het Openbaar Ministerie acht deze verklaringen consistent. Steunbewijs ziet het Openbaar Ministerie in verklaringen van andere getuigen over de aanwezigheid van het slachtoffer, de aanwezigheid van verdachte, de aanwezigheid van de andere twee verpleegkundigen die [slachtoffer 6] na de verkrachting hebben opgevangen, het plaatsvinden van verkrachtingen voor 16 april 1994 door personen waarmee verdachte in die tijd aanvallen pleegde en seksueel agressief gedrag door verdachte in die periode.832.
Het standpunt van de verdediging
3.
Verdachte heeft ontkend dat hij dit feit heeft gepleegd.833.
4.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van dit feit. Volgens hem is onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig. Er is slechts één getuige die heeft verklaard over de verkrachting van [slachtoffer 6] door verdachte. Verder heeft de verdediging betwist dat [slachtoffer 6] heeft bestaan. Hiernaar is geen onderzoek gedaan bij kerken-, scholen- of gemeenteadministraties.834. Tenslotte heeft de verdediging aangevoerd dat het onmogelijk is dat verdachte in de periode voor 16 april 1994 op het Zevendedags Adventistencomplex is geweest; dit omdat [getuige 18] tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard verdachte (en [broer verdachte]) in de periode van 11 april tot eind april 1994 te hebben gezien bij de gevechten op de Kizenga heuvel.
Het oordeel van de rechtbank
5.
In het dossier bevinden zich de verklaringen van de hierboven reeds genoemde getuige [getuige 8]. Hij heeft zowel bij de Nationale Recherche als bij de rechter-commissaris beschreven hoe [slachtoffer 6], een leerlinge van de middelbare school, op of omstreeks 14 april 1994, door verdachte is verkracht. Hij heeft verklaard geen ooggetuige van de verkrachting te zijn geweest, maar van [slachtoffer 6], kort daarna, te hebben gehoord dat zij was verkracht. Hij heeft verteld hoe hij haar heeft opgevangen en verzorgd samen met [B14]835. en mevrouw [B15].836. Hij heeft verder verklaard dat [slachtoffer 6] tijdens de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex is overleden.837. De verklaring van deze getuige bij de gacaca (2005) gaat ook over de betrokkenheid van verdachte bij het meenemen met geweld van vrouwen en meisjes waaronder ‘[slachtoffer 6]’. Ook dat heeft plaatsgevonden voor 16 april 1994.838. Niet wordt vermeld in de verklaring wat er met [slachtoffer 6] zou zijn gebeurd. Het is voor de rechtbank niet duidelijk geworden of het hier om dezelfde persoon gaat.
6.
Het dossier bevat voorts een aantal verklaringen van getuigen die inhouden dat zij verdachte op het Zevendedags Adventistencomplex hebben gezien in de dagen voorafgaande aan de aanval van 16 april 1994. [Getuige 17] heeft in een verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte samen met zijn broer [broer verdachte] en andere mensen richting het ziekenhuis in Mugonero is gereden. [Getuige 25] heeft verklaard dat hij in die periode in het ziekenhuis aan het werk was. Hij kende [slachtoffer 6] en haar vader. Hij heeft gezegd niets te weten over de verkrachting van [slachtoffer 6].839. [Getuige 12] heeft verklaard verdachte in de dagen voorafgaande aan de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex te hebben gezien.840.
7.
Het dossier bevat ook foto's van aan de muur bevestigde doeken die hangen in het memorial gebouw op het Zevendedags Adventistencomplex. Hierop staan namen van slachtoffers die tijdens de aanval op het complex in april 1994 om het leven zijn gekomen. Genoemd worden onder andere [slachtoffer 18] en [slachtoffer 6]. [Getuige 8] heeft verklaard dat de vader van [slachtoffer 6] [slachtoffer 18]841. heette en werkzaam was in het ziekenhuis van het Zevendedags Adventistencomplex.842. Ook [getuige 25] heeft dit gezegd.843. Uit de wijze waarop de namen staan vermeld op deze doeken, kan worden afgeleid dat [slachtoffer 6] getrouwd was met [echtgenoot slachtoffer 6].844. Het proces-verbaal dat de voornoemde foto's begeleidt, houdt de voorzichtige conclusie van de verbalisant in dat, gelet op de verklaring van [getuige 8], verdachte [slachtoffer 6] (dochter van [slachtoffer 18]) zou hebben verkracht, voornoemde [slachtoffer 6] zou kunnen zijn geweest.845. Zekerheid hierover bestaat echter niet.
8.
Ook bevindt zich in het dossier een (ongedateerde) met de hand geschreven lijst van op het Zevendedags Adventistencomplex omgekomen personen ondertekend door [getuige 24]. Hierop staan onder andere de namen vermeld van [slachtoffer 18], [slachtoffer 6], [slachtoffer 19].846.
9.
Het Openbaar Ministerie heeft derhalve — anders dan de raadsman heeft gesteld — wel degelijk pogingen ondernomen om meer informatie over het bestaan en de identiteit van het slachtoffer te verkrijgen.847.
10.
De rechtbank stelt vast dat de getuige [getuige 18] uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet kan zeggen dat hij verdachte op alle dagen in de periode van 11 april 1994 tot eind april 1994 op de Kizenga heuvel heeft gezien. Reeds hierom faalt het op de verklaring van deze getuige gebaseerde verweer van de raadsman.
11.
De enige bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de verkrachting van [slachtoffer 6] volgt, zijn de verklaringen van de getuige [getuige 8] bij de Nationale Recherche en de rechter-commissaris. De verklaringen van andere getuigen over de aanwezigheid van verdachte op het Zevendedags Adventistencomplex in de periode voor de aanval op 16 april 1994 zijn onvoldoende specifiek om steun te bieden aan de verklaring van [getuige 8]. Derhalve doet zich de in art. 342 lid 2 Sv omschreven situatie voor dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van slechts één getuige. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
Hoofdstuk 12. Verkrachting van en moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
Het ontstaan van de verdenking
1.
Zoals in hoofdstuk 5 beschreven heeft het Parquet Général naar aanleiding van het rechtshulpverzoek van de officier van justitie op eigen initiatief de getuigen uit het eerdergenoemde ‘Cyangugu-dossier’ gehoord.848. Eén van de getuigen die het Parquet Général opnieuw heeft gehoord is [getuige 14].849. Deze getuige is vervolgens ook gehoord door de Nationale Recherche850. en heeft toen — voor het eerst — verklaard dat verdachte twee vrouwen, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], heeft verkracht en gedood ten tijde van de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex op 16 april 1994.851.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
2.
Het Openbaar Ministerie heeft aanvankelijk bij requisitoir gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het feit (dagvaarding II feit 1 onder b) heeft begaan. In zijn ‘derde repliek’ heeft het Openbaar Ministerie echter gevorderd dat de rechtbank verdachte van dit tenlastegelegde feit zal vrijspreken. Het Openbaar Ministerie heeft zijn gewijzigde vordering toegelicht door te verwijzen naar de laatste door de getuige [getuige 14] afgelegde verklaring tegenover de rechter-commissaris. In dit verhoor ‘haperde zijn geheugen’ op het punt wie de dader was van een andere verkrachting op diezelfde dag waarover hij eerder zeer duidelijke verklaringen had afgelegd ([conseiller Gishyita] dan wel [broer verdachte]). Nu de verklaring van deze getuige het belangrijkste bewijsmiddel is voor deze aan verdachte tenlastegelegde verkrachtingen, kan verdachte op grond van de verklaring van [getuige 14] ‘niet veilig’ worden veroordeeld.852.
Het standpunt van de verdediging
3.
Verdachte heeft ontkend dat hij deze feiten heeft gepleegd.853.
4.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en daartoe in de kern aangevoerd dat onvoldoende wettig bewijs aanwezig is. Er is slechts één getuigenverklaring waarin verdachte wordt aangewezen als de dader van de verkrachting van en de moord op de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers. Verder heeft de verdediging gesteld dat niet vaststaat dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben bestaan en zelfs dat deze mensen ‘gefingeerd’ zijn.854. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van deze getuige over het tenlastegelegde feit in tegenspraak zijn met zijn eerder afgelegde verklaringen, waarin hij op geen enkel moment over deze verkrachtingen in het ziekenhuis van het Zevendedags Adventistencomplex heeft gesproken.
De beoordeling van de tenlastelegging
5.
De getuige [getuige 14] heeft bij zowel de Nationale Recherche als de rechter-commissaris verklaard dat verdachte twee jonge vrouwen, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft verkracht en gedood tijdens de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex op 16 april 1994.855. In zijn verklaring bij het Parquet Général is niets over deze twee verkrachtingen en het doden van de slachtoffers opgenomen.856. In de door het Rwanda-tribunaal behandelde strafzaak tegen [conseiller Gishyita] heeft de getuige zowel voor de onderzoekers van het tribunaal als voor de Kamer van Berechting verklaringen afgelegd over verkrachtingen gepleegd op 16 april 1994 op het Zevendedags Adventistencomplex. Deze verklaringen zien op verkrachtingen van andere vrouwen dan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] voornoemd en door andere daders dan verdachte, die hebben plaatsgevonden in de directe nabijheid van de kamer(s) waarin [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zouden zijn verkracht en vermoord.857.
6.
De rechtbank heeft reeds overwogen dat geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte op 16 april 1994 heeft deelgenomen aan de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex. Zij heeft daartoe mede overwogen dat de verklaring van de getuige [getuige 14] onvoldoende betrouwbaar is. Reeds hierom kan geen bewijskracht worden toegekend aan hetgeen deze getuige heeft verklaard over de verkrachting van en de moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ten tijde van deze aanval. Ander bewijs dan deze verklaring is er niet. Vrijspraak moet volgen.
7.
De rechtbank hecht er aan op deze plaats te benadrukken dat het Openbaar Ministerie — anders dan de raadsman heeft gesteld — wel degelijk een poging heeft ondernomen om meer informatie over het bestaan en de identiteit van de slachtoffers te verkrijgen. Zo heeft het Openbaar Ministerie bij de Rwandese autoriteiten onder meer verzocht om een kopie van de leerlingenlijst uit 1994 van de school Ezapani te Ngoma waar [slachtoffer 5] destijds studeerde en kopieën van lijsten van de personen die tijdens de oorlog in 1994 op het Zevendedags Adventistencomplex te Mugonero om het leven zijn gekomen.858.
Hoofdstuk 13. Verkrachting van en moord op [slachtoffer 3]
Het ontstaan van de verdenking
1.
Zoals in hoofdstuk 5 beschreven heeft het Parquet Général naar aanleiding van het rechtshulpverzoek859. van de officier van justitie op eigen initiatief de getuigen uit het eerdergenoemde ‘Cyangugu-dossier’ gehoord.860. Eén van de getuigen die het Parquet Général heeft gehoord, is [slachtoffer 8]. Hij heeft toen verklaard over de betrokkenheid van [verdachte] bij de verkrachting van en moord op zijn nicht [slachtoffer 3].861.
De weergave van de bewijsmiddelen
2.
De getuige [slachtoffer 8] is gehoord door zowel de Nationale Recherche als de rechter-commissaris. Deze verhoren hebben telkens meerdere dagen geduurd. De getuige heeft verklaard getuige te zijn geweest op 13 mei 1994 op de Muyira heuvel (in het Bisesero-gebied) van de verkrachting van zijn achternicht [slachtoffer 3] door drie Interahamwe in opdracht van verdachte en het doodschieten van zijn achternicht862. door verdachte, nadat hij haar eerst met een bajonet in haar schede had gestoken.863. Bij het Parquet Général (2006) heeft deze getuige (in hoofdlijnen) gelijkluidend verklaard over de verkrachting van [slachtoffer 3].864. Dit geldt ook voor zijn verklaring die hij bij de gacaca (2006) heeft afgelegd.865.
3.
[slachtoffer 8] is Tutsi. Hij heeft verklaard dat hij verdachte kende sinds zijn achtste levensjaar. Verdachte zat toen al op de middelbare school. De getuige ging met zijn familie naar de winkel van [achternaam verdachte] om koffie te verkopen. Verdachte was degene die de koffie woog en betaalde voor de waar.866.
4.
In het dossier bevinden zich foto's van de omgeving en de plek waar [slachtoffer 3] volgens de getuige [slachtoffer 8] is verkracht en gedood. [slachtoffer 8] heeft de Nationale Recherche de plek gewezen waar dit zou zijn gebeurd.867.
5.
Het Rwanda-tribunaal heeft in meerdere uitspraken vastgesteld dat op 13 (en 14) mei 1994 op de Muyira heuvel een grootschalige aanval heeft plaatsgevonden. Veel Tutsi's die daar hun toevlucht hadden gezocht, zijn daar vermoord.868. De getuigen [getuige 8] en [getuige 13] hebben tegenover de Nationale Recherche en de rechter-commissaris verklaard verdachte te hebben gezien op de heuvel Muyira op 13 mei 1994.869. [Getuige 10] heeft over de deelname van verdachte aan deze aanval verklaard tegenover de Nationale Recherche870., het Rwanda-tribunaal in de zaak [minister van Informatie] (2003)871. en de Amerikaanse justitiële autoriteiten.872.
6.
[Getuige 9] en [getuige 12] hebben verklaard dat verdachte op zijn vuurwapen een bajonet had. [Getuige 9] heeft daaraan toegevoegd dat verdachte als hij zag dat iemand ‘niet goed dood’ was, die persoon met dat mes stak, totdat die persoon dood was.873. [Getuige 12] heeft verklaard dat verdachte in Bisesero mensen neerschoot en daarna naar de mensen toe ging en met het ijzeren ding op het vuurwapen dat je kon uitklappen, mensen stak.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
7.
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan. Het Openbaar Ministerie heeft zich daarbij gebaseerd op de getuigenverklaring van [slachtoffer 8] die als betrouwbaar wordt aangemerkt. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie op bovengenoemde andere bewijsmiddelen gewezen die deze verklaring op belangrijke punten ondersteunen. Het gaat dan in het bijzonder om het plaatsvinden van de aanval op 13 mei 1994, de aanwezigheid van verdachte en zijn deelname aan die aanval op 13 mei, zijn bezit en gebruik van een vuurwapen met bajonet, zijn leidende rol tijdens de genocide, het plaatsvinden van grootschalig seksueel geweld tegen Tutsi-vrouwen tijdens aanvallen zoals die van 13 mei 1994, en het aanduiden van Tutsi-vluchtelingen als ‘Inyenzi’ door verdachte. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij aangetekend dat die verkrachting en moord niet heeft plaatsgevonden op de Muyira heuvel, maar wel nabij die heuvel.874.
Het standpunt van de verdediging
8.
Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd.
9.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard wegens gebrek aan specificiteit van de in de tenlastelegging genoemde datum en plaats van de aan verdachte verweten gedraging.
10.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van dit tenlastegelegde feit en daartoe — zoals nader uitgewerkt in de pleitnota — aangevoerd dat zich in het dossier slechts één getuigenverklaring bevindt voor het bewijs van de verkrachting, verminking en het doden van [slachtoffer 3].875. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat niet vaststaat dat [slachtoffer 3] heeft bestaan. Geen forensische opgravingen zijn verricht op de plekken die door de getuige zijn aangewezen om te bezien of met behulp van forensische technieken nog iets onderzocht had kunnen worden. Evenmin is onderzoek verricht bij scholen, kerken of gemeente-administraties.876. Ten aanzien van de plaats waar het tenlastegelegde zich zou hebben afgespeeld heeft de raadsman opgemerkt dat de processen-verbaal met foto's van de plaats delict van geen waarde zijn, nu deze foto's niets zeggen over hoe de situatie in 1994 was.877. Bovendien is niets bekend over de omvang en de omtrek van de heuvels.878.
De beoordeling van de tenlastelegging
De nietigheid van de dagvaarding
11.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman aangaande de nietigheid van de dagvaarding stelt de rechtbank voorop dat de verdachte dient te weten tegen welke beschuldiging hij zich moet verweren. Daarvoor is nodig dat zowel de feitelijke omschrijving als de plaats als de tijdsaanduiding met voldoende duidelijkheid in de tenlastelegging zijn omschreven. De vraag of een tijds- of plaatsaanduiding voldoende duidelijk is, hangt af van de aard en de context van het tenlastegelegde feit.
12.
Verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij op 13 mei 1994, althans in mei 1994, althans in de periode 6 april tot 1 juli 1994 de in de tenlastelegging genoemde gedragingen heeft gepleegd. De tijdsaanduiding is voldoende specifiek. Deze tijdsaanduiding spitst de aan verdachte verweten gedraging in beginsel immers toe op 13 mei 1994. Deze tijdsaanduiding wordt door de (enige) ooggetuige ook gegeven. De toegevoegde overige tijdsaanduidingen vormen een manier voor de steller van de tenlastelegging om rekening te houden met eventualiteiten ten aanzien van de datum. Twijfel bij de raadsman aan de juistheid van de in de tenlastelegging genoemde datum, maakt de tenlastelegging niet nietig. Deze tijdsaanduiding biedt voldoende duidelijkheid voor de verdachte om te weten tegen welke beschuldiging hij zich moet verweren.
13.
Verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij op of nabij de heuvel Muyira in het gebied Bisesero de in de tenlastelegging genoemde gedragingen heeft gepleegd. Aangezien het gaat om een locatie gelegen op of nabij één van de heuvels die Bisesero rijk was, welke heuvel met name is genoemd, Muyira, is een grotere precisie van de aanduiding van de locatie niet mogelijk. Daar komt bij dat in een aantal uitspraken van het Rwanda-tribunaal is geoordeeld over een grote aanval die op en nabij de heuvel Muyira heeft plaatsgevonden. Deze plaatsaanduiding biedt voldoende duidelijkheid voor de verdachte om te weten tegen welke beschuldiging hij zich moet verweren.
14.
De rechtbank verwerpt op grond van het vorenstaande het verweer over de nietigheid van de dagvaarding voor wat betreft zowel de tijds- als de plaatsaanduiding. De dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv. Overigens hebben de raadsman en verdachte er op de terechtzittingen geen blijk van gegeven niet te weten tegen welke verweten gedragingen verdachte zich diende te verdedigen.
De bewijswaardering
15.
De rechtbank stelt vast dat het bewijs dat verdachte [slachtoffer 3] met drie interahamwe heeft verkracht, ernstig verminkt en vervolgens doodgeschoten, in hoofdzaak steunt op de getuigenverklaring van [slachtoffer 8].
16.
De rechtbank acht de verklaring van de getuige zonder meer betrouwbaar. De getuige heeft consistent verklaard tegenover het Parquet Général, de gacaca, de Nationale Recherche en de rechter-commissaris. Verder wijst de rechtbank op de wijze waarop deze getuige tijdens de verhoren corrigerend optrad als iets niet goed was gerelateerd, zijn terughoudendheid bij feitelijke gegevens die hij niet goed kende (bijv. schattingen of namen van daders)879. en het duidelijk aangeven wanneer hij iemand al dan niet kende.880. Hij heeft er in zijn verhoren ook blijk van gegeven goed onderscheid te kunnen maken tussen hetgeen hij had gezien en had gehoord.881.
17.
De verdediging heeft het bestaan van [slachtoffer 3] betwist. Gesteld is dat opgravingen hadden kunnen worden gedaan op de plekken die [slachtoffer 8] had aangewezen. Forensische technieken hadden in dit verband hun dienst kunnen bewijzen. De rechtbank verwijst naar de opmerking van [slachtoffer 8] dat [slachtoffer 3] kennelijk door de honden uit haar graf is gehaald en nooit meer is teruggevonden.882. De suggestie dat onderzoek op of in de nabijheid van het plaats delict tot enig resultaat zou hebben geleid, mist dan ook elke realiteitszin.
18.
De rechtbank wijst erop dat het Openbaar Ministerie — anders dan de raadsman heeft gesteld — wel degelijk een poging heeft ondernomen om meer informatie over het bestaan en de identiteit van het slachtoffer te verkrijgen. Gevraagd is aan de justitiële autoriteiten van Rwanda om het opsporen van nog in leven zijnde personen die bekend zijn met of iets weten van de vrouw genaamd [slachtoffer 3].883.
19.
De enige bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de verkrachting en verminking van en de moord op [slachtoffer 3] volgt, zijn de verklaringen van de getuige [slachtoffer 8] bij de Nationale Recherche en de rechter-commissaris. De verklaringen van de drie getuigen, welke niet meer inhouden dan dat verdachte op 13 mei 1994 betrokken is geweest bij de grootschalige aanval op de Muyira heuvel — onderdeel van een groot onoverzichtelijk gebied bestaande uit dichtbij elkaar gelegen heuvels — is onvoldoende specifiek om steun te bieden aan de verklaring van [slachtoffer 8] dat verdachte toen en daar (op dan wel nabij deze heuvel) dit feit heeft gepleegd. De verklaringen van getuigen over de wijze waarop verdachte op andere momenten tijdens de genocide van zijn bajonet gebruik maakte, zijn nog minder specifiek en kunnen dus evenmin steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer 8]. Hetgeen het Openbaar Ministerie overigens als steunbewijs heeft aangevoerd, zijn slechts algemeenheden. Derhalve doet zich de in art. 342 lid 2 Sv omschreven situatie voor dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van slechts één getuige.
20.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit feit.
Hoofdstuk 14: De misdrijven tegen de kleinkinderen van [getuige 5]
Het ontstaan van de verdenking
1.
[Getuige 14], getuige in het eerdergenoemde ‘Cyangugu-dossier’ (hoofdstuk 5), heeft tegenover de Nationale Recherche verklaard dat hij een man kende, [getuige 5], die hem had verteld dat [verdachte] een Tutsi-gezin had vermoord.884. Naar aanleiding van deze verklaring heeft de Nationale Recherche [getuige 5] gehoord.885. [Getuige 5] heeft vervolgens aan de Nationale Recherche verteld dat zijn kleinkinderen bij zijn huis zijn opgehaald en weggevoerd door verdachte.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
2.
Het Openbaar Ministerie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 36] (de broer van de verdwenen kinderen). Het Openbaar Ministerie acht deze verklaringen consistent. Weliswaar dient de jeugdige leeftijd van [getuige 36] in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van zijn verklaring, maar deze staat niet aan de betrouwbaarheid van de verklaring in de weg.886. Het Openbaar Ministerie laat buiten beschouwing de verklaringen van [getuige 6] (de grootmoeder) gelet op haar hoge leeftijd (76) en — in dat verband — haar kennelijke vergeetachtigheid.
Het standpunt van de verdediging
3.
Verdachte heeft ontkend dat hij deze feiten heeft gepleegd.
4.
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit, omdat hij de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar acht.887. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vermeende ooggetuigen de daders niet hebben kunnen waarnemen danwel herkennen. Daarbij heeft een van de mededaders van dit feit, de broer van verdachte, [broer verdachte], een alibi voor 14 mei 1994, de pleegdatum waarvan moet worden uitgegaan, aldus de raadsman.
De weergave van de bewijsmiddelen
5.
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden:
In de tenlastegelegde periode is een auto met daarin een groep mannen naar het huis van [getuige 5] en [getuige 6] gereden. Eén of twee mannen is/zijn bij de auto gebleven; minstens drie mannen zijn naar het huis van [getuige 5] gegaan. De mannen die naar het huis zijn toegelopen, hadden machetes en knuppels bij zich. Deze mannen hebben drie kinderen, te weten [B16] (ongeveer acht jaar oud), [B17] (ongeveer zes jaar oud) en [B18] (ongeveer vier jaar oud) uit het huis van hun grootouders gehaald en in de auto meegenomen. Deze drie kinderen zijn, omdat ze Tutsi waren, meegenomen. Nadien is er niets meer van de drie kleinkinderen vernomen.
6.
Het dossier bevat verklaringen van drie ooggetuigen: [getuige 5] (de grootvader), [getuige 36] (het vierde kleinkind) en [getuige 6] (de grootmoeder) alsmede verklaringen van drie de auditu-getuigen: [getuige 37], [getuige 22] en [getuige 14].
7.
[Getuige 5] is de enige ooggetuige die verdachte consequent heeft geïdentificeerd als één van de personen die bij de auto is blijven staan op het moment dat de andere mannen zijn huis binnengingen. Hij heeft ook verklaard dat de tweede persoon bij de auto de broer van verdachte, [broer verdachte], was.888.
8.
[Getuige 36] heeft twee mannen bij de auto zien staan. Hij kende deze mannen niet en heeft van zijn grootvader gehoord dat deze twee mannen [broer verdachte] en zijn broertje, [verdachte], waren.889.
9.
[Getuige 6] heeft tegenover de Nationale Recherche verklaard dat zij verdachte op de bewuste dag heeft herkend als de chauffeur van zijn broer [broer verdachte] en de groep aanvallers.890. Tegenover de rechter-commissaris heeft zij echter stellig verklaard dat zij verdachte níet (maar zijn broer wel) heeft gezien op de dag dat haar kleinkinderen zijn weggehaald.891.
10.
[Getuige 37] is een dochter van [getuige 5] en [getuige 6]. Zij is de tante van [B16], [B17], [B18] (de verdwenen kinderen) en [getuige 36]. Zij was ten tijde van het tenlastegelegde feit niet in (de buurt van) het huis van haar ouders. Ze heeft tegenover de Nationale Recherche verklaard dat zij van haar vader had gehoord dat [broer verdachte] haar nichtjes en neefje heeft weggehaald. Haar vader heeft de naam van verdachte toen niet genoemd.892. Tegenover de rechter-commissaris heeft zij een en ander bevestigd en zij heeft daaraan toegevoegd dat het algemeen bekend was dat verdachte zijn broer vervoerde tijdens aanvallen.893.
11.
[Getuige 22] heeft tijdens een verblijf in de gevangenis van een mede-gedetineerde, [B 8], gehoord dat de kleinkinderen van [getuige 5] zijn meegenomen in de auto van [broer verdachte], die de auto die dag zelf bestuurde. [B 8] heeft tegenover deze getuige verdachte niet genoemd als degene die betrokken zou zijn bij het weghalen van de kleinkinderen.894.
12.
[Getuige 14] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij van [getuige 5] had gehoord dat verdachte betrokken was bij het weghalen van diens kleinkinderen.895.
De beoordeling van het tenlastegelegde
13.
De rechtbank stelt vast dat er twee ooggetuigen zijn, de grootouders, die verdachte (aanvankelijk) hebben herkend als één van de mannen die de kinderen hebben meegenomen. Er is geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van grootvader [getuige 5]. Grootmoeder [getuige 6] heeft haar verklaring echter gewijzigd. Tegenover de rechter-commissaris heeft zij stellig verklaard dat zij verdachte op die bewuste dag niet heeft gezien. De rechtbank gaat daarom voorbij aan haar eerdere verklaring tegenover de Nationale Recherche. Dit brengt mee dat de verdachte belastende verklaring van [getuige 5] nog uitsluitend steun vindt in de verklaringen van [getuige 36] en [getuige 14], welke voor wat betreft de identiteit van de daders geheel te herleiden zijn tot deze [getuige 5].
14.
De rechtbank acht dit steunbewijs onvoldoende om vast te stellen dat verdachte een van de daders is geweest. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Hoofdstuk 15: Oorlogsmisdrijven
1.
De rechtbank zal in dit hoofdstuk nagaan of de door verdachte begane misdrijven oorlogsmisdrijven zijn.
Wettelijke kader en volkenrechtelijke rechtsbronnen
2.
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten werden oorlogsmisdrijven onder andere in art. 8 (oud) WOS strafbaar gesteld. Art. 8 (oud) WOS luidde toen:
- 1.
Hij die zich schuldig maakt aan schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
- 2.
Gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd:
- 1o.
indien van het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is;
- 2o.
indien het feit een onmenselijke behandeling inhoudt;
- 3o.
indien het feit inhoudt het een ander dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden;
- 4o.
indien het feit plundering inhoudt.
- 3.
Levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd:
- 1o.
indien het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander tengevolge heeft dan wel verkrachting inhoudt;
- 2o.
indien het feit inhoudt geweldpleging met verenigde krachten tegen een of meer personen dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde;
- 3o.
indien het feit inhoudt het met verenigde krachten vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken van enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort;
- 4o.
indien het feit, in het voorgaande lid bedoeld onder 3o of 4o, wordt gepleegd met verenigde krachten;
- 5o.
indien het feit uiting is van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan;
- 6o.
indien het feit inhoudt een schending van een gegeven belofte, of een schending van een met de tegenpartij als zodanig gesloten overeenkomst;
- 7o.
indien het feit inhoudt misbruik van een door de wetten en gebruiken van de oorlog beschermde vlag of teken dan wel van de militaire onderscheidingstekenen of de uniform van de tegenpartij.
3.
Art. 8 (oud) WOS is met ingang van 1 oktober 2003 vervangen door de artikelen 5, 6 en 7 van de WIM.
4.
Er heeft zich derhalve een verandering van wetgeving voorgedaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr dient de rechtbank te onderzoeken of sprake is van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van de in dit kader relevante gedraging. Indien dat het geval is, dient de rechtbank vast te stellen welke strafbepaling voor verdachte een gunstiger bepaling oplevert.
5.
De wetgever heeft in de WIM gekozen voor een hercodificatie van de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven. In plaats van een ruime en open geformuleerde strafbepaling waarin art. 8 (oud) WOS rechtstreeks verwees naar het humanitair oorlogsrecht dat zowel geschreven als ongeschreven bronnen omvat896., is in de WIM gekozen voor een gespecificeerde uitwerking van de verschillende misdrijven. Art. 5 stelt de strafbaar bepaalde oorlogsmisdrijven in een internationaal gewapend conflict, art. 6 WIM bepaalde oorlogsmisdrijven in een niet-internationaal gewapend conflict, art. 7 fungeert in navolging van de WOS als een ‘vangnetbepaling’, waarin overige schendingen van het internationaal humanitair oorlogsrecht worden strafbaar gesteld.897. In art. 7 WIM is de terminologie van art. 8 WOS ‘wetten en gebruiken van oorlog’ overgenomen.898.
6.
Deze hercodificatie komt dus niet voort uit een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van de strafbaar gestelde gedragingen. Dit gewijzigd inzicht kan ook niet worden afgeleid uit de strafbedreiging, waarin de WIM voor wat betreft oorlogsmisdrijven niet wezenlijk verschilt van de WOS en aansluiting is gezocht bij in de WOS aanwezige strafverzwaringsgronden.899. Ook in uitspraken van deze rechtbank en van het gerechtshof 's‑Gravenhage is reeds vastgesteld dat art. 1 lid 2 WvSr geen toepassing vindt.900.
7.
De directe aanleiding voor de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven in de WOS begin jaren vijftig vormden de vier Geneefse Verdragen van 1949. In deze verdragen staan centraal de verschillende categorieën van beschermde personen. Deze categorieën zijn respectievelijk gewonden en zieken zich bevindende bij de strijdkrachten te velde (GC I), gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee (GC II), krijgsgevangenen (GC III) en burgers in oorlogstijd (GC IV).901.
8.
De wetgever zag in de in die Verdragen vervatte verplichtingen tot strafbaarstelling en vervolging van ernstige schendingen van die Verdragen ‘een dringende reden om thans tot een definitieve wettelijke regeling te komen’.902. Gekozen is, zoals hierboven vermeld, voor een verwijzing naar ‘wetten en gebruiken van oorlog’. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat hieronder wordt verstaan:
‘Het delict in het eerste lid van artikel 8 omschreven, is het zich schuldig maken aan schending van de wetten en de gebruiken van de oorlog. Deze bepaling verwijst derhalve rechtstreeks naar het oorlogsrecht, niet alleen naar het geschreven oorlogsrecht, dat in internationale overeenkomsten is neergelegd, doch ook naar het internationaal gewoonterecht, voor zover op oorlog betrekking hebbende.’903.
9.
De formulering van art. 8 lid 1 (oud) WOS verwijst de rechter naar een veelvoud van mogelijk toepasselijke bronnen, zonder nadere specificatie. Van de rechter wordt verlangd dat hij zich voor de toepassing van de delictsomschrijvingen van art. 8 (oud) WOS oriënteert op het internationale recht en de internationale rechtspraak.904.
10.
Het begrip ‘de wetten en gebruiken van oorlog’ verwijst, zoals gezegd, naar onder andere de hiervoor genoemde vier Geneefse Verdragen maar ook naar de daarbij behorende, later tot stand gekomen Aanvullende Protocollen I en II (hierna: API en APII) daterend van 8 juni 1977. 905.
11.
De Geneefse verdragen zijn in hun volle omvang van toepassing op internationale gewapende conflicten en voor een beperkt onderdeel op niet-internationale conflicten. Deze vier verdragen bevatten een artikel 3 dat in alle gelijkluidend is. Dit wordt het gemeenschappelijk art. 3 (verder: GA 3) genoemd. Het GA 3 bevat minimumgedragsnormen waaraan de strijdende partijen zich bij een niet-internationaal gewapend conflict dienen te houden.906.
12.
Het GA 3 luidt als volgt:
- [1.]
In geval van een gewapend conflict op het grondgebied van één der Hoge Verdragsluitende Partijen, hetwelk geen internationaal karakter draagt, is ieder der Partijen bij het conflict gehouden ten minste de volgende bepalingen toe te passen:
- 1.
Personen die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen, met inbegrip van personeel van strijdkrachten dat de wapens heeft nedergelegd, en zij die buiten gevecht zijn gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of enige andere oorzaak, moeten onder alle omstandigheden menslievend worden behandeld, zonder enig voor hen nadelig onderscheid, gegrond op ras, huidkleur, godsdienst of geloof, geslacht, geboorte of maatschappelijke welstand of enig ander soortgelijk criterium.
Te dien einde zijn en blijven te allen tijde en overal ten aanzien van bovengenoemde personen verboden:
- a.
aanslag op het leven en lichamelijke geweldpleging, in het bijzonder het doden op welke wijze ook, verminking, wrede behandeling en marteling;
- b.
het nemen van gijzelaars;
- c.
aanranding van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling;
- d.
het uitspreken en tenuitvoerleggen van vonnissen zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend.
13.
De aanvullende Protocollen I en II vullen een aantal hiaten op in de Geneefse Conventies. Het API doet dit voor internationale gewapende conflicten, het APII voor niet-internationaal gewapende conflicten. Doelstelling van het APII is de (verdere) verbetering van de bescherming van de burgers en anderen die niet (meer) deelnemen aan de gewapende strijd.
14.
Art. 1 APII bepaalt de reikwijdte van dit Protocol. Het luidt als volgt:
- 1.
Dit Protocol, dat de gemeenschappelijke artikelen 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 uitbreidt en aanvult, zonder wijziging aan te brengen in de omstandigheden waaronder deze artikelen thans worden toegepast, is van toepassing op alle gewapende conflicten, waarop artikel 1 van het Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I) niet van toepassing is, en die plaatsvinden op het grondgebied van een Hoge Verdragsluitende Partij tussen de strijdkrachten van die Partij en dissidente strijdkrachten of andere georganiseerde gewapende groepen die, staande onder een verantwoordelijk bevel, het grondgebied van die partij gedeeltelijk beheersen op een zodanige wijze dat zij in staat zijn aanhoudende en samenhangende militaire operaties uit te voeren en de bepalingen van dit Protocol toe te passen.
- 2.
Dit Protocol is niet van toepassing op situaties van interne ongeregeldheden en spanningen, zoals rellen, op zichzelf staande en sporadisch voorkomende daden van geweld en andere handelingen van soortgelijke aard, die niet zijn te beschouwen als gewapende conflicten.
15.
Art. 4 AP II luidt als volgt:
- 1.
Allen die niet rechtstreeks deelnemen of niet meer deelnemen aan de vijandelijkheden maken ongeacht of hun vrijheid is beperkt of niet, aanspraak op eerbiediging van hun persoon, eer, overtuigingen en het uitoefenen van hun godsdienst. Zij moeten onder alle omstandigheden menselijk worden behandeld, zonder enig nadelig onderscheid. Het is verboden het bevel te geven dat niemand mag overleven.
- 2.
Onverminderd het algemene karakter van de voorgaande bepalingen zijn en blijven de volgende daden, gericht tegen de in het eerste lid bedoelde personen, te allen tijde en op iedere plaats verboden:
- (a)
geweld, gericht tegen het leven, de gezondheid en het lichamelijke of geestelijke welzijn van personen, in het bijzonder moord, evenals wrede behandeling zoals marteling, verminking of lijfstraffen in wat voor vorm dan ook;
- (b)
collectieve straffen;
- (c)
het nemen van gijzelaars;
- (d)
daden van terrorisme;
- (e)
aanslagen op de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling, verkrachting, gedwongen prostitutie en iedere vorm van aanranding van de eerbaarheid;
- (f)
slavernij en slavenhandel in iedere vorm;
- (g)
plundering;
- (h)
bedreiging met een van de bovengenoemde daden.
- 3.
Kinderen moeten de zorg en hulp ontvangen die zij nodig hebben, en in het bijzonder:
- (a)
dienen zij een opvoeding te krijgen, daaronder begrepen een godsdienstige en morele opvoeding, overeenkomstig de wensen van hun ouders of, bij afwezigheid van hun ouders, van diegenen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor die kinderen;
- (b)
dienen alle geëigende stappen te worden genomen om de hereniging van gezinnen waarvan de leden tijdelijk van elkaar zijn gescheiden, te vergemakkelijken;
- (c)
dienen kinderen die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, noch in dienst te worden geroepen bij de strijdkrachten of gewapende groepen, noch dient het hun te worden toegestaan aan de vijandelijkheden deel te nemen;
- (d)
blijft de bijzondere bescherming, door dit artikel verleend aan kinderen die de leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, op hen van toepassing wanneer zij ondanks de bepalingen van letter (c) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen en gevangen worden genomen;
- (e)
dienen, wanneer nodig, maatregelen te worden genomen, zo mogelijk met toestemming van de ouders of de personen die krachtens de wet of het gebruik in de eerste plaats voor de zorg voor de desbetreffende kinderen verantwoordelijk zijn, om kinderen tijdelijk uit het gebied waarin vijandelijkheden plaatsvinden over te brengen naar een veiliger gebied in het land, en te verzekeren dat zij worden vergezeld door voor hun veiligheid en welzijn verantwoordelijke personen.
Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid
16.
Niet elke schending van de wetten en gebruiken van oorlog (het humanitair oorlogsrecht) levert een oorlogsmisdrijf op. Alleen ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden in het internationale recht bedreigd met individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid.907. Nu de Nederlandse rechter zich voor het trekken van de grenzen van strafrechtelijk aansprakelijkheid dient te oriënteren op het internationale recht, zal de rechtbank moeten onderzoeken of de aan verdachte verweten gedragingen te gelden hebben als ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Hieronder wordt verstaan dat
- (i)
een humanitair rechtelijke regel wordt geschonden,
- (ii)
deze regel in een verdrag of als onderdeel van het gewoonterecht rechtskracht heeft ten tijde van de pleegperiode en met betrekking tot de pleegplaats,
- (iii)
de schending ernstig is, dat wil zeggen, een norm schendt die belangrijke waarden beschermt en grote consequenties heeft voor het slachtoffer,
- (iv)
de schending resulteert in individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht.
17.
Schendingen van de in het GA 3 vervatte verboden voldoen aan de eisen voor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht. De rechtbank heeft hiertoe het volgende vastgesteld. Het GA 3 maakt onderdeel uit van de Geneefse Verdragen van 1949 die nagenoeg universeel zijn geratificeerd, onder andere door Nederland en Rwanda. Het Statuut van het Rwanda-tribunaal stelt in art. 4 ernstige schendingen van het GA 3 strafbaar. In art. 6 van dit Statuut is voorts bepaald dat onder andere degene die zich schuldig maakt aan het bepaalde in art. 4 voornoemd individueel strafrechtelijk aansprakelijk is. Voorts wordt in art. 3 van het Statuut van het Joegoslavië-tribunaal verwezen naar de ‘laws or customs of war’. Uit de rechtspraak van het Joegoslavië-tribunaal blijkt dat daaronder (onder meer) schendingen van het GA 3 vallen.908. Ook kan art. 3 Statuut van het Speciale Hof voor Sierra Leone worden genoemd waarin in art. 3 naar het GA 3 wordt verwezen. Tenslotte heeft ook de Hoge Raad geoordeeld dat handelen in strijd met art. 3 van het Verdrag [inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd, zijnde één van de Geneefse Verdragen] het in art. 8 (oud) WOS omschreven misdrijf oplevert.909.
18.
Ernstige schendingen van de in het APII vervatte verboden voldoen eveneens aan de eisen voor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht. Hiertoe heeft de rechtbank vastgesteld dat het APII breed is geratificeerd. Verder stelt artikel 4 van het Statuut van het Rwanda-tribunaal schending van het APII strafbaar. In artikel 6 van dit Statuut is voorts — zoals hiervoor reeds is vermeld — bepaald dat onder andere degene die zich schuldig maakt aan het bepaalde in artikel 4 voornoemd individueel strafrechtelijk aansprakelijk is. Ook kan worden gewezen op art. 3 van het Statuut van het Speciale Hof voor Sierra Leone waarin ook wordt verwezen naar het APII. De rechtbank erkent dat ernstige schendingen van het APII in de rechtspraktijk van internationale straftribunalen nagenoeg niet tot zelfstandige veroordelingen hebben geleid. Naar haar oordeel staat dit er niet in de weg aan individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht. Doorslaggevend voor de rechtbank hierbij is dat zowel Nederland als dit verdrag Rwanda ruim voor de tenlastegelegde periode hebben geratificeerd en dat zelfstandige strafbaarstelling zowel in het Statuut van het Rwanda-tribunaal als het Statuut van het Speciale Hof voor Sierra Leone kan worden gevonden.
19.
De in het GA 3 en een aanzienlijk deel van de in het APII vervatte normen hebben zich ontwikkeld tot internationaal gewoonterecht waarvan ernstige schendingen kunnen worden beschouwd als een oorlogsmisdrijf. De rechtbank baseert zich hierbij op een recent (2005) en uitgebreid onderzoek van het Internationale Rode Kruis naar het bestaan en de inhoud van gewoonterechtelijk oorlogsrecht, waaruit dit blijkt.910. Uit dit onderzoek volgt verder dat gewoonterechtelijke regels, waarvan ernstige schending beschouwd moet worden als oorlogsmisdrijf — voor wat betreft een niet-internationaal gewapend conflict — kunnen worden vastgesteld op basis van de inhoud van het GA 3 en het APII. Volgens de Internationale Rode Kruis-studie hebben deze verdragen zich, als het gaat om oorlogsmisdrijven, voor een aanzienlijk deel ontwikkeld tot gewoonterecht.911. Verder worden schendingen van het humanitair recht, die in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof zijn gecodificeerd als oorlogsmisdrijven in een niet-internationaal gewapend conflict, gezien als basis voor gewoonterechtelijke normen.912.
20.
Verdachte heeft zich tegenover de inzittenden van de ambulance schuldig gemaakt aan zeer ernstige geweldsmisdrijven. Verdachte heeft zowel de inzittenden van de ambulance als mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4] wreed en onmenselijk behandeld en hen groot geestelijk lijden toegebracht. Het is evident dat dit schendingen zijn van het humanitair oorlogsrecht zoals neergelegd in alle in de tenlastelegging genoemde rechtsbronnen, te weten het GA 3, het APII en het internationale gewoonterecht.
21.
Verdachte heeft de persoonlijke waardigheid aangerand van mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4]. Het GA 3 lid 1 onder c en art. 4 lid 2 sub e AP II verbieden aanranding van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling. Uit het hiervoor genoemde onderzoek van het Internationale Rode Kruis blijkt dat dit verbod tevens behoort tot het gewoonterecht.913. Ook hier geldt dus dat dit ernstige schendingen zijn van het humanitair oorlogsrecht zoals neergelegd in alle in de tenlastelegging genoemde rechtsbronnen.
22.
Verdachte heeft de inzittenden van de ambulance gedreigd met een aanslag op het leven, lichamelijke geweldpleging, de dood, verminking, wrede (onmenselijke) behandeling en marteling. Hij heeft mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4] gedreigd met geweld tegen het leven en moord. Het ‘dreigen met geweld’ is — anders dan de in de vorige paragrafen besproken ernstige schendingen — niet vermeld als een verboden gedraging in het GA 3 en heeft ook niet te gelden als schending van een gewoonterechtelijke regel van humanitair oorlogsrecht.914. Deze gedraging is echter op grond van art. 4 lid 2 sub h AP II wel te allen tijde verboden. Dit verbod is in het APII geplaatst in Deel II (menselijke behandeling) in het artikel dat ziet op fundamentele waarborgen. Deze gedraging is daarnaast zelfstandig strafbaar gesteld in art. 4 sub h Statuut van het Rwanda-tribunaal en bovendien — zoals hierboven reeds overwogen — verwijst art. 4 Statuut Rwanda-tribunaal ook naar het APII. De rechtbank is — evenals het Openbaar Ministerie — van oordeel dat dreiging met geweld een schending inhoudt van het AP II welke voldoende ernstig is om als oorlogsmisdrijf te gelden.915. Het betreft immers een schending van een humanitair rechtelijke regel, die is neergelegd in een verdrag dat ruim voor de bewezenverklaarde pleegperiode van toepassing was voor Nederland en Rwanda. De geschonden norm beschermt belangrijke waarden en de schending daarvan heeft grote consequenties gehad voor de slachtoffers zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Mitsdien is er sprake van een ernstige schending. Gelet ook op de strafbaarstelling in het Statuut van het Rwanda-tribunaal resulteert een dergelijke schending in strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht.
23.
De conclusie moet dus zijn dat alle door verdachte gepleegde misdrijven, zowel die ten opzichte van de inzittenden van de ambulance als die ten opzichte van mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4], ernstige schendingen zijn van regels van humanitair oorlogsrecht welke resulteren in individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte.
Het beschermde belang van strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven
24.
Aan de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven in een niet-internationaal gewapend conflict ligt de gedachte ten grondslag dat de (verschrikkelijke) gevolgen van een gewapende strijd dienen te worden beperkt tot hen die daarin strijd voeren en dat in het verlengde daarvan een effectieve bescherming dient te worden geboden aan hen die aan deze strijd niet (meer) deelnemen. Het met deze strafbaarstelling beoogde belang is de bescherming van mensen die ten tijde van een binnenlandse oorlog slachtoffer (dreigen te) worden van misdrijven die in relatie tot de oorlog worden gepleegd. In de zaak [president MRND] heeft de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal dit als volgt onder woorden gebracht: ‘The purpose of the said provisions [het GA 3 en het APII; toevoeging rechtbank] is the protection of people as victims of internal armed conflicts, not the protection of people against crimes unrelated to the conflict, however reprehensible such crimes may be.’916.
Vereisten voor oorlogsmisdrijven
25.
Op grond van het GA 3 en het APII, alsmede de invulling die daaraan door de (internationale) rechtspraak is gegeven, kan alleen sprake zijn van een oorlogsmisdrijf in een niet-internationaal gewapend conflict, indien voldaan is aan de volgende vereisten.
- (1)
Er is een niet-internationaal gewapend conflict op het grondgebied van één van de verdragssluitende partijen.
- (2)
De dader moet kennis hebben van het bestaan van dit gewapend conflict.917.
- (3)
De slachtoffers moeten behoren tot een van de categorieën beschermde personen bedoeld in het GA 3; dat wil zeggen het moeten personen zijn die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen.
- (4)
Tussen het strafbare feit en het gewapend conflict dient een nauwe samenhang — in de (internationale) literatuur en rechtspraak ‘nexus’ genoemd — te bestaan. De strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven beoogt immers bescherming te bieden tegen misdrijven die in (nauwe) relatie staan tot de oorlog.
Bestaan en aard van het gewapend conflict
26.
De rechtbank stelt onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van het Rwanda-tribunaal vast dat in de tenlastelegging omschreven periode (vanaf 6 april tot en met 17 juli 1994) in Rwanda een niet-internationaal gewapend conflict gaande was tussen de FAR en het RPF. De FAR was het regeringsleger. Het RPF was een gestructureerd en gedisciplineerd leger dat stond onder een verantwoordelijk bevel, het grondgebied van Rwanda gedeeltelijk beheerste en in staat was op een gecoördineerde wijze militaire operaties uit te voeren918. en de verplichtingen van het humanitair oorlogsrecht na te komen.919.
Kennis van het gewapend conflict
27.
De rechtbank stelt op grond van de eigen verklaring van verdachte vast dat hij kennis had van het gewapend conflict.920.
Slachtoffer in de zin van het GA 3
28.
De inzittenden van de ambulance en de familie [getuigen 3 en 4] waren allen burgers die op de vlucht waren voor de genocide dan wel hulp boden aan hen die daarvoor vluchten. Zij namen op geen enkele wijze deel aan de vijandelijkheden tussen de FAR en het RPF en behoorden dus tot de personen aan wie het GA 3 en het APII bescherming beogen te bieden.
Nexus
29.
Hieronder zal de rechtbank uiteenzetten hoe zij het geldend recht ten aanzien van het nexus-vereiste verstaat. In het verlengde daarvan zal zij onderzoeken of ten aanzien van de door verdachte gepleegde misdrijven kan worden vastgesteld of aan dit vereiste is voldaan. Bij dit laatste gaat het om een toetsing in concreto op basis van het voorhanden zijnde bewijs, zoals dit tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De (hoofdlijnen van de) rechtspraak van de internationale gerechten over het nexus-begrip
30.
In de rechtspraak van het Rwanda-tribunaal, het Joegoslavië-tribunaal, het Internationaal Strafhof en het Speciale Hof voor Sierra Leone is de uitleg van het begrip ‘nexus’ aan de orde geweest. De rechtbank merkt deze rechtspraak aan als richtinggevend voor haar eigen oordeel. Deze (internationale) gerechten zijn belast met de berechting van verdachten die internationale misdrijven zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide zouden hebben gepleegd. Bovendien is het Rwanda-tribunaal specifiek belast met de berechting van verdachten die zich in de periode april tot en met juli 1994 in Rwanda schuldig (zouden) hebben gemaakt aan het plegen van internationale misdrijven. Tot slot verwijst de rechtbank naar de wetsgeschiedenis van de WIM waarin de nationale rechter wordt aangespoord zich voor wat betreft het juridische kader in belangrijke mate te laten leiden door de rechtspraak van de internationale gerechten.921.
31.
De rechtbank heeft in haar beraadslaging betrokken alle uitspraken van de internationale gerechten waarin deze over het nexus-vereiste hebben beslist.922. In een aantal van deze uitspraken is de beslissing op dit punt niet of nauwelijks gemotiveerd of wordt vastgesteld dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat een verdachte een hem verweten misdrijf heeft gepleegd.923. Deze uitspraken lenen zich vanzelfsprekend niet voor een analyse van de invulling van het nexus-vereiste.
32.
De rechtbank zal in dit hoofdstuk melding maken van alle uitspraken van het Rwanda-tribunaal waarin verdachten veroordeeld zijn ter zake van oorlogsmisdrijven. Zij merkt nu reeds op dat de aanklager bij het Rwanda-tribunaal verdachten slechts in een beperkt aantal zaken heeft aangeklaagd voor het plegen van oorlogsmisdrijven. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de waardering van de gebeurtenissen in de periode april t/m juli 1994 in Rwanda, welke eerst en vooral als genocide worden gekenschetst, met name ook in de resolutie die tot de oprichting van het Rwanda-tribunaal heeft geleid.924. De in art. 4 van het Statuut van het Rwanda-tribunaal aan dit tribunaal gegeven rechtsmacht ook te oordelen over oorlogsmisdrijven, wordt dan ook gezien als een ‘vangnetbepaling’.925. Gelet hierop is het aantal zaken waarin het Rwanda-tribunaal zich heeft uitgesproken over het nexus-vereiste betrekkelijk beperkt.
33.
De rechtbank zal eerst de dragende overwegingen weergeven uit de uitspraken van de beide tribunalen die in de internationale rechtspraak en de literatuur als in het bijzonder richtinggevend voor de rechtsontwikkeling ten aanzien van het nexus-vereiste worden beschouwd. Dit betreft de uitspraken in de zaken Tadic, Akayesu, Kunarac en Rutaganda.
34.
In de zaak Tadic (1995) heeft de Kamer van Beroep in een tussenbeslissing inzake de rechtsmacht het volgende overwogen:
‘70 It is sufficient that the alleged crimes were closely related to the hostilities occurring in other parts of the territories controlled by the parties to the conflict.’926.
De Kamer van Berechting van het Joegoslavië-tribunaal heeft in haar einduitspraak (1997) in deze zaak naar deze beslissing verwezen en daar aan toegevoegd:
‘573 For an offence to be a violation of international humanitarian law, therefore, this Trial Chamber needs to be satisfied that each of the alleged acts was in fact closely related to the hostilities. It would be sufficient to prove that the crime was committed in the course of or as part of the hostilities in, or occupation of, an area controlled by one of the parties.
It is not, however, necessary to show that armed conflict was occurring at the exact time and place of the proscribed acts alleged to have occurred, as the Appeals Chamber has indicated, nor is it necessary that the crime alleged takes place during combat, that it be part of a policy or of a practice officially endorsed or tolerated by one of the parties to the conflict, or that the act be in actual furtherance of a policy associated with the conduct of war or in the actual interest of a party to the conflict; the obligations of individuals under international humanitarian law are independent and apply without prejudice to any questions of the responsibility of States under international law.
The only question, to be determined in the circumstances of each individual case, is whether the offences were closely related to the armed conflict as a whole.’927.
35.
In de zaak Akayesu (2001) heeft de Kamer van Beroep na een andersluidende uitspraak van de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal geoordeeld dat voor de vaststelling dat het GA 3 is geschonden, niet is vereist dat de verdachte een bijzondere band heeft met een van de strijdende partijen.
‘443.
The Appeals Chamber is of the view that the minimum protection provided for victims under common Article 3 implies necessarily effective punishment on persons who violate it. Now, such punishment must be applicable to everyone without discrimination, as required by the principles governing individual criminal responsibility as laid down by the Nuremberg Tribunal in particular. The Appeals Chamber is therefore of the opinion that international humanitarian law would be lessened and called into question if it were to be admitted that certain persons be exonerated from individual criminal responsibility for a violation of common Article 3 under the pretext that they did not belong to a specific category.
444.
In paragraph 630 of the Judgment, the Trial Chamber found that the four Conventions “were adopted primarily to protect the victims as well as potential victims of armed conflicts”. It went on to hold that “[t]he category of persons to be held accountable in this respect then, would in most cases be limited to commanders, combatants and other members of the armed forces”. Such a finding is prima facie not without reason. In actuality authors of violations of common Article 3 will likely fall into one of these categories. This stems from the fact that common Article 3 requires a close nexus between violations and the armed conflict. This nexus between violations and the armed conflict implies that, in most cases, the perpetrator of the crime will probably have a special relationship with one party to the conflict. However, such a special relationship is not a condition precedent to the application of common Article 3 and, hence of Article 4 of the Statute. In the opinion of the Appeals Chamber, the Trial Chamber erred in requiring that a special relationship should be a separate condition for triggering criminal responsibility for a violation of Article 4 of the Statute.’928.
36.
De Kamer van Beroep heeft in de zaak Kunarac e.a. (2002) het volgende overwogen:
‘57.
There is no necessary correlation between the area where the actual fighting is taking place and the geographical reach of the laws of war. The laws of war apply in the whole territory of the warring states or, in the case of internal armed conflicts, the whole territory under the control of a party to the conflict, whether or not actual combat takes place there, and continue to apply until a general conclusion of peace or, in the case of internal armed conflicts, until a peaceful settlement is achieved. (…) A violation of the laws or customs of war may therefore occur at a time when and in a place where no fighting is actually taking place. As indicated by the Trial Chamber, the requirement that the acts of the accused must be closely related to the armed conflict would not be negated if the crimes were temporally and geographically remote from the actual fighting. (…)
It would be sufficient, for instance, for the purpose of this requirement, that the alleged crimes were closely related to hostilities occurring in other parts of the territories controlled by the parties to the conflict. (…)
58.
What ultimately distinguishes a war crime from a purely domestic offence is that a war crime is shaped by or dependent upon the environment — the armed conflict — in which it is committed. It need not have been planned or supported by some form of policy. The armed conflict need not have been causal to the commission of the crime, but the existence of an armed conflict must, at a minimum, have played a substantial part in the perpetrator's ability to commit it, his decision to commit it, the manner in which it was committed or the purpose for which it was committed. Hence, if it can be established, as in the present case, that the perpetrator acted in furtherance of or under the guise of the armed conflict, it would be sufficient to conclude that his acts were closely related to the armed conflict. The Trial Chamber's finding on that point is unimpeachable.
59.
In determining whether or not the act in question is sufficiently related to the armed conflict, the Trial Chamber may take into account, inter alia, the following factors: the fact that the perpetrator is a combatant; the fact that the victim is a non-combatant; the fact that the victim is a member of the opposing party; the fact that the act may be said to serve the ultimate goal of a military campaign; and the fact that the crime is committed as part of or in the context of the perpetrator's official duties.’929.
37.
Het Rwanda-tribunaal heeft in de zaak Rutaganda (2003) voor het eerst een verdachte veroordeeld voor oorlogsmisdrijven. De Kamer van Berechting had de verdachte daarvan vrij gesproken. De Kamer van Beroep veroordeelde de verdachte voor oorlogsmisdrijven en overwoog ten aanzien het nexus-vereiste als volgt.
‘570.
This Chamber agrees with the criteria highlighted and with the explanation of the nexus requirement given by the Rwanda-tribunaal Appeals Chamber in the Kunarac Appeal Judgement. It is only necessary to explain two matters. First, the expression “under the guise of the armed conflict” does not mean simply “at the same time as an armed conflict” and/or “in any circumstances created in part by the armed conflict”. For example, if a non-combatant takes advantage of the lessened effectiveness of the police in conditions of disorder created by an armed conflict to murder a neighbour he has hated for years, that would not, without more, constitute a war crime under Article 4 of the Statute. By contrast, the accused in Kunarac, for example, were combatants who took advantage of their positions of military authority to rape individuals whose displacement was an express goal of the military campaign in which they took part. Second, as paragraph 59 of the Kunarac Appeal Judgement indicates, the determination of a close relationship between particular offences and an armed conflict will usually require consideration of several factors, not just one. Particular care is needed when the accused is a non-combatant.’930.
Standpunt Openbaar Ministerie
38.
Het Openbaar Ministerie heeft op verschillende momenten in de procedure — op eigen initiatief en op verzoek van de rechtbank — zijn visie gegeven op de invulling van de nexus. In het dossier bevindt zich een Rapport betreffende Verband tussen oorlogsmisdrijven en gewapend conflict in het onderzoek Maton d.d. 9 augustus 2006.931. Verder heeft het Openbaar Ministerie op verzoek van de rechtbank een nadere notitie opgesteld over dit onderwerp. Dit is het Standpunt Openbaar Ministerie inzake nexus-vereiste MATON d.d. 30 september 2008 (hierna: Standpunt). Ook in zijn requisitoir en in zijn repliek is het Openbaar Ministerie ingegaan op de invulling van het nexus-vereiste in de onderhavige strafzaak.932. De repliek van het Openbaar Ministerie omvatte tevens de beantwoording van een aantal door de rechtbank ter terechtzitting geformuleerde vragen (Repliek van het Openbaar Ministerie, Juridische aspecten internationale misdrijven (o.m. in antwoord op de vragen van de rechtbank d.d. 4 december 2008)).
39.
De visie van het Openbaar Ministerie op het te hanteren toetsingskader voor de waardering van het nexus-vereiste en de feitelijke invulling daarvan op basis van de bewijsmiddelen laat zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.
- (i)
In de uitspraak in de zaak Kunarac e.a. (2002) heeft de Kamer van Beroep een dwingend toetsingskader voor de nexus ontwikkeld bestaande uit een viertal criteria. Indien het gewapend conflict een substantiële invloed heeft gehad op hetzij de mogelijkheid van de dader om zijn misdrijf te plegen, hetzij zijn beslissing om het te plegen, hetzij de manier waarop het gepleegd werd, hetzij het doel waarvoor het gepleegd werd, dan dient te worden gesproken van een nexus. Indien ten minste aan één van deze criteria is voldaan, is daarmee sprake van een nexus.933. Dit dwingende toetsingskader is vaste rechtspraak geworden van de beide tribunalen voor de beoordeling van de nexus.
- (ii)
In het appèl in de zaak Rutaganda heeft de Kamer van Beroep vervolgens een duidelijke, abstracte ondergrens van de nexus geformuleerd en geïllustreerd.934.
- (iii)
In een aantal uitspraken van het Rwanda-tribunaal ([prefect Kibuye] en [broer verdachte], [aanvaller 4], Ntakirutimana en [aanvaller 5]) zijn de in Kunarac neergelegde criteria niet op juiste wijze toegepast. De beoordeling van de nexus door het Rwanda-tribunaal in deze zaken vormt dan ook een miskenning van de eisen van het internationale recht op dit punt en dient te worden beschouwd als een misslag.935. Bovendien heeft het Rwanda-tribunaal in deze uitspraken geen rekening kunnen houden met de kennis over het conflict, de rol van het leger, de gendarmerie en reservisten die zich in de laatste jaren sterk heeft uitgebreid en zich nog steeds ontwikkelt door onder meer onderzoeken en publicaties van NGO's en door jurisprudentie van het Rwanda-tribunaal en nationale rechters.936.
- (iv)
Diverse factoren kunnen bij het beantwoorden van de vier Kunarac-vragen een rol spelen. Het Openbaar Ministerie wijst daarbij op enerzijds de algemene ontwikkelingen en de situatie in Rwanda vanaf 1 oktober 1990 tot en met 17 juli 1994 (zie hieronder paragraaf 40) en anderzijds zaakgerelateerde factoren (zie hieronder paragraaf 41).937. Het Openbaar Ministerie stelt in zijn requisitoir dat deze algemene factoren en zaakgerelateerde omstandigheden alle een rol hebben gespeeld bij de aan verdachte verweten gedragingen.
40.
Ten aanzien van de algemene ontwikkelingen en de situatie in Rwanda vanaf 1 oktober 1990 tot en met juli 1994 heeft het Openbaar Ministerie nadrukkelijk de aandacht gevestigd op
- (a)
de vereenzelviging van de Tutsi-bevolking met het RPF en, in samenhang daarmee,
- (b)
het burgerzelfverdigingsprogramma,
- (c)
de wegversperringen,
- (d)
de betrokkenheid van militairen en
- (e)
het gebruik van de oorlog als dekmantel voor het grenzeloze geweld tegen de Tutsi's.
ad (a) Het Openbaar Ministerie stelt centraal het gedachtegoed, uitgedragen in jarenlange overheidspropaganda, waarin de Tutsi's werden vereenzelvigd met het RPF. Het resultaat van deze propaganda was dat alle Tutsi's werden gezien als medeplichtigen van het RPF, de vijfde colonne van het RPF, kortom als ‘de vijand’. Het Openbaar Ministerie verwijst naar de deskundige Des Forges die daarover schrijft: ‘Die angst [rechtbank: voor Tutsi's] was gebaseerd op de wijdverspreide en onjuiste veronderstelling dat alle Tutsi's vanzelfsprekend aanhangers zouden zijn van het RPF en bereid zouden zijn het RPF te steunen bij hun militaire opmars.’ Het Openbaar Ministerie wijst erop dat de Tutsi's stelselmatig werden aangeduid als ‘Inyenzi’ (‘kakkerlak’, maar ook lid van het RPF), ‘Inkotanyi’ (een lid van het RPF) en ‘Ibyitso’ (medeplichtige).938. In de optiek van het Openbaar Ministerie was deze anti-Tutsi propaganda waarin alle Tutsi's werden beschouwd als medeplichtigen van het RPF — het Openbaar Ministerie spreekt van oorlogspropaganda939. — substantieel van invloed op de mogelijkheid om misdrijven tegen de Tutsi's te plegen, de beslissing om daartoe over te gaan en het doel daarvan, ook in en om Mugonero na 6 april 1994.
ad (b) Daarnaast noemt het Openbaar Ministerie het burgerzelfverdedigingsprogramma waardoor op grote schaal wapens werden gedistribueerd in het land, militaire trainingen werden gegeven, een duidelijke structuur werd neergezet voor de samenwerking tussen burgers, lokale autoriteiten, militairen en reservisten, zodat de vijand in geval van een hernieuwde strijd slagvaardig en efficiënt kon worden bevochten. Ook hieruit volgt dat het gewapend conflict een substantiële invloed had op de mogelijkheid de misdrijven te plegen. Bovendien blijkt hieruit dat het gewapend conflict een substantiële invloed heeft gehad op de wijze waarop de misdrijven zijn gepleegd.940.
ad (c) Het oprichten van wegversperringen werd in aanzienlijke mate gemotiveerd door en/of publiekelijk gerechtvaardigd met een verwijzing naar het gewapend conflict. Bovendien werden deze wegversperringen opgericht in opdracht van en/of met toestemming van de autoriteiten in verband met de oorlog.941. Dit was van substantiële invloed op de mogelijkheid om bij deze slagbomen misdrijven te plegen, op de beslissing om die misdrijven te plegen en op de manier waarop die misdrijven werden gepleegd.942.
ad (d) Het Openbaar Ministerie wijst voorts op de systematische betrokkenheid van militairen bij het geweld tegen de Tutsi's waarbij de militairen nauw samenwerkten met bijvoorbeeld de Interahamwe. Het leger speelde deze rol, omdat de legerleiding het doden van ‘handlangers’ beschouwde als een onderdeel van de strijd tegen het RPF.943. De betrokkenheid van militairen was van substantiële invloed op de mogelijkheid de misdrijven te plegen en op de manier waarop deze misdrijven zijn gepleegd.
ad (e) Het Openbaar Ministerie vestigt er tenslotte de aandacht op dat het gewapend conflict werd gebruikt als dekmantel voor het geweld tegen de Tutsi's.944. Ook in deze zin was het gewapend conflict van substantiële invloed op het plegen van de misdrijven.
41.
Het Openbaar Ministerie noemt de volgende zaakgerelateerde factoren die tot de vaststelling kunnen leiden dat sprake is van een nexus:
- —
het bestaan van banden tussen verdachte en de strijdkrachten;
- —
de betrokkenheid van militairen, gendarmes, reservisten en Interahamwes bij de misdrijven;
- —
de verwijzing door verdachte of zijn medeplegers bij het begaan van het misdrijf naar het gewapend conflict;
- —
de aanduiding van de slachtoffers van de misdrijven als RPF-er, als medeplichtige, als Inyenzi of Inkotanyi;
- —
de bescherming van de slachtoffers onder het GA 3;
- —
de aanvang van het geweld in de omgeving waar de zaak zich afspeelde kort na de hervatting van de vijandelijkheden tussen de Rwandese strijdkrachten en het RPF.
42.
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank nadrukkelijk voorgehouden een scherp onderscheid te maken tussen het geldende abstracte toetsingskader, zoals dat is neergelegd in de vier Kunarac-criteria, en de feiten in individuele strafzaken waarop dat toetsingskader wordt ‘losgelaten’. Het stelt hiertegenover een wat het noemt casuïstische benadering: een beoordeling waarbij het uitgangspunt niet voortdurend het geldende (abstracte) toetsingskader is, maar een vergelijking met de feiten van een strafzaak waarin het bestaan van de nexus al dan niet is aangenomen.
43.
Op basis van het bovenstaande concludeert het Openbaar Ministerie dat alle tenlastegelegde misdrijven verband hielden met het gewapend conflict en dus oorlogsmisdrijven zijn.
Standpunt verdediging
44.
De raadsman heeft gesteld dat de Geneefse Conventies niet van toepassing zijn op de aan verdachte tenlastegelegde gedragingen. Zonder te reageren op de uitvoerige uiteenzettingen door het Openbaar Ministerie over het nexus-vereiste, heeft hij ermee volstaan het volgende aan te voeren:945.
- (i)
Verdachte was een burger, had geen militaire achtergrond, was ook niet lid van een politieke partij en hij maakte geen deel uit van welke partij dan ook in het gewapende conflict.
- (ii)
De strijdende partijen bevonden zich in het Noorden van het land. Het gebied waar verdachte zich bevond, kon dus niet als ‘battle zone’ worden aangemerkt waar partijen aan het vechten waren.
- (iii)
Het Rwanda-tribunaal heeft in nagenoeg alle gevallen geoordeeld dat de Geneefse conventies niet van toepassing waren op de situaties waarin de verdachten zich bevonden. Zo heeft het Rwanda-tribunaal de verdachte [conseiller Mubuga] vrijgesproken voor wat betreft schending van de Geneefse Conventies, hoewel hij ten aanzien daarvan schuld had bekend. [conseiller Mubuga] was conseiller van Mubuga, dat in de nabijheid ligt van het Zevendedags Adventistencomplex.
Beoordeling door de rechtbank
45.
De rechtbank is — anders dan het Openbaar Ministerie — van oordeel dat de uitspraken van de internationale gerechten geen toetsingskader bieden op grond waarvan in een voorliggende casus op eenvoudige wijze — volgens de regels van deductie, zoals in de wiskunde — kan worden vastgesteld of al dan niet sprake is van een nexus. A fortiori kan de rechtbank in deze uitspraken niet lezen dat daarin een duidelijke, abstracte ondergrens wordt getrokken waarboven in een concreet geval noodzakelijkerwijs, namelijk indien één van de vier Kunarac-vragen met ja kan worden beantwoord, sprake is van een nexus. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
46.
- (1)
Opvallend is dat de tribunalen in deze uitspraken veelal uiteenzetten dat bepaalde omstandigheden, welke een (sterke) aanwijzing (kunnen) vormen dat sprake is van een nexus, geen noodzakelijke vereisten daarvoor zijn. Zo wordt in de uitspraak van de Kamer van Berechting in de zaak Tadic afstand genomen van de vereisten dat het misdrijf heeft plaatsgevonden gedurende de strijd dan wel ten tijde van of in de nabijheid van het strijdtoneel, dat het onderdeel is geweest van een beleid of een door een van de strijdende partijen aanvaarde praktijk of dat het de oorlogsvoering heeft bevorderd dan wel in het belang van één van de strijdende partijen is geweest. En in de uitspraak in de zaak Akayesu van de Kamer van Beroep wordt uitgelegd dat het geen vereiste is dat de verdachte militair is of een speciale relatie heeft met één van de strijdende partijen. In deze overwegingen is niet positief geformuleerd aan welke vereisten wel moet zijn voldaan om het bestaan van een nexus aan te nemen. Ze bieden daarom weinig houvast om dit in een concreet geval vast te stellen.
- (2)
In de dragende overweging in de uitspraak Kunarac (rov. 58) wordt als beslissend voor het onderscheid tussen een oorlogsmisdrijf en een commuun delict (‘what ultimately distinguish’) genoemd dat een oorlogsmisdrijf is gevormd of afhankelijk is van de omgeving — het gewapend conflict — waarin het is begaan, een criterium dat nauwelijks houvast biedt. Vervolgens worden — nadat eerst is vastgesteld dat geen vereiste is dat het misdrijf is veroorzaakt is door het gewapend conflict — aanwijzingen gegeven voor toepassing van dit criterium. Het bestaan van een gewapend conflict moet, aldus deze overweging, op zijn minst
- (i)
een substantiële rol hebben gespeeld bij de beslissing van de dader het misdrijf te begaan,
- (ii)
zijn mogelijkheid dit te doen,
- (iii)
de wijze waarop het misdrijf is begaan of
- (iv)
het doel waarvoor het is begaan.
Weliswaar geeft deze formulering meer houvast, maar uit de bewoordingen blijkt dat geen sprake is van ‘harde’ criteria (‘must, at a minimum, have played a substantial part’). De bewoordingen (‘hence, if it can be established, as in the present case, (…) it would be sufficient’) dwingen naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet tot de gevolgtrekking dat sprake is van een oorlogsmisdrijf, indien aan één van deze vier criteria is voldaan. De rechtbank ziet in deze formulering wel belangrijke richtinggevende aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag of in een voorliggende geval sprake is van een nexus. In de Kunarac-uitspraak (paragraaf 59) worden vervolgens voorbeelden genoemd van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn om dit vast te stellen.
- (3)
De rechtbank vindt bevestiging hiervoor in de Rutaganda-uitspraak van de Kamer van Beroep (rov. 570). Daarin wordt instemming betuigd met de Kunarac-criteria en wordt vervolgens uitgelegd wat de uitdrukking in die uitspraak ‘under the guise of the armed conflict’ niet betekent; ook hier weer een uitleg van wat daaronder niet moet worden verstaan, geen omschrijving wat die uitdrukking wèl inhoudt. De Kamer van Beroep schetst vervolgens bij wijze van voorbeeld een fictieve casus waarin geen sprake is van een oorlogsmisdrijf, hoewel zonder enige twijfel aan één van de Kunarac-criteria is voldaan. Het gewapend conflict maakte het de in deze casus ten tonele gevoerde burger immers mogelijk zijn buurman te vermoorden, maar dat alleen maakt zijn misdrijf nog geen oorlogsmisdrijf, aldus de Kamer van Beroep.
- (4)
De Kamer van Beroep contrasteert dan dit voorbeeld met de casus in de zaak Kunarac, waarin wel sprake was van een oorlogsmisdrijf. In die zaak waren de verdachten
- a)
combattanten, die
- b)
van hun militaire machtspositie misbruik maakten tegen
- c)
individuen die met een militair doel waren verplaatst in
- d)
een militaire operatie waaraan de verdachten deelnamen.
De rechtbank kan het tegenover elkaar stellen van deze voorbeelden niet anders begrijpen dan dat de Kamer een benadering voorstaat waarbij van geval tot geval alle relevante feiten en omstandigheden, zoals de hoedanigheid van de verdachte (burger dan wel militair) en de (militaire) context van de gepleegde misdrijven, in aanmerking moeten worden genomen bij de beantwoording van de vraag of er een nexus is.
- (5)
In de Rutaganda-uitspraak wordt vervolgens aangegeven dat in de regel verschillende factoren, niet slechts één, in ogenschouw zullen moeten worden genomen om in concreto vast te stellen of aan het nexus-vereiste is voldaan. Deze overweging sluit af met een vermaning tot behoedzaamheid als de verdachte een non-combattant is. De rechtbank leest hierin — in het verlengde van wat de Kamer daarover heeft opgemerkt in het voorbeeld van de burger die zijn buurman doodt, afgezet tegen het voorbeeld van de militairen die in de zaak Kunarac terecht stonden — een waarschuwing ten aanzien van non-combattanten niet te snel, althans minder snel dan ten aanzien van militairen, aan te nemen dat er een nauwe samenhang heeft bestaan tussen door hen ten tijde van een oorlog gepleegde misdrijven en die oorlog. Deze waarschuwing lijkt aan te sluiten bij de overweging (rov. 444) in de uitspraak van de Kamer van Beroep in de zaak Akayesu, dat het in de rede ligt dat met name militairen en personen die een speciale relatie met één van de strijdende partijen hebben, plegers van oorlogsmisdrijven zullen zijn. Non-combattanten immers zullen, behoudens bijzondere gevallen, niet deelnemen aan vijandelijkheden tussen de strijdende legermachten of daarop invloed hebben. De waarschuwing illustreert bovendien dat de Kunarac-criteria minder hard en dwingend zijn dan het Openbaar Ministerie stelt.
47.
De rechtbank concludeert op grond van dit één en ander, zoals gezegd, dat de rechtspraak van de tribunalen geen toetsingskader biedt op grond waarvan op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of aan het nexus-vereiste is voldaan en dat daarin geen duidelijke, abstracte ondergrens daarvoor is getrokken. Integendeel, de tribunalen kiezen voor een casuïstische benadering waarin de beantwoording van de vraag of aan het nexus-vereiste is voldaan afhankelijk is van een waardering van alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden.
48.
De rechtbank vindt bevestiging hiervoor in de wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp. Zo schrijft Michael Cottier:‘The issue of the necessary link has not yet received much attention by academia and judicial institutions, possibly also since the nexus was rather evident in traditional inter-state conflicts predominant up to the beginning of the 20th century with relatively clear cut front lines and parties to the conflict. In contemporary non-international or mixed armed conflicts, with often a wider array of different actors and less clear-cut front lines, the existence of a nexus frequently is less obvious.’ [cursiveringen van de rechtbank]946. En Guénaël Mettraux schrijft in zijn toelichting op het begrip ‘Nexus with Armed Conflict’:
‘Instead of drawing a strict (and probably unworkable) dividing line between the two categories [war crime versus domestic crime], international and national tribunals have considered a number of factors with they may take into account to determine the nature of the relationship between the acts of the accused and the armed conflict so as to determine that the linkage the two be sufficient, for instance:
- (i)
the status of the perpetrator (as soldier or combatant);
- (ii)
the status of the victim or victims (as combatants or civilians);
- (iii)
the circumstances in which the crimes were committed;
- (iv)
the fact that the crimes are committed in the context of an ongoing campaign to achieve particular military goals;
- (v)
the fact that his crime coincided with the ultimate purpose of the military campaign;
- (vi)
the fact that the crimes were committed with the assistance or connivance of the parties of the conflict;
- (vii)
the fact that the crime is committed as part of, or in the context of, the perpetrator's official duties;
- (viii)
the fact that the victim is a member of the forces of the opposing party. None of the above when taken individually may be conclusive.
Courts must therefore take into account all relevant indications that the acts of the accused are, or are not, sufficiently connected to the conflict before concluding that the conduct in question may be regarded as a war crime.’947.
[cursiveringen van de rechtbank]
49.
Zoals hierboven vermeld, heeft de Kamer van Berechting in de zaak Rutaganda een fictief voorbeeld gegeven van een geval waarin geen sprake is van een oorlogsmisdrijf, hoewel aan één van de Kunarac-criteria is voldaan. De rechtbank acht het dienstig nog een dergelijke fictieve casus te schetsen948.: het leger van land A valt land B binnen en een burger van land B beslist, zodra hij dit hoort, zijn buurman om te brengen omdat deze uit land A afkomstig is en hij hem uitsluitend daarom beschouwt als mogelijke handlanger van de strijdkrachten van land A. Ongetwijfeld is in dit voorbeeld voldaan aan het Kunarac-vereiste dat de gewapende strijd van substantiële invloed is geweest op — sterker nog: de enige reden is geweest voor — de beslissing van deze burger dit misdrijf te begaan. De rechtbank stelt vast dat de uitleg die het Openbaar Ministerie aan de Kunarac-uitspraak geeft, dwingt tot de conclusie dat deze burger een oorlogsmisdrijf heeft gepleegd. De rechtbank volgt, zoals uit het bovenstaande blijkt, die uitleg niet. Een nauwe samenhang tussen het misdrijf en het gewapend conflict kan in dit fictieve voorbeeld gelet op de ratio van de (internationale) strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven toch moeilijk worden aangenomen.
50.
De rechtbank stelt vast dat in alle zaken waarin het Rwanda-tribunaal een nexus heeft aangenomen de verdachte of een (hoge) militair was of een hoge positie innam in een politieke beweging die sterk verbonden was met zowel het leger als het overheidsbestuur. [president MRND] was president van de MRND in Kigali.949. Rutaganda was vice-president van de interahamwe za MRND.950. Imanishimwe was luitenant in de RAF en was de commandant van een militair kamp, ook aangeduid als Cyangugu-kamp.951. In de zaak Military I waren de door de Kamer van Berechting veroordeelde verdachten hoge officieren in het regeringsleger. Bagosora en Nsengiyumva waren kolonel, Ntabakuze was een majoor.952. De rechtspraak van het Rwanda-tribunaal ten aanzien van de nexus is dus gevormd in zaken die zich in ieder geval op één belangrijk punt onderscheiden van de zaak die de rechtbank te beoordelen heeft. In de voorliggende zaak gaat het immers om een persoon die geen militair was, geen (hoge) politieke positie innam en evenmin een functie vervulde in het overheidsapparaat. Dit is een reden behoedzaam te zijn de rechtspraak die binnen de tribunalen gevormd is te transponeren naar deze zaak. Dit nog afgezien van de uitdrukkelijke vermaning van de Kamer van Beroep in de zaak Rutaganda ten aanzien van non-combattanten de vereiste nauwe samenhang niet te snel aan te nemen.
51.
In de zaken van het Rwanda-tribunaal die hebben geleid tot het aannemen van een nexus zijn de volgende omstandigheden daarvoor in aanmerking genomen:
- —
het bestaan van een gewapend conflict tussen de RAF en het RPF, welke laatste werd geïdentificeerd met de Tutsi-minderheid in Rwanda;953.
- —
het geweld tegen de Tutsi's begon zeer kort na de dood van president Habyiarimana en na het hervatten van de vijandelijkheden tussen de RAF en het RPF;954.
- —
de samenwerking tussen de dader, het regeringsleger RAF en de interahamwe bij het doden van de Tutsi's en bij het plegen van de misdrijven;955.
- —
de gezagsrelatie van de dader tot de Interahamwe die met de RAF samenwerkten bij het vermoorden van Tutsi's en de wijze waarop de dader hulp verleende aan de RAF en de Interahamwe hierbij;956.
- —
de betrokkenheid van gewapende militairen (met hoge rang) bij het doden van de Tutsi-burgers;957.
- —
soldaten waren de belangrijkste daders van de misdrijven en de deelname van militairen heeft de wijze waarop de misdrijven plaatsvonden substantieel beïnvloed;958.
- —
de strafbare feiten zijn gepleegd binnen het gebied waar de gewapende strijd werd gevoerd;959.
- —
het vluchten van Tutsi's als gevolg van het gewapend conflict naar publieke plaatsen, zoals kerken, moskees, heuvels alwaar ze werden vermoord;960.
- —
de deelname van de verdachte in een militaire operatie gericht tegen vluchtende Tutsi-burgers, in het bijzonder gericht op het verkrijgen van informatie van een burger over het optrekken van het RPF in de regio door het gebruik van ernstige vormen van geweld;961.
- —
het gevangen nemen van vluchtelingen op grond van hun vermeende banden met het RPF en het daarop mishandelen van deze vluchtelingen tijdens de ondervraging of zij leden van het RPF waren en het hen beschuldigen van banden met het RPF;962.
- —
het slachtoffer behoort tot de tegenpartij;963.
- —
de kwalificatie van moordaanslagen op prominente persoonlijkheden en leden van de politieke oppositie als militaire operaties.964.
52.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling of aan het nexus-vereiste is voldaan, voorop het met de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven beoogde belang, te weten de bescherming van non-combattanten die ten tijde van een (binnenlandse) oorlog slachtoffer dreigen te worden van misdrijven die in nauwe relatie tot die oorlog worden gepleegd. Oorlogsmisdrijven onderscheiden zich in dit opzicht heel nadrukkelijk van niet alleen commune misdrijven maar ook van andere internationale misdrijven zoals genocide en misdrijven tegen de menselijkheid.965. Gemeenschappelijk aan de strafbaarstelling van internationale misdrijven is het bieden van bescherming tegen de meest gruwelijke misdaden. De strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven beoogt die bescherming echter alleen te bieden tegen deze misdaden, indien en voorzover ze worden gepleegd in nauwe relatie tot een gewapend conflict tussen strijdende partijen die in staat zijn de verplichtingen van het humanitaire oorlogsrecht na te komen.
53.
Zoals hierboven is overwogen is vervolgens richtinggevend de uitleg die de internationale gerechten aan het nexus-vereiste hebben gegeven. De rechtbank onderschrijft daarom dat niet als vereisten voor het aannemen van het nexus-vereiste gelden dat:
- —
de verdachte militair is of een bijzondere band heeft met een van de strijdende partijen (zaak Akayesu);
- —
het misdrijf gelijktijdig en/of in de nabijheid plaatsvindt van de vijandelijkheden tussen de strijdende partijen (zaak Tadic);
- —
het misdrijf past in het beleid of een aanvaarde praktijk van één van de strijdende partijen (zaak Tadic);
- —
het misdrijf de oorlogsvoering bevordert dan wel in het belang is van één van de strijdende partijen (zaak Tadic);
- —
het misdrijf is veroorzaakt door het gewapend conflict (zaak Kunarac).
Uiteraard kunnen deze feiten of omstandigheden — op zichzelf dan wel in samenhang — wel een sterke aanwijzing vormen dat sprake is van een nexus. De rechtbank beschouwt voorts, zoals hierboven reeds aangegeven, de vier Kunarac-criteria als richtinggevende aanknopingspunten voor de toetsing in concreto of ten aanzien van de door verdachte gepleegde misdrijven sprake is van een nexus.
54.
De rechtbank stelt, thans toetsend in concreto, vast dat:
- —(a)
in de prefectuur waar verdachte woonde in de tenlastegelegde periode geen gevechtshandelingen plaatsvonden tussen de RAF en het RPF;
- —(b)
verdachte geen militaire functie had;
- —(c)
verdachte geen invloed had op het verloop van de gevechtshandelingen of anderszins een speciale band had met de RAF.
55.
De vraag die vervolgens voorligt is of, zoals het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd, desondanks aan het nexus-vereiste is voldaan vanwege de algemene ontwikkelingen en de situatie in Rwanda vanaf 1 oktober 1990 tot en met juli 1994, meer in het bijzonder de vereenzelviging van de Tutsi-bevolking met het RPF en in samenhang daarmee het burgerzelfverdedigingsprogramma, de wegversperringen, de betrokkenheid van militairen en het gebruik van de oorlog als dekmantel voor het plegen van misdrijven.
56.
De rechtbank onderschrijft de analyse van het Openbaar Ministerie over de jarenlange, systematische propaganda waarin de Tutsi's niet alleen werden gedemoniseerd maar ook werden vereenzelvigd met het RPF, de militaire vijand. Zij verwijst hierbij naar haar uiteenzetting hierboven over de (politiek-) historische achtergronden van het drama dat zich in Rwanda heeft voltrokken (hoofdstuk 3, paragraaf 16–19, 26 en 29). De rechtbank onderschrijft ook de conclusie van het Openbaar Ministerie dat dit in de propaganda uitgedragen gedachtegoed ertoe heeft geleid dat zeer veel Hutu's in de (onjuiste) veronderstelling verkeerden dat alle Tutsi's medeplichtigen waren van het RPF en bereid zouden zijn het RPF te steunen bij zijn militaire opmars, en dat deze angst hun belangrijkste drijfveer is geweest om deel te nemen aan de aanvallen op hun Tutsi-naasten. Ook hier verwijst de rechtbank naar haar eerdere uiteenzetting, meer in het bijzonder de daarin weergegeven zienswijze van de deskundige Des Forges op dit punt (hoofdstuk 3, paragraaf 31): ‘Genocideplegers hebben veel en uiteenlopende redenen opgegeven voor hun deelname, maar gebaseerd op mijn onderzoek kan ik concluderen dat angst de grootste drijfveer was die ten grondslag aan de motivatie voor deelname van gewone Rwandezen in de aanval op de Tutsi's. Die angst was gebaseerd op de wijdverspreide en onjuiste veronderstelling dat alle Tutsi's vanzelfsprekend aanhangers zouden zijn van de RPF en bereid zouden zijn om de RPF te steunen bij hun militaire opmars.’966.
57.
Het lijdt geen twijfel dat ook verdachte dit gedachtegoed aanhing en zijn misdrijven hierdoor geïnspireerd heeft begaan. De rechtbank verwijst hier naar wat zij heeft vastgesteld in de hoofdstukken over de misdrijven tegen de inzittenden van de ambulance en de misdrijven tegen de familie [getuigen 3 en 4].
58.
De rechtbank onderkent dat de genocide en de gewapende strijd tussen de RAF en het RPF met elkaar verweven waren. In de hierboven (hoofdstuk 3, paragraaf 33) aangehaalde eerste uitspraak van het Rwanda-tribunaal (de zaak Akayesu) is reeds overwogen dat de genocide werd vergemakkelijkt door het gewapend conflict, in de zin dat de gevechten tegen het leger van het RPF gebruikt werd als een voorwendsel om Hutu's aan te zetten tot genocide op de Tutsi's door hen als strijders van het RPF te bestempelen.967. In latere uitspraken is dit herhaald, laatstelijk nog in de uitspraak d.d. 18 december 2008 in de zaak Bagosora e.a… In deze uitspraak is daaraan nog toegevoegd dat het gewapend conflict ook de omstandigheden creëerde voor de moord op de Tutsi's.968.
59.
In de Akayesu-uitspraak wordt echter tevens benadrukt dat de genocide en het gewapend conflict fundamenteel van elkaar verschilden (‘although the genocide against the Tutsi occurred concomitantly with the above mentioned conflict, it was, evidently, fundamentally different from the conflict’ (rov. 128)). Ook in de uitspraak in de zaak [prefect Kibuye] en [broer verdachte] wordt overwogen dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de genocide enerzijds en het gewapend conflict anderzijds. De in die zaak bewezenverklaarde misdrijven werden, aldus de Kamer van Berechting, begaan door de burgerlijke autoriteiten van Rwanda tegen de eigen Tutsi-burgerbevolking als onderdeel van een van het gewapend conflict duidelijk te onderscheiden beleid van genocide (‘However, they were committed as a part of a distinct policy of genocide; they were committed parallel to and not as a result of the armed conflict.’).969. De rechtbank is van oordeel dat — anders dan het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd970. — de ongetwijfeld sinds deze uitspraken toegenomen kennis over de Rwandese tragedie, geen wijziging heeft gebracht in dit inzicht over de verhouding tussen de genocide en het gewapend conflict. De genocide had als doel de uitroeiing van alle Tutsi's vanwege hun etniciteit, niet omdat zij RPF-strijders waren971., zoals in de uitspraak in de zaak Akayesu is overwogen (rov 125). Het doel van de gelijktijdig plaatsvindende gewapende strijd was voor het RPF de FAR te verslaan en (politieke) controle in Rwanda te verkrijgen, voor de RAF de verdediging van het grondgebied om te voorkomen dat het RPF de macht zou overnemen.972. In rechtsoverweging 128 van de Akayesu-uitspraak komt voorts helder naar voren dat in die zaak de gewelddadigheden (in dat geval van de Interahamwe) tegen de Tutsi-burgerbevolking van geen enkel nut waren in de strijd van de RAF tegen het RPF.
60.
Ook in deze zaak is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de misdrijven van verdachte een bepaald militair doel hadden dan wel, zelfs niet in de geringste mate, bijdroegen aan de verwezenlijking van het uiteindelijke doel van de RAF in haar strijd met het RPF. Voorts geldt dat de inzittenden van de ambulance en het echtpaar [getuigen 3 en 4] niet op de vlucht waren voor krijgsverrichtingen van de RAF dan wel het RPF, maar voor het genocidale geweld in de prefectuur Kibuye. De rechtbank beschouwt omstandigheden als deze niet als vereisten om een nexus aan te nemen, maar zij stelt wel vast dat ook in dit opzicht een aanwijzing ontbreekt dat sprake is van een nexus.
61.
Zoals in (hoofdstuk 3, paragraaf 27–28) reeds is overwogen, hebben het leger, de burgerlijke autoriteiten en de milities nauw samengewerkt bij de uitvoering van de genocide. Het burgerzelfverdedigingsprogramma heeft in belangrijke mate daaraan bijgedragen. Het was, in de woorden van het Rwanda-tribunaal in de zaak [prefect Kibuye] en [broer verdachte], een integraal onderdeel van de ‘machinery carrying out the genocidal plan’.973. Ook in de prefectuur Kibuye werd het burgerzelfverdedigingsprogramma uitgevoerd en leidde dit tot grootschalig geweld tegen Tutsi's, zoals de deskundige Des Forges heeft gerapporteerd.974. Aangenomen kan dan ook worden dat de uitvoering van het burgerzelfverdedigingsprogramma het plegen van grootschalige misdrijven jegens de Tutsi-bevolking van Kibuye in aanzienlijke mate heeft vergemakkelijkt. Niet echter is gebleken dat het burgerzelfverdedigingsprogramma in deze prefectuur enige bijdrage heeft geleverd aan de strijd met het RPF, waarvoor het, althans op papier, was opgezet.
62.
In heel Rwanda waren militairen systematisch betrokken bij het geweld tegen Tutsi's. Ook in en om Mugonero was dit het geval. Vast staat dat de slagboom in Mugonero onder meer werd bemand door militairen. Verdachte was in Birogo in gezelschap van militairen toen hij de ambulance dwong naar Mugonero te rijden. Op zijn gezag nam een militair plaats op de bijrijdersstoel. Bij de slagboom in Mugonero stonden ook militairen toen de ambulance daar aankwam. De rechtbank verwijst hiervoor naar de vastgestelde feiten in hoofdstuk 9. Deze deelname van militairen maakt van de door verdachte gepleegde misdrijven echter geen militaire operaties. Met hun optreden was geen enkel militair doel gediend. Zij waren op dat moment uitvoerders van het genocidale plan, geen strijders tegen een vijandelijk leger.
63.
Bij de klopjacht op de Tutsi's speelden de overal in het land opgerichte wegversperringen een belangrijke rol. Daar werden de identiteitspapieren gecontroleerd en werden vluchtende Tutsi's tegengehouden en vermoord.975. De wegversperringen hebben in enkele gevallen ook tot doel gehad de bewegingen van RPF-strijders te verhinderen. Des Forges schrijft daarover dat ‘(i)n en bij de oorlogsgebieden (…) wegversperringen dat doel soms gediend [zouden] kunnen hebben.’976. Daarvan is ten aanzien van de wegversperring in Mugonero echter in het geheel niet gebleken.977. Deze wegversperring diende kennelijk uitsluitend het genocidale doel.
64.
De rechtbank stelt aldus vast dat de samenhang tussen de door verdachte gepleegde misdrijven en het gewapend conflict uitsluitend heeft bestaan in de vereenzelviging van alle Tutsi's met het RPF. Voor het Hutu-regime was deze vereenzelviging een belangrijk voorwendsel om de genocide te rechtvaardigen en de bevolking aan te sporen de Tutsi's uit te moorden. Deze propaganda verschafte verdachte een vrijbrief zijn misdrijven te plegen. In dit opzicht verschilt hij niet van zijn talloze Hutu-landgenoten die zich in de periode van april 1994 t/m juli 1994 eveneens aan soortgelijke misdrijven tegen (vluchtende) Tutsi's hebben schuldig gemaakt. Indien alleen deze vereenzelviging voldoende zou zijn om een nexus aan te nemen, zou dit dan ook tot gevolg hebben dat vrijwel alle tegen de Tutsi's begane misdrijven in de periode april 1994 t/m juli 1994 — en in de visie van het Openbaar Ministerie noodzakelijkerwijs ook soortgelijke misdrijven in de periode vanaf 1 oktober 1990, het begin van de burgeroorlog — als oorlogsmisdrijf moeten worden aangemerkt.
65.
De rechtbank wijst deze interpretatie van het nexus-vereiste af. Zij brengt in herinnering hetgeen zij hierboven voorop heeft gesteld, namelijk dat de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven beoogt burgers bescherming te bieden tegen de gevolgen van een oorlog tussen strijdende legermachten die in staat zijn de verplichtingen van het humanitair oorlogsrecht na te komen. Zij onderkent dat de uitleg die in de rechtspraak van de internationale tribunalen aan deze strafbaarstelling is gegeven, het bereik daarvan ontegenzeggelijk heeft uitgebreid, echter zonder het daarmee beoogde beschermde belang uit het oog te verliezen. De rechtbank overweegt voorts dat deze rechtspraak, meer in het bijzonder die van het Rwanda-tribunaal, gevormd is in zaken tegen verdachten die een andere status hadden dan de verdachte die thans terecht staat en dat het Rwanda-tribunaal oproept tot terughoudendheid ten aanzien van non-combattanten, zoals verdachte. Naar haar oordeel maakt de enkele omstandigheid dat de gewapende strijd tegen het RPF het regime een voorwendsel gaf voor etnisch geweld en verdachte een motief en een vrijbrief voor zijn misdrijven, die misdrijven echter niet tot oorlogsmisdrijven. Daarvoor staan zij in een te verwijderd verband tot de gewapende strijd die de RAF en het RPF op datzelfde moment met elkaar voerden; met andere woorden de vereiste nauwe samenhang (de nexus) ontbreekt.
66.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het hem op dagvaarding 09/750009-06 onder de feiten 1 en 3 primair tenlastegelegde.
Hoofdstuk 16: Foltering
1.
De rechtbank zal in dit hoofdstuk nagaan of de door verdachte begane misdrijven zijn te kwalificeren als foltering.
Wettelijk kader en volkenrechtelijke rechtsbronnen
2.
De internationale basis voor strafbaarstelling van foltering en de vestiging van universele rechtsmacht voor dit misdrijf is het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (verder: Folteringverdrag).978. De relevante bepalingen van dit Verdrag luiden — in de Nederlandse vertaling — als volgt:
Artikel 1
- 1.
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder ‘foltering’ verstaan iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen.
- 2.
Dit artikel laat onverlet internationale akten of nationale wetgevingen die bepalingen met een ruimere werkingssfeer omvatten of kunnen omvatten.
Artikel 4
- 1.
Iedere Staat die Partij is, draagt er voor zorg dat alle vormen van foltering strafbaar zijn krachtens zijn strafrecht. Hetzelfde geldt voor poging tot foltering en voor handelingen van personen die medeplichtigheid of deelneming aan foltering opleveren.
- 2.
Iedere Staat die Partij is, stelt deze delicten strafbaar met passende straffen, waarbij rekening wordt gehouden met de ernstige aard ervan.
- 3.
Deze bepalingen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse rechtsorde door de UFV. Deze wet is in werking getreden op 20 januari 1989. De relevante bepalingen daarvan luiden als volgt:
Artikel 1
- 1.
Mishandeling gepleegd door een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie aan iemand die van zijn vrijheid is beroofd, met het oogmerk om inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen, hem of een ander vrees aan te jagen of te dwingen iets te doen of te dulden, of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke gelijkwaardigheid, wordt, zo deze gedragingen van dien aard zijn, dat zij het beoogde doel kunnen bevorderen, als foltering gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
- 2.
Met mishandeling wordt gelijkgesteld het opzettelijk teweegbrengen van een toestand van hevige angst of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering.
- 3.
Indien het feit de dood tengevolge heeft wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of met tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 2
Met gelijke straffen als gesteld op de in het voorgaande artikel bedoelde feiten, wordt gestraft:
- a.
de ambtenaar of anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon die door een der in artikel 47, eerste lid, onder 2o, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen tot de in artikel 1 bedoelde vorm van mishandeling uitlokt of die opzettelijk toelaat dat een ander die vorm van mishandeling pleegt;
- b.
hij die de in artikel 1 bedoelde vorm van mishandeling pleegt, indien een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie zulks door een der in artikel 47, eerste lid, onder 2o, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen heeft uitgelokt of zulks opzettelijk heeft toegelaten
Artikel 5
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan een van de in de artikelen 1 en 2 van deze wet omschreven misdrijven schuldig maakt.
Artikel 6
- 1.
De uitdrukking ambtenaar heeft in deze wet dezelfde betekenis als in het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
Voor de toepassing van de Nederlandse strafwet wordt onder ambtenaar mede begrepen degene die ten dienste van een vreemde staat een openbaar ambt bekleedt.
4.
De UFV is met de inwerkingtreding van de WIM op 1 oktober 2003 ingetrokken.979. Foltering is thans strafbaar gesteld in artikel 8 van de WIM. In de WIM wordt voor de definitie van foltering niet meer aangesloten bij de term ‘mishandeling’, zoals dat het geval is in artikel 1 UFV, maar bij de omschrijving van marteling in artikel 1, lid 1, sub d WIM. Foltering wordt in artikel 1, lid 1, sub e WIM gedefinieerd als marteling met een specifiek oogmerk. Daarnaast is de maximumstraf voor foltering, ook indien zich niet voordoet de strafverzwarende omstandigheid dat deze tot de dood leidt, verhoogd naar een tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar dan wel levenslange gevangenisstraf in plaats van de maximumstraf van 15 jaar zoals in de UFV.
5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr dient de rechtbank daarom te onderzoeken of sprake is van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van het misdrijf foltering. Indien dat het geval is, dient de rechtbank vast te stellen welke strafbepaling voor verdachte een gunstiger bepaling oplevert.
6.
Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat geleid heeft tot de WIM moet de gewijzigde omschrijving van het strafbare feit niet worden opgevat als een gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid van het misdrijf foltering die tot toepassing van artikel 1 lid 2 Sr zou verplichten.980. De rechtbank onderschrijft de uitleg van de wetgever dat de veranderde wijze van strafbaarstelling van foltering in de WIM geen blijk geeft van een gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid van deze gedraging. Dit ligt echter anders voor wat betreft de strafbedreiging. De strafbedreiging is verhoogd in die zin dat voor alle gevallen van foltering — ongeacht of zich een strafverzwarende omstandigheid voordoet — de maximaal op te leggen tijdelijke straf 20 jaar of levenslang is geworden. Deze substantiële verhoging van de maximale strafbedreiging getuigt uiteraard wel van een gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid van foltering zonder deze strafverzwarende omstandigheid. Nu de WIM in dit opzicht ongunstiger is voor verdachte dan de UFV ligt het toepasselijk wettelijk kader uitsluitend in de UFV, aangevuld met de destijds van toepassing zijnde bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.
7.
De strafbaarstelling van foltering is in een aparte wet opgenomen en niet in het Wetboek van Strafrecht om de volgende in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp UFV genoemde redenen.
‘Hiervoor pleit dat, gezien de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen, aan sommige bepalingen van het algemeen deel wordt gederogeerd met name op het punt van de omvang van de werking der strafwet en de daaruit voortvloeiende noodzaak een speciale, op de interpretatie van het begrip ambtenaar toegesneden ‘transpositieregel’ te introduceren981., als mede op het punt van de inroepbaarheid van strafuitsluitingsgronden.’982.
De wetgever heeft in de UFV wel aansluiting gezocht bij enkele in het Wetboek van Strafrecht voorkomende begrippen als ‘mishandeling’ en ‘ambtenaren’.983.
8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 91 Sr zijn, voorzover de UFV niet anders bepaalt, de titels I-VII IA van boek I van het Wetboek van Strafrecht van toepassing op de UFV. Dit betekent dat aan het begrip uitlokking in de UFV dezelfde betekenis toekomt als in het Wetboek van Strafrecht.
9.
Voor de interpretatie van de bestanddelen van het delict foltering in de UFV richt de rechtbank zich op het Folteringverdrag, de Goedkeuringwet van het Folteringverdrag, de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot de invoering van de UFV en de Nederlandse rechtspraak terzake. Daarnaast zoekt de rechtbank aansluiting bij de conclusies van het Comité tegen Foltering (het toezichthoudend orgaan op de naleving van het Folteringverdrag) en de bespreking van landenrapportages door dit Comité. Dit is gerechtvaardigd vanuit het perspectief van de UFV, welke immers tot doel heeft de correcte implementatie van de verplichtingen van Nederland ingevolge het Folteringverdrag. Jurisprudentie van andere internationale organen, zoals het VN Mensenrechtencomité, is eveneens richtinggevend, voor zover zij relevante overwegingen omtrent foltering bevat.
10.
Hieronder bespreekt de rechtbank de afzonderlijke bestanddelen van het misdrijf foltering (artikel 1 UFV). Per bestanddeel zal zij eerst aangeven wat daaronder dient te worden verstaan en vervolgens onderzoeken of bewijs voorhanden is dat het bestanddeel is vervuld.
Deze bestanddelen zijn:
- (1)
mishandeling in de zin van de UFV;
- (2)
de kwaliteit van de dader als een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon;
- (3)
vrijheidsberoving van het slachtoffer;
- (4)
de aanwezigheid van een bijzonder oogmerk.
11.
Vervolgens worden de deelnemingsvormen ‘uitlokken’ en ‘opzettelijk toelaten’ (art. 2 UFV) besproken (5). Ook hier zal de rechtbank eerst het juridisch kader uiteenzetten en daarna de door verdachte gepleegde misdrijven toetsen aan dat kader.
(1) Mishandeling in de zin van de UFV
Juridisch kader
12.
De memorie van toelichting bij het wetsontwerp UFV benadrukt dat alleen zeer ernstige vormen van mishandeling als foltering worden aangemerkt, maar dat aansluiting bij het begrip ‘zware mishandeling’ ontoereikend is. Foltering kan volgens deze memorie van toelichting vormen aannemen die zeer hevige pijnen of geestelijke kwellingen teweeg kan brengen, zonder dat dit sporen van fysiek of psychisch letsel achterlaat.984. In artikel 1 lid 2 UFV wordt daarom met mishandeling gelijk gesteld het opzettelijk teweegbrengen van een toestand van hevige angst of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering. De folteringshandeling moet daarnaast van dien aard zijn dat het beoogde doel kan worden bevorderd.985.
13.
De in art. 1 UFV opgenomen omschrijving van foltering sluit aan bij de definitie van foltering in art. 1 Folteringverdrag. Het moet gaan om handelen dat hevige pijn of leed van fysieke of geestelijke aard (‘severe pain of suffering, whether physical of mental’) toebrengt. Uit de conclusies van het Comité tegen de Foltering blijkt dat voor foltering sprake moet zijn van een handelen of nalaten dat leidt tot pijn of leed van een zekere ernst. Het lijden kan ook van geestelijke aard zijn, zoals het Comité tegen Foltering bij herhaling heeft vastgesteld.986. Het valt niet in algemene zin vast te stellen wat de intensiteit van de pijn of het geestelijk leed moet zijn. De conclusies van het Comité kenmerken zich op dit punt door een casuïstische benadering waarbij zonder verdere motivering bepaalde situaties wel of niet als foltering worden aangemerkt. Voorts worden in de conclusies van het VN Mensenrechtencomité ernstige vormen van dreiging met foltering en/of de dood eveneens beschouwd als geestelijke foltering.987.
14.
Het doden van personen levert niet onder alle omstandigheden het misdrijf van foltering op. De Hoge Raad heeft in zijn arrest in de zaak-Bouterse geoordeeld dat de tekst van art. 1 UFV geen ruimte laat voor de opvatting dat het doden van iemand zonder dat dit is voorafgegaan door of vergezeld van mishandeling in de zin van art. 1 als foltering kan worden aangemerkt.988.
15.
Het opzet van de pleger van de in de UFV bedoelde mishandeling moet zijn gericht op het gevolg van de handeling.
Feitelijke toetsing
16.
De rechtbank stelt vast dat bij de slachtoffers van de misdrijven welke verdachte heeft gepleegd sprake is geweest van hevig geestelijk lijden. Deze slachtoffers waren op de vlucht geslagen voor het geweld tegen de Tutsi-bevolking, of verleenden bijstand in deze vluchtpoging, in een tijd waarin genocide plaatsvond in Rwanda, en zij bevonden zich dientengevolge in een kwetsbare positie. In die situatie van grote spanning en doodsangst is hun door de gedragingen van verdachte en zijn mededaders geestelijk lijden toegebracht van een buitengewoon grote intensiteit welke zonder enige twijfel het niveau van een toestand van hevige angst en ernstige geestelijke ontreddering heeft bereikt.
17.
Weliswaar heeft de heer [getuige 4] niet voor zijn eigen leven hoeven te vrezen, maar de doodsbedreiging ten opzichte van zijn partner en zijn zoon heeft zonder enige twijfel ook bij hem een hevige angst en een ernstige geestelijke ontreddering teweeg gebracht.
18.
Daarnaast is aan de inzittenden van de ambulance, met uitzondering van [getuige 1] en [getuige 2], hevige lichamelijke pijn toegebracht. Deze slachtoffers zijn op een afschuwelijke wijze met machetes en knuppels gedood. Er bestaat geen twijfel dat hun dood is voorafgegaan door en vergezeld van hevige pijn en verminking.
19.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat het opzet van verdachte gericht was op zowel het toebrengen van hevige fysieke pijn als geestelijk leed bij de slachtoffers.
(2) De kwaliteit van de dader als ambtenaar of anderszins ten dienste van overheid werkzame persoon
Juridisch kader
20.
Foltering is een kwaliteitsdelict. Een wezenlijk kenmerk van foltering is het misbruik van overheidsbevoegdheden.989. De dader moet op basis van art. 2 sub a UFV een ambtenaar zijn of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie (‘overheidsfunctionaris’).990. Eveneens is op grond van artikel 2 sub b UFV strafbaar degene die tot de foltering is uitgelokt door een ambtenaar (of anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon) door een van de in artikel 47 lid 1, onder 2 Sr vermelde middelen of indien deze laatstgenoemde de foltering opzettelijk heeft toegelaten. Op grond van deze laatste bepaling is derhalve ook de niet-ambtenaar die door de overheidsfunctionaris in staat is gesteld tot het plegen van de foltering strafbaar.991.
21.
Ook art. 1 Folteringverdrag beperkt zich niet tot de ‘overheidsfunctionaris’ maar geeft een uitbreiding voor die personen die op instigatie of met toestemming van een overheidsfunctionaris de foltering begaan dan wel omdat een overheidsfunctionaris dit gedoogt (‘at the instigation of or with the consent or acquiescence of a public official’).
22.
Samen met het vereiste oogmerk beoogt de kwaliteit van ambtenaar de mishandeling te onderscheiden van uitsluitend willekeurig of in de particuliere sfeer toegebracht geestelijk leed en pijn. Het gaat om praktijken waarvoor personen die met publiek gezag bekleed zijn op enigerlei wijze verantwoording dragen.992.
23.
De beschuldiging in de tenlastelegging houdt niet in dat verdachte zelf als ambtenaar of anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon pijn of leed heeft toegebracht, maar dat hij dit heeft gedaan, terwijl deze gedragingen door overheidsfunctionarissen werden uitgelokt en/of opzettelijk werden toegelaten.
24.
Onderzocht dient dan ook te worden of de in de tenlastelegging vermelde personen die de foltering zouden hebben uitgelokt en/of hebben toegelaten, ambtenaren waren of anderszins ten dienste van de overheid werkzame personen. Dit zal bij buitenlandse functionarissen veelal niet getoetst kunnen worden op basis van aanstellingsbesluiten of andere formele gegevens, maar zal mogen en moeten worden afgeleid uit hun functies in de officiële gezagsstructuur van de overheid, zoals die feitelijk kan worden vastgesteld.
Feitelijke toetsing
25.
In de tenlastelegging worden met name genoemd:
- —
Eén of meer leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en [minister van Informatie] als minister van Informatie;
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye;
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita;
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita.
Al deze personen bezaten ten tijde van de bewezen verklaarde pleegdata de kwaliteit van Rwandees ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon. De rechtbank stelt dit vast op basis van uitspraken van het Rwanda-tribunaal in de zaken tegen [premier Rwanda], [minister van Informatie], [prefect Kibuye] en [conseiller Gishyita].993. Voor wat betreft [burgemeester Gishyita] verwijst de rechtbank naar haar vaststelling met betrekking tot de door verdachte gepleegde misdrijven ten aanzien van mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4] (zie hoofdstuk 8), onder meer inhoudende dat [burgemeester Gishyita] in die periode burgemeester van Gishyita was.
26.
In de tenlastelegging wordt het uitlokken en toelaten ook toegeschreven aan niet met name genoemde (leden van) de strijdkrachten van Rwanda, burgemeesters, prefecten en overige overheidsvertegenwoordigers. Deze personen zijn uiteraard per definitie ambtenaren of anderszins ten dienste van de overheid werkzame personen geweest.
(3) Vrijheidsberoving van het slachtoffer
Juridisch kader
27.
Artikel 1 lid 1 UFV stelt de eis dat het slachtoffer van zijn vrijheid is beroofd. Het moet, aldus de memorie van toelichting, gaan om personen die zich in de fysieke macht van de dader, althans van de overheidsdienst waartoe de dader behoort, bevinden.994. Het is irrelevant of die vrijheidsberoving rechtmatig of onrechtmatig is.995.
28.
In art. 1 Folteringverdrag is de voorwaarde van vrijheidsberoving van het slachtoffer niet gesteld. De Raad van State heeft in zijn advies over het wetsvoorstel UFV gesignaleerd dat de eis van vrijheidsberoving in het wetsvoorstel een niet door het Folteringverdrag voorgeschreven beperking inhield en zich op het standpunt gesteld dat deze niet in de wet zou moeten worden opgenomen. De Minister van Justitie heeft in het nader rapport erkend dat het Folteringverdrag dit element inderdaad niet uitdrukkelijk noemt, maar tevens gesteld dat deze voorwaarde wel kan worden afgeleid uit de artikelen 10 en 11 Folteringverdrag. Daaraan heeft hij toegevoegd dat niet valt in te zien hoe de delictsomschrijving kan worden vervuld zonder dat het slachtoffer daarbij van zijn vrijheid is beroofd.996.
29.
Ten aanzien van de in de memorie van toelichting geformuleerde eis dat het moet gaan om een vrijheidsberoving waarbij het slachtoffer zich in de fysieke macht van de overheid bevindt, overweegt de rechtbank dat de Minister van Justitie hierbij kennelijk het oog heeft gehad op het bepaalde in artikel 1 lid 1 UFV, namelijk indien een overheidsfunctionaris rechtstreeks deelneemt aan de foltering. Niet kan zijn bedoeld dat de persoon die geen overheidsfunctionaris is, maar wel van overheidswege is uitgelokt tot vrijheidsbeneming en mishandeling van het slachtoffer, dan wel handelt met toestemming van de overheid, zich niet aan foltering zou kunnen schuldig maken, indien hij — en niet een overheidsfunctionaris — het is die het slachtoffer zijn vrijheid ontneemt.
Feitelijke toetsing
30.
De rechtbank stelt vast dat de inzittenden van de ambulance en het gezin [getuigen 3 en 4] zich in de fysieke macht bevonden van hun daders. Deze mensen zijn tegen gehouden op de openbare weg en konden hun weg niet meer vervolgen, omdat dit onmogelijk werd gemaakt door verdachte en zijn mededaders. Deze verhindering bestond niet alleen uit directe en concrete dreigingen met geweld, maar ook uit de algehele context van de Rwandese genocide.
31.
Weliswaar heeft de heer [getuige 4] toestemming gekregen samen met zijn zoon verder te reizen. In de gegeven omstandigheid waarin het leven van zijn (Tutsi-)vrouw, tevens de moeder van zijn zoon, direct gevaar liep, kan de conclusie geen andere zijn dat het hele gezin [getuigen 3 en 4] van zijn vrijheid was beroofd en zich bevond in de macht van verdachte en zijn mededaders.
(4) De aanwezigheid van een bijzonder oogmerk
Juridisch kader
32.
Artikel 1 lid 1 UFV stelt de eis dat de ‘mishandeling’ plaatsvindt met het oogmerk inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, het slachtoffer te bestraffen, het slachtoffer of een ander vrees aan te jagen of te dwingen iets te doen of te dulden, of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke gelijkwaardigheid.
33.
Op deze wijze zijn in de UFV de in art. 1 lid 1 Folteringverdrag vermelde en voor foltering vereiste oogmerken geïmplementeerd. De Nederlandse wetgever heeft er uiteindelijk voor gekozen, in afwijking van de tekst van artikel 1 lid 1 van het Verdrag en in het belang van de rechtszekerheid, de oogmerken limitatief te codificeren.997.
34.
De memorie van toelichting bij het wetsontwerp UFV noemt een tweetal innerlijke ‘motieven’ van de dader, waarvan er tenminste één vervuld moet zijn. Het ene motief is gericht op het misbruiken van de lichamelijke of geestelijke integriteit van het slachtoffer teneinde iets van hem of van een derde gedaan te krijgen of om hem te doen lijden voor zijn of andermans concrete gedrag (afdwingen van een bekentenis of verklaring, bestraffing, intimidatie) en het andere motief is gericht op discriminatie van de medemens.998.
35.
Het vereiste oogmerk van foltering heeft als doel dit misdrijf te onderscheiden van de mishandeling als uiting van pure willekeur.999. Het oogmerk veronderstelt een direct verband met de belangen of het beleid van de staat en zijn organen en/of ambtenaren, zoals twee gezaghebbende commentaren op het Folteringverdrag aangeven.1000.
Feitelijke toetsing
36.
De rechtbank verwijst voor het verloop en de aard en omvang van de genocide in Rwanda naar hoofdstuk 3 van dit vonnis. Onmiskenbaar is dat de Rwandese overheid op alle niveaus binnen haar bestuurlijke en militaire apparaat leiding heeft gegeven aan de planning en uitvoering van de genocide op de Tutsi's, de ultieme vorm van minachting van de menselijke gelijkwaardigheid.
(5) Uitlokken en opzettelijk toelaten
Juridisch kader
37.
Het Folteringverdrag stelt in artikel 1 lid 1 strafbaar het toebrengen van pijn of leed ‘door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris.’ Bij instemmen of gedogen gaat het om foltering door een persoon, zonder dat deze persoon in dienst is van de overheid of in een officiële hoedanigheid handelt.
38.
De Nederlandse wetgever heeft het ‘aanstichten, instemmen en gedogen’ uit art. 1 lid 1 Folteringverdrag in artikel 2 UFV geïmplementeerd als uitlokken door een van de in artikel 47, lid 1, onder 2, Sr vermelde middelen en als het opzettelijk toelaten. Op grond van art. 2 lid 2 onder a respectievelijk onder b UFV is in gelijke zin als de ambtenaar die direct foltering pleegt, strafbaar
- (a)
de ambtenaar die uitlokt of opzettelijk toelaat en
- (b)
de persoon die ernstige pijn of leed toebrengt, indien een ambtenaar zulks heeft uitgelokt of opzettelijk heeft toegelaten. Hierna zullen deze twee deelnemingsvormen worden besproken.
39.
Van uitlokking is sprake, indien aan de volgende vereisten is voldaan:
- (1)
De opzet van de uitlokker is gericht op (a) het uitlokken en (b) op alle bestanddelen van het uitgelokte delict.
- (2)
Een ander (de uitgelokte) is aangezet het strafbare feit te plegen. Vereist is dat de uitlokker bij verdachte het ‘wilsbesluit’ heeft doen ontstaan de door hem gepleegde misdrijven te plegen.
- (3)
Eén of meer uitlokkingsmiddelen zijn gebruikt.
- (4)
Het uitgelokte delict is gevolgd.
- (5)
De uitgelokte moet deswege strafbaar zijn.
40.
De Nederlandse strafwet kent geen andere bepaling waarin de deelnemingsvorm ‘opzettelijk toelaten’ strafbaar is gesteld. De memorie van toelichting op het wetsontwerp UFV implementeert met deze deelnemingsvorm het in art. 1 lid 1 Folteringverdrag vermelde ‘instemmen of gedogen’ van een overheidsfunctionaris.1001. Deze deelnemingsvorm vereist dat bij enige overheidsfunctionaris wetenschap bestaat dat foltering wordt gepleegd en dat deze overheidsfunctionaris opzettelijk niet ingrijpt om daaraan een halt toe te roepen.
Feitelijke toetsing uitlokking
41.
(ad 1) De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rwandese overheid jarenlang en op systematische wijze de Hutu's heeft aangezet tot haat tegen hun Tutsi-landgenoten. De rechtbank heeft ook al vastgesteld dat de genocide geen spontane uitbarsting van etnisch geweld was, maar een door de overheid georganiseerde massamoord op een deel van de eigen bevolking.
42.
In de tenlastelegging worden personen genoemd die — zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld — ‘overheidsfunctionarissen’ zijn geweest ten tijde van de door verdachte gepleegde misdrijven. Zij dienen te worden beschouwd als uitlokkers, gelet op de (leidende) rol die zij in hun functie van overheidsfunctionaris op centraal, regionaal of op lokaal niveau in die periode hebben gehad bij het bedenken, organiseren en/of uitvoeren van de genocide.
43.
De toenmalige premier [premier Rwanda] heeft in die tijd een sleutelrol gespeeld in de genocide. [minister van Informatie] was Minister van Informatie en één van de hoofdverantwoordelijken voor de organisatie en uitvoering van de genocide in de prefectuur Kibuye.1002. In de omgeving van Mugonero zijn belangrijke gezagsdragers geweest: prefect [prefect Kibuye], conseiller [conseiller Gishyita] en burgemeester [burgemeester Gishyita]. De belangrijke en leidinggevende rol in de genocide in dat gebied vindt ten aanzien van [conseiller Gishyita] en [prefect Kibuye] bevestiging in de uitspraken van het Rwanda-tribunaal.1003. Voor wat betreft [burgemeester Gishyita] verwijst de rechtbank in het bijzonder naar hetgeen is vastgesteld over zijn betrokkenheid bij de door verdachte gepleegde strafbare feiten met betrekking tot het gezin [getuigen 3 en 4].
44.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij de uitlokkers het opzet aanwezig is geweest om anderen, waaronder verdachte, uit te lokken tot het plegen van foltering. Tevens leidt het hierboven overwogene tot het oordeel dat de uitlokkers opzet hebben gehad op de foltering waaraan de inzittenden van de ambulance, mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4] zijn onderworpen. De uitlokkers hebben daarbij gehandeld uit minachting voor de aanspraak van de Tutsi's op menselijke gelijkwaardigheid. Dit discriminatoire oogmerk is een vaststaand gegeven dat direct verband houdt met de door de Rwandese overheid georganiseerde en uitgevoerde genocide in april t/m juli 1994.
45.
(ad 2) De rechtbank heeft hiervoor (hoofdstuk 3) reeds vastgesteld dat in Rwanda sprake is geweest van een stelselmatig van overheidswege gevoerde giftige anti-Tutsi propaganda. In het door deze propaganda uitgedragen gedachtegoed werden de Tutsi's als vijanden van de Hutu's neergezet. De overheid riep op grof geweld tegen de Tutsi's te gebruiken uitmondend in hun dood. De overheid mobiliseerde daarbij voor de noodzakelijke uitvoering van haar genocidale plan de Hutu-bevolking.1004. Het lijdt geen twijfel dat ook verdachte dit gedachtegoed aanhing en, hierdoor geïnspireerd, is bewogen om de slachtoffers die in de ambulance zaten, mevrouw [getuige 3] en de heer [getuighe 4] te folteren.
46.
(ad 3) De uitlokkers hebben de volgende uitlokkingsmiddelen gebruikt.
- (i)
De Rwandese autoriteiten hebben de Hutu's, en ook verdachte, door misleiding uitgelokt tot het plegen van foltering op de Tutsi-bevolking. Zij hebben in de hiervoor genoemde langdurige en systematische propaganda waarin de Tutsi's gedemoniseerd werden en vereenzelvigd met het RPF, de militaire vijand, een onjuist maar hardnekkig beeld gecreëerd van de gehele Tutsi-bevoking die tot grote angst voor de Tutsi's bij de Hutu-bevolking heeft geleid. Hiermee is de basis gelegd voor het etnische geweld tegen de Tutsi's waaronder ook de inzittenden van de ambulance, mevrouw [getuige 3] en de heer [getuige 4].
- (ii)
De Rwandese autoriteiten hebben door misbruik van hun gezag de Hutu's, en ook verdachte, uitgelokt tot het plegen van foltering. De ambtenaren op nationaal, regionaal of lokaal niveau hebben de hun op grond van hun functie ter beschikking staande macht1005. en invloed misbruikt om de Hutu's op te roepen tot de jacht op en het uitroeien van de Tutsi's, het mobiliseren en organiseren van burgers voor dit doel en tot slot door zelf in sommige gevallen ook mee te doen aan de aanvallen op de Tutsi's.
- (iii)
De Rwandese autoriteiten hebben de Hutu's, en ook verdachte, uitgelokt tot het plegen van de foltering op de Tutsi's door het verschaffen van middelen. Zij hebben wapens aan de Hutu-bevolking gegeven, zodat zij daarmee hun Tutsi-naasten konden mishandelen, verminken en doden. Door de deskundige Des Forges is beschreven dat een groot deel van de bevolking wapens rechtstreeks van overheidsmedewerkers of van militairen kreeg als onderdeel van het burgerzelfverdedigings-programma (kort voor/na 6 april 1994). De distributie was officieel en goed georganiseerd.1006.
- (iv)
De Rwandese autoriteiten hebben de Hutu's, en ook verdachte, uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid voor het plegen van de foltering op de Tutsi's. Zij riepen op tot de jacht op hun Tutsi-medeburgers. In het verlengde hiervan ligt het onbestraft laten van de aanvallen op Tutsi's1007. als verdere bijdrage aan de normalisering van geweld tegen Tutsi's en het straffen van Hutu's die weigerden daaraan mee te doen.1008.
47.
De rechtbank spreekt vrij van de overige in de tenlastelegging genoemde uitlokkingsmiddelen, omdat de in het dossier vervatte bewijsmiddelen daarvoor geen steun bieden.1009.
48.
(ad 4). De uitgelokte delicten zijn gevolgd gelet op de door verdachte gepleegde misdrijven.
49.
(ad 5) Verdachte is strafbaar voor de door hem gepleegde delicten waartoe hij is uitgelokt. Alle bestanddelen van de delictsomschrijving — zoals hierboven omschreven — zijn vervuld en ten aanzien van hem is ook geen schulduitsluitingsgrond van toepassing.
Feitelijke toetsing opzettelijk toelaten
50.
De Rwandese autoriteiten hebben zelf opgeroepen tot massaal geweld tegen een deel van hun eigen burgerbevolking en hebben in die oproepen volhard. Onder die omstandigheden is per definitie sprake van een opzettelijk toelaten van de foltering. Het is daarbij niet nodig dat de overheid van elk afzonderlijk geweldsincident op de hoogte is geweest.
Foltering de dood ten gevolge hebbend
51.
De rechtbank heeft thans vastgesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan foltering zowel ten aanzien van de inzittenden van de ambulance als ten aanzien van het gezin [getuigen 3 en 4]. Zij zal nu nog onderzoeken of bewezen is dat de foltering van de inzittenden van de ambulance, met uitzondering van [getuige 1] en [getuige 2], de dood tot gevolg heeft gehad. Ook hier wordt weer eerst het juridisch kader geschetst en feitelijk getoetst.
Juridisch kader
52.
In het Folteringverdrag zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over (de aard en de hoogte van) de strafbedreiging of eventuele strafverzwarende omstandigheden.
53.
De in artikel 1 lid 3 UFV toegevoegde strafverzwarende omstandigheid ‘indien het feit de dood ten gevolge heeft’ is een keuze van de Nederlandse wetgever. De vraag rijst wanneer bij het misdrijf van foltering de dood als gevolg kan worden toegerekend aan de door verdachte begane daad. De rechtbank overweegt dat foltering een bijzondere vorm van mishandeling is en zal daarom aansluiting zoeken bij de uitleg die in de rechtspraak is gegeven aan het causaliteitsvereiste ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid, de dood ten gevolge hebbende, zoals bepaald in de artikelen 300 lid 3, 301 lid 3, 302 lid 2 en 303 lid 2 Sr.
54.
De rechtbank wijkt hiermee dus af van het standpunt van het Openbaar Ministerie dat heeft betoogd dat aansluiting gezocht kan worden bij bijvoorbeeld de jurisprudentie inzake het misdrijf van gijzeling de dood ten gevolge hebbend (art. 282a lid 1 jo. lid 2 Sr), waarbij niet bepalend is of de handeling die de dood veroorzaakt zelfstandig is aan te merken als gijzeling.1010. Gijzeling is nu eenmaal een wezenlijk ander delict dan mishandeling.
55.
Net zoals bij mishandeling de dood ten gevolge hebbend, kent foltering de dood ten gevolge hebbend een tweevoudige causaliteit. De eerste betreft het oorzakelijk verband tussen de aan verdachte verweten gedraging en de pijn of het leed bij het slachtoffer. De tweede betreft het oorzakelijk verband tussen de foltering en de dood.
56.
De rechtbank is van oordeel dat het — net zoals bij mishandeling — de folteringshandeling moet zijn die de dood ten gevolge heeft en dat daarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen vormen van foltering waarbij toerekening van de dood wel of niet redelijk is. Strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de ingetreden dood bij de slachtoffers volgt alleen, indien folteringshandelingen redelijkerwijs de dood veroorzaakt kunnen hebben. Er kan niet mee worden volstaan dat, zoals het Openbaar Ministerie voorstelt, sprake moet zijn van ‘één ononderbroken samenstel van (bedreigings- en) geweldshandelingen dat zowel foltering oplevert als de dood veroorzaakt’.1011. Hiermee zou aan de tweede causaliteitseis — in de zin van redelijke toerekening aan de dader — onvoldoende zelfstandige betekenis toekomen.
57.
Bij mishandeling de dood ten gevolge hebbend is voor het voldoende verband doorslaggevend dat het gevolg — de dood — redelijkerwijs aan de dader kan worden toegerekend. In geval van folteringshandelingen die zeer ernstige fysieke pijn en leed toebrengen en waarbij het gehanteerde geweld bestaat uit het hakken en slaan met machetes op de slachtoffers, is de dood die daarop volgt, een gevolg dat — zonder enig voorbehoud — redelijkerwijs aan de dader kan worden toegerekend.
Feitelijke toetsing
58.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat [slachtoffer 1] en haar kinderen en [slachtoffer 2] en haar kinderen met knuppels zijn geslagen en met machetes zijn neergehakt, tengevolge waarvan deze slachtoffers zijn overleden. Zij heeft ook reeds vastgesteld dat verdachte de opdracht hiertoe heeft gegeven. De dood van deze slachtoffers kan zonder enige twijfel ten volle aan verdachte worden toegerekend.
59.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte samen met anderen ook de volgende feitelijke handelingen heeft gepleegd. Hij heeft:
- ‘—
de inzittenden van de ambulance, althans een auto waaronder [getuige 1] en [getuige 2] en of [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en/of één of meer van haar kind(eren) en of [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en/of één of meer van haar kind(eren), bij Birogo tot stoppen te dwingen en/of;
- —
te dwingen althans opdracht te geven zich naar Mugonero te begeven en/of;
- —
tijdens de rit van Birogo naar Mugonero deze ambulance/auto te omsingelen en/of omsingeld te houden en/of (daarbij) wapens (vuurwapens en/of machete(s) en/of knuppel(s)) te tonen en/of (dreigend) op de buitenkant van de ambulance/auto te slaan en/of (dreigend) te schreeuwen en/of (dreigend) te schelden (met woorden als Inkotanyi/kakkerlakken) en/of
- —
(vervolgens) de inzittenden van deze ambulance/auto in Mugonero tot uitstappen te dwingen, althans opdracht te geven om uit te stappen en/of
- —
(dreigend) (voor [getuige 1] hoorbaar) te zeggen: “voordat de kakkerlakken gedood worden, moet eerst de chauffeur gedood worden” en/of “We zijn blij dat we deze vrouwen hebben gevonden; we gaan deze mooie vrouwen in de open lucht vermoorden”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- —
(vervolgens) hen te dwingen, althans opdracht te geven, op een rij te gaan staan (terwijl zij omsingeld werden (gehouden)) en/of
- —
hen (aldus) in een situatie te brengen waarin zij langdurig voor hun leven en/of het leven van hun familie en/of vrienden en/of bekenden hebben moeten vrezen.’
60.
Deze omstandigheden kunnen tezamen — en in sommige gevallen ook afzonderlijk — worden beschouwd als door verdachte gepleegde vormen van geestelijke foltering. Maar de daaruit voortvloeiende toestand van hevige angst en ernstige geestelijke ontreddering hebben de dood van de slachtoffers niet ten gevolg gehad. De dood als gevolg van de foltering kan derhalve niet bewezen worden voor deze door verdachte gepleegde feitelijke handelingen.
Slotsom
61.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte samen met anderen [getuige 1] en [getuige 2] heeft gefolterd. Samen met anderen heeft hij ook [getuige 3] en [getuige 4] gefolterd. Samen met anderen heeft hij [slachtoffer 1], de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1], en [slachtoffer 2], de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2], en ten minste vier van hun kinderen gefolterd met dodelijk gevolg.1012.
Hoofdstuk 17: Strafbaarheid en wettelijke voorschriften
1.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
2.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
3.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet Folterverdrag, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Hoofdstuk 18: De vorderingen van de slachtoffers
1.
[Getuige 4/beledigde partij 1], [getuige 3/beledigde partij 2] en [slachtoffer 8] hebben zich (ieder voor zich) als beledigde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, elk tot een bedrag van € 680,67. Zij allen werden bijgestaan door mr. L. Zegveld, advocaat te Amsterdam.
Bevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen
2.
Met betrekking tot de ingediende vorderingen zijn (voor zover op dit moment van belang) de volgende artikelen van toepassing:
- —
artikel 332 tot en met 337, artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, Stb. 1993, 29 (hierna: Wet-Terwee),
- —
artikel 56 (oud) van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna: RO).
3.
De rechtbank heeft hiertoe vastgesteld dat de Wet-Terwee voor het arrondissement 's‑Gravenhage op 1 april 1995 in werking is getreden. Uit het overgangsrecht van deze wet1013. blijkt dat een aantal met name genoemde artikelen, waaronder artikel III dat de artikelen 51a, 51b, 51c, 51d, 51e, 51f toevoegt en (onder meer) artikel 332 en verder, alsmede artikel 361 Sv wijzigt, niet van toepassing is op strafbare feiten die zijn begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding.
4.
Dit oude, in deze zaak toepasselijk, recht limiteerde de mogelijkheid tot civiele voeging tot vorderingen van tamelijk geringe omvang. Deze bedragen, die vermeld staan in artikel 56 RO, zijn bij de Wet van 10 oktober 1978 (Stb. 1978, 528) voor de laatste keer verhoogd. Het van toepassing zijnde artikel 56 (oud) RO hield het volgende in:
- 1.
De arrondissementsrechtbanken (…):
(…)
- 6.
(Zij) nemen ook kennis van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de beledigde partij, wanneer die vorderingen geen f 1500 te boven gaan. Wanneer die vorderingen f 1500 te boven gaan, moeten dezelve bij een afzonderlijke burgerlijke actie vervolgd worden.
5.
Nu elk van de vorderingen van de beledigde partijen zich beperkt tot een bedrag van € 680,67 is de rechtbank bevoegd om over deze vorderingen te oordelen.
Ontvankelijkheid van de beledigde partij
Eenvoudig van aard
6.
De raadsvrouw van de beledigde partijen heeft ter terechtzitting van 20 oktober 2008 ten aanzien van de vorderingen van [getuige 4/beledigde partij 1] en [getuige 3/beledigde partij 2] en ter terechtzitting van 23 oktober 2008 ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 8] aangevoerd dat — anders dan het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft geoordeeld in de zaak Van A. 1014. — eenvoud van de vorderingen voor invoering van de Wet-Terwee geen wettelijk vereiste was. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij de rechtbank later bij brief geattendeerd op de op 18 november 2008 door Advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. Machielse genomen conclusie in deze zaak.
7.
In bedoelde conclusie heeft de Advocaat-generaal geschreven dat hij neigt tot de conclusie dat een kwantitatief criterium is vervangen daar een kwalitatief criterium. De wetgever lijkt er volgens hem voor de inwerkingtreding van de Wet-Terwee vanuit gegaan te zijn dat het stellen van een plafond aan de vordering van de beledigde partij zou verhinderen dat de strafrechter zich zou moeten bezighouden met allerlei ingewikkelde civiele kwesties. Hij heeft dan ook geconcludeerd dat het hof zich een bevoegdheid heeft aangemeten die op basis van het oude recht hem niet gegeven was en dus ten onrechte de beledigde partijen niet ontvankelijk heeft verklaard.
8.
Voor wat betreft de vraag of de vordering van eenvoudig van aard dient te zijn wil deze zich kunnen lenen voor behandeling in het strafgeding, merkt de rechtbank op dat de Wet-Terwee dit kwalitatief criterium als eis stelt. Het oude, in deze zaak toepasselijk, recht stelde deze eis niet (expliciet). Wel werd, zoals hiervoor is vermeld, de mogelijkheid tot civiele voeging gelimiteerd tot vorderingen van tamelijk geringe omvang. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet-Terwee wordt over de invoeging van dit kwalitatieve criterium onder meer het volgende door de Minister opgemerkt:
‘De beperking die het huidige recht stelt aan de hoogte van de vordering van de beledigde partij wordt doorgaans verdedigd met een verwijzing naar het accessoire karakter van deze vordering. (…) Zoals uit de hiervoor beschreven legitimatie van de voegingsprocedure blijkt onderschrijf ik het accessoire karakter van de vordering van de benadeelde partij ook thans nog. (…) Het stellen van een limiet aan de hoogte van de vordering beschouw ik echter niet als de aangewezen weg om het gevaar te voorkomen dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij de behandeling van de strafzaak gaat overschaduwen. Een dergelijke limitering veronderstelt namelijk dat er een correlatie is tussen de hoogte van de vordering en de complexiteit van het geschil. Dat is lang niet altijd het geval. De complexiteit van het geschil is veelal van geheel andere factoren afhankelijk dan van de hoogte van de vordering.
(…)
Dit neemt niet weg dat het doel dat met deze limitering wordt beoogd, namelijk het accessoire karakter van de vordering te waarborgen, wordt onderschreven. Dit oogmerk kan echter beter worden bereikt door de vordering te onderwerpen aan een kwalitatief criterium in plaats van aan kwantitatief criterium’
(Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 9–11)
9.
De rechtbank is op grond van hiervan van oordeel dat voor wat betreft de vraag of de beledigde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding de vraag of deze vorderingen van eenvoudige aard zijn geen enkele rol kan spelen.
Toepasselijk recht
10.
Met betrekking tot het toepasselijke materiële recht geldt dat verdachte en de beledigde partijen op de terechtzitting van 23 oktober 2008 hebben meegedeeld dat zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de op grond van artikel 6 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: Wcod) geboden mogelijkheid om toepasselijk recht te kiezen. Gelet op artikel 3 Wcod1015. is dan ook het recht van de Staat op welks grondgebied de daad heeft plaatsgevonden van toepassing, in casu: Rwanda.
Voor de beoordeling van de vordering is op grond van artikel 7 Wcod1016. het Rwandese recht onder meer van toepassing op: de gronden voor en de omvang van de aansprakelijkheid; het bestaan en de aard van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt; de omvang van de schade en de wijze van vergoeding ervan; en de termijn voor verjaring.
11.
De raadsvrouw van de beledigde partijen heeft ter onderbouwing van de vorderingen en het toepasselijk recht stukken gevoegd van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI).
De termijn voor verjaring
12.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 18 november 2008 (niet nader onderbouwd) aangevoerd dat de vorderingen krachtens de artikelen 613–621 van de Code des Contrats ou des Obligations Conventionelles van 30 juli 1888 (hierna: Codes des Contrats) zijn verjaard.
13.
De raadsvrouw van de beledigde partijen heeft ter terechtzitting van 19 november 2008 onder verwijzing naar een stuk van het IJI gesteld dat de vorderingen niet zijn verjaard. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat niet de artikel 613–621 maar de artikelen 645 tot 648 van de Codes des Contrats van toepassing zijn en dat daaruit blijkt dat civiele vorderingen verjaren na een periode van 30 jaar.
14.
De rechtbank stelt vast dat uit de door de raadsvrouw ingebrachte stukken van het IJI onder meer blijkt dat op grond van artikel 116 van het Wetboek van Strafrecht van Rwanda van 18 augustus 19771017. civiele vorderingen die voortkomen uit een strafbaar feit verjaren op basis van regels van het civiele recht. De relevante regels van het civiele recht zijn, zo blijkt uit het rapport van het IJI, de artikelen 645 tot en met 647 van de Code des Contrats. In artikel 6471018. van deze wet staat dat civiele vorderingen verjaren na een periode van 30 jaar.
15.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op grond van het Rwandese recht de vordering tot schadevergoeding niet is verjaard.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 8]
16.
De rechtbank zal, nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 1a van dagvaarding II deze beledigde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Ten aanzien van de vorderingen van [getuige 4/beledigde partij 1] en [getuige 3/beledigde partij 2]
17.
Nu verdachte voor feit 3 op dagvaarding I wordt veroordeeld, zijn deze beledigde partijen ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank zal hierna onderzoeken of deze vorderingen voor toewijzing in aanmerking komen.
Gegrondheid van de vordering
18.
Zoals hiervoor is vermeld, zijn voor de gronden voor en de omvang van de aansprakelijkheid; het bestaan en de aard van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt; en de omvang van de schade en de wijze van vergoeding ervan de Rwandese bepalingen van toepassing.
19.
Uit het rapport van het IJI blijkt dat de aansprakelijkheid voor een onrechtmatige daad is neergelegd in artikel 258 en verder van de Code des Contrats. Deze artikelen luiden voor zover relevant (in Nederlandse vertaling):
Artikel 258:
Hij, die aan een derde als gevolg van een handeling schade toebrengt, is verplicht deze schade te vergoeden.
Artikel 259:
Een ieder is aansprakelijk voor de schade die hij heeft veroorzaakt, hetzij als gevolg van een handeling, hetzij als gevolg van nalatigheid of onachtzaamheid.
20.
Uit het rapport van het IJI blijkt verder dat de Code des Contrats geen nadere invulling geeft van de aard van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt en dat mitsdien gekeken dient te worden naar de algemene bepalingen. Eén van deze algemene bepalingen is artikel 43 dat als volgt luidt (in Nederlandse vertaling):
Artikel 43
In geval van een verbod is de overtreder, als gevolg van de overtreding, al een schadevergoeding schuldig.
21.
Daarnaast geldt voor de plegers van genocide een speciale rechtsgang in Rwanda. Hiertoe is op 30 augustus 1996 de ‘Organic Law No. 08/96 on August 30, 1996 on the Organization of Prosecutions for Offences constituting the Crime of Genocide or Crimes against Humanity committed since October 1, 1990’ aangenomen. Deze wet is op 19 juni 2004 ingetrokken en vervangen door de ‘Organic Law No. 16/2004 Establishing the organisation competence and functioning of gacaca courts charged with prosecuting and trying the perpetrators of the crime of genocide and other crimes against humanity, committed between October 1, 1990 and December 31, 1994’.
22.
De rechtbank is zich terdege bewust van het feit dat verdachte zich niet in rechte heeft te verantwoorden voor genocide, nu Nederland hiertoe geen rechtsmacht heeft. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit echter onverlet dat, nu het Rwandese recht van toepassing is en de beledigde partijen vallen onder de in laatstgenoemde wet gegeven definitie van slachtoffer,1019. ook deze wetten op de beoordeling van de vorderingen van toepassing zijn.
23.
Uit het rapport van het IJI blijkt dat artikel 96 van de Organic Law No 16/2004 (in Engelse vertaling) het volgende inhoudt:
Other forms of compensation the victims receive shall be determined by a particular law.
24.
Uit dit artikel blijkt dat het de bedoeling is geweest van de Rwandese wetgever om andere vormen van schadevergoeding onder te brengen in een aparte wet. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen of er ook een aparte wet van kracht is, waarin zulks is geregeld, blijkt uit het rapport van het IJI dat rechters in het Rwanda slachtoffers van genocide immateriële schadevergoeding hebben toegekend. In dit verband heeft het IJI verwezen naar de uitspraak van het Hof van Beroep van Kigali van 13 april 1999 in de zaak Namahirwe. In deze uitspraak is de verdachte onder meer veroordeeld tot betaling van 800.000 FRW als ‘dommages moreaux’.
25.
Op grond van het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte naar Rwandees recht een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat dit hem kan worden toegerekend. De omstandigheid dat Rwanda geen partij is bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing maakt niet dat verdachte door zijn handelen (dat in Nederland te kwalificeren valt als foltering) geen onrechtmatige daad zou hebben gepleegd.
26.
Namens verdachte is aangevoerd dat het tenlastegelegde feit niet ten grondslag ligt aan de door de beledigde partijen gevorderde schade; de schade is het gevolg van andere traumatische ervaringen welke niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gelet op de door de raadsvrouw gevoegde medische attesten van zowel [getuige 4/beledigde partij 1] als [getuige 3/beledigde partij 2], de toelichting op de vorderingen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat de door de beledigde partijen gestelde schade rechtstreeks zijn oorzaak vindt in het bewezenverklaarde feit. De stelling van de raadsman dat er sprake is geweest van eigen schuld van [getuige 3/beledigde partij 2] nu zij zelf haar reisdocumenten heeft kwijt gemaakt, miskent elke realiteit, is onnodig kwetsend en verdient dan ook geen verdere bespreking.
27.
Nu deze schade ook naar Rwandees recht voor vergoeding in aanmerking komt en verdachte op grond van deze wetgeving ook aansprakelijk is voor deze schade, is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van de beledigde partijen gegrond zijn en dienen te worden toegewezen.
Verwijzing in de kosten die door de beledigde partijen [beledigde partij 1] en [beledigde partij 2] en de verdachte zijn gemaakt
28.
Namens verdachte is aangevoerd dat de proceskosten naar Rwandees recht dienen te worden beoordeeld. Zoals hiervoor is vermeld, bepaalt artikel 7 Wcod een aantal aspecten waarop in het bijzonder het toepasselijke (buitenlandse) recht op toepassing is. In deze opsomming, zoals hiervoor al weergeven, worden de proceskosten niet genoemd. Deze proceskosten passen, naar het oordeel van de rechtbank, ook niet in de systematiek van de opsomming. Bovendien is ook niet voor de hand liggend dat deze kosten op grond van het toepasselijke buitenlandse recht zouden moeten worden beoordeeld. Immers, de kosten die door de beledigde partij zijn gemaakt zijn nauw verbonden met het Nederlandse strafproces dat is gevoerd. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
29.
Nu de vorderingen van de beledigde partijen [beledige partij 1] en [beledigde partij 2] zullen worden toegewezen, behoort verdachte verwezen te worden in de kosten door hen gemaakt. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 9.378,93 (voor beide beledigde partijen gezamenlijk) als kosten voor rechtsbijstand en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Hoofdstuk 19: De strafmotivering
1.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven ten tijde van de genocide in Rwanda in 1994. Verdachte heeft twee Tutsi-moeders en hun jonge kinderen, die een veilig heenkomen probeerden te vinden door te vluchten met een ambulance, met knuppels en machetes laten vermoorden. Verdachte heeft verder in zijn woonplaats Mugonero een vluchtend gezin met een kind van pas enkele maanden oud urenlang in doodsangst vastgehouden. Hij heeft hen vernederd en gedreigd de vrouw voor de ogen van haar echtgenoot en kind te (laten) doden. In de voorgaande hoofdstukken is de feitelijke toedracht van deze misdrijven uitvoerig besproken; op deze plaats wordt daarnaar kortheidshalve verwezen. De bewezenverklaarde feiten betreffen alle internationale misdrijven en zijn te kwalificeren als foltering.
2.
De misdrijven die deze verdachte heeft begaan behoren — om met het Openbaar Ministerie te spreken — tot de ernstigste misdrijven die in een Nederlandse rechtszaal zijn behandeld. De wijze waarop verdachte deze misdrijven heeft gepleegd geeft blijk van een diepgewortelde haat tegen de Tutsi-bevolking in Rwanda en van een totale ontkenning van en minachting voor menselijke waarden.
3.
Verdachte heeft aan twee vrouwen en tenminste vier kinderen het kostbaarste bezit ontnomen: het leven. En vier personen hebben door toedoen van verdachte (urenlang) in doodsangst moeten verkeren. Uit de verklaringen van de overlevenden die zich in het dossier bevinden — het echtpaar [getuigen 3 en 4], [getuige 2] en [getuige 1] — alsmede uit de verklaringen die het echtpaar [getuigen 3 en 4] ter zitting heeft afgelegd, blijkt hoe zwaar het hen viel om, in het kader van dit onderzoek, herinnerd te worden aan deze feiten en daarover te moeten vertellen, hoe groot het trauma is dat zij als gevolg van de genocide in het algemeen en het handelen van verdachte in het bijzonder hebben opgelopen en hoezeer dat ook thans, 15 jaar na dato, dagelijks hun leven beheerst.
4.
Ter illustratie citeert de rechtbank een passage uit de verklaring van [getuige 1] tegenover de Nationale Recherche: ‘Ik kan niet verder vertellen wat er is gebeurd. Het was zo erg. Als ik u vertel wat er is gebeurd, beleef ik alles weer opnieuw. Dat is zeer moeilijk voor mij. Die mensen [de inzittenden van de ambulance] vroegen mij om hulp. Ik heb niets voor ze kunnen doen. Het waren bekende mensen uit het dorp. … Het is nu ruim twaalf jaar geleden dat de genocide heeft plaatsgevonden. Het leven is doorgegaan, maar sinds de genocide ben ik nooit meer blij geweest. Ik denk er iedere dag aan. Waar ik loop en waar ik mensen ken, is er niemand meer die nog leeft. Ik voel me een gevangene. Mijn vrienden zijn er niet meer. Mijn collega's zijn er niet meer, mijn buren, mensen van mijn leeftijd. Ze zijn er niet meer. Vroeger waren wij samen gelukkig. Maar nu is iedereen dood’.
5.
[Getuige 2] heeft aan de Nationale Recherche en de rechter-commissaris verteld over haar angst om dood te gaan in en buiten de ambulance: ‘Ik was niet alleen bang om dood te gaan maar ook om vermoord te worden met de messen die ik had gezien. Iedereen in de ambulance was bang. Ik zag dat iedereen aan het huilen was en ik hoorde de mensen om genade vragen aan de Interahamwes. Ik heb ook om genade geschreeuwd maar niemand buiten hoorde ons omdat ze daar ook stonden te schreeuwen naar ons. Ik huilde en schreeuwde van angst om te sterven’. Uit haar verklaring blijkt ook van de vernedering op het moment dat zij en de andere inzittenden uit de ambulance waren gestapt: ‘Er stonden daar veel nieuwsgierigen. Zij wilden kijken hoe wij zouden worden gedood. Wij stonden in een rij. Eerst zijn ze begonnen met ons te fouilleren en ons van onze francs en onze kleding te beroven. Ik stond achter in de rij, ik was de laatste’.
6.
De heer [getuige 4] heeft ter zitting uitgesproken dat hij en zijn vrouw op de dag dat verdachte hen bij de wegversperring van Mugunero heeft vastgehouden — dat was 27 april 1994 — al gedurende enkele weken de verschrikkingen van de genocide hadden moeten ervaren, maar dat 27 april 1994 voor hem en zijn vrouw een keerpunt in het leven, het begin van een tweede leven, is geweest. De doodsangst, vernedering en onmacht waarmee zij die dag geconfronteerd werden, heeft hen voor de rest van hun leven zwaar beschadigd. Zijn leven en dat van zijn vrouw worden sindsdien beheerst door posttraumatische klachten, waaronder allerlei ‘angsten omtrent het leven die wellicht voor buitenstaanders onbegrijpelijk zijn’. De heer [getuige 4] heeft verklaard dat het hem zeer raakt dat verdachte geen blijk van erkenning van de feiten heeft willen geven, geen spijt heeft betuigd en heeft nagelaten om zelfs maar een poging te doen om excuses te maken.
7.
In haar slachtofferverklaring heeft mevrouw [getuige 3] uitgesproken hoe zij tot in het diepst van haar wezen is geraakt door het handelen van verdachte bij de slagboom. Zij heeft verklaard: ‘Ik ben niet als mens vrijgelaten, een mens dat recht heeft op leven, maar uitsluitend dankzij mijn man, een Duitser en ontwikkelingswerker. Ik ben vrijgelaten omdat men de ontwikkelingssamenwerking tussen Duitsland en Rwanda niet wilde aantasten.’
8.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven in Rwanda en heeft daarmee in de eerste plaats een ernstige inbreuk gemaakt op de Rwandese rechtsorde. De bewezenverklaarde feiten betreffen internationale misdrijven die in de internationale rechtsorde tot diepe verontwaardiging, afschuw en verontrusting hebben geleid en nog steeds leiden. Aldus is tevens sprake van een ernstige aantasting van de internationale rechtsorde. Nederland maakt deel uit van de internationale rechtsorde, zodat met de inbreuk op de internationale rechtsorde ook de inbreuk op de Nederlandse is gegeven.
9.
Daarbij komt dat verdachte naar Nederland is gekomen, hier asiel heeft aangevraagd en daarmee te kennen heeft gegeven deel te willen (gaan) uitmaken van de Nederlandse samenleving. Van die samenleving — die daarin niet opgenomen wenst te zien plegers van gruweldaden als de onderhavige — maken thans ook personen deel uit die afkomstig zijn uit Rwanda en die daar geconfronteerd zijn met de gruwelen van de genocide. Ook om die redenen zijn de onderhavige misdrijven (mede) een zaak van de Nederlandse rechtsorde en van Nederlands recht geworden.
10.
Bij de strafbepaling spelen steeds een rol de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de met strafoplegging beoogde doelen. In deze zaak leidt dat tot de volgende overwegingen.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan
11.
De bewezenverklaarde feiten zijn juridisch gekwalificeerd als foltering, meermalen gepleegd, terwijl die feiten ten aanzien van tenminste zes personen de dood ten gevolg hebben gehad. Foltering, zeker indien dat de dood ten gevolge heeft, behoort — net als genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven — tot de zwaarste categorie misdrijven. De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of binnen deze categorie nog een rangorde van misdrijven heeft te gelden, welke rangorde medebepalend is voor de straftoemeting. De rechtbank beantwoordt deze vraag in het algemeen en ook in deze concrete zaak ontkennend. In de wetsgeschiedenis van de Uitvoeringswet Folteringverdrag zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden. De strafbedreiging is voor foltering die de dood tot gevolg heeft en voor oorlogsmisdrijven en genocide, die ten tijde van de pleegperiode strafbaar waren gesteld in de WOS en de Uitvoeringswet Genocideverdrag, gelijk. Uit de internationale rechtspraak blijkt voorts dat bij straftoemeting voor internationale misdrijven de ernst van de strafbare gedraging alsmede de vorm en het niveau van deelneming centraal staan, ongeacht de juridische kwalificatie van de feiten. Weliswaar hebben de internationale straftribunalen geen rechtsmacht over foltering als zelfstandig misdrijf, maar niet valt in te zien waarom dit bij foltering anders zou moeten zijn. De kwalificatie van het handelen van verdachte als foltering, meermalen met de dood als gevolg, maakt zijn handelen niet minder ernstig dan wanneer hij daarvoor had kunnen worden berecht terzake van genocide dan wel de feiten gekwalificeerd hadden kunnen worden als oorlogsmisdrijven. Verdachte heeft vanuit de innerlijke overtuiging dat de Tutsi-bevolking moest worden uitgeroeid, welke overtuiging hem door jarenlange giftige overheidspropaganda was ingeprent, tot tweemaal toe over leven en dood van mensen beslist. Verdachte heeft zich achter het overheidsbeleid geschaard, dit beleid toegejuicht en heeft anderen opdracht gegeven tot het doden van tenminste zes Tutsi's. Weliswaar is bewezenverklaard dat verdachte is opgetreden als ‘uitgelokte’ en niet als ‘uitlokker’ en is voor de kwalificatie van foltering niet vereist dat opzet op de dood van het slachtoffer bewezen wordt, doch in materieel opzicht is verdachte eveneens opgetreden als uitlokker en had hij opzet op de dood van de inzittenden van ambulance.
12.
De rechtbank heeft er oog voor dat verdachte zijn misdrijven pleegde in een tijd waarin geheel Rwanda toneel was van geweld en dat dit geweld was uitgelokt en toegejuicht door een langdurige overheidspropaganda, waarin de Tutsi's systematisch werden gedehumaniseerd. De rechtbank is zich er ook van bewust dat talloze Hutu's, in alle geledingen van de samenleving, deze racistische ideologie hebben aangehangen en hebben geparticipeerd in de genocide. Het geweld richtte zich eveneens tegen gematigde Hutu's die zich hiertegen verzetten of het overheidsbeleid onvoldoende zouden ondersteunen. De misdrijven die verdachte heeft begaan, zijn gepleegd in omstandigheden die binnen een Nederlandse context nauwelijks te bevatten zijn.
13.
Verdachte had echter, gelet op zijn positie, meer dan de meesten van zijn landgenoten, de haatpropaganda moeten weerstaan. Verdachte was met zijn 26-jarige leeftijd ten tijde van de genocide een ontwikkeld man. Hij was opgegroeid in een rijke en vooraanstaande familie en had in Italië gestudeerd. Verdachte was niet, zoals veel van zijn landgenoten, analfabeet en/of economisch afhankelijk. Hij had de mogelijkheid gekregen zich te ontwikkelen. Verdachte had beter moeten en kunnen weten en had andere keuzes kunnen maken, zoals sommige andere Hutu's deden. De rechtbank wijst in dit verband bij wijze van voorbeeld op [getuige 1], een chauffeur, die wel burgermoed heeft getoond. Verdachte heeft de haatpropaganda echter niet weerstaan. Integendeel. Hij was meer dan een gewillig uitvoerder van het genocidale beleid van de overheid, hij heeft ook mensen in een sociaal zwakkere positie aangezet daaraan mee te doen.
Persoon van de verdachte
14.
Ten aanzien van de persoon van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten is voorts van belang dat hem, bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel, de bewezenverklaarde feiten ten volle kunnen worden toegerekend. De officier van justitie heeft geen rapportage omtrent de geestvermogens aangevraagd en ook de raadsman van verdachte heeft daar niet om gevraagd. Het is ook maar zeer de vraag of een deskundige anno 2008 of 2009 iets zou kunnen zeggen over de geestvermogens van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Verdachte verblijft sinds 1998 in Nederland. Tot zijn aanhouding in verband met de onderhavige zaak is verdachte, behoudens een sepot terzake van vernieling in 2003, niet met justitie in Nederland in aanraking gekomen.
15.
Ten tijde van de behandeling van de strafzaak heeft verdachte niet alleen de bewezenverklaarde feiten ontkend maar zelfs ook het bestaan van het etnisch conflict in zijn land in 1994. De rechtbank brengt in herinnering hetgeen hierover reeds in een eerder hoofdstuk van dit vonnis is opgenomen, te weten dat hij, onder andere, heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat in zijn dorp onderscheid werd gemaakt tussen Hutu's en Tutsi's, dat hij zelfs niet wist wie Hutu of Tutsi was en dat hij na zijn terugkomst uit Italië niets gemerkt heeft van toegenomen etnische spanningen. De verklaring van verdachte, kort gezegd inhoudende dat Mugonero tijdens de genocide een rustige plek was, waar Hutu's en Tutsi's vreedzaam naast elkaar leefden zonder elkaars etniciteit te weten, kan niet anders dan als een aperte leugen en een cynische ontkenning en minachting van de realiteit worden aangemerkt.
16.
Verdachte heeft tijdens een van de verhoren door de nationale recherche, op de vraag of hij kon verklaren waarom mevrouw [getuige 3] een hem belastende verklaring had afgelegd, geantwoord dat het toch ‘logisch’ is dat zij ‘als Tutsi-vrouw’ alles zou doen om hem in de problemen te brengen. Ter zitting heeft verdachte zich laten ontvallen dat de rechtbank zich niet alleen zou moeten afvragen of Hutu's de Tutsi's hebben doodgemaakt, maar ook ‘wat de Tutsi heeft gedaan om de dood te verdienen.’ Gevraagd naar een uitleg op dit punt heeft hij zich daarna steeds op zijn zwijgrecht beroepen. De uitlatingen van verdachte kunnen moeilijk anders worden begrepen dan dat hij nog immer de anti-Tutsi-ideologie aanhangt. Deze indruk wordt versterkt door de aanwijzingen in het dossier dat verdachte in de afgelopen jaren contacten onderhield en nog steeds onderhoudt met fanatieke génocidaires. Van inzicht, inkeer of spijt is tijdens de behandeling geen enkel spoor zichtbaar geweest. De hartekreet van het echtpaar [getuigen 3 en 4] ter zitting in de richting van verdachte om erkenning, inlevingsvermogen, spijt of verontschuldigingen heeft verdachte onbeantwoord gelaten. Verdachte ontneemt door zijn houding en opstelling de nabestaanden de mogelijkheid om een stap vooruit te kunnen zetten in het proces van (rouw)verwerking. De rechtbank rekent het hem zwaar aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor de door hem gepleegde feiten en het leed dat hij heeft berokkend.
Strafdoelen
17.
Strafoplegging in deze zaak dient primair ter vergelding van de uitzonderlijke ernst van de misdrijven, het leven dat verdachte aan tenminste zes slachtoffers — twee moeders met jonge kinderen — heeft ontnomen en het leed dat verdachte de nabestaanden heeft aangedaan. Strafoplegging dient ook, gelet op het universele karakter van de misdrijven, ter vereffening van de schade die verdachte aan de internationale rechtsorde heeft toegebracht en als markering van het belang van de in het geding zijnde humanitaire normen. Tevens dient strafoplegging in deze zaak het doel van afschrikking van anderen die voornemens zijn zulke ernstige misdrijven te plegen.
Tussenbalans
18.
Het behoeft geen betoog dat, gelet alleen al op de uitzonderlijke ernst daarvan en het aantal dodelijke slachtoffers, de onderhavige feiten in Nederland niet anders bestraft kunnen worden dan met een (zeer) langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de strafmaat in deze zaak draait het, wanneer tevens de strafdoelen en de persoon van verdachte in aanmerking worden genomen, in de kern om de vraag of aan verdachte de (ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en ook thans nog) maximale tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar of een levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd.
19.
De officier van justitie heeft een levenslange gevangenisstraf geëist uit het oogpunt van vergelding en generale preventie. De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring van (op één na) alle tenlastegelegde feiten gerequireerd doch zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat ook indien de rechtbank van één of meer van de feiten zou vrijspreken een levenslange gevangenisstraf op zijn plaats is. Het Openbaar Ministerie heeft de — kennelijk retorisch bedoelde vraag — opgeworpen ‘als je voor dit soort misdrijven geen levenslang krijgt, waarvoor dan eigenlijk wel?’
20.
Voor de bewezenverklaarde feiten kan levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. Voor de beantwoording van de vraag of dit in deze zaak geboden is, heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de straftoemeting van de internationale tribunalen (met name het Rwanda-tribunaal) alsmede uitspraken van nationale rechters in Zwitserland en België die verdachten van misdrijven, gepleegd tijdens de genocide in Rwanda, hebben berecht. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de Nederlandse praktijk van straftoemeting en tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf.
21.
Vooropgesteld wordt wel dat ten behoeve van de straftoemeting in deze zaak, op het eerste gezicht, de Nederlandse straftoemetingspraktijk en de praktijk van de internationale tribunalen weinig houvast bieden. Het is de eerste keer dat in Nederland een strafzaak wordt behandeld van een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven tijdens de genocide in Rwanda in 1994; er is — afgezien van wellicht de misdrijven waarover de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog heeft moeten oordelen — geen casus in Nederland bekend die ook maar enigszins in de buurt komt van de feiten die thans zijn bewezenverklaard; er is weliswaar eenmaal eerder een Congolees veroordeeld wegens het medeplegen van foltering (Rb R'dam 7 april 2004, LJN AO7178), doch die strafzaak zag op een onvergelijkbare casus en kende geen dodelijke slachtoffers. In de rechtspraak van de internationale tribunalen, in het bijzonder het Rwanda-tribunaal, zijn feiten als de onderhavige wel aan het oordeel van de rechter onderworpen geweest, doch betrof het steeds feiten die waren begaan door — over het algemeen — hooggeplaatste militairen en andere overheidsfunctionarissen alsmede personen met een hoge maatschappelijke positie.
Straftoemeting bij het Rwanda-tribunaal
22.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de oriëntatie op straffen die in internationaal verband zijn opgelegd voor de misdrijven in Rwanda slechts van beperkte waarde kunnen zijn. Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat in de praktijk van het internationale strafrecht beperkte mogelijkheid bestaat voor afstemming van straffen omdat strafzaken zelden vergelijkbaar zijn voor wat betreft de feiten en verder niet steeds eenvoudig is vast te stellen in hoeverre de straf daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd (gelet op de diverse stelsels van vervroegde invrijheidstelling in de verschillende landen). Verder zijn de omstandigheden waaronder een opgelegde straf wordt uitgevoerd heel verschillend. Het is dan ook minder logisch dan het wellicht lijkt, aldus het Openbaar Ministerie, om bij de straftoemeting in de eerste plaats te kijken naar de straffen die, bijvoorbeeld, de broer van verdachte (bij het Rwanda-tribunaal) en de zus van verdachte (in Rwanda zelf) hebben gekregen.
23.
De rechtbank stelt vast dat het Rwanda-tribunaal, net als de overige internationale straftribunalen, zich richt op de vervolging van de ‘most senior leaders suspected of being most responsible’ voor de misdaden waarover zij rechtsmacht heeft (zie Resolutie 1534 (2004) van de VN Veiligheidsraad). Het Tribunaal is een internationaal gezaghebbend instituut dat in de afgelopen jaren een expertise heeft opgebouwd terzake van het conflict in Rwanda in 1994. Dit Tribunaal moet beter dan enige andere gerechtelijke instantie in staat worden geacht om de positie van de actoren in de genocide en de plaatselijke omstandigheden te waarderen en te wegen. Om die reden vindt de rechtbank het van belang bij de strafoplegging acht te slaan op de rechtspraak van het Rwanda-tribunaal. De rechtbank onderkent overigens dat deze rechtspraak voor wat betreft de straftoemeting niet steeds uniform en consistent is en heeft er nota van genomen dat daarop in de literatuur kritiek is geuit.
24.
Uit de straftoemetingspraktijk van het Rwanda-tribunaal valt in ieder geval het volgende te destilleren: bij de bepaling van de hoogte van de straf staan centraal de ernst van het feit en het niveau van deelneming. Daarnaast wordt gewicht toegekend aan de maatschappelijke positie en verantwoordelijkheid van de veroordeelde. Ten aanzien van de oplegging van de levenslange gevangenisstraf heeft de Kamer van Berechting van het Rwanda-tribunaal (bijvoorbeeld) in de zaak Cyangugu, op 25 februari 2004, overwogen:
‘The Chamber considers that life imprisonment, which is the highest penalty permissible under the ICTR Statute, should be reserved for the most serious offenders, such as individuals who planned, led, or ordered a particular criminal act, or individuals who committed crimes with particular cruelty, and underscores the significance of the principle of gradation in sentencing, which allows the Chamber to distinguish among crimes, based on their gravity’
(r.o. 815).
25.
In het licht van de rechtspraak van het Rwanda-tribunaal moet betwijfeld worden of verdachte gezien zijn positie voor berechting door dit tribunaal in aanmerking zou komen en ook, als dit wel het geval was, dat hem op grond van de bewezen verklaarde feiten en in zijn hoedanigheid van burger die geen belangrijke positie innam een levenslange gevangenisstraf zou worden opgelegd. De rechtbank betrekt dit gezichtspunt bij haar overwegingen.
Uitspraken in Zwitserland en België
26.
Het ‘Cour d'assises de l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale’ heeft op 8 juni 2001 de ‘vier van Butare’ berecht en veroordeeld wegens oorlogsmisdrijven gepleegd tijdens de genocide in Rwanda in 1994. In 1994 voorzag de Belgische wet in universele rechtsmacht voor oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, (nog) niet voor genocide. De veroordeelden waren een voormalig minister en fabrieksdirecteur (Alphonse Higaniro), een voormalig professor aan de universiteit van Butare (Vincent Ntezimana) en twee Benedictijnse nonnen (Consolata Mukangango en Julienne Mukabutera). Zij stonden terecht voor betrokkenheid bij grootschalig geweld tegen Tutsi's. De officier van justitie had ten aanzien van alle vier verdachten een levenslange gevangenisstraf geëist. Zij zijn door het Cour d'assises veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 20, 15, 12 en 12 jaren.
27.
Het militair Hof van Beroep in Genève heeft Niyonteze, een burgemeester van een grote gemeente, op 26 mei 2000 veroordeeld voor oorlogsmisdrijven. Hij was betrokken bij de moord op tenminste drie Tutsi's. De maximaal voor dit feit op te leggen straf was een tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar.
Omtrent de levenslange gevangenisstraf in Nederland
28.
Uitgangspunt in de Nederlandse strafrechtspleging is van oudsher dat er voor een verdachte uit humanitaire overwegingen, ook bij zeer ernstige misdrijven, in beginsel perspectief op terugkeer in de samenleving behoort te zijn. Dit uitgangspunt wordt ook door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uitgedragen (zie bijv. Kafkaris v. Cyprus judgment van 12.2.2008, appl. no. 21906/04). Het is om die reden dat rechters in ons land de grootste terughoudendheid bij het opleggen van levenslange gevangenisstraf betrachten, ook terzake van levensdelicten. De rechtbank is van oordeel dat deze terughoudendheid in beginsel ook past bij de strafoplegging in deze zaak; verdachte staat immers terecht voor de Nederlandse rechter en zijn zaak is op grond van Nederlands straf(proces)recht beoordeeld. Overigens verzet de wet noch de jurisprudentie zich ertegen dat in voorkomende gevallen levenslange gevangenisstraf uitsluitend op basis van de ernst van de feiten wordt opgelegd (zie Rb Den Haag 31-3-2006, LJN AV7820). Maar bij de meeste van de recent berechte levensdelicten waarbij levenslange gevangenisstraf is opgelegd, vormde een evident gevaar voor herhaling van soortgelijke delicten het doorslaggevende, althans een heel belangrijk argument voor het opleggen van deze straf (Rb Haarlem 20 januari 2009, LJN BH0323; Rb Utrecht 13 februari 2009, LJN BH2918; gerechtshof Arnhem 28 juni 2006, LJN AX9524; gerechtshof 's‑Gravenhage 15 augustus 2008, LJN BD7249, Rb Rotterdam 3 oktober 2008, LJN BG2009).
29.
Niet kan worden uitgesloten dat verdachte in staat is ook in de toekomst soortgelijke feiten te begaan, indien hij opnieuw in een situatie verkeert zoals die in Rwanda in 1994 aan de orde was. Er is echter geen reden te veronderstellen dat verdachte zich buiten een dergelijke situatie aan levensdelicten of andere zeer ernstige (internationale) misdrijven schuldig zal maken. De vraag of zich in de toekomst opnieuw een situatie zal voordoen die vergelijkbaar is met die van de genocide in 1994 en vervolgens of verdachte daarbij dan betrokken zal zijn, kan enkel met speculaties worden beantwoord. De inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting bieden onvoldoende aanknopingspunten om een evident en concreet gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten aannemelijk te achten. Dat van zo een gevaar sprake is, heeft het Openbaar Ministerie overigens ook niet expliciet gemaakt of betrokken bij zijn overwegingen. Aldus kan niet worden gezegd dat uit oogpunt van specifieke preventie niet kan worden volstaan met een tijdelijke gevangenisstraf.
30.
In bovengenoemd arrest Kafkaris v. Cyprus van het EHRM van 12 februari 2008 stond centraal de vraag of de aan de klager opgelegde levenslange gevangenisstraf in strijd was met artikel 3 EVRM (onder meer inhoudende het verbod van een onmenselijke bestraffing). Kort samengevat heeft het EHRM geoordeeld dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf zonder dat aan die straf nog op enigerlei wijze kan worden getornd, een schending van artikel 3 EVRM kan opleveren. Essentieel is dat een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde enig ‘prospect of release’ heeft. Indien de nationale wetgeving voorziet in de mogelijkheid voor een veroordeelde om de aan hem opgelegde levenslange gevangenisstraf te laten toetsen en na toetsing de mogelijkheid bestaat van aanpassing op enigerlei wijze van de straf, zal de strafoplegging niet in strijd zijn met artikel 3 EVRM.
31.
In de afgelopen jaren is in Nederland onderwerp van discussie de ‘law and practice’ omtrent de toepassing van de levenslange gevangenisstraf. De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van het advies ‘Levenslang. Perspectief op verandering’ van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 1 december 2006, alsmede de aanvulling op dit advies van 20 april 2008. Uit (de samenvatting van) het advies van 1 december 2006 is de volgende passage van belang:
‘Met de huidige wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, waarbij levenslang letterlijk wordt opgevat als detentie ‘tot de dood erop volgt’, neemt Nederland binnen Europa een uitzonderingspositie in. In de meeste Europese landen bepaalt de wet- en regelgeving dat na ongeveer vijftien of twintig jaar door de rechter wordt getoetst of voortzetting van de levenslange detentie nog noodzakelijk en legitiem is. In Nederland, waar zo'n systeem van rechterlijke toetsing nooit heeft bestaan, kan de levenslang gestrafte een verzoek tot gratie indienen. Tot in de jaren tachtig werd dit gratiebeleid ondersteund door de algemeen heersende politieke opvatting dat ook plegers van zeer ernstige delicten in principe een kans moeten hebben op terugkeer in de samenleving. Als gevolg van politieke en beleidsmatige ontwikkelingen wordt nauwelijks nog invulling gegeven aan het gratiebeleid. Wie nu in Nederland wordt veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, weet dat er geen regelingen bestaan op grond waarvan nut en noodzaak van voortzetting van detentie na verloop van tijd worden getoetst.’
32.
De RSJ heeft geadviseerd tot aanpassing van de wet- en regelgeving met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf door invoering van een periodieke toetsing op delictgevaarlijkheid na vijftien jaar. Afhankelijk van de uitslag van de toetsing kan dan worden besloten om de gedetineerde over te plaatsen naar een minder beveiligd regime of om de straf ‘op jaren te stellen’ waarmee voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk wordt.
33.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. Knigge, van 30 september 2008 (LJN BF3741). Deze conclusie, naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 april 2007 (LJN BA3178), betreft de vraag of levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 en/of artikel 5 lid 4 van het EVRM. Knigge komt tot de bevinding dat tussen de ‘law and practice’ omtrent de tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraffen in Nederland een zorgwekkende kloof aan het ontstaan is, of ‘iets preciezer geformuleerd, tussen het recht en de politieke wil om dat recht in praktijk te brengen.’ Het is daarbij vooral de onduidelijkheid die er op dit moment bestaat over de vraag of een levenslanggestrafte in Nederland een perspectief op vrijlating heeft, die een verdragsschending dichtbij brengt, aldus de Advocaat-Generaal. Deze onduidelijkheid kan in een individueel geval ook bijdragen aan het oordeel dat artikel 3 EVRM is geschonden. De ‘voorzichtige conclusie’ van de Advocaat-Generaal — welke de rechtbank onderschrijft — is dat de wijze waarop thans in Nederland invulling lijkt te worden gegeven aan de levenslange gevangenisstraf, op gespannen voet staat met het EVRM.
34.
Deze bevindingen en beschouwingen vormen voor de rechtbank reden om aan te nemen dat, naar huidig beleid, in geval van oplegging van een levenslange gevangenisstraf, de kans op gratiëring uiterst klein is. De levenslanggestrafte zal daarom zijn straf ondergaan met een wel heel gering uitzicht ooit nog te kunnen terugkeren in de samenleving. Deze omstandigheid noopt tot een nog grotere terughoudendheid deze straf op te leggen.
Slotsom
35.
De voorgaande overwegingen leiden tot de volgende slotsom. De rechtbank staat voor een dilemma: de keuze tussen de maximale tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar (de facto 13 jaar en 4 maanden) en een levenslange gevangenisstraf, waarbij ‘levenslang’ in de praktijk in beginsel ook echt ‘levenslang’ is. Tussen deze twee opties gaapt een diepe kloof. De rechtbank vindt dat met de oplegging van een gevangenisstraf van 20 jaar in onvoldoende mate recht wordt gedaan aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Daar staat tegenover dat levenslange gevangenisstraf, zeker nu naar huidig beleid geen reëel perspectief op vrijlating bestaat, naar het oordeel van de rechtbank niet dan bij uiterste noodzaak dient te worden opgelegd. Die uiterste noodzaak is in deze zaak onvoldoende gebleken nu een concreet recidivegevaar — doorgaans van doorslaggevende betekenis bij de oplegging van een levenslange gevangenisstraf — niet aanwezig is en een levenslange gevangenisstraf voor deze verdachte op gespannen voet staat met de straftoemeting door het Rwanda-tribunaal.
36.
De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op van 20 jaar.
Hoofdstuk 20: De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair tenlastegelegde feiten alsmede de bij dagvaarding II onder 1 primair (a, b en c), 1 subsidiair (a, b en c), 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair op dagvaarding I:
medeplegen van foltering, terwijl een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie zulks heeft uitgelokt en zulks opzettelijk heeft toegelaten, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van foltering, terwijl een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie zulks heeft uitgelokt en zulks opzettelijk heeft toegelaten, terwijl het feit de dood tengevolge heeft, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair op dagvaarding I:
medeplegen van foltering, terwijl een ambtenaar of een anderszins ten dienst van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie zulks heeft uitgelokt en zulks opzettelijk heeft toegelaten, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 20 JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 8 augustus 2006;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 10 augustus 2006;
verklaart de beledigde partij [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de beledigde partijen [beledigde partij 1] en [beledigde partij 2] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- —
[beledigde partij 1] een bedrag van € 680,67 en
- —
[beledigde partij 2] een bedrag van € 680,67;
met veroordeling tevens in de kosten door de beledigde partijen gemaakt, tot deze uitspraak als kosten voor rechtsbijstand voor de beledigde partijen tezamen begroot op € 9.378,93, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Elkerbout, voorzitter,
Veldt-Foglia en Sluiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Otten en Van der Steen, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2009.
mrs. Sluiter en Van der Steen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
LANDELIJK PARKET
vordering tot wijziging van de tenlastelegging
(artikel 313 Wetboek van Strafvordering)
parketnummer: 09/750009-06
De officier van justitie van het Landelijk Parket;
gezien de dagvaarding in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende [adres]
thans gedetineerd in de PI Haaglanden, Penitentiair Complex Scheveningen
Unit 1 's‑Gravenhage;
van oordeel dat de tenlastelegging nader dient te worden omschreven in dier voege dat de tenlastelegging thans komt te luiden als hieronder vermeld:
aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 13 april 1994, althans op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in Birogo en/of Mugonero, althans in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden,
- —
terwijl van dat feit/die feiten (telkens) de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) inhielden het een ander dwingen iets te doen of te dulden of niet te doen en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) de dood van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) geweldpleging met verenigde krachten tegen een of meer perso(o)n(en) inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten uiting was/waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de bevolkingsgroep der Tutsi's,
hierin bestaande dat hij, verdachte toen en (al)daar (telkens) in strijd met
- —
het internationaal gewoonterecht en/of
- —
het bepaalde in het ‘gemeenschappelijk’ artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- —
het bepaalde in (artikel 4 van) het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten
als deelnemer aan en/of behorende tot één van de strijdende partijen en/of als burger in een niet-internationaal gewapend conflict (tussen de strijdkrachten van de Rwandese staat en het Rwandees Patriottisch Front (RPF)) op plaatsen op het grondgebied van Rwanda (opzettelijk) tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(meermalen) een aanslag op het leven en/of lichamelijke geweldpleging heeft gepleegd tegen (en/of) (in het bijzonder) heeft gedood en/of heeft verminkt en/of wreed (onmenselijk) heeft behandeld en/of heeft gemarteld en/of heeft gedreigd met één of meer van bovengenoemde daden ten aanzien van één of meer perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s)),
welk(e) aanslag(en) op het leven en/of doden en/of lichamelijke geweldpleging en/of verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling en/of bedreiging daarmee, hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
- —
de inzittenden van een ambulance, althans een auto, waaronder [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en/of één of meer van haar kind(eren) en/of [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en/of één of meer van haar kind(eren) heeft gedwongen, althans opdracht heeft gegeven, te stoppen en/of (vervolgens) zich naar Mugonero te begeven en/of
- —
tijdens de rit van Birogo naar Mugonero deze ambulance/auto heeft omsingeld en/of omsingeld gehouden en/of (daarbij) wapens (vuurwapens en/of machete(s) en/of knuppel(s) en/of messen) getoond en/of
- —
(dreigend) op de buitenkant van de ambulance/auto heeft geslagen en/of (dreigend) heeft geschreeuwd en/of (dreigend) heeft gescholden (met woorden als Inkotanyi/kakkerlakken) en/of
- —
(vervolgens) (in Mugonero) bovengenoemde inzittenden tot uitstappen heeft gedwongen, althans opdracht heeft gegeven uit te stappen en/of
- —
(dreigend) (voor [getuige 1] hoorbaar) heeft gezegd: ‘voordat de kakkerlakken gedood worden, moet eerst de chauffeur gedood worden’ en/of ‘We zijn blij dat we deze vrouwen hebben gevonden; we gaan deze mooie vrouwen in de open lucht vermoorden’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- —
(vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde kind(eren) heeft geslagen en/of (neer)gehakt met (een) machete(s) en/of knuppel(s) en/of ander(e) wapen(s) en/of
- —
(vervolgens) (één of meer van voornoemde kinderen) (na hen aldus geslagen en/of neergehakt te hebben) in het Kivumeer heeft geworpen,
tengevolge waarvan deze [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en/of één of meer van haar kind(eren) en/of [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en/of één of meer van haar kind(eren) is/zijn overleden en/of deze [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of één of meer van deze kind(eren) (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden artikel 8Wet Oorlogsstrafrecht (oud) subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 1994, althans op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in Birogo en/of Mugonero, althans in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (opzettelijk) (zwaar) heeft mishandeld en/of (opzettelijk) teweeg heeft gebracht een toestand van hevige angst en/of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering, (bij) (een) perso(o)n(en) die van zijn/haar/hun vrijheid was/waren beroofd,
te weten [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en/of één of meer van haar/hun kind(eren) en/of [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en/of één of meer van hun kind(eren)
met het oogmerk om bovengenoemde perso(o)n(en) vrees aan te jagen en/of uit minachting voor diens/hun aanspraken op een menselijke gelijkwaardigheid,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) de dood van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad
door toen en aldaar
- —
de inzittenden van een ambulance, althans een auto, waaronder [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en/of één of meer van haar kind(eren) en/of [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en/of één of meer van haar kind(eren), bij Birogo tot stoppen te dwingen en/of
- —
te dwingen, althans opdracht te geven, zich naar Mugonero te begeven en/of
- —
tijdens de rit van Birogo naar Mugonero deze ambulance/auto te omsingelen en/of omsingeld te houden en/of (daarbij) wapens (vuurwapens en/of machete(s) en/of knuppel(s)) te tonen en/of (dreigend) op de buitenkant van de ambulance/auto te slaan en/of (dreigend) te schreeuwen en/of (dreigend) te schelden (met woorden als Inkotanyi/kakkerlakken) en/of
- —
(vervolgens) de inzittenden van deze ambulance/auto in Mugonero tot uitstappen te dwingen, althans opdracht te geven om uit te stappen en/of
- —
(dreigend) (voor [getuige 1] hoorbaar) te zeggen: ‘voordat de kakkerlakken gedood worden, moet eerst de chauffeur gedood worden’ en/of ‘We zijn blij dat we deze vrouwen hebben gevonden; we gaan deze mooie vrouwen in de open lucht vermoorden’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- —
(vervolgens) hen te dwingen, althans opdracht te geven, op een rij te gaan staan (terwijl zij omsingeld werden (gehouden)) en/of
- —
hen (aldus) in een situatie te brengen waarin zij langdurig voor hun leven en/of het leven van hun familie en/of vrienden en/of bekenden hebben moeten vrezen en/of
- —
(vervolgens) [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en/of één of meer van haar kind(eren) en/of [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en/of één of meer van haar kind(eren) te slaan en/of (neer) te hakken met (een) machete(s) en/of knuppel(s) en/of ander(e) wapen(s) en/of
- —
één of meer van voornoemde kinderen (na hen aldus geslagen en/of neergehakt te hebben) in het Kivumeer te werpen
tengevolge waarvan deze [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en/of één of meer van haar kind(eren) en/of [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en/of één of meer van haar kind(eren) is/zijn overleden
terwijl deze gedragingen van dien aard waren dat zij het beoogde doel konden bevorderen en (tijdens en of in de weken en of maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode in Rwanda) werden uitgelokt door
- —
giften en/of
- —
beloften en/of
- —
misbruik van gezag en/of
- —
geweld en/of
- —
bedreiging en/of
- —
misleiding en/of
- —
door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen
- —
(in elk geval door gebruikmaking van een der in artikel 47 eerste lid, onder 2 van het Wetboek van strafrecht vermelde middelen) en/of
opzettelijk werden toegelaten door
(een of meer) ambtena(a)r(en) of anderszins ten dienste van de Rwandese overheid werkzame perso(o)n(en) in de uitoefening van zijn/hun functie te weten:
- —
Eén of meer leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en/of [minister van Informatie] als minister van Informatie en/of — (Eén of meer leden van) de strijdkrachten van de Rwandese staat en/of
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye en/of
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita en/of
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita en/of
- —
andere burgemeesters en/of
- —
prefecten en/of
- —
(andere) overheidsvertegenwoordigers
(zijnde (een) ambtena(a)r(en) en/of (een) andere ten dienste van de (Rwandese) overheid werkzame perso(o)n(en) )
welk uitlokken en/of toelaten hierin bestond dat:
- a)
deze personen (tezamen en in vereniging) (publiekelijk)
- —
hebben opgeroepen tot en/of instructies hebben gegeven en/of wapens hebben gegeven en/of vervoersmiddelen hebben geleverd voor geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of
- —
publiekelijk de boodschap hebben uitgedragen dat Tutsi's handlangers zijn van de RPF, althans vijanden en/of
- —
zelf hebben deelgenomen aan dat geweld en/of
- —
de aanvallers van Tutsi's structureel onbestraft hebben gelaten en/of
- —
(één of meer) Hutu's die weigerden deel te nemen aan het geweld tegen Tutsi's hebben bestraft of/en laten bestraffen en/of hebben gedreigd hen te bestraffen;
- —
(en aldus misbruik hebben gemaakt van hun (overheids)positie om in (geheel) Rwanda, althans de prefectuur Kibuye, Hutu's aan te zetten tot haat en/of geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep)
en/of
- b)
(een of meer) leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat aanwezig waren bij de boven beschreven handelingen tegen de inzittenden van de ambulance/auto en niet ingrepen;
Feit 2
hij op of omstreeks 15 en/of 16 en/of 17 april 1994, althans op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in Mugonero, althans in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden,
- —
terwijl van dat feit/die feiten (telkens) de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) de dood van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) geweldpleging met verenigde krachten tegen één of meer perso(o)n(en) inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten uiting was/waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de bevolkingsgroep der Tutsi's,
hierin bestaande dat hij, verdachte toen en (al)daar (telkens) in strijd met
- —
het internationaal gewoonterecht en/of
- —
het bepaalde in het ‘gemeenschappelijk’ artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- —
het bepaalde in (artikel 4 van) het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten
als deelnemer aan en/of behorende tot één van de strijdende partijen en/of als burger in een niet-internationaal gewapend conflict (tussen de strijdkrachten van de Rwandese staat en het Rwandees Patriottisch Front (RPF)) op plaatsen op het grondgebied van Rwanda (opzettelijk) tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(meermalen) een aanslag op het leven en/of lichamelijke geweldpleging heeft gepleegd tegen (en/of) (in het bijzonder) heeft gedood en/of heeft verminkt en/of wreed (onmenselijk) heeft behandeld en/of heeft gemarteld één of meer perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s)),
welk(e) aanslag(en) op het leven en/of doden en/of lichamelijke geweldpleging en/of verminking en/of wrede (onmenselijke) behandeling en/of marteling hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
- —
met (een) vuurwapen(s) en/of (een) machete(s) en/of (een) knuppel(s) en/of (een) handgrana(a)t(en) en/of (een) ander(e) wapen(s), het complex van de Zevendedagsadventisten (waar zich veel personen (waaronder vrouwen en kinderen) (van (met name) de Tutsi bevolkingsgroep) bevonden) heeft aangevallen, en/of
- —
met (een) vuurwapen(s) heeft geschoten op een of meer van deze perso(o)n(en) en/of
- —
(een) handgrana(a)t(en) heeft gegooid (die vervolgens is/zijn ontploft) naar één of meer van deze perso(o)n(en) en/of
- —
met (een) machete(s) en/of (een) knuppel(s) en/of ander(e) wapen(s) één of meer van deze perso(o)n(en) heeft geslagen en/of (neer) gehakt en/of
- —
traangas heeft geworpen in één of meer gebouwen waarin één of meer van deze personen zich hadden verstopt, althans bevonden en/of
- —
één of meer van deze personen (aldus) in een situatie heeft gebracht waarin zij langdurig voor hun leven en/of het leven van hun familie en/of vrienden en/of bekenden hebben moeten vrezen
tengevolge waarvan een groot aantal, in elk geval één of meer, van voornoemde perso(o)n(en) is/zijn overleden en/of één of meer, van voornoemde perso(o)n(en) (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden
artikel 8. Wet Oorlogsstrafrecht (oud)
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 15 en/of 16 en/of 17 april 1994, althans op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in Mugonero, althans in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (opzettelijk) (zwaar) heeft mishandeld en/of (opzettelijk) teweeg heeft gebracht een toestand van hevige angst en/of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering (bij), (een) perso(o)n(en) die van hun vrijheid was/waren beroofd,
te weten (één of meer van) de (vele) personen die op het Adventistencomplex in Mugonero waren (waaronder [getuige 8] en/of [getuige 10] en/of [getuige 14] en/of [getuige 24] en/of [getuige 25])
met het oogmerk om bovengenoemde perso(o)n(en) vrees aan te jagen en/of uit minachting voor diens/hun aanspraken op een menselijke gelijkwaardigheid,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) de dood en/of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad
door toen en aldaar meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
- —
zich te begeven naar het complex van de Zevendedagsadventisten (waar zich veel personen (waaronder vrouwen en kinderen) (van (met name) de Tutsi bevolkingsgroep) bevonden) (terwijl deze personen naar dat complex gevlucht waren om te ontkomen aan grootschalig geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en dat complex niet konden verlaten zonder (ernstig) (levens)gevaar te lopen en (daardoor) niet vrij waren om te gaan en staan waar zij wilden) en/of
- —
met (een) vuurwapen(s) en/of (een) machete(s) en/of (een) knuppel(s) en/of (een) (hand)grana(a)t(en) en/of ander(e) wapen(s) het complex van de Zevendedagsadventisten te omsingelen en/of aan te vallen en/of
- —
met (een) vuurwapen(s) te schieten op (een) en/of handgrana(a)t(en) te gooien naar en/of (vervolgens) met (een) machete(s) en/of knuppel(s) en/of ander(e) wapen(s) in te slaan en/of te hakken op één of meer van deze perso(o)n(en) in en/of bij het complex van de Zevendedagsadventisten en/of
- —
traangas te werpen in één of meer gebouwen waarin één of meer van deze personen zich hadden verstopt, althans bevonden en/of
- —
één of meer van de bovengenoemde personen (aldus) in een situatie te brengen waarin zij langdurig voor hun leven en/of het leven van hun familie en/of vrienden en/of bekenden hebben moeten vrezen
tengevolge waarvan een groot aantal, in elk geval één of meer, van voornoemde perso(o)n(en) is/zijn overleden en/of één of meer, van voornoemde perso(o)n(en) (zwaar) lichamelijk letsel heeft/hebben ondervonden
terwijl deze gedragingen van dien aard waren dat zij het beoogde doel konden bevorderen en (tijdens en of in de weken en of maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode in Rwanda) werden uitgelokt door
- —
giften en/of
- —
beloften en/of
- —
misbruik van gezag en/of
- —
geweld en/of
- —
bedreiging en/of
- —
misleiding en/of
- —
door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen
- —
(in elk geval door gebruikmaking van een der in artikel 47 eerste lid, onder 2 van het Wetboek van strafrecht vermelde middelen) en/of
opzettelijk werden toegelaten door
(een of meer) ambtena(a)r(en) of anderszins ten dienste van de Rwandese overheid werkzame perso(o)n(en) in de uitoefening van zijn/hun functie te weten:
- —
Eén of meer leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en/of [minister van Informatie] als minister van Informatie en/of
- —
(Eén of meer leden van) de strijdkrachten van de Rwandese staat en/of
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye en/of
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita en/of
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita en/of
- —
andere burgemeesters en/of
- —
prefecten en/of
- —
(andere) overheidsvertegenwoordigers
(zijnde (een) ambtena(a)r(en) en/of (een) andere ten dienste van de (Rwandese) overheid werkzame perso(o)n(en) )
welk uitlokken en/of toelaten hierin bestond dat:
- a)
deze personen (tezamen en in vereniging) (publiekelijk)
- —
hebben opgeroepen tot en/of instructies hebben gegeven en/of wapens hebben gegeven en/of vervoersmiddelen hebben geleverd voor geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of
- —
publiekelijk de boodschap hebben uitgedragen dat Tutsi's handlangers zijn van de RPF, althans vijanden en/of
- —
zelf hebben deelgenomen aan dat geweld en/of
- —
de aanvallers van Tutsi's structureel onbestraft hebben gelaten en/of
- —
(één of meer) Hutu's die weigerden deel te nemen aan het geweld tegen Tutsi's hebben bestraft of/en laten bestraffen en/of hebben gedreigd hen te bestraffen;
- —
(en aldus misbruik hebben gemaakt van hun (overheids)positie om in (geheel) Rwanda, althans de prefectuur Kibuye, Hutu's aan te zetten tot haat en/of geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep)
en/of
- b)
[prefect Kibuye] en/of [burgemeester Gishyita] en/of [conseiller Gishyita] en/of (een of meer) leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat aanwezig waren bij de boven beschreven handelingen tegen de personen op het complex van de Zevendedagsadventisten en niet ingrepen (maar zelf aan dat geweld deelnamen)
Feit 3
hij op of omstreeks 27 april 1994, althans op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in Mugonero, althans in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden,
- —
terwijl van dat feit/die feiten (telkens) de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten uiting was/waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de bevolkingsgroep der Tutsi's,
hierin bestaande dat hij, verdachte toen en (al)daar (telkens) in strijd met
- —
het internationaal gewoonterecht en/of
- —
het bepaalde in het ‘gemeenschappelijk’ artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- —
het bepaalde in (artikel 4 van) het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten
als deelnemer aan en/of behorende tot één van de strijdende partijen en/of als burger in een niet-internationaal gewapend conflict (tussen de strijdkrachten van de Rwandese staat en het Rwandees Patriottisch Front (RPF)) op plaatsen op het grondgebied van Rwanda (opzettelijk) tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
- a)
wreed (onmenselijk heeft behandeld en/of heeft gemarteld en/of de persoonlijke waardigheid heeft aangerand van (en/of) (in het bijzonder) heeft vernederd en/of onterend heeft behandeld [getuige 3] en/of (haar man/partner) [getuige 4],
zijnde (een) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en), (te weten (een) burger(s)),
welke marteling en/of aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of wrede en/of onmenselijke en/of vernederende en/of onterende behandeling hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
- —
[getuige 3] en/of [getuige 4] en/of hun (pas enkele maanden oude) zoon [B1] (gedurende meerdere uren) bij een wegversperring/slagboom de doorgang heeft geweigerd en/of
- —
[getuige 3] en/of [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1] en/of (verschillende) andere personen) (ernstig) heeft beledigd en/of heeft vernederd door (onder meer) het tonen, althans zichtbaar aanwezig hebben, van wapens (machetes en/of knuppels en/of handgranaten en/of vuurwapens) en/of het gebruik van bewoordingen als: ‘kakkerlak(ken)’ en/of ‘Kijk maar goed naar die Tutsi vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord’ en/of ‘wil je soms als een Tutsi worden behandeld?’ en/of ‘je mag kiezen of je in Kibingo, in Mugonero of in Gyishita gedood wordt’ en/of ‘kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden’ en/of ‘Hutu power’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking (terwijl [getuige 3] en/of haar zoon [B1] behoorden tot de Tutsi bevolkingsgroep en/of door anderen daar aanwezig werden beschouwd als behorende tot de Tutsi bevolkingsgroep) en/of
- —
deze [getuige 3] (aldus) in een situatie heeft gebracht waarin zij langdurig (meerdere uren) voor haar leven en/of het leven van haar zoon [B1] heeft moeten vrezen en/of (ernstig) in het openbaar werd vernederd en/of
- —
deze [getuige 4] (aldus) in een situatie heeft gebracht waarin hij langdurig (meerdere uren) voor het leven van zijn vrouw/partner en/of het leven van zijn zoon [B1] heeft moeten vrezen en/of (ernstig) in het openbaar werd vernederd
en/of
- b)
[getuige 3] en/of [getuige 4], zijnde (een) perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en), (te weten (een) burger(s)), bedreigd heeft met geweld gericht tegen het leven van (en/of) (in het bijzonder) moord op [getuige 3] en/of haar zoon [B1])
welke bedreiging met geweld tegen het leven gericht en/of moord hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
- —
[getuige 3] en/of [getuige 4] en/of hun (pas enkele maanden oude) zoon [B1] (gedurende meerdere uren) bij een wegversperring/slagboom de doorgang heeft geweigerd en/of
- —
[getuige 3] en/of [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1] en/of (verschillende) andere personen) wapens (machetes en/of knuppels en/of handgranaten en/of vuurwapens) heeft getoond, althans voor hen zichtbaar aanwezig heeft gehad en/of
- —
tegen en/of hoorbaar voor [getuige 3] en/of [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1] en/of (verschillende) andere personen) bewoordingen heeft gesproken als: ‘kakkerlak(ken)’ en/of ‘Kijk maar goed naar die Tutsi vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord’ en/of ‘wil je soms als een Tutsi worden behandeld?’ en/of ‘je mag kiezen of je in Kibingo, in Mugonero of in Gyishita gedood wordt’ en/of ‘kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden’ en/of ‘Hutu power’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking (terwijl [getuige 3] en/of haar zoon [B1] behoorden tot de Tutsi bevolkingsgroep en/of door anderen daar aanwezig werden beschouwd als behorende tot de Tutsi bevolkingsgroep) en/of
- —
deze [getuige 3] (aldus) in een situatie heeft gebracht waarin zij langdurig (meerdere uren) voor haar leven en/of het leven van haar zoon [B1] heeft moeten vrezen en/of
- —
deze [getuige 4] (aldus) in een situatie heeft gebracht waarin hij langdurig (meerdere uren) voor het leven van zijn vrouw/partner en/of het leven van zijn zoon [B1] heeft moeten vrezen
artikel 8. Wet Oorlogsstrafrecht (oud)
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 1994, althans op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in Mugonero, althans in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (opzettelijk) (zwaar) heeft mishandeld en/of (opzettelijk) teweeg heeft gebracht een toestand van hevige angst en/of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering, (bij) [getuige 3] en/of [getuige 4], (zijnde) (een) perso(o)n(en) die van haar/hun vrijheid was/waren beroofd,
met het oogmerk om haar/hem/hen vrees aan te jagen en/of uit minachting van haar/zijn/hun aanspraak op menselijke gelijkwaardigheid,
door toen en aldaar meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
- —
[getuige 3] en/of [getuige 4] en/of hun (pas enkele maanden oude) zoon [B1] (gedurende meerdere uren) bij een wegversperring/slagboom de doorgang te weigeren en/of
- —
[getuige 3] en/of [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1] en/of (verschillende) andere personen) wapens (machetes en/of knuppels en/of handgranaten en/of vuurwapens) te tonen, althans voor hen zichtbaar aanwezig te hebben en/of
- —
tegen en/of hoorbaar voor [getuige 3] en/of [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1] en/of (verschillende) andere personen) bewoordingen te spreken als: ‘kakkerlak(ken)’ en/of ‘Kijk maar goed naar die Tutsi vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord’ en/of ‘wil je soms als een Tutsi worden behandeld?’ en/of ‘je mag kiezen of je in Kibingo, in Mugonero of in Gyishita gedood wordt’ en/of ‘kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden’ en/of ‘Hutu power’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking (terwijl [getuige 3] en/of haar zoon [B1] behoorden tot de Tutsi bevolkingsgroep en/of door anderen daar aanwezig werden beschouwd als behorende tot de Tutsi bevolkingsgroep) en/of
- —
deze [getuige 3] (aldus) in een situatie te brengen waarin zij langdurig (meerdere uren) voor haar leven en/of het leven van haar zoon [B1] heeft moeten vrezen en/of
- —
deze [getuige 4] (aldus) in een situatie te brengen waarin hij langdurig (meerdere uren) voor het leven van zijn vrouw/partner en/of het leven van zijn zoon [B1] heeft moeten vrezen
terwijl deze gedragingen van dien aard waren dat zij het beoogde doel konden bevorderen en
(tijdens en of in de weken en of maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode in Rwanda) werden uitgelokt door
- —
giften en/of
- —
beloften en/of
- —
misbruik van gezag en/of
- —
geweld en/of
- —
bedreiging en/of
- —
misleiding en/of
- —
door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen
- —
(in elk geval door gebruikmaking van een der in artikel 47 eerste lid, onder 2 van het Wetboek van strafrecht vermelde middelen) en/of
opzettelijk werden toegelaten door
(een of meer) ambtena(a)r(en) of anderszins ten dienste van de Rwandese overheid werkzame perso(o)n(en) in de uitoefening van zijn/hun functie te weten:
- —
Eén of meer leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en/of [minister van Informatie] als minister van Informatie en/of
- —
(Eén of meer leden van) de strijdkrachten van de Rwandese staat en/of
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye en/of
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita en/of
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita en/of
- —
andere burgemeesters en/of
- —
prefecten en/of
- —
(andere) overheidsvertegenwoordigers
(zijnde (een) ambtena(a)r(en) en/of (een) andere ten dienste van de (Rwandese) overheid werkzame perso(o)n(en))
welk uitlokken en/of toelaten hierin bestond dat:
- a)
deze personen (tezamen en in vereniging) (publiekelijk)
- —
hebben opgeroepen tot en/of instructies hebben gegeven en/of wapens hebben gegeven en/of vervoersmiddelen hebben geleverd voor geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of
- —
publiekelijk de boodschap hebben uitgedragen dat Tutsi's handlangers zijn van de RPF, althans vijanden en/of
- —
zelf hebben deelgenomen aan dat geweld en/of
- —
de aanvallers van Tutsi's structureel onbestraft hebben gelaten en/of
- —
(één of meer) Hutu's die weigerden deel te nemen aan het geweld tegen Tutsi's hebben bestraft of/en laten bestraffen en/of hebben gedreigd hen te bestraffen;
- —
(en aldus misbruik hebben gemaakt van hun (overheids)positie om in (geheel) Rwanda, althans de prefectuur Kibuye, Hutu's aan te zetten tot haat en/of geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep)
en/of
- b)
(een of meer) leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat aanwezig waren bij de boven beschreven handelingen tegen [getuige 3] en/of [getuige 4] en niet ingrepen;
Den Haag, 5 september 2008
De Officier van Justitie: De Griffier:
Bijlage II
LANDELIJK PARKET
vordering tot wijziging van de tenlastelegging
(artikel 313 Wetboek van Strafvordering)
parketnummer: 09/750007-07
De officier van justitie van het Landelijk Parket;
gezien de dagvaarding in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende [adres]
thans gedetineerd in de PI Haaglanden, Penitentiair Complex Scheveningen
Unit 1 's‑Gravenhage;
van oordeel dat de tenlastelegging nader dient te worden omschreven in dier voege dat de tenlastelegging thans komt te luiden als hieronder vermeld:
aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
dat hij op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden,
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) verkrachting inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) de dood van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) geweldpleging met verenigde krachten tegen een of meer perso(o)n(en) inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten uiting was/waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de bevolkingsgroep der Tutsi's,
hierin bestaande dat hij, verdachte toen en (al)daar (telkens) in strijd met
- —
het internationaal gewoonterecht en/of
- —
het bepaalde in het ‘gemeenschappelijk’ artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en/of
- —
het bepaalde in (artikel 4 van) het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten
als deelnemer aan en/of behorende tot één van de strijdende partijen en/of als burger in een niet-internationaal gewapend conflict (tussen de strijdkrachten van de Rwandese staat en het Rwandees Patriottisch Front (RPF)) op plaatsen op het grondgebied van Rwanda (opzettelijk) tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(meermalen) een aanslag op het leven en/of lichamelijke geweldpleging heeft gepleegd tegen (en/of) (in het bijzonder) heeft gedood en/of heeft verminkt en/of wreed (onmenselijk) heeft behandeld en/of heeft gemarteld
één of meer perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en) (te weten burger(s)),
welk(e) aanslag(en) op het leven en/of doden en/of lichamelijke geweldpleging, en/of verminking en/of wrede en/of onmenselijke behandeling en/of marteling hierin bestond(en) dat
- a)
(op of omstreeks 13 mei 1994, althans in mei 1994, althans in de periode 6 april tot 1 juli 1994) (op of nabij de heuvel Muyira in het gebied Bisesero)
- —
verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen [slachtoffer 3] heeft vast gepakt (terwijl hij en/of zijn (drie) mededaders waren bewapend met vuurwapens) en/of haar naar de grond heeft geduwd/gebracht en/of haar (vervolgens) de woorden heeft toegevoegd: ‘Als je niet vertelt waar ze zijn, zullen we jou vermoorden. Als je het wel vertelt, zullen we jou met rust laten’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
verdachte (vervolgens) heeft gezegd ‘Jullie mogen haar verkrachten; ik garandeer jullie veiligheid’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
een of meer van de (drie) mededaders van verdachte haar (vervolgens) (meermalen) hebben verkracht door haar vagina binnen te dringen met hun penis(sen) en/of
- —
verdachte (vervolgens) een bajonet, althans een (metalen) voorwerp in haar vagina heeft gestoken en/of (vervolgens) (meermalen) met een vuurwapen kogels heeft geschoten in haar rug en/of lichaam en/of hoofd
tengevolge waarvan [slachtoffer 3] is overleden
en/of
- b)
(op of omstreeks 16 april 1994) (in het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero) verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen
- —
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (die op de vlucht voor grootschalig geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep hun toevlucht hadden genomen tot een kamer van het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero) heeft bedreigd door een vuurwapen op hen te richten, althans aan hen te tonen en/of
- —
(vervolgens) tegen hen heeft gezegd ‘Wij hebben jullie al lange tijd gevraagd om seks met ons te hebben. Toen weigerden jullie. Nu kunnen jullie niet meer weigeren’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
(vervolgens) haar/hen heeft verkracht door haar/hun vagina('s) binnen te dringen met zijn penis en/of
- —
(vervolgens) haar/hen de keel heeft doorgesneden met een mes
tengevolge waarvan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] is/zijn overleden
en/of
- c)
(op of omstreeks 14 april 1994) (in het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero) verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen
- —
een vrouw genaamd [slachtoffer 6] (uit Ngoma) (meermalen) heeft geslagen en/of
- —
deze [slachtoffer 6] heeft vastgepakt en/of
- —
deze [slachtoffer 6] heeft verkracht door haar vagina binnen te dringen met zijn penis
artikel 8. Wet Oorlogsstrafrecht (oud)
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (opzettelijk) (zwaar) heeft mishandeld en/of (opzettelijk) teweeg heeft gebracht een toestand van hevige angst en/of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering, (bij) (een) perso(o)n(en) die van hun vrijheid was/waren beroofd,
te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een vrouw genaamd [slachtoffer 6] (uit Ngoma)
met het oogmerk om hen/haar vrees aan te jagen en/of uit minachting van haar/hun aanspraken op een menselijke gelijkwaardigheid,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) de dood van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad welk mishandelen en/of teweeg brengen hierin bestond(en) dat
- a)
(op of omstreeks 13 mei 1994, althans in mei 1994, althans in de periode 6 april tot 1 juli 1994) (op of nabij de heuvel Muyira in het gebied Bisesero)
- —
verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen [slachtoffer 3] heeft vast gepakt (terwijl hij en/of zijn (drie) mededaders waren bewapend met vuurwapens) en/of haar naar de grond heeft geduwd/gebracht en/of haar (vervolgens) de woorden heeft toegevoegd: ‘Als je niet vertelt waar ze zijn, zullen we jou vermoorden. Als je het wel vertelt, zullen we jou met rust laten’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
verdachte (vervolgens) heeft gezegd ‘Jullie mogen haar verkrachten; ik garandeer jullie veiligheid’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
een of meer van de (drie) mededaders van verdachte haar (vervolgens) (meermalen) hebben verkracht door haar vagina binnen te dringen met hun penis(sen) en/of
- —
verdachte (vervolgens) een bajonet, althans een (metalen) voorwerp in haar vagina heeft gestoken en/of (vervolgens) (meermalen) met een vuurwapen kogels heeft geschoten in haar rug en/of lichaam en/of hoofd
tengevolge waarvan [slachtoffer 3] is overleden
en/of
- b)
(op of omstreeks 16 april 1994) (in het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero) verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen
- —
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (die op de vlucht voor grootschalig geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep hun toevlucht hadden genomen tot een kamer van het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero) heeft bedreigd door een vuurwapen op hen te richten, althans aan hen te tonen en/of
- —
(vervolgens) tegen hen heeft gezegd ‘Wij hebben jullie al lange tijd gevraagd om seks met ons te hebben. Toen weigerden jullie. Nu kunnen jullie niet meer weigeren’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
(vervolgens) haar/hen heeft verkracht door haar/hun vagina('s) binnen te dringen met zijn penis en/of
- —
(vervolgens) haar/hen de keel heeft doorgesneden met een mes
tengevolge waarvan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] is/zijn overleden
en/of
- c)
(op of omstreeks 14 april 1994)(in het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero) verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen
- —
een vrouw genaamd [slachtoffer 6] (uit Ngoma) (meermalen) heeft geslagen en/of
- —
deze [slachtoffer 6] heeft vastgepakt en/of
- —
deze [slachtoffer 6] heeft verkracht door haar vagina binnen te dringen met zijn penis
terwijl deze gedragingen (a, b en c) van dien aard waren dat zij het beoogde doel konden bevorderen en (tijdens en of in de weken en of maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode in Rwanda) werden uitgelokt door
- —
giften en/of
- —
beloften en/of
- —
misbruik van gezag en/of
- —
geweld en/of
- —
bedreiging en/of
- —
misleiding en/of
- —
door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen
- —
(in elk geval door gebruikmaking van een der in artikel 47 eerste lid, onder 2 van het Wetboek van strafrecht vermelde middelen) en/of
opzettelijk werden toegelaten door
(een of meer) ambtena(a)r(en) of anderszins ten dienste van de Rwandese overheid werkzame perso(o)n(en) in de uitoefening van zijn/hun functie te weten:
- —
Eén of meer leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en/of [minister van Informatie] als minister van Informatie en/of
- —
(Eén of meer leden van) de strijdkrachten van de Rwandese staat en/of
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye en/of
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita en/of
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita en/of
- —
andere burgemeesters en/of
- —
prefecten en/of
- —
(andere) overheidsvertegenwoordigers
(zijnde (een) ambtena(a)r(en) en/of (een) andere ten dienste van de (Rwandese) overheid werkzame perso(o)n(en))
welk uitlokken en/of toelaten hierin bestond dat:
- a)
deze personen (tezamen en in vereniging) (publiekelijk)
- —
hebben opgeroepen tot en/of instructies hebben gegeven en/of wapens hebben gegeven en/of vervoersmiddelen hebben geleverd voor geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of
- —
publiekelijk de boodschap hebben uitgedragen dat Tutsi's handlangers zijn van de RPF, althans vijanden en/of
- —
zelf hebben deelgenomen aan dat geweld en/of
- —
de aanvallers van Tutsi's structureel onbestraft hebben gelaten en/of
- —
(één of meer) Hutu's die weigerden deel te nemen aan het geweld tegen Tutsi's hebben bestraft of/en laten bestraffen en/of hebben gedreigd hen te bestraffen;
- —
(en aldus misbruik hebben gemaakt van hun (overheids)positie om in (geheel) Rwanda, althans de prefectuur Kibuye, Hutu's aan te zetten tot haat en/of geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep) en/of
- b)
(een of meer) leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat en/of [prefect Kibuye] en/of [burgemeester Gishyita] en/of [conseiller Gishyita] en/of [minister van Informatie] aanwezig waren bij de (voorbereiding van de) aanval waarin de boven beschreven handelingen tegen [slachtoffer 3] werden gepleegd en niet ingreep/ingrepen
en/of
- c)
(een of meer) leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat en/of [prefect Kibuye] en/of [burgemeester Gishyita] en/of [conseiller Gishyita] aanwezig waren bij de (voorbereiding van de) aanval waarin de boven beschreven handelingen tegen [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] werden gepleegd en niet ingreep/ingrepen
Feit 2
dat hij op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden,
- —
terwijl van dat feit/die feiten (telkens) de dood of zwaar lichamelijk letsel van (een) ander(en) te duchten was en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) een onmenselijke behandeling inhield(en) en/of
- —
terwijl dat feit/die feiten (telkens) de dood van (een) ander(en) tengevolge heeft/hebben gehad
- —
terwijl dat feit/die feiten uiting was/waren van een politiek van stelselmatige terreur en/of wederrechtelijk optreden tegen de bevolkingsgroep der Tutsi's,
- —
hierin bestaande dat hij, verdachte toen en (al)daar (telkens) in strijd met het internationaal gewoonterecht en/of
- —
het bepaalde in het ‘gemeenschappelijk’ artikel 3 van de Verdragen van Geneve van 12 augustus 1949 en/of
- —
het bepaalde in (artikel 4 van) het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten
als deelnemer aan en/of behorende tot één van de strijdende partijen en/of als burger in een niet-internationaal gewapend conflict (tussen de strijdkrachten van de Rwandese staat en het Rwandees Patriottisch Front (RPF)) op plaatsen op het grondgebied van Rwanda (opzettelijk) tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(meermalen) aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of wrede en/of onmenselijke en/of vernederende en/of onterende behandeling heeft gepleegd
ten aanzien van [getuige 5] en/of (zijn vrouw) [getuige 6] en/of (zijn dochter) [B9] en/of (zijn kleinkinderen) [getuige 36] (ongeveer 9 jaar oud) en/of [B16](ongeveer 8 jaar oud) en/of [B17] (ongeveer 6 jaar oud) en/of [B18] (ongeveer 4 jaar oud), zijnde één of meer perso(o)n(en) die (toen) niet (meer) rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnam(en), (te weten (een) burger(s)),
welke aanranding van de persoonlijk waardigheid en/of wrede en/of onmenselijke en/of vernederende en/of onterende behandeling hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen
- —
gewapend (met één of meer vuurwapens en/of machetes en/of granaten en/of knuppels) naar de woning van [getuige 5] is gereden (terwijl die [getuige 5] in en/of rond die woning zijn kleinkinderen verstopt hield om hen te beschermen tegen (grootschalig) geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep) en/of (vervolgens)
- —
die woning is binnengedrongen en/of
- —
[B16] (ongeveer 8 jaar oud) en/of [B17] (ongeveer 6 jaar oud) en/of [B18] (ongeveer 4 jaar oud) heeft gedwongen, althans opdracht gegeven, de woning en/of hun schuilplaatsen rond de woning te verlaten (terwijl [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [B9] en/of [getuige 36] daarbij aanwezig waren) en/of
- —
heeft gezegd ‘jullie zijn niet compleet’ en/of ‘Je moet nu de andere kakkerlakken laten zien’ en/of ‘degene die is verstopt zullen we ook vinden’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
die [B16] en/of [B17] en/of [B18] (die behoorden tot de Tutsi bevolkingsgroep en/of door anderen daar aanwezig werden beschouwd als behorende tot de Tutsi bevolkingsgroep) heeft meegenomen (naar de markt van Mugonero (terwijl deze markt regelmatig werd bezocht door personen die geweld pleegden tegen personen uit de Tutsi bevolkingsgroep)) (waarna [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [B9] en/of [getuige 36] nooit, althans tot 28 maart 2007 niet, meer met hen zijn herenigd en/of nooit, althans tot 28 maart 2007 niet, heeft/hebben kunnen vaststellen wat er (uiteindelijk) met hen is gebeurd) en/of
- —
die [B16] en/of [B17] en/of [B18] (aldus) op (zeer) jonge leeftijd (voorgoed) heeft gescheiden van hun familie en/of
- —
die [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [B9] en/of [getuige 36] in langdurige en/of voortdurende onzekerheid heeft gebracht over het lot van (hun familieleden/die) [B16] en/of [B17] en/of [B18]
artikel 8Wet Oorlogsstrafrecht (oud)
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op (één) (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 6 april 1994 tot 1 juli 1994, in de provincie (prefectuur) Kibuye, althans in Rwanda,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (opzettelijk) (zwaar) heeft mishandeld en/of (opzettelijk) teweeg heeft gebracht een toestand van hevige angst en/of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering, (bij) (een) perso(o)n(en) die van hun vrijheid was/waren beroofd,
te weten [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [B9] en/of [getuige 36] en/of [B16] en/of [B17] en/of [B18]
met het oogmerk om hen of (een) ander(en) vrees aan te jagen en/of te dwingen iets te doen of te dulden en/of uit minachting van diens/hun aanspraken op een menselijke gelijkwaardigheid,
door toen en aldaar meermalen, althans eenmaal, (telkens),
- —
gewapend (met één of meer vuurwapens en/of machetes en/of granaten en/of knuppels) naar de woning van [getuige 5] te rijden (terwijl die [getuige 5] in en/of rond die woning zijn kleinkinderen verstopt hield om hen te beschermen tegen (grootschalig) geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of die kleinkinderen (de onmiddelijke omgeving van) die woning niet konden verlaten zonder (ernstig) (levens)gevaar te lopen en (daardoor) niet vrij waren om te gaan en staan waar zij wilden) en/of (vervolgens)
- —
die woning binnen te dringen en/of
- —
[B16] (ongeveer 8 jaar oud) en/of [B17] (ongeveer 6 jaar oud) en/of [B18] (ongeveer 4 jaar oud) te dwingen, althans opdracht te geven, de woning en/of hun schuilplaatsen rond de woning te verlaten (terwijl [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [B9] en/of [getuige 36] daarbij aanwezig waren) en/of
- —
te zeggen ‘jullie zijn niet compleet’ en/of ‘Je moet nu de andere kakkerlakken laten zien’ en/of ‘degene die is verstopt zullen we ook vinden’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- —
die [B16] en/of [B17] en/of [B18] (die behoorden tot de Tutsi bevolkingsgroep en/of door anderen daar aanwezig werden beschouwd als behorende tot de Tutsi bevolkingsgroep) mee te nemen (naar de markt van Mugonero (terwijl deze markt regelmatig werd bezocht door personen die geweld pleegden tegen personen uit de Tutsi bevolkingsgroep)) (waarna [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [B9] en/of [getuige 36] nooit, althans tot 28 maart 2007 niet, meer met hen zijn herenigd en/of nooit, althans tot 28 maart 2007 niet, heeft/hebben kunnen vaststellen wat er (uiteindelijk) met hen is gebeurd) en/of
- —
die [B16] en/of [B17] en/of [B18] (aldus) op (zeer) jonge leeftijd (voorgoed) te scheiden van hun familie en/of
- —
die [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [B9] en/of [getuige 36] in langdurige en/of voortdurende onzekerheid te brengen over het lot van (hun familieleden/die) [B16] en/of [B17] en/of [B18]
terwijl deze gedragingen (a, b en c) van dien aard waren dat zij het beoogde doel konden bevorderen en (tijdens en of in de weken en of maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode in Rwanda) werden uitgelokt door
- —
giften en/of
- —
beloften en/of
- —
misbruik van gezag en/of
- —
geweld en/of
- —
bedreiging en/of
- —
misleiding en/of
- —
door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen — (in elk geval door gebruikmaking van een der in artikel 47 eerste lid, onder 2 van het Wetboek van strafrecht vermelde middelen) en/of
opzettelijk werden toegelaten door
(een of meer) ambtena(a)r(en) of anderszins ten dienste van de Rwandese overheid werkzame perso(o)n(en) in de uitoefening van zijn/hun functie te weten:
- —
Eén of meer leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en/of [minister van Informatie] als minister van Informatie en/of
- —
(Eén of meer leden van) de strijdkrachten van de Rwandese staat en/of
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye en/of
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita en/of
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita en/of
- —
andere burgemeesters en/of
- —
prefecten en/of
- —
(andere) overheidsvertegenwoordigers
(zijnde (een) ambtena(a)r(en) en/of (een) andere ten dienste van de (Rwandese) overheid werkzame perso(o)n(en) )
welk uitlokken en/of toelaten hierin bestond dat deze personen (tezamen en in vereniging) (publiekelijk)
- —
hebben opgeroepen tot en/of instructies hebben gegeven en/of wapens hebben gegeven en/of vervoersmiddelen hebben geleverd voor geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of
- —
publiekelijk de boodschap hebben uitgedragen dat Tutsi's handlangers zijn van de RPF, althans vijanden en/of
- —
zelf hebben deelgenomen aan dat geweld en/of
- —
de aanvallers van Tutsi's structureel onbestraft hebben gelaten en/of
- —
(één of meer) Hutu's die weigerden deel te nemen aan het geweld tegen Tutsi's hebben bestraft of/en laten bestraffen en/of hebben gedreigd hen te bestraffen;
- —
(en aldus misbruik hebben gemaakt van hun (overheids)positie om in (geheel) Rwanda, althans de prefectuur Kibuye, Hutu's aan te zetten tot haat en/of geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep)
Den Haag, 5 september 2008
De Officier van Justitie: De Griffier:
Bijlage III
Bewezenverklaring
Ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 09/750009-06 acht de rechtbank bewezen dat verdachte:
Feit 1
op of omstreeks 13 april 1994 in Birogo en Mugonero, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk zwaar heeft mishandeld en/of opzettelijk teweeg heeft gebracht een toestand van hevige angst en ernstige geestelijke ontreddering bij personen die van hun vrijheid waren beroofd, te weten [getuige 1] en [getuige 2] en [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kind(eren) en [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kind(eren), met het oogmerk om bovengenoemde personen vrees aan te jagen en uit minachting voor hun aanspraken op een menselijke gelijkwaardigheid, terwijl die feiten ten aanzien van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun kind(eren), de dood tengevolge hebben gehad, door toen en aldaar
- —
de inzittenden van een ambulance, waaronder [getuige 1] en [getuige 2] en [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kind(eren) en [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kind(eren), bij Birogo tot stoppen te dwingen en
- —
opdracht te geven zich naar Mugonero te begeven en
- —
tijdens de rit van Birogo naar Mugonero deze ambulance te omsingelen en omsingeld te houden en dreigend op de buitenkant van de ambulance te slaan en dreigend te schreeuwen en dreigend te schelden (met woorden als Inkotanyi/kakkerlakken) en
- —
vervolgens de inzittenden van deze ambulance in Mugonero tot uitstappen te dwingen en
- —
dreigend (voor [getuige 1] hoorbaar) te zeggen: ‘voordat de kakkerlakken gedood worden, moet eerst de chauffeur gedood worden’ en (voor [getuige 2] hoorbaar) te zeggen: ‘We zijn blij dat we deze vrouwen hebben gevonden; we gaan deze mooie vrouwen in de open lucht vermoorden’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- —
vervolgens hen — behoudens [getuige 1]— te dwingen op een rij te gaan staan en
- —
hen aldus in een situatie te brengen waarin zij langdurig voor hun leven en het leven van hun familie en/of vrienden en/of bekenden hebben moeten vrezen en
- —
vervolgens [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kind(eren) en [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kind(eren) te slaan en (neer) te hakken met machetes en/of knuppels,
tengevolge waarvan (alleen voor wat betreft het slaan en het neerhakken) deze [slachtoffer 1] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 1]) en haar kind(eren) en [slachtoffer 2] (de vrouw van [echtgenoot slachtoffer 2]) en haar kind(eren) zijn overleden,
terwijl deze gedragingen van dien aard waren dat zij het beoogde doel konden bevorderen
en (tijdens en in de maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode in Rwanda) werden uitgelokt door
- —
misbruik van gezag en
- —
misleiding en
- —
door het verschaffen van gelegenheid en middelen en opzettelijk werden toegelaten
door ambtenaren of anderszins ten dienste van de Rwandese overheid werkzame personen in de uitoefening van hun functie te weten:
- —
leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en [minister van Informatie] als minister van Informatie en
- —
leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat en
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye en
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita en
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita en
- —
andere burgemeesters en/of
- —
prefecten en/of
- —
(andere) overheidsvertegenwoordigers
(zijnde ambtenaren en/of andere ten dienste van de (Rwandese) overheid werkzame personen)
welk uitlokken en toelaten hierin bestond dat:
- a)
deze personen (al dan niet tezamen en in vereniging) publiekelijk
- —
hebben opgeroepen tot en/of instructies hebben gegeven en/of wapens hebben gegeven voor geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of
- —
publiekelijk de boodschap hebben uitgedragen dat Tutsi's handlangers zijn van de RPF, althans vijanden en/of
- —
zelf hebben deelgenomen aan dat geweld en/of
- —
de aanvallers van Tutsi's structureel onbestraft hebben gelaten en/of
- —
Hutu's die weigerden deel te nemen aan het geweld tegen Tutsi's hebben bestraft en/of laten bestraffen en/of hebben gedreigd hen te bestraffen;
- —
en aldus misbruik hebben gemaakt van hun (overheids)positie om in Rwanda Hutu's aan te zetten tot haat en geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep
en welk toelaten er voorts bestond uit dat:
- b)
leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat aanwezig waren bij de boven beschreven handelingen tegen de inzittenden van de ambulance en niet ingrepen.
Feit 3
op 27 april 1994 in Mugonero, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen (opzettelijk) teweeg heeft gebracht een toestand van hevige angst en ernstige geestelijke ontreddering bij [getuige 3] en [getuige 4], (zijnde) personen die van hun vrijheid waren beroofd, met het oogmerk om hen vrees aan te jagen en (ten aanzien van [getuige 3] tevens) uit minachting voor haar aanspraak op menselijke gelijkwaardigheid, door toen en aldaar meermalen telkens opzettelijk
- —
[getuige 3] en [getuige 4] en hun pas enkele maanden oude zoon [B1] bij een wegversperring de doorgang te weigeren en
- —
voor [getuige 3] en [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1] en andere personen) wapens (machetes en knuppels) zichtbaar aanwezig te hebben en
- —
tegen en hoorbaar voor [getuige 3] en [getuige 4] (in het bijzijn van hun zoon [B1] en andere personen) bewoordingen te spreken als: ‘kakkerlakken’ en ‘kijk maar goed naar die Tutsi vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord’ en ‘wil je soms als een Tutsi worden behandeld?’ en ‘je mag kiezen of je in Kibingo, in Mugonero of in Gyishita gedood wordt’ en ‘kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden’ en ‘Hutu power’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking (terwijl [getuige 3] en haar zoon [B1] behoorden tot de Tutsi bevolkingsgroep en/of door anderen daar aanwezig werden beschouwd als behorende tot de Tutsi bevolkingsgroep) en
- —
deze [getuige 3] aldus in een situatie te brengen waarin zij langdurig (meerdere uren) voor haar leven en het leven van haar zoon [B3] heeft moeten vrezen en
- —
deze [getuige 4] aldus in een situatie te brengen waarin hij langdurig (meerdere uren) voor het leven van zijn partner en het leven van zijn zoon [B3] heeft moeten vrezen
terwijl deze gedragingen van dien aard waren dat zij het beoogde doel konden bevorderen
en (tijdens en in de maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode in Rwanda) werden uitgelokt door
- —
misbruik van gezag en
- —
misleiding en
- —
door het verschaffen van gelegenheid en middelen
opzettelijk werden toegelaten
door ambtenaren of anderszins ten dienste van de Rwandese overheid werkzame personen in de uitoefening van hun functie te weten:
- —
leden van de regering, waaronder [premier Rwanda] als premier en [minister van Informatie] als minister van Informatie en
- —
leden van de strijdkrachten van de Rwandese staat en
- —
[prefect Kibuye] als prefect van Kibuye en
- —
[burgemeester Gishyita] als burgemeester van Gishyita en
- —
[conseiller Gishyita] als conseiller van Gishyita en
- —
andere burgemeesters en/of
- —
prefecten en
- —
(andere) overheidsvertegenwoordigers
(zijnde ambtenaren en/of andere ten dienste van de (Rwandese) overheid werkzame personen) welk uitlokken en toelaten hierin bestond dat:
- a)
deze personen (al dan niet tezamen en in vereniging) publiekelijk
- —
hebben opgeroepen tot en/of instructies hebben gegeven en/of wapens hebben gegeven voor geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep en/of
- —
publiekelijk de boodschap hebben uitgedragen dat Tutsi's handlangers zijn van de RPF, althans vijanden en/of
- —
zelf hebben deelgenomen aan dat geweld en/of
- —
de aanvallers van Tutsi's structureel onbestraft hebben gelaten en/of
- —
Hutu's die weigerden deel te nemen aan het geweld tegen Tutsi's hebben bestraft en/of laten bestraffen en/of hebben gedreigd hen te bestraffen
- —
en aldus misbruik hebben gemaakt van hun (overheids)positie om in Rwanda Hutu's aan te zetten tot haat en geweld tegen de Tutsi bevolkingsgroep.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑03‑2009
De gewijzigde tenlastelegging maakt als bijlage II onderdeel uit van dit vonnis.
Wet van 10 juli 1952, houdende vaststelling van de Wet Oorlogsstrafrecht alsmede van enige daarmee verband houdende wijzigingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Invoeringswet Militair Straf- en Tuchtrecht, Stb. 1952, 408, en nadien meermalen gewijzigd onder meer op 2 juli 1964, Stb. 243, inwerkingtreding 24 oktober 1970, Stb. 1970, 481.
Wet van 29 september 1988, tot uitvoering van het Verdrag tegen foltering en andere wrede en onmenselijke of onterende bepalingen, Stb. 1988, 478.
Rechtbank 's‑Gravenhage 24 juli 2007, LJN BB0494.
Gerechtshof 's‑Gravenhage 17 december 2007, LJN BB0494.
HR 21 oktober 2008, LJN BD 6568.
HR 8 juli 2008, LJNBC 7418, rov. 6.2 (toevoeging rechtbank: met het Verdrag wordt bedoeld het Vierde Geneefse Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (Trb. 1951, 75)).
HR 18 september 2001, NJ 2002, 559 (zaak Bouterse).
Wet van 19 juni 2003, houdende regels met betrekking tot ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, Stb. 2003, 270. In werking getreden per 1 oktober 2003 (Stb. 2003, 340).
Rwanda: the preventable genocide: the report of international panel of eminent personalities to investigate the 1994 genocide in Rwanda and the surrounding events, Organization of African Unity, 2000, para. 14.2. Dit rapport (hierna ook: OAU-rapport) is beschikbaar via:http://www.africaunion.org/Official_documents/reports/Report_rowanda_genocide.pdf
Het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, begaan op het grondgebied van Rwanda of buurlanden van Rwanda op tijdstippen gelegen tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994 (verder: Rwanda-tribunaal).
Prosecutor v. E. Karemera et al., Case No. ICTR-98-44-AR73 (C), ‘Decision on prosecutor's interlocutory Appeal of decision on judicial notice’, 16 juni 2006.
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, judgement, 2 september 1998, para. 174.
G. Prunier, The Rwanda crisis: history of a genocide, C. Hurst & Co. (Publishers) Ltd, London, 2008; P. Gourevitch, We wish to inform you that tomorrow we will be killed with our families, stories from Rwanda, Picador, New York, 1998; A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’: genocide in Rwanda, Human Rights Watch, United States of America, 1999; Rwanda: the preventable genocide: the report of international panel of eminent personalities to investigate the 1994 genocide in Rwanda and the surrounding events, Organization of African Unity, 2000; The Rwandan Genocide: How it was prepared, A Human Rights Watch Briefing Paper, april 2006; Prosecutor v. C. [prefect Kibuye] and [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-T, ‘Judgement’, 21 mei 1999; Prosecutor v. C. [prefect Kibuye] and [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-A, ‘Judgement (Reasons)’, 1 juni 2001; Prosecutor v. [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case No. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, ‘Judgement and Sentence’, 21 februari 2003; Prosecutor v. [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case No. ICTR-96-10-A & ICTR-96-17-A, ‘Judgement’, 13 december 2004; Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-1B-T, ‘Judgement and Sentence’, 28 april 2005; Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-1B-A, ‘Judgement’, 21 mei 2007; Prosecutor v. [minister van Informatie], Case No. ICTR-96-14-T, ‘Judgement and Sentence’, 16 mei 2003; Prosecutor v. [minister van Informatie], Case No. ICTR-96-14-A, ‘Judgement’, 9 juli 2004; Prosecutor v. E. Karemera et al., Case No. ICTR-98-44-AR73 (C), ‘Decision on prosecutor's interlocutory Appeal of decision on judicial notice’, 16 juni 2006; Prosecutor v. [premier Rwanda], Case No. ICTR-97-23-S, ‘Judgement and Sentence’, 4 september 1998; Prosecutor v. [premier Rwanda], Case No. ICTR-97-23-A, ‘Judgement’, 19 oktober 2000; Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Media-trial’), Case No. ICTR-99-52-T, ‘Judgement and Sentence’, 3 december 2003; Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Media-trial’), Case No. ICTR-99-52-A, ‘Judgement’, 28 november 2007; Tribunal Militaire d'Appel 1A (Genève; Zwitserland), inzake N., 26 mei 2000; Cour d'Assises de l'arrondissement Administratif de Bruxelles-Capitale, V. Ntezimana, A. Higaniro, C. Mukangango, J. Mukabutera, 8 juni 2001; Cour d'Assises de l'arrondissement Administratif de Bruxelles-Capitale, E. Nzabonimana, S. Ndashyikirwa (alias S. Manzi), 29 juni 2005; Cour d'Assises de l'arrondissement Administratif de Bruxelles-Capitale, B. Ntuyahaga, 5 juli 2007.
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 358–429); Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechter-commissaris d.d. 20 november 2006 (RC map, p. 4–39); Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de Raadsman d.d. 20 december 2007 (RC map, p. 635–675).
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998; In enkele latere uitspraken heeft het deze uiteenzetting in extenso herhaald bijvoorbeeld in de zaak The Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Media-trial’), Case No. ICTR-99-52-T, ‘Judgement and Sentence’, 3 december 2003, hoofdstuk 2, paras 105–109.
OAU-rapport, paras. 3.14 en 3.15.
OAU-rapport, para. 3.13.
OAU-rapport, para. 3.14.
OAU-rapport, para. 3.19.
OAU-rapport, para. 3.21.
OAU-rapport, para. 3.22.
OAU-rapport, para. 3.25.
OAU-rapport, para.3.26.
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998, para. 92.
A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’: genocide in Rwanda , Human Rights Watch, United States of America, 1999, p. 48 (hierna ook: A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’).
OAU-rapport, para. 6.1.
OAU-rapport, para. 6.20.
OAU-rapport, paras. 6.21 en 6.22.
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, p. 379); A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’ p. 44.
OAU-rapport, para. 6.22.
OAU-rapport, para. 7.15.
A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’, p. 52–53; The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998, para. 98.
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 372); Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechter-commissaris d.d. 20 november 2006 (RC map, p. 26 antwoord op vraag 4).
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998, para. 101.
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 374).
OAU-rapport, paras. 7.19 e.v.; A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’, hoofdstuk ‘Propaganda and Practice’ pp. 65–95; Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechter-commissaris d.d. 20 november 2006 (RC map, antwoord op vraag 25, p. 37); The Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Mediatrial’), Case No. ICTR-99-52-A, ‘Judgement’, 28 november 2007, para. 159.
OAU-rapport, para. 7.20.
The Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Mediatrial’), Case No. ICTR-99-52-T, ‘Judgement and sentence’, 3 december 2003, para. 138.
The Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Mediatrial’), Case No. ICTR-99-52-T, ‘Judgement and Sentence’, 3 december 2003, para. 138, 139, 152 en verder.
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 374).
Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechter-commissaris d.d. 20 november 2006 (RC map, antwoord op vraag 25, p. 37).
G. Prunier, The Rwanda crisis: history of a genocide, C. Hurst & Co. (Publishers) Ltd, London, 2008, pp. 171–172, zoals vertaald door het OM in het requisitoir p. 74. Een deel van dit citaat staat ook opgenomen in het OAU-rapport, para. 9.9.
OAU-rapport, paras. 16.2 en 16.3.
OAU-rapport, para. 7.29; Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechter-commissaris d.d. 20 november 2006 (RC map, antwoord op vraag 13 pp. 33–34).
Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de Raadsman d.d. 20 december 2007 (RC map, antwoord op vragen 12 en 13 van de raadsman, pp. 653–655).
A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’, p. 127.
Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de Raadsman d.d. 20 december 2007 (RC map, antwoord op vragen 16 en 17 van de raadsman, p. 655).
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 393).
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 393).
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 395).
OAU-rapport, para. 2.20.
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998, para. 106.
OAU-rapport, paras. 14.1 en 14.3.
The Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Mediatrial’), Case No. ICTR-99-52-T, Judgement and sentence, 3 december 2003, para. 114.
OAU-rapport, para. 9.7.
OAU-rapport, para. 14.2.
Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de Raadsman d.d. 20 december 2007 (RC map, antwoord op vraag 11–12 van de raadsman, pp. 654).
OAU-rapport, para. 14.60.
OAU-rapport, para. 14.59.
OAU-rapport, para. 14.58
OAU-rapport, para. 14.53.
The Prosecutor v. F. Nahimana et al. (‘Mediatrial’), Case No. ICTR-99-52-T, Judgement and sentence, 3 december 2003, para. 114.
Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechter-commissaris d.d. 20 november 2006 (RC Map, p. 38 antwoord op vraag 27).
Prosecutor v. T. Bagosora et al., (‘Military I), case No. ICTR-98-41-T, ‘Judgement and sentence’, 18 December 2008, para. 1907.
Prosecutor v. T. Bagosora et al., (‘Military I), case No. ICTR-98-41-T, ‘Judgement and sentence’, 18 December 2008, para. 1919; P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, p. 399).
Rapport van deskundige Alison L. des Forges, antwoord op vraag 2 onder a, d.d. 21 januari 2008, RC-map, p. 658 (Nederlandse vertaling).
Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechter-commissaris d.d. 20 november 2006 (RC map, antwoord op vragen 7 en 8, p. 30).
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998, para. 112.
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998, para. 125, waarin het volgende wordt vastgesteld: ‘Clearly, therefore, the massacres which occurred in Rwanda in 1994 had a specific objective, namely the extermination of the Tutsi, who were targeted especially because of their Tutsi origin and not because they were RPF fighters. In any case, the Tutsi children and pregnant women would, naturally, not have been among the fighters.’.
The Prosecutor v. J.-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, judgement, 2 september 1998, paras. 127 en 128.
OAU-rapport, para. 14.29.
Schriftelijk verslag van antwoorden van deskundige A. Des Forges naar aanleiding van de vragen van de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de Raadsman d.d. 20 december 2007 (RC map, antwoord op vraag 8 van het Openbaar Ministerie, p. 660).
P. Douma en L. Specker, Contextanalyse Rwanda 1990–1994, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, Conflict Research Unit, juli 2006 (Map 6, pp. 394).
OAU-rapport, para. 17.12.
The Prosecutor v. [prefect Kibuye] and [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-T, Judgement, 21 mei 1999.
The Prosecutor v. [prefect Kibuye] and [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-A, Judgement (Reasons), 1 juni 2001.
Intake formulier Asielzoeker (Map 4, p. 163); Eerste gehoor door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 11 november 1998 (Map 4, pp. 133–151).
Rapport van nader gehoor door de IND, Regionale directie Noord-Oost van 1 juli 1999 (Map 4, pp. 119–126); Brief van mr. A.B.G.T. von Bóné aan de IND d.d. 22 juli 1999 betreffende correcties/aanvullingen op het nader gehoor van 1 juli 1999 (Map 4, pp. 104–118).
Beschikking van de Staatssecretaris van Justitie met betrekking tot de afwijzing van het verzoek toelating tot Nederland dan wel het verkrijgen van een vergunning tot verblijf d.d. 12 augustus 1999 (Map 4, pp. 96–103).
Brief van de gemachtigde, mr. L.E.J. Vleesenbeek aan de IND d.d. 20 september 1999 betreffende het verzoek om een bezwaarschrift in behandeling te nemen (Map 4, pp. 93–94); Brief van de gemachtigde mr. L.E.J. Vleesenbeek aan de IND d.d. 5 oktober 1999 betreffende de aanvullingen van de gronden van het bezwaarschrift (Map 4, pp. 88–91).
Genève, 28 juli 1951, Tractatenblad 1954, 88. Artikel 1F luidt als volgt: ‘De bepalingen van het Verdrag zijn niet van toepassing op personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
- (a)
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten die zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
- (b)
hij een ernstig, niet politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
- (c)
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.’
Brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de gemachtigde mr. L.E.J. Vleesenbeek d.d. 8 februari 2005 betreffende de overdracht van het dossier van [verdachte] (map 4, p. 43).
Brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 14 februari 2006 betreffende een individueel ambtsbericht met betrekking tot verdachte (Map 4, pp. 34–36).
Brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan het Openbaar Ministerie, afdeling Landelijk Parket te Rotterdam d.d. 18 mei 2006 betreffende de overdracht van het dossier van verdachte (Map 4, p. 22).
Hierbij kunnen genoemd worden: de websites van het Netherlands Institute for Human Rights (Universiteit van Utrecht), Wikipedia, Trial Watch en Menapress. Voor een algemene achtergrond van het conflict werd gebruik gemaakt van het in 1999 gepubliceerde boek van A. des Forges: ‘Leave None To Tell the Story’.
Map 2 Algemeen dossier bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Rwanda d.d. 14 juni 2006 (Map 1, pp. 1–9).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) d.d. 14 mei 2007 betreffende de Rwandese documenten van verhoor (map 1, pp. 537–540); Proces-verbaal van het KLPD d.d. 27 augustus 2007, betreffende de uitvoering van een rechtshulpverzoek (Map 1, pp. 676–679).
Brief van de Procureur Generaal van de Republiek Rwanda aan de Procureur van het Koninkrijk der Nederlanden d.d. 10 juli 2006 betreffende de toestemming om met eigen middelen de rogatoire commissie uit te voeren (Map 1, pp. 15–16). Het ging om de getuigen: [slachtoffer 8], [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9],[getuige 10], [getuige 1], [getuige 12], [getuige 13], [getuige 14], [getuige 15], [getuige 5] en [getuige 16](Map 1, pp. 11–14).
Requisitoir, p. 6.
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 26 juli 2006, betreffende het 1e verhoor getuige [getuige 7] (Map 12, pp. 38–43).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 8 augustus 2006 betreffende de aanhouding van verdachte (Map 4, pp. 181–183).
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 11 mei 2007, bijlage ‘aantekeningen Openbaar Ministerie in de zaak Maton ten behoeve van de (pro forma) zitting van 11 mei 2007’, pp. 2 en 3. Aanbiedingsbrief van het kantoor van de Aanklager van het Rwanda-tribunaal te Arusha (Tanzania) aan de Nederlandse ambassadeur te Dar es Salaam (Tanzania) d.d. 3 oktober 2006 met als bijlage het verzoek van de Aanklager van het Rwanda-tribunaal aan de Nederlandse Minister van Justitie met het verzoek aan de Nederlandse autoriteiten om de strafvervolging van verdachte over te nemen, d.d. 29 september 2006. Aanbiedingsbrief van het kantoor van de Aanklager van het Rwanda-tribunaal te Arusha (Tanzania) aan de Nederlandse ambassadeur te Dar es Salaam (Tanzania) d.d. 3 oktober 2006 met als bijlage het verzoek van de Aanklager van het Rwanda-tribunaal aan de Nederlandse Minister van Justitie met het verzoek aan de Nederlandse autoriteiten om de strafvervolging van verdachte over te nemen, d.d. 29 september 2006.
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde Finse justitiële autoriteiten d.d. 29 augustus 2006, betreffende het verzoek om drie getuigen te horen, te weten [F7], [F8] en [F3](Map 1, pp. 124–133).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 19 oktober 2006, betreffende het antwoord van de Finse autoriteiten (Map 1, pp. 135–171).
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Frankrijk d.d. 29 augustus 2006, teneinde drie getuigen te horen, te weten [F6], [F4] en [F1] (Map 1, pp. 173–182).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 23 december 2006, betreffende het getuigenverhoor in Tanzania (Map 1, pp. 406–411).
Requisitoir, p. 8.
Proces- verbaal van het KLPD d.d. 16 januari 2007 betreffende het verhoor van [broer verdachte] (Map 1, pp. 451–453).
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Frankrijk d.d. 23 mei 2007 betreffende het verzoek om [getuige 17] te horen (Map 1, pp. 607–616).
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Zwitserland d.d. 15 juni 2007, betreffende het verzoek om [getuige 18] te horen (Map 1, pp. 646–654).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het Verhoorprotocol van [F10], zoals afgelegd tegenover de Dienst Nationale Recherche te Turku (Finland) d.d. 11 januari 2007; een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het Verhoorprotocol van [F3], zoals afgelegd tegenover de Dienst Nationale Recherche te Turku (Finland) d.d. 11 januari 2007.
Beschikking van de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank 's‑Gravenhage, op de vordering van de officier van justitie d.d. 23 augustus 2006 tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte d.d. 12 oktober 2006 (Map 4, pp. 197–198).
Benoeming deskundige conform artikel 227 e.v. van het Wetboek van Strafvordering d.d. 7 november 2006 (RC Map, pp. 2–3).
Beschikking van de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank 's‑Gravenhage, op de vordering van de officier van justitie d.d. 5 januari 2007 tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte d.d. 11 januari 2007 (RC map, pp. 119–122)
RC map, pp. 376–411.
Proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 9 mei 2007 (RC map, pp. 412–413). Tijdens de pro forma zitting, op 16 mei 2007, heeft de raadsman desgevraagd aan de rechtbank medegedeeld dat hij geen afstand deed van de vier getuigen die in Kameroen niet waren verschenen, maar tevens aangegeven ‘dat hij niet verwachtte de rechtbank nogmaals te verzoeken om deze getuigen te doen horen’.
Proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 7 juni 2007 (RC map, pp. 414–498).
Na overleg met verdachte heeft de raadsman van deze getuigen afstand gedaan, waarop de rechter-commissaris de rogatoire reis vroegtijdig heeft beëindigd.
[getuige 18], RC map pp. 725–764.
[getuige 17], RC map, pp. 961-922.
[getuige 4] (RC map, pp. 279–290), [getuige 3] (RC map, pp. 258–278) en [getuige 17] (RC map, pp. 612–629).
RC map, pp. 647–675.
Requisitoir, p. 7.
Requisitoir. p. 7.
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten, betreffende de uitvoering Rechtshulpverzoek in Rwanda d.d. 16 augustus 2006 (Map 1, pp. 11–14).
Proces-verbaal van bevindingen van het Korps landelijke politiediensten d.d. 17 mei 2008, betreffende de betaling van een uurvergoeding aan getuigen (Map 1, pp. 985–986).
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2009 (RC map pp. 1141–1149) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2009 (RC map, pp. 1216–1219).
Requisitoir, p. 9.
Opdracht door de rechter-commissaris aan opsporingsambtenaren ex artikel 177 Sv d.d. 11 oktober 2006.
Proces-verbaal van bevindingen van het Korps landelijke politiediensten d.d. 16 oktober 2006, betreffende de opdracht van de rechter-commissaris.
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 24 november 2006 betreffende het telefonische verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 24 november 2006 (Map 12, pp. 585–587).
Uit de verklaring van [getuige 28] afgelegd bij het Parquet Général d.d. 28 januari 2007 (Map 1, pp. 506–511) blijkt dat [getuige 1] [getuige 28] bedoelt als hij spreekt over [naam].
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 17 januari 2007, betreffende het verhoor van [getuige 28] d.d. 17 november 2007 (Map 12, pp. 591–593 antwoorden op vragen 13, 25–27 en 31).
Proces-verbaal van bevindingen van het KLPD d.d. 30 januari 2007 betreffende de ontvangst van documenten (Map 1, p. 391). Proces-verbaal van bevindingen van het KLPD d.d. 10 januari 2007 betreffende op audiocassette opgenomen gesprek tussen getuige [getuige 1] en een medewerker van het Parquet Général d.d. 6 januari 2007 (Map 1, pp. 413–415).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 17 november 2006, betreffende het verhoor van [getuige 21] d.d. 17 november 2006 (Map 12, pp. 578–579, antwoord op vraag 3).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 17 november 2006, betreffende het verhoor van [getuige 21] d.d. 17 november 2006 (Map 12, p. 579, antwoord op vraag 3).
Proces-verbaal van het KLPD d. 3 januari 2007, betreffende de ontvangst van de historische gegevens van de GSM van getuige [conseiller Gishyita] (Map 1, pp. 373–389). Proces-verbaal van het KLPD d.d. 11 augustus 2006, betreffende het onderzoek aan de GSM van verdachte (Map 11, p. 135).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 22 maart 2007, betreffende het verhoor van [getuige 30] d.d. 22 maart 2007 (Map 12, p. 631, antwoorden op vragen 8 en 13); Proces-verbaal van het KLPD d.d. 21 maart 2007, betreffende het verhoor van [getuige 29] d.d. 22 maart 2007 (Map 12, p. 618, antwoord op vraag 14).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 21 maart 2007, betreffende het verhoor van [getuige 29] d.d. 22 maart 2007 (Map 12, p. 618, antwoord op vraag 10).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 16 april 2007, betreffende het relaas zaak ZD 07: beïnvloeding/wegmaken getuigen (Map 13, p. 260).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 27 oktober 2008, inhoudende de vertaling van tapgesprekken en emailberichten, bijlage 6, pp. 5–6.
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 27 oktober 2008, inhoudende de vertaling van tapgesprekken en emailberichten, bijlage 7, p. 3.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 14 oktober 2008.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007 (RC map, p. 161, paras. 50 en 51).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 26 maart 2007 betreffende het verhoor van [getuige 23] (Map 12, p. 653, antwoord op vraag 62).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 7 oktober 2008 betreffende de bedreigde getuige in Frankrijk (Map 15, p. 2).
Prosecution ‘Ex Parte Motion to Unseal and Disclose to the Dutch Authorities the Closed Session Transcripts of Witnesses BI and AT in the [conseiller Gishyita] case, GGO in the [minister van Informatie] case and GG in the [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] case’.
The Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-IB-R75, [minister van Informatie], Case No. ICTR-95-14-R75, [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case Nos. 96-10-R75 and 96-17-R75, Decision on Prosecution Motion to Unseal and Disclose Closed Session Testimony of Witnesses BI, AT, GGO and GG.
Artikel 75(F)(i) van de Rules of Procedures and Evidence van het Rwanda-Tribunaal: Once protective measures have been ordered in respect of a victim or witness in any proceedings before the Tribunal (the ‘first proceedings’), such protective measures: (i) shall continue to have effect mutatis mutandis in any other proceedings before the Tribunal (the ‘second proceedings’) unless and until they are rescinded, varied or augmented in accordance with the procedure set out in this Rule.
‘Prosecution's Urgent Ex Parte Motion to Rescind Protective Measures for Certain Witnesses’.
The Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-IB, [broer verdachte] and [prefect Kibuye], Case No. ICTR-95-I, [minister van Informatie], Case No. ICTR-95-14, [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] et al., Case Nos. 96-10/17, [aanvaller 4], Case No. ICTR-96-13, Decision on Prosecution's Urgent Ex Parte Motion to Unseal and Disclose Personal Information Sheets and Rescind Protective Measures for Certain Witnesses, Rule 75(F)(i) of the Rules of Procedure and Evidence.
Brief van de raadsman aan de rechtbank d.d. 29 september 2008, met als bijlage nr. 1 de Engelstalige witness statement van getuige [getuige 8] d.d. 11 april 1996, zoals afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal.
Het betreft de Engels- en Franstalige witness statement d.d. 2 april 1996, de Franstalige witness statement d.d. 25 januari 2002 en de Engels- en Franstalige witness statement d.d. 27 augustus 2002 van getuige [getuige 24], zoals afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal.
Ondanks dat de getuige [getuige 25] heeft verklaard dat hij voor de autoriteiten in de VS verklaringen heeft afgelegd, zijn deze niet aan het dossier toegevoegd.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 3 november 2008.
De verklaring van [getuige 10] d.d. 16 januari 2003 en de verklaring van [getuige 8] d.d. 14 en 15 januari 2003, zoals afgelegd in de Verenigde Staten.
Organic Law No. 08/96 van 30 augustus 1996, getiteld ‘Organic Law on the Organisation of Prosecutions for Offences Constituting the Crime of Genocide or Crimes Against Humanity’.
Enforcing International Humanitarian Law at the national Level: The Gacaca Jurisdictions of Rwanda, C. Mibenge, in Yearbook of International Humanitarian Law, volume 7 (2004); The Gacaca Courts in Rwanda, Bert Ingelaere, in Traditional justice and reconciliation after violent conflict: learning from African experiences (2008).
Op 12 oktober 2000 werd het voorstel voor het instellen van moderne gacaca aangenomen door de Transitionele Nationale Assemblee aangenomen. Op 18 januari 2001 werd het wetsvoorstel met betrekking door de gacaca door het Rwandese Constitutionele Hof goedgekeurd, waarna de wet in juni 2004 werd geamendeerd. De wet heet voluit ‘Organic Law No. 16/2004 establishing the organisation, competence and functioning of gacaca courts charged with prosecuting and trying the perpetrators of the crime of genocide and other crimes against humanity, committed between October 1, 1990 and December 31, 1994’, d.d. 19 juni 2004. Deze wet is laatstelijk geamendeerd op 19 mei 2008.
Rechtshulpverzoek aan de competente judiciële autoriteiten in Rwanda van 9 juli 2007 (map 1, pp. 656–663).
Proces-verbaal ontvangst verklaringen gacaca's van 31 augustus 2007 (Map 1, pp. 681–684).
Map 1, pp. 701–705.
Map 1, pp. 729–731.
Map 1, pp. 725–728.
Proces-verbaal van 25 juni 2008 (map 1, pp. 1141–1142).
Proces-verbaal van bevindingen Onderzoek gacaca Mugozi van 26 mei 2008 (map 1, pp. 999–1000).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 30 oktober 2008, betreffende het onderzoek naar tijdstippen gacacaverhoren.
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 11 juli 2008, pp. 4–5.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 13 oktober 2008.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 14 oktober 2008.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 13 oktober 2008.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 13 oktober 2008.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 14 oktober 2008.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 14 oktober 2008.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 14 oktober 2008.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 14 oktober 2008
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 13 en 14 oktober 2008.
Proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 6 april 2007, betreffende het horen van getuigen in Rwanda (RC map, p. 301).
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 21 oktober 2008.
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 8] bij de rechter-commissaris d.d. 22 maart 2007 (RC map, p. 324, para. 39).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 8 augustus 2006, inhoudende de 2e verklaring van [slachtoffer 8] (Map 12, pp. 23 en 27, antwoorden op de vragen 69, 71 en 112).
Pleidooi Ambulance Incident pp. 27–30.
Zie bijvoorbeeld pleidooi Ambulance Incident, p. 29
Zie bijvoorbeeld pleidooi Ambulance p. 28, Incident [slachtoffer 3] pp. 4 en 5, Incident [slachtoffer 6] pp. 6 en 7, Incident Hospitaal p. 24.
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, betreffende het verhoor van getuige [slachtoffer 8] van 8 augustus 2006 (Map 12, p. 27, antwoord op vraag 105).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, pp. 54 en 58 antwoord op de vragen 94, respectievelijk 134 en 135) en het proces-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 305, antwoord op de vragen 74 tot en met 77).
Zie bijvoorbeeld het rechtshulpverzoek van 15 februari 2007, Map 1, pp. 455–459. Zie in deze zin ook het Repliek, p. 20.
M.u.v. [getuige 4].
Zie in dit verband H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken, de psychologie van strafrechtelijk bewijs (1992), p. 198; en P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Herkennen van gezichten, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 553.
P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Herkennen van gezichten, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 568.
Pleidooi, Ambulance Incident, pp. 1, 10 en 33, Pleidooi, Kleinkinderen [getuige 5], p. 7; Pleidooi, Hospitaal Incident, p. 13.
Zie bijvoorbeeld bij het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2007, na de vragen 9, 15 en 22 (RC map, pp. 137, 138 en 141) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007, na de vragen 5, 7, 26, 30 en 37 (RC map pp. 148, 149, 155, 156 en 157).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van [getuige 14] bij de rechter-commissaris d.d. 30 maart 2007 (RC map, pp. 211–212, na para. 65) en het proces-verhaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007 (RC map, p. 156, na vraag 30).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 14] bij de rechter-commissaris, d.d. 30 maart 2007 (RC map, p. 307, para. 85).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007 (RC map, p. 148, na vraag 5) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2007 (RC map, p. 141, na vraag 22).
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 20 december 2007 en 18 februari 2008.
Brief van de rechtbank aan het Landelijk Parket d.d. 4 maart 2008 en brief van het Landelijk Parket aan de rechtbank d.d. 18 maart 2008.
Prosecutor v. S. Bikindi, Case No. ICTR-01-72-T, ‘Judgement’, 2 december 2008, para. 33.Prosecutor v. [slachtoffer 9], Case No. ICTR-01-74-A, ‘Judgement’, 2 februari 2009, para. 45.
Bijvoorbeeld Prosecutor v. [minister van Informatie], Case No. ICTR-96-14-T, ‘Judgement and Sentence’, 16 mei 2003, para. 43; Prosecutor v. J. de D, [aanvaller 5], Case No. ICTR-99-54A-T, ‘Judgement and Sentence’, 22 januari 2003, para. 42.
G. Wolters, Herinneren door getuigen, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 415.
Id., p. 413.
Rechtbank 's‑Gravenhage, 25 juni 2007, LJN BA7877.
Gerechtshof 's‑Gravenhage, 10 maart 2008, LJN BC6068.
Requisitoir p. 26.
Vergelijk getuige [getuige 26] Alias [alias] die heeft verklaard dat hij verdachte ‘niet onschuldig kan verklaren, want niemand van de familie Murakaza is onschuldig’ (zie de verklaring van deze getuige zoals afgelegd op 30 juni 2006 tegenover medewerkers van het Parquet Général in Rwanda (Map 1, p. 546).
Zo heeft bijvoorbeeld getuige [getuige 25] in zijn verhoor bij de rechter-commissaris gezegd dat hij niet kan tekenen; dat heeft hij niet geleerd en hij gebruikt gebaren (Proces-verbaal van verhoor van [getuige 25] bij de rechter-commissaris, d.d. 18 december 2008 (Map RC Verhoren, p. 1112, para. 63).
I. Candel, H. Merckelbach en I. Wessel, Traumatische herinneren, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 420.
Id., p. 421 en 422.
E. Rassin en P.J. van Koppen, Het verhoren van kinderen in zedenzaken, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 509.
Gerechtshof 's‑Gravenhage, 10 maart 2008, LJN BC6068, r.o. 9.11. Zie in soortgelijke zin ook Rechtbank Amsterdam, 17 maart 2005, LJN AT0873 (samenvatting) en NS 2005, 506.
Prosecutor v. J-P. Akayesu, Case No. ICTR-96-4-T, ‘Judgement’, 2 september 1998, paras. 130–156.
Prosecutor v. L. [president MRND], Case No. ICTR-97-20-T, ‘Judgement and Sentence’, 15 mei 2003, paras. 35 en 36; 107–111.
Prosecutor v. S. Nchamihigo, Case No. ICTR-01-63-T, ‘Judgement and Sentence’, 12 november 2008, para. 15.
Prosecutor v. S. Bikindi, Case No. ICTR-01-72-T, ‘Judgement’, 2 december 2008, para. 31.
Pleidooi Incident Hospitaal p. 3 en 4 en Dupliek p. 3 tot en met 6.
Zie Prosecutor v. P. Zigiranyirazo, Case No. ICTR-01-73-T, ‘Judgement’, para. 304: ‘The Chamber also notes that Witness AKP did not mention the Accused in his 2003 Pro Justicia Statement to Rwandan judicial authorities with regard to alleged crimes committed by Jaribu in 1994. Witness AKP explained that the Rwandan court officers asked questions only about Jaribu and not about the Accused. He stated, “I couldn't speak about him if I hadn't been asked a question about him.” Under the circumstances, the Chamber is satisfied by Witness AKP's explanation, and considers that the lack of reference to the Accused in his Pro Justicia statement is understandable, insofar as it was intended as evidence against Jaribu and not against the Accused.’ (onderstr. rb)
Zie bijvoorbeeld: Prosecutor v. T. Bagosora et al., Case No. ICTR-98-41-T, ‘Decision on admissibility of evidence of witness DBQ’, 18 november 2003, para. 29: ‘The Chamber accepts and understands that witness statements from witnesses who saw and experienced events over many months which may be of interest to this Tribunal, may not be complete. Some witnesses only answered questions put to them by investigators whose focus may have been on persons other than the accused rather than volunteering all the information of which they are aware.’ (onderstr. rb); Prosecutor v. E. Karemera et al,,‘Case No. ICTR-98-44-T’, ‘Decision on defence motions to prohibit witness proofing, Rule 73 of the Rules of Procedure and Evidence’, 15 December 2006 waarin in para. 11 vorenstaande overweging uit Bagosora et al. wordt geciteerd; Prosecutor v. [aanvaller 4], Case No. ICTR-96-13-T, ‘Judgement and Sentence’, 27 januari 2000 para. 706 (welke paragraaf hierna in voetnoot 29 wordt weergegeven); Prosecutor v. [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case No. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, ‘Judgement and Sentence’, 21 februari 2003, para. 516 (welke paragraaf hierna in voetnoot 29 wordt weergegeven).
Zie bijvoorbeeld Prosecutor v. [slachtoffer 9], Case No. ICTR-01-74-A, ‘Judgement’, 2 februari 2009, para. 113: ‘In the 1998 Statement, Witness BMU recounted in general terms the events in Rwanda and in his sector from the beginning of the war in October 1990 to the end in 1994. The focus was not on specific situations arising in the area of Nyamirambo but rather on broader events. (…) In addition, the Appeals Chamber notes that, as with the 2002 Statement, the 1998 Statement focussed on the role of Tharcisse Renzaho in the genocide. In these circumstances, it is understandable that Witness BMU did not mention the presence of three particular policemen at a roadblock and the crimes they committed under the Appellant's alleged authority. (…) The Appeals Chamber therefore considers that Witness BMU's explanations were not at odds with the content of the 1998 Statement. Turning to the 2002 Statement, it is clear that the focus again was Renzaho's role during the genocide. While in this statement, the witness recounted the existence and functioning of roadblocks in general, he did not describe specific events at roadblocks.’ (onderstr. rb) en Prosecutor v. [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case No. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, ‘Judgement and Sentence’, 21 februari 2003, para. 574 (welke paragraaf hierna in voetnoot 29 wordt weergegeven).
Requisitoir pp. 40–43.
Requisitoir pp. 44 en 45.
Dupliek pp. 3 en 4.
Prosecutor v. Z. Kupreškic et al., Case No. IT-95-16-A, ‘Appeal Judgement’, 23 oktober 2001, para. 31.
Prosecutor v. M. Fofana and A. Kondewa, Case No. SCSL-04-14-T, ‘Judgement’, 2 augustus 2007, paras. 256 en 262.
Prosecutor v. A. Furundžija, Case No. IT-95-17/1-T, ‘Judgement’, 10 december 1998, para. 113.
Zie bijvoorbeeld Prosecutor v. C. [prefect Kibuye] and [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-T, ‘Judgement’, 21 mei 1999 para. 76.
Zie bijvoorbeeld:
- —
Prosecutor v. [aanvaller 4], Case No. ICTR-96-13-T, ‘Judgement and Sentence’, 27 januari 2000 para. 706: ‘The Chamber notes that in cross-examination, the witness was questioned by the Defence as to his previous statements and the lack of mention therein of [aanvaller 4] in relation to the above attack. Witness T explained that at the time he had not been asked specific questions about [aanvaller 4] save whether he knew him and could identify him, and whether he had seen him after the arrival of the French. The Chamber is satisfied with this explanation.’ (onderstr. rb); en
- —
Prosecutor v. E. and G. Ntakirutimana, Case No. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, ‘Judgement and Sentence’, 21 februari 2003, para. 111: ‘As part of its arguments against Witness FF's credibility, the Defence submits that the witness did not claim in any of her previous statements to have seen [president Adventistencomplex] or [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] at the Complex on 16 April. The Chamber does not consider this significant in the present context but notes that this follows also from her testimony’ (onderstr. rb);
Para. 516: ‘Turning to Witness KK's sighting of [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] at Kabatwa Hill, the Chamber observes that the witness did not mention him in connection with this event in his prior statement. The Chamber accepts his explanation that he was only answering questions about given individuals which did not include the Accused.’ (onderstr. rb);Para. 574: ‘With respect to the present event, the Chamber accepts the witness's explanation that she had not mentioned this incident before because she was not asked about it. Her testimony in court was clear and consistent and was not shaken under cross-examination. The Chamber accordingly finds that Witness FF is credible also in the present context’ (onderstr. rb).
Zie bijvoorbeeld:
- —
Prosecutor v. [aanvaller 4], Case No. ICTR-96-13-T, ‘Judgement and Sentence’, 27 januari 2000, para. 697: ‘(…) The Chamber notes that in his prior statement dated 13 May 1995, Witness Z made no mention of the presence of [aanvaller 4] at the 13 May 1994 attack. His explanation for this omission in the main was that unlike in statements, before the court he could speak of everything he knew. The Chamber is not convinced by this explanation. Similarly, when questions were put to him relating to his testimony in the [prefect Kibuye] and [broer verdachte] case and the discrepancies with his testimony in this case, he was resistant and evasive. Consequently, the Chamber does not find the testimony of Witness Z to be reliable.’ (onderstr. rb);
- —
Prosecutor v. A. Rwamakuba, Case No. ICTR-98-44C-T, ‘Judgement’, 20 september 2006, para. 114: ‘(…) Witness GAC gave a statement in 1999 to the Prosecution and testified in the [aanvaller 5] case in 2002 about the activities of [aanvaller 5] and [aanvaller 7] in the distribution of weapons in Kayanga between 8 and 12 April 1994. (…) It was not until he gave his statement in 2004 that he mentioned Rwamakuba for the first time. He explained the prior omission by the fact that he was not questioned about Rwamakuba at the time. Even if that were the case, the Chamber does not find this to be a satisfactory explanation, as the absence of certain questions would not preclude a witness, who wanted to give a credible picture of an event, from volunteering information.’ (onderstr. rb);
Para. 150: ‘This explanation is not persuasive, especially since the witness only mentioned André Rwamakuba's name for the first time in November 2004 after making a statement to the Prosecution in 1999 and testifying in the [aanvaller 5] case in 2001. He explained his failure to mention Rwamakuba's name at an earlier time by stating he was not previously questioned about the Accused. Although this is a fairly common explanation provided by both Prosecution and Defence Witnesses, this is not a satisfactory explanation (…). The witness' obvious reluctance to answer questions from the Defence, particularly in relation to his testimony in the [aanvaller 5] case, further contributes to challenge his overall credibility.’ (onderstr. rb).
Zo heeft de Kamer van Beroep van het Joegoslavië-tribunaal in de zaak Prosecutor v Z. Kupreškic et al, Case No. IT-95-16-A, ‘Appeal Judgement’, 23 oktober 2001 in paras. 34–40 naar deze uitspraak verwezen. Ook het Rwanda-tribunaal heeft vrijwel identieke maatstaven voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van identificaties aangelegd. In bijvoorbeeld de uitspraak van de Kamer van Berechting in de zaak Prosecutor v C. [prefect Kibuye] and [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-T, ‘Judgement’, 21 mei 1999 is in para. 71 (eveneens onder verwijzing naar jurisprudentie van verschillende landen) expliciet gewezen op de hiervoor onder a, b, c en d genoemde punten. Het Speciaal Hof voor Sierra Leone heeft in zijn uitspraak in de zaak Prosecutor v. M. Fofana and A. Kondewa, Case No. SCSL-04-14-T, ‘Judgement’, 2 augustus 2007, in para. 457 ook nog teruggegrepen op de criteria die in de Turnbull uitspraak zijn genoemd.
P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Herkennen van gezichten, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 547 tot en met 549.
Zie in dit verband onder meer de Turnbull uitspraak waarin gesteld is: ‘Recognition may be more reliable than identification of a stranger.’ Ook het Speciaal Hof voor Sierra Leone heeft in eerdergenoemde uitspraak Prosecutor v. M. Fofana and A. Kondewa, Case No. SCSL-04-14-T, ‘Judgement’, 2 augustus 2007 in soortgelijke zin geoordeeld. In para. 261 van die uitspraak is dat als volgt verwoord: ‘The Chamber considers identification by an witness of someone previously known to be more reliable than identification of someone previously unknown.’ Het Rwanda-tribunaal heeft eveneens overwogen dat de bekendheid van een verdachte de betrouwbaarheid van een identificatie vergroot. Zo heeft zij in eerdergenoemde uitspraak Prosecutor v C. [prefect Kibuye] and [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-T, ‘Judgement’, 21 mei 1999 hieromtrent in para. 457 aldus geoordeeld: ‘Other witnesses, knew [broer verdachte] by sight due to his reputation as a prominent businessman in their community an/of because of his father's standing in the community. (…) This prior familiarity with the identity of [broer verdachte] enhanced the reliability of the identification evidence heard by the Trial Chamber.’
Uiteraard met uitzondering van dr. [getuige 4].
Zie in dit verband H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken, de psychologie van strafrechtelijk bewijs (1992), p. 198; en P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Herkennen van gezichten, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 553.
P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Herkennen van gezichten, in P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach en H.F.M. Crombag (red), Het Recht van Binnen, Psychologie van het Recht (2002), p. 568.
Zie bijvoorbeeld de verklaringen van [getuige 7], [getuige 9], [getuige 10], [getuige 1], [getuige 12], [getuige 4], [getuige 3], [getuige 14], [getuige 15], [getuige 20], [F6], [getuige 28], [getuige 29], [getuige 30], [getuige 17], [getuige 24], [getuige 26], [getuige 31], [getuige 32], [getuige 33] en [getuige 18].
In de Franstalige Déclaration de Témoin staat in de uitgetypte tekst (Map ICTR stukken, Statements — deel I, p. K0033864): ‘Arrivé à barrière de Mugonero, des militaires et des gendarmes (…)’. Het woord ‘militaires’ is met de hand doorgestreept en handmatig veranderd in een voor de rechtbank onleesbaar woord. In de Engelse vertaling (Witness Statement) staat het volgende opgenomen: ‘When we reached the Mugonero roadblock, militiamen and gendarmes (…)’. In de voetnoot achter ‘militiamen’ staat het volgende vermeld: ‘French text was changed from soldiers tot militiamen and signed’ (Map ICTR stukken, Statements — deel I, p. K0033870).
Witness statement van [getuige 3], d.d. 18 oktober 1996 (Map ICTR stukken, Statements — deel I, p. K0033870).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 269, para. 50).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 262, para. 21).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 262 en 263, paras. 21 en 22).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 260, paras. 6, 7, 8, 12 en 13).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 282, para. 8).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 283, para. 13).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris, d.d. 7 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 287, para. 25).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 284, para. 16).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 12] bij de rechter-commissaris, d.d. 25 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 232, paras. 16, 17 en 18).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 12] bij de rechter-commissaris, d.d. 26 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 251, para. 85).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 28] bij de rechter-commissaris, d.d. 18 oktober 2007 (Map RC Verhoren, p. 541, paras. 13 en 14).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [F6] van 21 november 2006 (Map 12, p. 484).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het tweede verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 15).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het vierde verhoor van verdachte d.d. 9 augustus 2006 (Map 5, p. 48 en 49).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het vierde verhoor van verdachte d.d. 9 augustus 2006 (Map 5, p. 49).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het tweede verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 15).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het derde verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 28).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het zesde verhoor van verdachte d.d. 9 augustus 2006 (Map 5, p. 62).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 46 en p. 53 antwoord op vraag 5 respectievelijk 74); het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 307, antwoord op vraag 100); Proces-verbaal van verhoor van [getuige 28] bij de rechter-commissaris, d.d. 18 oktober 2007 (Map RC Verhoren, p. 541, para. 13).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 40).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261, para. 19).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261, para. 18).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261 en 262, para. 19).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261 en 262, para. 19).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 262, para. 21).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 271, para. 56).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 256).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 271, para. 56).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 262 en 263, paras. 21 en 22).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 272, para. 59).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 257).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 263, para. 22).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 263, para. 23).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 263 en p. 269, paras. 23 en 49) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 269, para. 49).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 263, para. 24).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 263, para. 25).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 266, para. 37).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 273, para. 64).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 265, para. 31).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 265, para. 31).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 265 en 266, para. 32).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 266, para. 33).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 266, para. 34) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 275, para. 75).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 271 en 272, para. 57).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 263, para. 25).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 258).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 264 en 267, paras 26, 27 en 38).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 266, para. 36).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 267, para. 38).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 259).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 274 en 275, paras. 69, 70 en 71).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 259).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 259).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 205).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 200).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 281, para. 6).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 282, para. 7); Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 288, para. 28).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 282, paras. 7 en 8).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 207).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 282, para. 8).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 287, para. 25).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 282 en 283, paras. 9).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 284, para. 16).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 283, paras. 10 en 11).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 208).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 209).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 288, para. 27).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 283, para. 13).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 287, para. 23).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 287, para. 25).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 288, para. 27).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 283 en 284, para. 14).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 284, para. 15).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 283, para. 13
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 284, para. 14).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 284, para. 15).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 209).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 284, para. 15).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 209).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende de vertaling van door [getuige 4] aangeleverde brief, d.d. 31 januari 2007 (Map 6, p. 452–456).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende de vertaling van door [getuige 4] aangeleverde brief, d.d. 31 januari 2007 (Map 6, p. 452–456).’
Proces-verbaal van het KLPD betreffende afnemen schrijfproef, d.d. 19 november 2006 (Map 6, p. 347 en 348 met bijlagen).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten betreffende de telefonische verklaring van getuige [getuige 4], d.d. 18 december 2006 (Map 12, p. 574 en 575).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten betreffende de verkrijging van brief uit handen getuige [getuige 4], d.d. 8 januari 2007 (Map 1, p. 248 en 249).
een geschrift, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2007.02.02.110, kenmerk PL2671/07-010201 zaak: Maton, d.d. 29 januari 2007 (Map 6, p. 512 tot en met 516 met bijlagen).
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2007.02.02.110, d.d. 10 mei 2007 (Map 6, p. 497 tot en met 501).
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2007.02.02.110, d.d. 23 mei 2007 (Map 6, p. 503 en 504 met bijlagen).
Twee processen-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten betreffende dactyloscopisch onderzoek, d.d. 14 juni 2007 (Map 6, p. 509 en 510).
Een brief van het Nederlands Forensisch Instituut, kenmerk 2007.02.02.110, zaak Maton, d.d. 29 augustus 2007 (los verstrekt en niet doorgenummerd).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende DNA-onderzoek, proces-verbaal nummer PL2671/07-010201, project Maton, d.d. 28 april 2008 (Map 6, p. 534 en 535 met bijlagen).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het onderzoek immigratiedienst te Kigali, d.d. 26 mei 2008 (Map 1, p. 994 en 995 met bijlagen).
Een brief van het Nederlands Forensisch Instituut, kenmerk 2007.02.02.110, onderzoek Maton, d.d. 12 juni 2008 (Map 6, p. 549 tot en met 551).
Een brief van het Nederlands Forensisch Instituut, kenmerk 2007.02.02.110, 26Z3513, onderzoek Maton, d.d. 30 september 2008 (los verstrekt en niet doorgenummerd).
Een brief van het Nederlands Forensisch Instituut, kenmerk 2007.02.02.110, PL2671/07-010201 zaak Maton, d.d. 8 december 2008 (los verstrekt en niet doorgenummerd).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het tweede verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 15 en 16).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het derde verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 23).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het derde verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 28).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het derde verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 32).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het zesde verhoor van verdachte d.d. 9 augustus 2006 (Map 5, p. 62).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het dertiende verhoor van verdachte d.d. 13 september 2006 (Map 5, p. 161, antwoord op vraag 96).
Requisitoir p. 132.
Requisitoir p. 129.
Requisitoir p. 128.
Requisitoir p. 132.
Requisitoir p. 132.
Requisitoir p. 133.
Requisitoir p. 133.
Requisitoir p. 131.
Requisitoir p. 132.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] pp. 3, 4 en 5.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] p. 7, 8 en 9.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] p. 9.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] p. 10.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] p. 14.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] p. 11.
Dupliek d.d. 4 december 2008, p. 12.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] p. 12 en 13.
Pleidooi Incident [getuigen 3 en 4] p. 10 en 11.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 274, para. 66).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261, para. 18).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 260, paras. 6 en 7).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261, para. 14).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 259, para. 1).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 260, para. 8).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 260, paras. 6 en 8).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 260 en 261, paras. 12 en 13).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 276, para. 78).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 259, para. 3).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261, para. 14) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 275, para. 72).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 259, para. 1 en 11).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 253).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 256).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 261, para. 16).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 197).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 200).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 197).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 281, para. 5).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 283, para. 13).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 288, para. 23).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 208).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 209).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 281, para. 4).
Zie bijvoorbeeld proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2007 (RC map, p. 287, para. 25) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 285, para. 18).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, pp. 280, 282, 285 paras. 2 en 3, na para. 7 en para. 20).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 282 en 285, na para. 7 en para. 20 en 21).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 287, para. 25).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 288, para. 27).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 284, para. 16).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 6 februari 2007 (RC map, p. 281, para. 4).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 40); proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 58); proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 28] van 17 januari 2007 (Map 12, p. 597 en 598, antwoord op de vragen 97 tot en met 108) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 28] bij de rechter-commissaris d.d. 18 oktober 2007 (RC map, p. 542 en 543, paras. 16 tot en met 19; 32 tot en met 47; 52; en 54).
Een geschrift, te weten de verklaring van [getuige 7] zoals afgelegd in juni 2006 tegenover medewerkers van het Parquet Général in Rwanda (Map 1, p. 40).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 28] bij de rechter-commissaris d.d. 18 oktober 2007 (RC map, p. 542 en 543, para. 17).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 309, antwoord op vraag 128).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 309 en 310, antwoord op de vragen 128 tot en met 138).
Getuige [getuige 3] heeft bijvoorbeeld verklaard dat de bagage de gehele tijd in de auto is gebleven (zie de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 3] van 2 augustus 2006 (Map 12, p. 257)). Haar man, getuige [getuige 4], daarentegen heeft verklaard dat de bagage uitgeladen moest worden en zij deze op straat en detail moesten laten zien (zie het proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris, d.d. 6 en 7 februari 2007 (Map RC Verhoren, p. 282, para. 8) en de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 4] van 1 augustus 2006 (Map 12, p. 208)).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, betreffende het derde verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 32).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, betreffende het zesde verhoor van verdachte d.d. 9 augustus 2006 (Map 5, p. 62).
In het dossier komen de volgende namen van deze getuige voor: [naam 1 getuige 34] (Map 1 p 943); [naam 2 getuige 34] (Map 1, p 944) en [naam 3 getuige 34] (Map 1, p 945)
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 138, para. 15).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 55, para. 45).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 139, para. 18).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 138, para. 15).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 143, para. 33).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 54, para. 40).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 140, para. 19 en 20).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 140, para. 20).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 141, para. 21).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 119).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 141, para. 21).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 141, paras. 22 en 23).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 142, paragraaf 26).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 141, para. 24).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 142, para. 26).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 413, personalia).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 414, antwoord op de vragen 5 en 6).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 221, para. 26).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 216, para. 10).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 217, para. 11).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 217 en 218, paras. 11 en 13).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 218, para. 13).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 419 en 420, antwoord op vraag 56).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 218, paras. 14 en 15).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 420, antwoord op de vragen 59 en 61).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219, para. 20).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 227, para. 56).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219 en 220, para. 20).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 218, para. 15).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219, para. 16).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 421, antwoord op de vragen 67. 68 en 69).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 421, antwoord op de vragen 70 en 72).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219, para. 20).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219, para. 17).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 224, paragraaf 41).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219, paragraaf 18).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219, paragraaf 19).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 224, paragraaf 42).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300 en 301, antwoord op de vragen 21 en 23).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300, antwoord op vraag 16).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301, antwoord op vraag 23).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 303, antwoord op vraag 51).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 307, antwoord op vraag 97).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 302, antwoord op vraag 38).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300, antwoord op vraag 16).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301 en 302, antwoord op de vragen 24 en 38).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300, 301 en 303, antwoord op de vragen 16, 23 en 57).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 302, antwoord op vraag 40).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 303, antwoord op vraag 52).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 302, antwoord op vraag 39).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 303, antwoord op vraag 46).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 304, antwoord op vraag 65).
Proces-verbaal van het KLPDiensten betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301, antwoord op vraag 25).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 304, antwoord op vraag 66).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301 en 303, antwoord op de vragen 28 en 56).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 304, antwoord op vraag 60).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 304, antwoord op de vragen 61 en 62).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 303, antwoord op vraag 57).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 304, antwoord op vraag 63).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301, antwoord op vraag 33).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301, antwoord op vraag 31).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300, antwoord op de vragen 17 en 18).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 299, antwoord op vraag 5).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 39).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 41).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 42).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57 antwoord op vraag 122).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57 antwoord op vraag 124).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57 antwoord op vraag 125).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 42).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57 antwoord op de vragen 125, 127 en 128).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57 antwoord op vraag 125).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57 antwoord op vraag 130).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 58 antwoord op de vragen 131 en 132).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 624 antwoord op vraag 9).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 627 antwoord op vraag 32).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 624 antwoord op vraag 9).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 625 antwoord op vraag 10).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 624 antwoord op vraag 9).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 625 antwoord op de vragen 13 en 14).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 625 antwoord op vraag 18).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 625 en 626 antwoord op de vragen 21 en 22).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het derde verhoor van verdachte d.d. 8 augustus 2006 (Map 5, p. 23 en 24).
Requisitoir p. 149.
Requisitoir p. 147.
Repliek (Juridische aspecten internationale misdrijven (o.m. in antwoord op de vragen van de rechtbank) d.d. 4 december 2008, p. 6.
Requisitoir p. 139.
Requisitoir p. 136.
Requisitoir p. 149.
Requisitoir pp. 136 en 137.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 5 tot en met 8 en 26.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 27 tot en met 30.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 30.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 12 en 13.
Pleidooi Ambulance Incident p. 3.
Pleidooi Ambulance Incident p. 8.
Pleidooi Ambulance Incident p. 12.
Pleidooi Ambulance Incident p. 10.
Pleidooi Ambulance Incident p. 9.
Pleidooi Ambulance Incident p. 12.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 15 en 17.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 14 en 15.
Pleidooi Ambulance Incident p. 17.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 18 en 19.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 19, 20 en 21.
Pleidooi Ambulance Incident pp. 22, 23 en 24.
Pleidooi Ambulance Incident p. 23.
Pleidooi Ambulance Incident p. 24.
Pleidooi Ambulance Incident p. 26.
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, pp. 54 en 58 antwoord op de vragen 94, respectievelijk 134 en 135) en het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 305, antwoord op de vragen 74 tot en met 77).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 117).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007(Map RC Verhoren, p. 136, para. 3).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 110).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 121).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 56, para. 50).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 138, para. 19).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 115).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 58, para. 61).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 127).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 123 en 124).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 1] van 31 juli 2006 (Map 12, p. 124 en 126).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 144, para. 36) en het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 28] van 17 januari 2007 (Map 12, p. 593, antwoord op vraag 35).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 28] van 17 januari 2007 (Map 12, pp. 591–592, antwoord op de vragen 13, 16, 19 en 25).
Pleidooi Ambulance Incident p. 8.
Proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris, d.d. 31 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 257).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 51, paras. 18 en 19).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 58, para. 62).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 414, antwoord op vraag 10).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 414, antwoord op de vragen 5 en 6).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 214, para. 5).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 225 en 226, paras. 48 en 49).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 215, para. 7).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 224 en 225, para. 43).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 223, para. 34).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 217, para. 12).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 223, para. 34).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 222, para. 33).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 225 en 226, para. 48).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 222, para. 33).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 220, para. 24).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 419, antwoord op vraag 55).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 419 en 420, antwoord op vraag 56).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 217, para. 11).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 218, para. 13).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 224, para. 40).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 310, antwoord op vraag 139).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 299, antwoord op vraag 7).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 307, antwoord op de vragen 104 en 105).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 299 en 300, antwoord op de vragen 10 en 15).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 299 en 300, antwoord op vraag 11).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300, antwoord op vraag 13).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 299, antwoord op vraag 3).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 304 en 305, antwoord op vraag 72).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 309, antwoord op de vragen 124 en 126).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 310, antwoord op vraag 139).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 41).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 48, antwoord op de vragen 20, 23, 24 en 25).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007(Map 12, p. 626, antwoord op vraag 28).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 46, antwoord op vraag 6).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 39).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 46, antwoord op vraag 2).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 39).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 47, antwoord op vraag 12).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 50, antwoord op vraag 46).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57, antwoord op vraag 119).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 41).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 56, antwoord op vraag 115).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 47, antwoord op vraag 7).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 47 en 48, antwoord op de vragen 10 en 15).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 48, antwoord op vraag 19).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 52 en 53, antwoord op de vragen 69 en 70).
Een geschrift, te weten de verklaring van [getuige 7] zoals afgelegd in juni 2006 tegenover medewerkers van het Parquet Général in Rwanda (Map 1, p. 40 en 41).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57, antwoord op vraag 129).
Een geschrift, te weten de verklaring van [getuige 7] zoals afgelegd in juni 2006 tegenover medewerkers van het Parquet Général in Rwanda (Map 1, p. 41).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 42).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 57, antwoord op vragen 125, 126 en 128).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 617, antwoord op vraag 2).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 617, antwoord op de vragen 3 en 4).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 620, antwoord op vraag 31).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 627, antwoord op vraag 34).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 626, antwoord op de vragen 23, 24 en 25).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 618, antwoord op vraag 15).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 618 en 619, antwoord op de vragen 16, 17 en 18).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 618, antwoord op vraag 14).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 626, antwoord op vraag 28).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 617, antwoord op vraag 8).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 21 maart 2007 (Map 12, p. 625, antwoord op vraag 17).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 626, antwoord op vraag 26).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 626, antwoord op vraag 27).
Zo heeft de getuige in zijn verhoren bij de politie in Rouen en in het begin van zijn eerste verhoor door de rechter-commissaris verklaard dat de ambulance achter hem aanreed (Nederlandse vertaling van het proces-verbaal van verhoor van [getuige 17] van 3 juli 2007 (Map 12, p. 713), Nederlandse vertaling van het proces-verbaal van verhoor van [getuige 17] van 3 juli 2007 (Map 12, p. 718) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 17] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 en 25 januari 2008 (Map RC Verhoren, p. 617, paras.13 en 14). Aan het einde van zijn eerste verhoor door de rechter-commissaris en in zijn tweede verhoor door de rechter-commissaris heeft de getuige verklaard dat hij de avond voor het incident bij verdachte heeft geslapen en de volgende ochtend de ambulance heeft zien arriveren (Proces-verbaal van verhoor van [getuige 17] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 en 25 januari 2008 (Map RC Verhoren, p. 624, para. 29) en de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 17] van 18 april 2008 (Map RC Verhoren, p. 962)).
Zo heeft de getuige verklaard dat in de ambulance 6 vrouwen zaten die werkten bij het centre de santé de Kibingo en dat er geen kinderen in de ambulance zaten (het proces-verbaal van verhoor van [getuige 17] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 en 25 januari 2008 (Map RC Verhoren, p. 621 en 623, para. 22 respectievelijk 25). Daarnaast heeft de getuige bijvoorbeeld verklaard dat [verdachte] bij de slagboom de chauffeur heeft gevraagd waar hij de mensen uit de ambulance heen vervoerde. Tevens heeft [verdachte] de chauffeur een klap gegeven en na de moord op de inzittenden hebben [verdachte] en/of de Interahamwe de chauffeur opdracht gegeven om de ambulance te keren (het proces-verbaal van verhoor van [getuige 17] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 en 25 januari 2008 (Map RC Verhoren, p. 623 para. 24).
Zo heeft de getuige verklaard dat hij het incident heeft zien gebeuren op een afstand van ongeveer 200 meter bij hem vandaan (de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 17] van 18 april 2008 (Map RC Verhoren, p. 973)) en dat hij de antwoorden van de ambulancechauffeur op de vragen van [verdachte] heeft gehoord (de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 17] van 18 april 2008 (Map RC Verhoren, p. 963)).
Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 28] van 17 januari 2007 (Map 12, p. 595, antwoord op de vragen 54, 55 en 56 waarin de getuige antwoord dat onder meer [verdachte] en [broer verdachte] de moordenaars zijn van de inzittenden van de ambulance omdat hij ze die dag niemand heeft zien vermoorden).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 31] van 2 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 379).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 31] van 2 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 380).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 31] van 2 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 379).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 32] van 4 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 391).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 35] van 29 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 448).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 35] van 29 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 450).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 35] van 29 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 449).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 35] van 29 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 449).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 33] van 1 juni 2007 (Map RC Verhoren, p. 467).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 33] van 1 juni 2007 (Map RC Verhoren, p. 467 en 468).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 138, para. 15).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 216, para. 10).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 41).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300, antwoord op de vragen 17 en 18).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 55, para. 45).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 139, para. 18).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 138, para. 15).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 143, para. 33).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 november 2006 (Map RC Verhoren, p. 54, para. 40).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 216, para. 10).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 217, para. 11).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301 en 302, antwoord op de vragen 25 en 41).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 301, antwoord op vraag 25).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 303, antwoord op vraag 47).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 15] van 7 augustus 2006 (Map 12, p. 300, antwoord op vraag 16).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 9 augustus 2006 (Map 12, p. 58 antwoord op vraag 131).
Een geschrift, te weten de Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 7] bij het Parquet Général in Rwanda van juni 2006 (Map 1, p. 40).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 625 antwoord op vraag 18).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 625 en 626 antwoord op de vragen 21 en 22).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 226, paras. 51 en 52).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 2] van 10 november 2006 (Map 12, p. 418, antwoord op de vragen 45 en 48).
De Nederlandse vertaling van het getuigenverhoor van [getuige 35] van 29 mei 2007 (Map RC Verhoren, p. 448).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 141 en 142, paras. 21 en 26).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 219, para. 20).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 7] van 26 juli 2006 (Map 12, p. 42).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007(Map 12, p. 625, antwoord op vraag 13).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 624 en 625, antwoord op de vragen 9 en 13).
Proces-verbaal van het KLPD betreffende het verhoor van getuige [getuige 29] van 22 maart 2007 (Map 12, p. 625, antwoord op vraag 10).
Brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de minister voor Vreemdelingenzaken en integratie d.d. 14 februari 2006 betreffende een individueel ambtsbericht met betrekking tot verdachte met kenmerk DPV/AM-U050401.0073/882981 (Map 4, p. 36).
Verhoor van [getuige 8] bij het Parquet Général d.d. 29 juni 2006 (Map 1, p. 47); Verhoor van [getuige 9] bij het Parquet Général d.d. 28 juni 2006 (Map 1, p. 60); verhoor van [getuige 10] bij het Parquet Général d.d. 28 juni 2006 (Map 1, p. 64);
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 16 augustus 2006, betreffende de uitvoering van een rechtshulpverzoek in Rwanda (Map 1, pp. 11–14). Zie verder het proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 27 juli 2006, betreffende het verhoor van [getuige 8] (Map 12, p. 62 e.v.); het proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 27 juli 2006, betreffende het verhoor van [getuige 9] (Map 12, p. 81 e.v.); het proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 27 juli 2006, betreffende het verhoor van [getuige 10] (Map 12, p. 97 e.v.).
Het proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 4 augustus 2006, betreffende het verhoor van [getuige 14] (Map 12, p. 282).
Requisitoir, p. 200.
Pleidooi, hoofdstuk Hospitaal Incident.
The Prosecutor v. [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case Nos. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, Judgement and sentence, 21 februari 2003; The Prosecutor v. [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case Nos. ICTR-96-10-A and ICTR-96-17-A, Judgement, 13 december 2004.
The Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-1B-T, Judgement and sentence, 28 april 2005; The Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-1B-A, Judgement, 21 mei 2007.
A. Des Forges, ‘Leave none to tell the story’: genocide in Rwanda, Human Rights Watch, United States of America, 1999, pp. 230 en 247; het boek is beschikbaar via http://www.hrw.org/legacy/reports/1999/rwanda; Philip Gourevitch, ‘We wish to inform you that tomorrow we will be killed with our families’, Picador, 1998.
Aan deze brief heeft Philip Gourevitch de titel van zijn boek ontleend.
In The Prosecutor v. [president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Case Nos. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, Judgement and sentence, 21 februari 2003, para. 33 stelt de Kamer van Berechting vast dat er honderden doden zijn gevallen en zeer veel gewonden. Zie verder: The Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-1B-T, Judgement and sentence, 28 april 2005, para. 257 waarin wordt gesproken over ‘a large-scale attack occured at Mugonero Complex in which many Tutsi civilians were injured or killed.’ Op het terrein zijn in ieder geval 4 massagraven aangetroffen. Zie het rapport ‘Maps, sketches, still photographs, video coverage & documents relating to Mugonero hospital complex & Murambi church located in Gishyita commune of Kibuye prefecture’, United Nations, ICTR, Office of The Prosecutor, ref. ICTR-96-10/17-I (Map 1, pp. 263–365 en 271).
Zie plattegrond van het complex, Annex bij het rapport ‘Maps, sketches, still photographs, video coverage & documents relating to Mugonero hospital complex & Murambi church located in Gishyita commune of Kibuye prefecture’, United Nations, ICTR, Office of The Prosecutor, ref. ICTR-96-10/17-I (Map 1, p. 273); Proces-verbaal van de rechter-commissaris d.d 17 maart 2007, betreffende de schouw met aangehechte niet genummerde luchtfoto's (Map RC verhoren, pp. 294–299); proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 18 december 2006, betreffende het onderzoek Zevendedags Adventistencomplex (inclusief foto's en landkaarten van de regio) (Map 1, pp. 207–235); proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 1 mei 2007, inhoudende een relaas van de werkzaamheden verricht ten behoeve van de schouw te Mugonero (Rwanda) op verzoek van de rechter-commissaris (Map 1, pp. 594–602c) (tijdens de terechtzitting d.d. 11 juli 2008 is een kopie van de foto op p. 602c verstrekt met daarop een correctie van de richting van de pijl naar Kibuye). Het is als bijlage III aangehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting. Proces-verbaal van bevindingen van het Korps landelijke politiediensten d.d. 30 november 2006, betreffende de ontvangst documenten met bijlage met opschrift ‘Maps, sketches, still photographs, video coverage & documents relating to Mugonero hospital complex & Murambi church located in Gishyita commune of Kibuye prefecture’, United Nations, ICTR, Office of The Prosecutor, ref. ICTR-96-10/17-I (Map 1, pp. 263–365); proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2008 betreffende metingen bij ziekenhuiscomplex te Mugonero (Map 1, pp. 1281–1282).
Map 1, p. 192, behorend bij pv onderzoek in Mugonero-centrum d.d. 18 december 2006. Zie ook de landkaart op p. 213. Op de terechtzitting d.d. 11 juli 2008 heeft het Openbaar Ministerie een kopie van deze landkaart overgelegd met een wijziging van de aanduiding van het Mugonero centrum (waar verdachte indertijd woonde), omdat Mugonero op een onjuiste plek stond aangeduid. Zie bijlage II aangehecht aan het proces-verbaal van die terechtzitting.
Pv verhoor [getuige 14], Map 12, p. 283 (d.d. 4 augustus 2006).
Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 69, nr. 35 (d.d. 14 en 15 november 2006).
Map 12, p. 93 (d.d. 27 juli 2007). Map RC, p. 169, nr. 28 en 29 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Map RC, p. 171, nr. 36 en nr. 37 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Pv verhoor [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Map 12, p. 559 (d.d. 30 november 2006); pv verhoor [getuige 12], Map RC, p. 233, nr. 21 (d.d. 25 en 26 januari 2007); pv verhoor [getuige 25], Map RC, p. 529, nr. 29 (d.d. 17 oktober 2007); pv verhoor [getuige 14], Map 12, p. 284, antwoord op vraag 8 (d.d. 4 augustus 2006); pv verhoor [getuige 24], Map RC, p. 843, nr. 36, nr. 43, nr. 154, nr. 158 (d.d. 28 maart 2008); Pv verhoor [getuige 22], Map RC, p. 517, nr. 43, p. 519, nr. 51 en p. 520, nr. 57 (d.d. 15 oktober 2007).
Witness statement d.d. 12 februari 2002.
Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 83–84, nr. 63 (d.d. 14 en 15 november 2007).
Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 84, nr. 68 (d.d. 14 en 15 november 2007). Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 1083), nr. 50 (d.d. 16 december 2008).
Pv verhoor [getuige 8], Map 12, p. 69 (d.d. 27 juli 2006); Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 84, nr. 68 en p. 93, nr. 133 en 134 (d.d. 14 en 15 november 2007); Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 152, nr. 19 en p. 156, nr. 35 (d.d. 16 januari 2007); pv verhoor [getuige 14], Map RC, p. 196, nr. 17 (d.d. 22 en 23 januari 2007).
Pv verhoor [getuige 24], Map RC, p. 851, nr. 87 (d.d. 28 maart 2008); Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 113, nr. 114 (d.d. 16 en 17 november 2007).
Pv verhoor [getuige 24], Map RC, p. 1206, nr. 49 (d.d. 27 januari 2009).
Pv verhoor [getuige 14], Map RC, p. 195–196, nr. 16–17 (d.d. 22 en 23 januari 2007).
Pv verhoor [getuige 14], Map 12, p. 284, antwoord op vraag 8 (d.d. 4 augustus 2006); pv verhoor [getuige 24], Map RC, p. 854, nr. 116 (d.d. 28 maart 2008).
Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 93, nr. 134 en p. 126, nr. 92; pv verhoor [getuige 10], Map 12, p. 139 pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 112, nr. 109 (d.d. 16 en 17 november 2006); pv verhoor [getuige 25], Map 12, p. 667 (d.d. 28 maart 2007); pv verhoor [getuige 25], Map RC, p. 529, nr. 26 (d.d. 17 oktober 2007).
Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 92, nr. 127 (d.d. 14 en 15 november 2007).
Zie de paragrafen waarin de verschillende getuigen afzonderlijk worden besproken.
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 en 24 oktober 2008.
Pv ottz d.d. 13 oktober 2008; Pv ottz d.d. 24 oktober 2008 PM; Map 5, p. 24 (d.d. 8 augustus 2006).
Pv ottz d.d. 13 oktober 2008.
Pv verhoor [getuige 8], Map 12, p. 69 (d.d. 27 juli 2006); Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 84, nr. 65 en 73 (d.d. 14 en 15 november 2007); Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 148, nr. 5 (d.d. 16 januari 2007); Pv verhoor [getuige 8], p. 1079, nrs. 21–24; Pv verhoor [getuige 24], Map 12, p. 778; Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 188, nr. 42 (d.d. 18 januari 2007); Pv verhoor [getuige 25], Map RC, p. 1106, nr. 24 en nr. 37 (d.d. 18 december 2008); Pv verhoor [getuige 14], Map RC, p. 196, nr. 16 en p. 204, nr. 38 (d.d. 22 en 23 januari 2007); Pv verhoor [getuige 9], Map 12, p. 82 (d.d. 27 juli 2006). Deze getuige komt hierop terug bij de rechter-commissaris: Map RC, p. 175, nr. 52. Zie verder het de verklaring van [getuige 22] die bij de Nationale Recherche verklaart dat hij niet weet of verdachte bevelen heeft gegeven (map 12, p. 463, d.d. 16 november 2006). Bij de Nationale Recherche noemt hij [broer verdachte] en burgemeester [burgemeester Gishyita] als personen die uitlegden hoe te handelen bij de aanval. Hij spreekt in dat verband niet over verdachte (Map RC, p. 520, nr. 56, d.d. 15 oktober 2007).
Pv verhoor [getuige 25], Map RC, p. 525, nr. 8 (d.d. 17 oktober 2007).
Pv verhoor [getuige 8], Map 12, p. 69 (d.d. 27 juli 2006); Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 85, nr. 75 (d.d. 14 en 15 november 2007). Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 157, nr. 37 (d.d. 16 januari 2007). Pv verhoor [getuige 10], Map 12, p. 106, p. 114, p. 135 (d.d. 27 juli 2006); pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 110, nr. 87 (d.d. 16 en 17 november 2007); pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 186, nr. 35 (d.d. 19 januari 2007); pv verhoor [getuige 25], Map 12, p. 667, antwoord op vraag 83 (d.d. 28 maart 2007); p verhoor [getuige 25], Map RC, p. 1115, nrs. 18 en 19 (d.d. 18 december 2008); pv verhoor [getuige 14] Map 12, p. 283 (d.d. 4 augustus 2006); [getuige 14], Map RC, p. 197, nr. 19 (d.d. 22 en 23 januari 2007); pv verhoor [getuige 24], Map RC, p. 870, nr. 214 (d.d. 28 en 29 maart 2008); pv verhoor [getuige 22], Map 12, p. 462, antwoord op vraag 90 (d.d. 16 november 2006); pv verhoor [getuige 22], Map RC, p. 521, nr. 66 (d.d. 15 oktober 2007).
Map 12, p. 161, antwoord op vraag 78 (d.d. 2 augustus 2006).
Map RC, p. 235, nr. 28 (d.d. 25 januari 2007).
Map RC, p. 152, nr. 19 (d.d. 16 januari 2007).
Map RC, p. 69, nr. 35 (d.d. 14 en 15 november 2006).
Map RC, p. 71, nr. 45 (d.d. 14 en 15 november 2006).
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 102, nr. 38 (d.d. 16 en 17 november 2007).
Map RC, p. 71, nr. 49 en 53 (d.d. 14 en 15 november 2006).
Map RC, p. 153, nr. 22 (d.d. 16 januari 2007).
Map RC, p. 1084, nr. 60 (d.d. 16 december 2008).
Map RC, p. 85, nr. 70 en 75 (d.d. 14 en 15 november 2007). Map RC, p. 1084, nr. 59 (d.d. 16 december 2008).
Map RC, p. 520, nr. 24 (d.d. 17 oktober 2007).
Map RC, p. 87, nr. 81 en 84 (d.d. 14 en 15 november 2007).
Map 12, p. 66 (d.d. 27 juli 2006).
Map RC, p. 90, nr. 107 (d.d. 14 en 15 november 2007).
Pv ottz d.d. 23 oktober 2008.
Zie hierna nr. 34 waarin de getuige [getuige 10] dit bevestigt.
Map RC, p. 88, nr. 92 (d.d. 14 en 15 november 2007); Map RC, nr. 11 (d.d. 16 december 2008).
Map RC, p. 88, nr. 93 (d.d. 14 en 15 november 2006).
Map RC, p. 1078, nr. 12 (d.d. 16 en 17 december 2008). Map RC, p. 67, nr. 22 (d.d. 14 en 15 november 2006).
Map 12, p. 98 (d.d. 27 juli 2006). Map RC, p. 187, nr. 39 (d.d. 19 januari 2007).
Map RC, p. 100, nr. 23 (d.d. 16 en 17 november 2006).
Map 12, p. 98 (d.d. 27 juli 2006); Map RC, p. 103, nr. 52 (d.d. 16 en 17 november 2007).
Map 12, p. 134, antwoord op vraag 5 (d.d. 1 augustus 2006), p. 139, antwoord op de vragen 54 en 57; Map RC, p. 115, nr. 123 (d.d. 16 en 17 november 2008).
Map RC, p. 1186, nr. 105–106 (d.d. 26 januari 2009). Map RC, p. 187, nr. 35 (d.d. 19 januari 2007).
Map RC, p. 1185, nrs. 98–99 (d.d. 26 januari 2009).
Map 12, p. 139, antwoord op vraag 54 (d.d. 1 augustus 2006); Map RC, p. 112, nr. 105 (d.d. 16 en 17 november 2006).
Map 12, p. 100 (d.d. 27 juli 2006).
Pv ottz d.d. 23 oktober 2008.
Zie hiervoor paragraaf 27 waarin [getuige 8] hetzelfde verklaart.
Map RC, p. 101, nr. 38 (d.d. 16 november 2006).
Map RC, p. 100, nr. 22 (d.d. 16 en 17 november 2006).
Map RC, p. 1097, nr. 13 (d.d. 17 december 2008).
Map RC, p. 525, nr. 6 (d.d. 17 oktober 2007).
Map RC, p. 525, 4 (d.d. 17 oktober 2007)
Map 12, p. 660, antwoord op vraag 7 (d.d. 28 maart 2007).
Map 12, p. 661, antwoord op vraag 14 (d.d. 28 maart 2007). Map RC, p. 532, nr. 55–56 (d.d. 17 oktober 2007).
Map 12, p. 670, antwoord op vraag 127 (d.d. 28 maart 2007).
Map RC, p. 1112, nr. 60 (d.d. 18 december 2008).
Map 12, p. 667, antwoord op vraag 79 en vraag 80 (d.d. 28 maart 2007).
Pv ottz, d.d. 27 oktober 2008.
Over [getuige 8]: Map RC, p. 529, nrs. 24 en 26 (d.d. 17 oktober 2007); Map RC, p. 1112–1113, nr. 67 (d.d. 18 december 2008). Over [getuige 10]: Map RC, p. 1113, nr. 70 (d.d. 18 december 2008).
Map RC, p. 1113, nr. 71 (d.d. 18 december 2008).
Aan de getuige is deze vraag niet expliciet gesteld maar uit zijn relaas volgt het zonder meer. Bijvoorbeeld: Map RC, p. 194, nr. 15 (d.d. 22 en 23 januari 2007).
Map 12, p. 283 (d.d. 4 augustus 2006); Map RC, p. 194, nr. 15 en p. 210, nr. 211 (d.d. 22–23 januari 2007)
Map 12, p. 283, antwoord op vraag 6 en p. 288, antwoord op vraag 53 (d.d. 4 augustus 2006); Map RC, p. 306, nr. 81 (d.d. 20 maart 2008).
Map RC, p. 305, nr. 78, p. 306, nr. 79 (d.d. 20 maart 2007).
Map 12, p. 285, antwoord op vraag 17 (d.d. 4 augustus 2006).
Map RC, p. 191–192, nr. 8 (d.d. 22–23 januari 2007).
Pv ottz d.d. 24 oktober 2008. Ook bij de NR ontkent hij deze getuige te kennen, Map 5, p. 188, antwoord op vraag 90 (d.d. 20 september 2006).
Pv verhoor [getuige 8], map RC, p. 88, nr. 93 (d.d. 14 en 15 november 2007).
Map RC, p. 190 bovenaan bij gegevens van de getuige (d.d. 22 en 23 januari 2007).
Map RC, p. 841, nr. 26 (d.d. 28 maart 2008).
Map RC, p. 841, nr. 23 (d.d. 28 maart 2008).
Map 12, p. 776 (d.d. 12 december 2007); Map RC, p. 844–845, nr. 46 en 47 (d.d. 28 maart 2008).
Map 12, p. 777 (d.d. 12 december 2007).
Map RC, p. 854, nr. 115 en p. 870, nr. 216 (d.d. 28 maart 2008).
Map RC, p. 843, nr. 35 (d.d. 28 maart 2008).
Pv ottz d.d. 27 oktober 2008.
Map RC, p. 862, nr. 168 (d.d. 28 maart 2008).
Map RC, p. 840, nr. 14 (d.d. 28 maart 2008).
Map RC, p. 860, nr. 157 (d.d. 28 maart 2008).
Map 12, p. 82 (d.d. 27 juli 2006).
Map 12, p. 82 (d.d. 27 juli 2006).
Map 12, p. 94 (d.d. 27 juli 2006); Map RC, p. 162, nr. 2 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Map RC, p. 165, nr. 15 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Pv ottz d.d. 27 oktober 2008; Map 12, p. 50 en p. 84 (d.d. 27 juli 2006).
Map RC, p. 162, aanhef verhoor bij de gegevens van de getuige (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Map 12, p. 45, antwoord op vraag 17 (d.d. 16 november 2006).
Map RC, p. 513, nr. 22 (d.d. 15 oktober 2007); Map 12, p. 456, antwoord op vraag 9 en 10 (d.d. 16 november 2006).
Map RC, p. 522, nr. 69 (d.d. 15 oktober 2007).
Pv ottz d.d. 27 oktober 2008.
Map RC, p. 509, aanhef bij gegevens getuige (d.d. 15 oktober 2007).
Pv verhoor [getuige 10], Map 12, p. 103 (d.d. 27 juli 2007); pv verhoor [getuige 25], Map 12, p. 666 (d.d. 28 maart 2007); pv verhoor [getuige 25], Map RC, p. 537, nr. 81 (d.d. 27 oktober 2007); [getuige 24], Map RC, p. 853, nr. 102 (d.d. 28 maart 2008); pv verhoor [getuige 22], Map RC, p. 519, nr. 49 (d.d. 17 december 2007).
Pv verhoor [getuige 10], Map 12, p. 138–139, antwoord op vraag 49 en 50 (d.d. 1 augustus 2006); pv verhoor [getuige 24], Map 12, p. 777 (d.d. 11 december 2007); pv verhoor [getuige 24], Map RC, p. 847, nr. 62, p. 849, nr. 76, p. 1862, nr. 169 (d.d. 28 maart 2008); pv verhoor [getuige 22], Map RC, p. 518–519, nr. 44 en 49 (d.d. 15 oktober 2007); Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 92, nr. 124 (d.d. 14 en 15 november 2007); pv verhoor [getuige 9]. p. 176, Map RC, nr. 54 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Pv verhoor [getuige 8], Map. 12, p. 67 ( d.d. 27 juli 2006); Pv verhoor [getuige 8], Map RC, p. 88, nr. 94 (d.d. 14 en 15 november 2007); pv verhoor [getuige 10], Map 12, p. 104 (d.d. 27 juli 2006); pv verhoor [getuige 25], Map RC, p. 525–526, nr. 10 (d.d. 17 oktober 2007); pv verhoor [getuige 22], Map RC, p. 509, nr. 7 en p. 519, nr. 48 (d.d. 17 december 2007); pv verhoor [getuige 12], Map RC, p. 233, nr. 21 (d.d. 25 januari 2007); pv verhoor [getuige 24], Map 12, p. 778 (d.d. 12 december 2007); [getuige 24], Map RC, p. 858, nr. 137 (d.d. 28 maart 2008).
Map 12, p. 69 (d.d. 27 juli 2006); Map RC, p. 84, nr. 65 en p. 85, nr. 73 (d.d. 14 en 15 november 2007); Map RC, p. 148, nr. 5 (d.d. 16 januari 2007).
Map 1, p. 1058.
Soms ook gespeld als Kagabe.
Transcript of hearing d.d. 14 januari 2003 in Removal Proceedings, United States Immigration Court, overgelegd op 24 november 2007 door het OM; Memorandum of investigaton d.d. 18 november 2002; Record of sworn statement d.d. 22 juli 2002.
Sworn statement [getuige 8], United States department of justice immigration & naturalization service, antwoord op vraag 28 (d.d. 22 juli 2007).
Map 1, p. 896 (Nederlandse vertaling).
Zie voor de bepaling van de data: pv onderzoek tijdstippen Gacaca-verhoren d.d. 30 oktober 2008, door het Openbaar Ministerie overgelegd op 3 november 2008.
Parquet Général d.d. 29 juni 2006, Map 1, p. 47.
Witness statements d.d. 28 november 1995, 30 november 1995, 16 april 1996, 15 november 1999 en 27 augustus 2002. Map ICTR [getuige 8].
Witness statements d.d. 28 november 1995, 16 april 1996 en 27 augustus 2002. Map ICTR [getuige 8].
Map RC, p. 1081, nr. 34, r. 37, 38, 39 en 54 (d.d. 16 en 17 december 2008).
Handgeschreven bijlage bij witness statement d.d. 28 november 1995.
Map RC, p. 1081, nr. 37 (d.d. 16 en 17 december 2008).
Map RC, p. 1083, nr. 45. (d.d. 16 en 17 december 2008).
Map RC, p. 1088, nr. 89 (d.d. 16 en 17 december 2008).
Witness statement d.d. 27 augustus 2002, Map ICTR [getuige 8], p. 5.
Map RC, p. 1092, nrs. 113–114 en p. 1093, nrs. 119–124 (d.d. 16 en 17 december 2008).
Parquet Général d.d. 28 juni 2006, Map 1, p. 64–70.
Zie Map 1, p. 896 (Nederlandse vertaling) en pp. 836 en 837 (in Kinyarwanda) waarop de datum van 19 april 2005 staat vermeld. De verklaring bij de Gacaca zou voor die datum zijn afgelegd. Zie voor de bepaling van de data waarop de gacaca-verklaringen zijn afgelegd: pv onderzoek tijdstippen gacaca-verhoren d.d. 30 oktober 2008, door het Openbaar Ministerie overgelegd op het ottz d.d. 3 november 2008, p. 5. In dit proces-verbaal wordt vermeld dat deze verklaring staat vermeld tussen de volgende data aanduidingen: 31 mei 2005 en 7 juni 2005.
D.d. 16 januari 2003 p. 1336, regels 1–19. In 2002 heeft de getuige ook verklaringen afgelegd tegenover de Amerikaanse autoriteiten. Deze verklaringen betroffen niet de aanval op het Zevendedags Adventistencomplex (d.d. 23 juli 2002 en 18 november 2002, Map.
Trial testimony d.d. 1 oktober 2001, p. 134, p. 145; Trial testimony d.d 2 oktober 2001, p. 64. Trial testimony d.d. 30 april 2004, p. 8 (Witness B1 is de getuige [getuige 10]), Map ICTR [getuige 10].
d.d. 23 juli 2002, p 6.
Zaak [minister van Informatie], ICTR-96-14-T, 16 mei 2003, rov 132. Trial testimony d.d 14 augustus 2002, p. 37 (witness GGY is de getuige [getuige 10]), Map ICTR [getuige 10].
Map RC, p. 1175, nr. 17, nr. 18, p. 1176, nr. 23 en p. 1177, nr. 33 (over VS-verklaring) (d.d. 26 januari 2009).
Map RC, p. 1177, nr. 30 en nr. 34 (d.d. 26 januari 2009).
Map RC, p. 1098, nr. 15 (d.d. 17 december 2008).
Trial testimony d.d. 1 oktober 2001, Map ICTR [getuige 10], p. 145 regel 23 tot en met pagina 146, regel 1 en p. 146, regels 17 en 18. (Witness FF is de getuige [getuige 10].).
Map RC, p. 1176, nr. 25, nr. 26, 27 (d.d. 26 januari 2009).
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 112, nr. 108 (d.d. 16 en 17 november 2007); pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 1189, nr. 128 (d.d. 26 januari 2009).
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 1190, nr. 133, p. 1191, nr. 142, en p. 1192, nr. 147 (d.d. 26 januari 2009); [conseiller Gishyita], ICTR-95-1b-T, 28 april 2005, rov. 223 en 224 (witness B1 is de getuige [getuige 10].)
Map RC, p. 1191, nr. 142 (d.d. 26 januari 2006).
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 1193, nr.157 en p. 1195, nr. 168 (d.d. 26 januari 2009).
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 1195–1196, nr. 169 (d.d. 26 januari 2009).
Pv verhoor [getuige 10], Map 12, p. 143, antwoord op vraag 94 (d.d. 1 augustus 2006).
Document van African Rights ingebracht door de verdediging met bijlagen, bijlage 5, p. 16, alinea 4 en 5.
Trial testimony d.d. 2 oktober 2001, p. 35, p. 37 en p. 38, Map ICTR [getuige 10].
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 1196, nrs. 173 – 175 en p. 1197, nr. 185 (d.d. 26 januari 2009).
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 1197, nr. 185 (d.d. 26 januari 2009).
Pv verhoor [getuige 10], Map RC, p. 1197, nr. 179, 181 en 182 (d.d. 26 januari 2009).
Map RC, p. 113, nr. 114 (d.d. 16 en 17 november 2006).
Map RC, p. 1187, nr. 113 (d.d. 26 januari 2009).
Parquet Général d.d. 28 juni 2006, map 1, p. 554–555.
Map 12, p. 659 e.v. (d.d. 28 maart 2007).
Map RC, p. 525 e.v. (d.d. 17 oktober 2007).
Witness statement d.d. 11 april 1996, p. 3; witness statement d.d. 19 oktober 1999, p. 4, map ICTR [getuige 25].
Trial testimony d.d. 16 oktober 1997, Map ICTR [getuige 25].
Map RC, p. 1108, nr. 37 en 39 en p. 1109, nr. 44 (d.d. 18 december 2008).
Map RC, p. 1109, nr. 47 (d.d. 18 december 2008).
Map RC, p. 1106, nr. 24 (d.d. 18 december 2008).
Trial testimony d.d. 16 oktober 1997, p. 65, regel 14, Map ICTR [getuige 25].
Trial testimony d.d. 13 augustus 2002, p. 67, p. 68 en p. 81/82, Map ICTR [getuige 25].
Map 12, p. 671, antwoord op vraag 130 ( d.d. 28 maart 2007).
Map RC, p. 1114, nrs. 75 en 79, p. 1115, nrs. 82 en 86 (d.d. 18 december 2008).
Map 1, p. 701–703.
Parquet Général d.d. 30 juni 2006, map 1, p. 91–92. De rechtbank stelt vast dat een stuk tekst is weggevallen in deze verklaring.
Map RC, p. 1122–1123, nr. 33 en p. 1124, nrs. 40 en 44 (d.d. 19 december 2008).
Map RC, p. 1123, nr. 34 (d.d. 19 december 2008).
Map RC, p. 1123, nr. 44 (d.d. 19 december 2008).
Map RC, p. 1120, nr. 17 (d.d. 19 december 2008).
Map RC, p. 305, nr. 77 en p. 306, nr. 80 (d.d. 20 maart 2007).
Trial testimony d.d. 20 september 2001 (p. 143) in de zaak tegen [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], Cases no. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T.
Map RC, p. 1128, nr. 79 (d.d. 19 december 2008).
Map RC, p. 1129, nr. 82 en nr. 86 (d.d. 19 december 2008).
ICTR-95-1-T, para. 414.
Map 12, p. 294, antwoorden op de vragen 100 t/m 105 (d.d. 4 augustus 2006).
Map RC, p. 1131–1132, nr. 100 (d.d. 19 december 2008).
Zie Map RC, p. 1132–1140, nrs. 104–150 (d.d. 19 december 2008).
Map RC, p. 1134, nr. 120 (d.d. 19 december 2008).
Trial testimony in de zaak tegen [conseiller Gishyita] d.d. 19 april 2004, Map ICTR [getuige 14], p. 16, regel 3.
Map RC, p. 1138, nr. 145 (d.d. 19 december 2008).
Parquet Général d.d. 28 juni 2006, map 1, p. 581.
Map 1, p. 1130; Map 1, p. 1196.
Witness statement d.d. 2 april 1996, p. 4; Witness statement d.d. 27 augustus 2002, p. 3; Trial testimony d.d. 25 september 2001 in de zaak G. en E. Ntakirutimana, p. 119–120. Map ICTR [getuige 24].
Witness statement van [getuige 24] d.d. 2 april 1996, regel 59 tot 67 en regel 73 tot 75, overgelegd door de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 24 oktober 2008.
Map RC, p. 1202 en 1203, nrs. 28 en 29 (d.d. 27 januari 2009).
Trial testimony d.d. 25 september 2001, p. 120, regel 6 tot en met regel 22. De opmerking officier van justitie staat vermeld na nr. 33 (RC map, pp. 1203–1204).
Map RC, p. 1199, nr. 15 (d.d. 27 januari 2009)
Trial testimony d.d. 26 september 2001 (p. 8) in de zaak tegen Gérard en [president Adventistencomplex], Cases no. ICTR-06-10 & ICTR07-17-T, 21 februari 2003.
Map RC, p. 870, nr. 217 (d.d. 28 maart 2008).
Map RC, p. 1210, nr. 87 en 88 (d.d. 29 januari 2009).
Map 12, p. 83 (d.d. 27 juli 2006).
Map 12, p. 93–94 (d.d. 27 juli 2006).
Map 12, p. 93–94 (d.d. 27 juli 2006).
Map RC, p. 175, nr. 52 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Map RC, p. 169, nr. 27 en nr. 29 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Map RC, p. 171, nr. 35 en p. 172, nr. 38 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Map RC, p. 172, nr. 40 en p. 173, nr. 44 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Map RC, p. 173, nr. 44 en nr. 46 (d.d. 17 en 18 januari 2007).
Verklaring d.d. 12 februari 2002.
Map 1, p. 760 e.v.
Map 12, p. 457, antwoord op vraag 13 (d.d. 16 november 2006).
Map RC Verhoren, p. 510, nr. 9 (d.d. 15 oktober 2007).
Map 12, p. 461, antwoord op vraag 66 (d.d. 16 november 2006).
Map 12, p. 464, antwoord op de vragen 90 en 94 (d.d. 16 november 2006).
Map RC, p. 521, nr. 66 (d.d. 15 oktober 2007).
Map 12, p. 464, antwoord op vraag 89 (d.d. 16 november 2006).
Requisitoir, p. 193–194.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 2 februari 2009 verzocht de interviewers (en de betreffende tolken) te horen die de vijf hierboven genoemde slachtoffergetuigen hebben gehoord; dit betreft witness statements en interviews in het kader van de gerechtelijke procedures in de Verenigde Staten en Canada.
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 27 augustus 2007, betreffende de uitvoering van een rechtshulpverzoek (Map 1, pp. 676–679); proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 14 mei 2007 betreffende de Rwandese documenten van verhoor (Map 1, pp. 537–540); proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 3 december 2009 betreffende het ontvangst dossier tegen [verdachte] (Map 1, pp. 900–901).
Verhoor van [getuige 8] bij het Parquet Général (Rwanda) d.d. 29 juni 2006 (Map 1, pp. 47–58).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 16 augustus 2006 betreffende de uitvoering rechtshulpverzoek in Rwanda (Map 1, p. 11).
Requisitoir, pp. 205–209.
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 20 september 2006, betreffende het verhoor van verdachte (Map 5, pp. 186–187); Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2008.
Pleidooi, Incident [slachtoffer 6], pp. 6 en 7.
Zie [getuige 24] die verklaart dat op het Zevendedags Adventistencomplex een persoon was met die naam. Proces-verbaal van verhoor van [getuige 24] bij de rechter-commissaris d.d. 29 maart 2008 (Map RC Verhoren, p. 847, para. 63). Zie verder ook de lijst van slachtoffers van de aanval op 16 april 1994, map 1, p. 636 bijlage 1 bij het proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 18 juli 2007, betreffende het onderzoek slachtoffers Zevendedags Adventistencomplex.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 25] bij de rechter-commissaris d.d. 17 oktober 2007 (Map RC Verhoren, p. 526, para. 14) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 159 para. 44).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007 (Map RC Verhoren, pp. 157–160, paras. 39- 45 en 49); proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 27 juli 2006, betreffende het verhoor van [getuige 8] (Map 12, pp. 74–75); Proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 december 2008 (Map RC Verhoren, pp. 1087–1088, paras. 76–80).
Verklaring van [getuige 8] tegenover de gacaca (Nederlandse vertaling), (Map 1, p. 896). Deze verklaring dateert van de periode tussen eind mei / begin juni 2005. Zie voor de bepaling van de data: proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 30 oktober 2008, betreffende het onderzoek tijdstippen Gacacaverhoren, p. 5 (door het Openbaar Ministerie overgelegd op 3 november 2008).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 28 maart 2007, betreffende het verhoor van [getuige 25] (Map 12, p. 670).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 2 augustus 2006, betreffende het verhoor van [getuige 12] (Map 12, p. 154, antwoord op vraag 11); proces-verbaal van verhoor van [getuige 12] bij de rechter-commissaris d.d. 25 januari 2007 (Map RC Verhoren, pp. 233 en 234, paras. 21 en 22).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 december 2008 (Map RC Verhoren, p. 1091, opmerking rechter-commissaris na para. 106); proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 157, para. 39).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 27 juli 2006, betreffende het verhoor van [getuige 8] (Map 12, p. 73).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 28 maart 2007, betreffende het verhoor van [getuige 25] (Map 12, pp. 669–670, antwoorden op vragen 115, 116 en 118).
Proces-verbaal onderzoek slachtoffers Zevendedags Adventistencomplex (Map 1, p. 629 e.v).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 18 juli 2007, betreffende het onderzoek slachtoffers Zevendedags Adventistencomplex (Map 1, pp. 630–635)… Het Openbaar Ministerie heeft op het onderzoek ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2008 afstand genomen van die opmerking.
Zie voor deze lijst map 1, pp. 636–637. In het proces-verbaal behorend bij voornoemde lijst wordt opgemerkt dat het gaat om een lijst van medewerkers van het Zevendedags Adventistencomplex Mugonero. Het gaat om een lijst van slachtoffers.
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Rwanda d.d. 15 februari 2007 (Map 1, pp. 455–459).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 27 augustus 2007, betreffende de uitvoering van een rechtshulpverzoek (Map 1, pp. 676–679); proces-verbaal van het KLPD d.d. 14 mei 2007 betreffende de Rwandese documenten van verhoor (Map 1, pp. 537–540); proces-verbaal van het KLPD d.d. 3 december 2009 betreffende het ontvangst dossier tegen [verdachte] (Map 1, pp. 900–901).
Verhoor van [getuige 14] bij het Parquet Général d.d. 30 juni 2006 (Map 1, pp. 91–92).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 16 augustus 2006 betreffende de uitvoering rechtshulpverzoek in Rwanda (Map 1, p. 11).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 4 augustus 2006, betreffende het verhoor van [getuige 14] (Map 12, p. 291, antwoord op vraag 84).
Derde repliek, p. 6.
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 27 en 28 oktober 2008. Zie ook het proces-verbaal van het KLPD d.d. 20 september 2006, betreffende het verhoor van verdachte (Map 5, pp. 188–189, antwoorden op de vragen 94, 95 en 97).
Pleidooi, Incident Hospitaal, p. 24.
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 4 augustus 2006, betreffende het verhoor van [getuige 14] (Map 12, pp. 290–293, antwoord op de vragen 80–90); Proces-verbaal van verhoor van [getuige 14] bij de rechter-commissaris d.d. 22 en 23 januari 2007 (Map RC Verhoren, pp. 189–213, nrs. 23 t/m 33, 52, 54, 89, 96 (Map RC)); Proces-verbaal van verhoor van [getuige 14] bij de rechter-commissaris d.d. 30 maart 2007 (Map RC, p. 309, nrs. 96 – 97); Proces-verbaal van verhoor van [getuige 14] bij de rechter-commissaris d.d. 19 december 2008 (Map RC Verhoren, pp. 1132–1140, nrs. 104–150)
Verhoor van [getuige 14] bij het Parquet Général (Rwanda) d.d. 30 juni 2006 (Map 1, pp. 91–94).
Witness statement van [getuige 14] d.d. 12 november 1999; witness statement van [getuige 14] d.d. 27 augustus 2002; The Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-1B-T, 28 april 2005, Judgement and sentence, paras. 273–275 (De getuige AT is [getuige 14]) en paras. 276–277.
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Rwanda d.d. 15 februari 2007 (Map 1, pp. 455–459).
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Rwanda d.d. 14 juni 2006 (Map 1, p. 1–9).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 27 augustus 2007, betreffende de uitvoering van een rechtshulpverzoek (Map 1, pp. 676–679); proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 14 mei 2007 betreffende de Rwandese documenten van verhoor (Map 1, pp. 537–540); proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 3 december 2009 betreffende de ontvangst dossier tegen [verdachte] (Map 1, pp. 900–901).
Verhoor van [slachtoffer 8] bij het Parquet Général (Rwanda) in juni 2006 (Map 1, pp. 33–35).
Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 23 oktober 2008 waar de rechtbank vaststelt dat naar Nederlandse begrippen het een relatie in de vijfde graad betreft.
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 8] bij de rechter-commissaris d.d. 21 maart 2007 (Map RC Verhoren, pp. 319–320, para. 27.
Verhoor van [slachtoffer 8] bij het Parquet Général (Rwanda) d.d. juni 2006 (Map 1, pp. 32–33).
Verklaring van [slachtoffer 8] tegenover de gacaca d.d. 18 juli 2006 (Map 1, p. 1206).
Map 12, p. 6 (d.d. 26 juli 2006); Map RC Verhoren, p. 313, nr. 9 en 10 (d.d. 21 en 22 maart 2007).
Zie proces-verbaal van bevindingen van het Korps landelijke politiediensten d.d. 17 april 2009, betreffende het bezoek aan Bisesero (Map 1, pp. 483–498), met name p. 484 waarin de tweede alinea abusievelijk wordt geschreven dat ‘de drie Interahamwe en [verdachte] zich inmiddels op de heuvel Muyira bevonden’. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een misverstand. Bedoeld moet zijn de heuvel Kagali. Het Openbaar Ministerie heeft zich hier ter terechtzitting bij aangesloten. Zie Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting d.d. 23 oktober 2008. Dit is vervolgens ook vermeld in een (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen m.b.t. Bezoek Bisesero van 27 oktober 2008 dat ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2008 is overgelegd.
The Prosecutor v. [minister van Informatie], Decision on the Prosecutor's Motion for Judicial Notice of Facts, Case No. ICTR-96-14-T, para. 5: ‘On 13 and 14 May 1994, a large scale attack occurred on Muyira Hill against Tutsi refugees.’ Zie verder The Prosecutor v. [prefect Kibuye] & [broer verdachte], Case No. ICTR-95-1-T, 21 mei 1999, Judgement and sentence, paras. 415–425; The Prosecutor v. [conseiller Gishyita], Case No. ICTR-95-1B-T, 28 april 2005, Judgement and sentence para. 375; The Prosecutor v. [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] and [president Adventistencomplex], Case Nos. ICTR-96-10 & ICTR-96-17-T, 21 februari 2003,Judgement and sentence, para. 642.
Zie: Proces-verbaal van het KLPD d.d. 27 juli 2006, betreffende het verhoor van [getuige 8] (Map 12, p. 73); proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2007 (Map RC Verhoren, p. 150, para. 13); proces-verbaal van het KLPD d.d. 3 augustus 2006, betreffende het verhoor van [getuige 13] (Map 12, p. 172 en 174, antwoorden op vragen 6 en 26). Deze getuige is niet bij de rechter-commissaris gehoord. In de verklaring afgelegd bij het Parquet Général d.d. 29 juni 2006, plaats hij verdachte ook op 13 mei 1994 op Muyira hill (Map 1, pp. 78–83).
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 1 augustus 2006, betreffende het verhoor van [getuige 10] (Map 12, pp. 147 en 148, antwoorden op vragen 142 en 144). Bij de rechter-commissaris zijn hierover geen vragen gesteld.
The Prosecutor v. [minister van Informatie], Case No. ICTR-96-14-T, 16 mei 2003, Judgement and sentence, para. 131 en 132 en 178. In para. 153 overweegt de Kamer van Berechting dat deze getuige een ‘credible witness’ is.
Record of sworn statement of [getuige 10] (United States Department of Justice, Immigration & Naturalization Service d.d.23 juli 2002, p. 6.
Proces-verbaal van het KLPD d.d. 27 juli 2006, betreffende het verhoor van [getuige 9] (Map 12, p. 84 en p. 91).
Requisitoir, p. 237.
Pleidooi, Incident [slachtoffer 3], p. 6.
Pleidooi, Incident [slachtoffer 3], p. 4–5.
Pleidooi, Incident [slachtoffer 3], p. 13.
Pleidooi, Incident [slachtoffer 3], p. 6.
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 8] bij de rechter-commissaris d.d. 21 maart 2007 (Map RC Verhoren, pp. 318 en 321, paras. 21en 29); Proces-verbaal van het KLPD d.d. 8 augustus 2006, betreffende het verhoor van [slachtoffer 8] (Map 12, pp. 17 en 18, antwoorden op vragen 8 en 21.
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 8] bij de rechter-commissaris d.d. 21 maart 2007 (Map RC Verhoren, p. 314, para. 10).
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 8] bij de rechter-commissaris d.d. 21 maart 2007 (Map RC Verhoren, p. 317 en 319–320, paras. 18, 27 en 29).
Proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten d.d. 8 augustus 2006, betreffende het verhoor van [slachtoffer 8] (Map 12, p. 27, antwoord op vraag 105).
Internationaal verzoek om rechtshulp aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Rwanda d.d. 15 februari 2007 (Map 1, pp. 455–459).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 4 augustus 2006 betreffende het 1e verhoor van getuige [getuige 14] d.d. 4 augustus 2006 (Map 12, p. 295, vraag 112).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 10 december 2007 betreffende het getuigenverhoor in Rwanda (RC map, p. 1058–1074).
Requisitoir, p. 244; Repliek, p. 26–27.
Pleidooi, Incident Kleinkinderen [getuige 5], p. 1–19.
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 10 augustus 2006, inhoudende het verhoor van [getuige 5] d.d. 10 augustus 2006 (Map 12, p. 318, antwoord op vraag 19). Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] bij de rechter-commissaris, d.d. 27 maart 2007 (RC map, p. 352, 353 en 354, paras. 12, 14 en 17);
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 24 november 2006, inhoudende het verhoor van [getuige 36] d.d. 24 november 2006 (Map 12, p. 474, antwoord op vraag 4); Proces-verbaal van verhoor van [getuige 36] bij de rechter-commissaris, d.d. 23 maart 2007 (RC map, p. 335, para. 17).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 14 november 2006, inhoudende het verhoor van [getuige 6] d.d. 14 november 2006 (Map 12, p. 449, antwoord op vraag 7);
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 6] bij de rechter-commissaris, d.d. 26 maart 2007 (RC map, p. 343, 344, 346 en 37, paras. 9, 10, 19 en 37).
Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 14 november 2006, inhoudende het verhoor van [getuige 37] d.d. 14 november 2006 (Map 12, p. 441, antwoord op vraag 9).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 37] bij de rechter-commissaris, d.d. 28 maart 2007 (RC map, p. 365–366, para. 9–12).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 22] bij de rechter-commissaris, d.d. 15 oktober 2007 (RC map, p. 510–511, paras. 10–12).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 14] bij de rechter-commissaris, d.d. 22 januari 2007 (RC map, p. 202, para. 35).
Overigens is de WOS nog steeds van toepassing in geval van vervolging voor en berechting van een aantal delicten die specifiek samenhangen met een gewapend conflict waarin het Koninkrijk verwikkeld is geraakt. Kamerstukken II, 2001/02, 28 337, nr. 3, p. 3.
Kamerstukken II, 2001/02, 28 337, nr. 3, p. 10 en p. 11.
Zie in deze zin: Rb Den Haag 14 oktober 2005, LJN AU 4347 en Rb Den Haag 23 september 2005, LJN AU8685. Hof Den Haag 9 mei 2007, LJN BA4676. In de memorie van toelichting wordt alleen verwezen naar de hoofdregel van art. 1 lid 1 Sr zonder de in lid 2 genoemde uitzondering te bespreken. Kamerstukken II, 2001/02, 28 337, nr. 3, p. 53.
Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde van 12 augustus 1949, Trb 1951,72; Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee van 12 augustus 1949, Trb. 1951, 73; Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 12 augustus 1949, Trb. 1951, 74; Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949, Trb. 1951, 75.
Kamerstukken II, 1950/51, 2258, nr. 3, p. 9; zie verder ook de omschrijving in de wetsgeschiedenis bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de WIM: Kamerstukken II, 2001/02, 28 337, nr. 3, p. 10.
Zie ook de Memorie van Toelichting bij de WIM, Kamerstukken II, 2001/02, 28 337, nr. 3, p. 6.
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Geneve van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (API), Trb. 1978, 41; Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Geneve van 12 augustus 1949, betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten (APII), Trb. 1978, 42.
Zaak Tadic, Decision of the defence motion for interlocutory appeal on jurisdiction, 2 oktober 1995, rov. 94.
Prosecutor v. D. Tadic, Case No. IT-94-1, ‘Decision on the defence motion for interlocutory appeal on jurisdiction’, 2 oktober 1995, para. 89; Prosecutor v. Z. Delalic et al. (Celebici case), Case No. IT-96-21-A, ‘Judgement’, 20 februari 2001, paras. 125, 126 en/of 136; Prosecutor v. D. Kunarac et al., Case No. IT-93-23-T & IT-96-23/1-T, ‘Judgement’, 22 februari 2001, para 401.
HR 8 juli 2008, BC 7418.
J-M Henckaerts en L. Doswald-Beck, Customary International Humanitarian Law — Volume I: Rules, Cambridge, 2005, p. 590–591 en p. 593.
J-M Henckaerts en L. Doswald-Beck, Customary International Humanitarian Law — Volume I: Rules, Cambridge, 2005, p. 590, 593.
J-M Henckaerts en L. Doswald-Beck, Customary International Humanitarian Law — Volume I: Rules, Cambridge, 2005, p. 591, p. 593, p. 597.
J-M Henckaerts en L. Doswald-Beck, Customary International Humanitarian Law — Volume I: Rules Cambridge, 2005, p. 575.
De rechtbank heeft dit in ieder geval niet kunnen afleiden uit het genoemde onderzoek van het Internationale Rode Kruis': J-M Henckaerts en L. Doswald-Beck, Customary International Humanitarian Law — Volume I: Rules, Cambridge, 2005.
Requisitoir, pp. 16–17.
Zie de Kamer van Berechting in de zaak [president MRND], ICTR-97-20-T, 15 mei 2003, rov. 368.
ICTY, Boškoski en Tarculovski, IT-04-82, T. Ch., 10 juli 2008, rov. 295. De Kamer van Berechting overweegt in dit verband ook dat er geen specifieke rechtspraak is over de mens rea in relatie tot het gewapend conflict in de context van GA 3. Het Rwanda-tribunaal gaat in zijn rechtspraak niet specifiek op deze eis in.
Karemera e.a., Decision on Prosecutor's Interlocutory Appeal of Decision on Judicial Notice, ICTR-98-44-AR73(C), AC, rov. 26–32.
Voor wat betreft het RPF zie de zaak Akayesu, ICTR-96-4-T, 2 september 1998, rov. 627.
Pv ottz d.d. 13 oktober 2008.
TK 2002–2003, 28337, MvT, p. 6; EK 2002/03, 28337, nr. 108a, p. 1; EK 200203, 28337, nr. 108b, p. 1.
Naast de hierna nog te noemen — sommige in de tekst van het vonnis, andere in een noot — zijn dit: zaak Stakic, IT-97-24, T. Ch., 31 juli 2003, para. 569; zaak [aanvaller 5], ICTR-95-54A-T, 22 januari 2004, rov. 733–736; Zaak Simic et al., IT-95-9, T. Ch., 17 oktober 2003, para. 105; Zaak Brdanin, IT-99-36, T. Ch., 1 september 2004, para. 123; Zaak Blagojevic en Jokic, IT-02-60, T. Ch., 17 januari 2005, para. 536; Zaak Strugar, IT-01-42, T. Ch., 31 januari 2005, para. 215; Zaak Halilovic, IT-01-48, T. Ch., 16 november 2005, para. 29; Zaak Limaj et al., IT-03-66, T. Ch., 30 november 2005, para. 91; Zaak Hadžihasanovic en Kubura, IT-01-47, T. Ch., para. 16; Zaak Stakic, IT-97-24, A. Ch., 22 maart 2006, para. 342; Zaak Oric, IT-03-68, T. Ch., 30 juni 2006, para. 256; Zaak Krajišnik, IT-00-39, T. Ch., 27 september 2006, para. 846; zaak Lubanga Dyilo, ICC-01/04-01/06, P-T. Ch., 29 januari 2007, para. 287 – 289; zaak Martic, IT-95-11, T. Ch., 12 juni 2007; zaak Brima et al., SCSL-04-16, T. Ch., 20 juni 2007, para. 247; zaak Fofana en Kondewa, SCSL-04-14, T. Ch., 2 augustus 2007, para. 129 en 130; zaak Mrkšic, IT-95-13/1, T. Ch., 27 september 2007, para. 423; zaak Haradinaj et al., IT-04-84, T. Ch., 3 april 2008, rov. 61; zaak Boškoski en Tarculovski, IT-04-82, T. Ch., 10 juli 2008, para. 293; zaak Katanga en Ngudjolo Chui, ICC-01/04-01/07, 30 september 2008, rov. 381 – 382;; ICTY, Milutinovic et al., vonnis in eerste aanleg, zaak no. IT-05-87-T, 26 februari 2009, rov. 127 en 128; SCSL, Sesay et al., zaak no. SCSL-04-15-T, T.Ch., 2 maart 2009, rov. 101 – 102.
Bijvoorbeeld: zaak [aanvaller 4], ICTR-96-13-A, TC, 27 januari 2000, rov. 973–974; zaken [president Adventistencomplex] en [directeur ziekenhuis Adventistencomplex], ICTR-96-10 en ICTR-96-17-T, TC, 21 februari 2003, rov. 861; zaak [conseiller Mubuga], ICTR-95-1C-T, 14 maart 2005, rov. 104. Zie in deze zin ook het Openbaar Ministerie over deze twee uitspraken. Standpunt Openbaar Ministerie inzake nexus vereiste MATON d.d. 30 september 2008 (hierna: Standpunt), p. 7–9.
Resolutie 955 (1994), http://69.94.11.53/ENGLISH/Resolutions/955e.htm.
T. Meron, International criminalization of internal atrocities, The American Journal of International law, 1995, p. 554–577, p. 558 en 561.
Zaak Tadic, Decision of the defence motion for interlocutory appeal on jurisdiction, 2 oktober 1995, rov. 70.
Kamer van Berechting in de zaak Tadic, IT-94-1, 7 mei 1997.
Zie Kamer van Beroep in de zaak Akayesu, ICTR-96-4-A, 1 juni 2001, rov. 443–444. Akayesu is vrijgesproken van de hem tenlastegelegde oorlogsmisdrijven, omdat de Kamer van Berechting ook geen nexus met het gewapend conflict had vastgesteld.
Zaak Kunarac e.a., ICTY, IT-96-23& IT-96-23&23/1-A, 12 juni 2002.
Zaak Rutaganda, ICTR-96-3-A, 26 mei 2003. Zie verder noot 1066 waarin de Kamer van Beroep uiteen zet hoe het begrip nexus in de rechtspraak van het Rwanda-tribunaal en het Joegoslavië-tribunaal tot op dat moment is uitgelegd. ‘Trial Chambers of this Tribunal have four times considered charges under Article 4 of the Statute in their judgements. The definitions of the nexus requirement used in the four cases were similar but not identical to each other. In the Akayesu case, the Trial Judgement stated that the nexus requirement means that the acts of the accused have to be committed ‘in conjunction with the armed conflict.’ (Akayesu Trial Judgement, para. 643) In [prefect Kibuye]-[broer verdachte], the Trial Chamber used four different formulations to characterize the nexus requirement, apparently considering them synonymous. It sometimes stated that there must be ‘a direct link’ or ‘a direct connection’ between the offences and the armed conflict. ([prefect Kibuye]-[broer verdachte] Trial Judgement, paras. 185, 602, 603, 623 [‘direct link’]; 188, 623 [‘direct connection’]. It also stated that the offences have to be committed ‘in direct conjunction with’ the armed conflict. (Idem, para. 623). Finally, it stated that the offences had to be committed ‘as a result of’ the armed conflict’. (Idem). In the [aanvaller 4] case, the Trial Chamber took the view that the offences must be ‘closely related’ to the armed conflict. ([aanvaller 4] Trial Judgement, para. 260). In the Ntakirutimana Case (currently on appeal), the Trial Chamber acquitted one of the accused of the count under Article 4(a) of the Statue based, inter alia, on the Prosecution's failure to establish a nexus between the offence and the armed conflict, but it offered no definition of the nexus requirement. ([president Adventistencomplex] and [directeur ziekenhuis Adventistencomplex] Trial Judgement, para. 861).
Opgesteld door (indertijd) de specialistisch beleidsmedewerker internationaal strafrecht bij het Landelijk Parket W. Ferdinandusse, thans één van de officieren van justitie in deze strafzaak. Map 6, p. 173–190.
P. 247–265.
Zie o.a. requisitoir, p. 247; standpunt, p. 3; repliek, p. 8
Standpunt, p. 4; repliek, p. 9.
Standpunt, p. 5 en p. 16.
Standpunt, p. 1–2.
Standpunt, p. 3, requisitoir, p. 247–248.
Requisitoir, pp. 249–250.
Requisitoir, p. 255.
Zie requisitoir waarin op meerdere plaatsen aandacht wordt besteed aan het burgerzelfverdedigings- programma, pp. 81–83, p. 93, p. 96 en p. 259.
Requisitoir, p. 90–91 in hoofdstuk 5 over ‘De genocide’ en in hoofdstuk 7 over de ‘De oorlogsmisdrijven’, p. 262 onder verwijzing naar diverse vindplaatsen in het dossier.
Requisitoir, p. 262.
Requisitoir, p. 262; het Openbaar Ministerie citeert in dit verband p. 223 van het boek Leave none to tell the story: ‘Regardless of the responsibilities of individuals or units, the widespread and systematic participation of military personnel throughout the entire period of genocide indicates that the most powerful authorities at the national level ordered approved their role in the slaughter’.
Requisitoir, p. 263.
Zie pleidooi, Juridische beschouwingen, ongenummerd.
Art. 8, in: Otto Triffterer (red.), Commentary on the Rome Statute of the International Criminal Court, Observers'Notes, Article by Article, 2nd Edition, Ch.H. Beck — Hart — Nomos, 2008, p. 293, noot 51.
Van A. Cassese (Editor in Chief), The Oxford Companion to International Criminal Justice, Oxford University Press, 2009, p. 435–436.
De rechtbank heeft deze casus als vraag 16 voorgelegd aan het Openbaar Ministerie. Repliek, p. 42–44.
Zaak [president MRND], ICTR-97-20-T, 15 mei 2003, rov. 2 en rov 30. De Kamer van Berechting heeft een nexus aangenomen maar verdachte vrijgesproken van oorlogsmisdrijven, omdat zij van oordeel was dat een verdachte ten aanzien van dezelfde feiten niet veroordeeld kon worden voor zowel (‘complicity in’)genocide als oorlogsmisdrijven. De Kamer van Beroep heeft alsnog verdachte veroordeeld voor oorlogsmisdrijven op gronden die de Kamer van Berechting reeds had vastgesteld. Naar het oordeel van de Kamer van Beroep staat een veroordeling terzake van genocide er niet aan in de weg een verdachte tevens te veroordelen terzake oorlogsmisdrijven. ICTR-97-20-A, 20 mei 2005, rov. 368–371.
Zaak Rutaganda, ICTR-96-3-A, 26 mei 2003, rov. 30.
Zaak Bagambiki, Ntagerura en Imanishimwe, (Cyangugu), ICTR-99-46-T. 25 februari 2004, rov 13. Bagambiki en Ntagerura zijn vrijgesproken door de Kamer van Berechting.
Zaak Bagosora e.a. (Militairy I), ICTR-98-41-T, 18 december 2008, rov. 1. Kabiligi, generaal in het regerinsleger, is vrijgesproken door de Kamer van Berechting.
Zaak [president MRND], ICTR-97-20-T, 15 mei 2003, rov 518; zaak Bagosora e.a., ICTR-98-41-T, 18 december 2008, rov. 2232.
Zaak [president MRND], ICTR-97-20-T, 15 mei 2003, rov 518 en Zaak Bagosora e.a. (Militairy I), ICTR-98-41-T, 18 december 2008, rov. 2232.
Zaak Rutaganda, ICTR-96-3-A, 26 mei 2003, rov. 579.
Zaak Rutaganda, ICTR-96-3-A, 26 mei 2003, rov, 577.
Zaak [president MRND], ICTR-97-20-T, 15 mei 2003, rov. 519. De Kamer van Berechting overweegt met betrekking tot deze casus: ‘The involvement of military officials and personnel in the killings of local Tutsi civilians tied these killings to the broader conflict.’
Zaak Bagosora e.a. (Militairy I), ICTR-98-41-T, 18 december 2008, rov. 2224.
Zaak Rutaganda, ICTR-96-3-A, 26 mei 2003, rov. 436.
Zaak [president MRND], ICTR-97-20-T, 15 mei 2003, rov. 518.
Zaak [president MRND], ICTR-97-20-T, 15 mei 2003, rov. 522.
Zaak Ntagerura, Bagambiki, Imanishimwe (Cyangugu), ICTR-99-46-T, 25 februari 2004, rov. 793.
Zaak Rutaganda, ICTR-96-3-A, 26 mei 2003, rov. 579.
Zaak Bagosora e.a. (Militairy I), ICTR-98-41-T, 18 december 2008, rov. 2233.
Uiteraard kan een concrete misdaad, zoals het Openbaar Ministerie terecht stelt (requisitoir, p. 248), zowel genocide zijn als een oorlogsmisdrijf.
Rapport van deskundige Alison L. des Forges, antwoord op vraag 2 onder a, d.d. 21 januari 2008, RC-map, p. 658 (Nederlandse vertaling).
ICTR-96-4-T, 2 september 1998, rov. 127.
Zaak Bagosora e.a. (Military I), ICTR-98-41-T, 18 december 2008.
Zaak [prefect Kibuye] en [broer verdachte], ICTR-95-1-T, 21 mei 1999, rov. 621.
Standpunt, p. 1, 2 en 7; Repliek, p. 16 e.v.
Zie zaak Akayesu, ICTR-96-4-T, 2 september 1998, rov 125: ‘Clearly therefore, the massacres which occurred in Rwanda in 1994 had a specific objective, namely the extermination of the Tutsi, who were targeted especially because of their Tutsi origin and not because they were RPF fighters. In any case, the Tutsi children and pregnant women would, naturally, not have been among the fighters.’
Rapport deskundige Alison L. des Forges I, antwoorden op vragen 7 en 8, d.d. 20 november 2006, Map RC, Verhoren p. 29 en p. 31.
Zaak [prefect Kibuye] en [broer verdachte], ICTR-95-1-T en ICTR-96-10-T, 21 mei 1999, rov. 283.
Rapport van deskundige Alison L. des Forges, antwoord op vraag 11, d.d. 20 november 2006, Map RC Verhoren, p. 32 (Nederlandse vertaling).
Zaak [premier Rwanda], ICTR-97-23-S, 4 september 1998, rov. 39.
Citaat afkomstig van A. des Forges, antwoord op vraag 27, d.d. 20 november 2006, Map RC, p. 38 (Nederlandse vertaling).
Zie in deze zin de Kamer van Berechting in de zaak Zaak Ignace Bagilishema, ICTR-95-1A-T, rov 938. The Chamber is, of course, aware that the true purpose of (…) any other roadblock (…) is best sought not in documentation or recalled oral instructions pertaining to its operations but rather in the operations themselves.
Trb. 1985, 69.
Stb. 2003, 340.
Kamerstukken II, 2001/02, 28 337, nr. 3, MvT, p. 8. Rechtbank Rotterdam, 7 april 2004, LJN AO7178l; Rechtbank Den Haag, 25 oktober 2005, LJN AU4547.
De rechtbank verwijst naar artikel 6 lid 2 UFV.
Kamerstukken II, 1986/87, 20 042, nr. 3, p. 1 en p. 8.
Kamerstukken II, 1986/87, 20 042, nr. 3, p. 2. Zie ook in deze zin de memorie van toelichting bij de WIM: Kamerstukken II, 2001/02, 28 337, nr. 3, p. 8
Summary record of the first part (public) of the 203rd Meeting: Morocco. 22/11/94, VN Doc., CAT/C/SR.203, para. 47; Report of the Committee against Torture, 21 June 1990, VN Doc. A/45/44, para. 260; Summary record of the 238th meeting: Colombia. 27/11/95, VN Doc. CAT/C/SR.238, para. 41; Concluding observations of the Committee against Torture: Paraguay. 05/05/97, VN Doc. A/52/44, para. 206 (a); Summary record of the public part of the 211th Meeting: Netherlands. 01/05/95, VN Doc. CAT/C/SR.211, para. 37; Summary record of the public part of the 108th meeting: Luxemburg. 18/09/92, VN Doc. CAT/C/SR.108, para. 129
Miguel Angel Estrella v. Uruguay, Communication No. 74/1980, 29 maart 1983, VN Doc. Supp. No. 40 (A/38/40), 1983, p. 150; Tshitenge Muteba v. Zaire, Communication No. 124/1982, 25 maart 1983, VN Doc. Supp. No. 40 (A/39/40), p 182; Lucía Arzuaga Gilboa v. Uruguay, Communication No. 147/1983, 1 november 1985, VN Doc. CCPR/C/OP/2, p. 176.
HR 18 september 2001, LJN AB1471, NJ 2002, 559, rov. 5.2.
Zie ook art. 6 lid 2 UFV waaruit blijkt dat ook de ambtenaar die ten dienste van een vreemde staat een openbaar ambt bekleedt, onder de reikwijdte van deze bepaling valt.
Memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet Folteringverdrag. Zie Kamerstukken II, 1985/86, 19 617 (R1312), nr. 3, p. 1; memorie van toelichting bij het wetsontwerp UFV: Kamerstukken II, 1987/88, 20 042, nr. 6, p. 4.
Zaak [premier Rwanda], ICTR-97-23-T, 4 september 1998 rov. 39; zaak [minister van Informatie], ICTR-96-14-T, 16 mei 2003, rov 5 en rov. 493; zaak [prefect Kibuye] en [broer verdachte], ICTR-95-1-T, 21 mei 1999, rov. 9; zaak [conseiller Gishyita], ICTR-95-1B-T, 28 april 2005, rov. 4.
Zie in deze zin de commentaren van H. Burgers en H. Danelius, The United Nations Convention against Torture: Handbook on the Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Dordrecht, 1988, p. 118 en M. Nowak en E. McArthur, The United Nations Convention against Torture — A Commentary, Oxford, 2008, p. 75.
Zie de zaak [premier Rwanda], ICTR-97-23-T, 4 september 1998, rov. 39 en de zaak [minister van Informatie], ICTR-96-14-T, 16 mei 2003, o.a. rov. 115, 130, 178, 225, 238 en 251.
Zaak [prefect Kibuye] en [broer verdachte], ICTR-95-1-T, 21 mei 1999, rov. 14; zaak [conseiller Gishyita], ICTR-95-1B-T, 28 april 2005, rov. 604.
Alison L. des Forges, Leave none to tell the story, p. 231 en p. 234, 1999. Dit boek is ook te raadplegen op het internet: http://www.hrw.org/legacy/reports/1999/rwanda/rwanda0399.htm
Rapport van de deskundige Alison L. des Forges, antwoord op vraag 5 (van het Openbaar Ministerie), d.d. 20 december 2007, Map RC, p. 659.
Rapport van de deskundige Alison L. des Forges, antwoord op vraag 3 (van het Openbaar Ministerie), d.d. 20 december 2007, Map RC, p. 658–659.
Alison L. des Forges, Leave none to tell the story, p. 3, 1999. Dit boek is ook te raadplegen op het internet: http://www.hrw.org/legacy/reports/1999/rwanda/rwanda0399.htm
Rapport van de deskundige Alison L. des Forges, antwoord op vraag 7 (van het Openbaar Ministerie), d.d. 20 december 2007, Map RC, p. 660; Alison des Forges, Leave none to tell the story, p. 8, 1999. Dit boek is ook te raadplegen op het internet: http://www.hrw.org/legacy/reports/1999/rwanda/rwanda0399.htm. Zie ook bijvoorbeeld: proces-verbaal van verhoor [getuige 22], Map 12, p. 457 (d.d. 12 november 2006).
Het Openbaar Ministerie noemt alleen de hierboven besproken uitlokkingsmiddelen in de notitie Foltering, p. 11–14, overgelegd op het ottz d.d. 4 december 2008.
Repliek, p. 3.
Repliek, p. 4.
De bewezenverklaring maakt als bijlage III onderdeel uit van dit vonnis.
Het overgangsrecht is geregeld in artikel IX, dat voorzover van belang het volgende inhoudt: De artikelen I tot en met VI van deze wet zijn niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding.
HR 9 mei 2007, LJN BA6734 en HR 9 mei 2007, LJN BA4676.
Artikel 3 Wcod houdt het volgende in:
- 1.
Verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad plaatsvindt.
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt, wanneer een daad schadelijk inwerkt op een persoon, een goed of het natuurlijke milieu elders dan in de Staat op welks grondgebied die daad plaatsvindt, het recht toegepast van de Staat op welks grondgebied die inwerking geschiedt, tenzij de dader de inwerking aldaar redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.
- 3.
Indien dader en benadeelde in dezelfde Staat hun gewone verblijfplaats onderscheidenlijk plaats van vestiging hebben, is in afwijking van het eerste en tweede lid het recht van die Staat van toepassing.
Artikel 7 Wcod houdt het volgende in:Het op grond van de artikelen 3 tot en met 6 toepasselijke recht bepaalt in het bijzonder:
- a)
de gronden voor en de omvang van de aansprakelijkheid;
- b)
de gronden voor uitsluiting, beperking en verdeling van de aansprakelijkheid;
- c)
het bestaan en de aard van schade die voor vergoeding in aanmerking komt;
- d)
de omvang van de schade en de wijze van vergoeding ervan;
- e)
de mogelijkheid tot overdracht of overgang van het recht op schadevergoeding;
- f)
de personen die uit eigen hoofde recht hebben op schadevergoeding;
- g)
de aansprakelijkheid van een opdrachtgever voor handelingen van degene die voor hem optreedt;
- h)
de termijn voor de verjaring of het verval van een aanspraak op schadevergoeding, alsmede het tijdstip van aanvang van de termijn en van zijn stuiting of schorsing.
Dit artikel luidt:L'action civile née d'une infraction se prescrit selon les règles du Code civil. Toutefois, si la prescription de l'action civile était acquise alors que celle de l'action publique n'est pas encore accomplie, l'action ne se prescrira que selon les règles touchant à l'action publique.
Artikel 647 luidt:Toutes les actions, tant réelles que personnelles, sont prescrites par trente ans sans que celui allègue cette prescription soit obligé d'en rapporter un titre, ou qu'on puisse lui opposer l'exception déduite de la mauvaise foi.
Artikel 34 van de Organic Law No 16/2004 houdt voorzover van belang in:A victim referred to in point 1-f is anybody killed, hunted to be killed but survived, suffered acts of torture against his or her sexual parts, suffered rape, injured or victim of any other form of harassment, plundered, and whose house and property were destroyed because of his or her ethnic background or opinion against the genocide ideology.