Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/12.5:12.5 Argumenten voor het juridisch vaderschap van de verkrachter
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/12.5
12.5 Argumenten voor het juridisch vaderschap van de verkrachter
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS394404:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 15 april 1994, NJ 1994/608, m.nt. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd (Valkenhorst).
Vlaardingerbroek 2011, p. 264.
Hof Arnhem 8 maart en 10 mei 1994, NJ 1996/467.
HR 3 januari 1997, NJ 1997/451, m.nt. J. de Boer (dochter op zoek naar identiteit biologische vader). De Hoge Raad bevestigt de eerdere vonnissen van de Rechtbank te ’s-Gravenhage van 17 mei en 15 november 1994 en bekrachtigt het eindarrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 28 juli 1995.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De schrijver herkent de emotie die ontstaat door zijn oproep om in het belang van het kind de verkrachter het juridisch vaderschap toe te kennen. Maar ook dit kind heeft recht op een juridische vader en juridische moeder. Hiervoor zijn meerdere argumenten aan te voeren.
Het consequent en consistent hanteren van de ingenomen standpunten.
Ieder kind heeft recht op een juridische vader, ook het kind van een verkrachter.
Het juridische vaderschap van de verkrachter kent alleen plichten, zoals de onderhoudsverplichting (art. 1:394 BW).
Het juridisch vaderschap kent geen rechten. Weliswaar kan de verkrachter zowel het gezag over het kind (art. 1:253c BW) als een omgangsregeling met het kind (art. 1:377a BW) verzoeken. Beide zullen hem vrijwel zeker door de rechter worden geweigerd. De omgangsregeling zal hem worden geweigerd op een van de gronden, genoemd in art. 1:377a lid 3 BW.
Ook een uit een verkrachting geboren kind heeft eigenlijk recht op informatie over zijn afstamming. Indien de verkrachter bij de vrouw bekend is, zou zij geen misbruik mogen maken van het haar in het EVRM gegeven recht om het kind de naam van de vader te onthouden. In het huidige recht hebben ook kinderen, geboren door middel van KID en IVF, evenals adoptiekinderen een recht op afstammingsinformatie. Wat heeft het kind, ontstaan uit een verkrachting, misdaan dat hem dit recht niet wordt gegund?
In de delictsomschrijving van verkrachting in art. 242 Sr vindt het binnendringen van het lichaam, hier het lichaam van de vrouw, plaats door gebruik te maken van geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Kortom: de geslachtsdaad vindt plaats tegen de wil van de vrouw. Het probleem bij verkrachtingen is dat één van de twee partijen zegt dat het in art. 242 Sr bedoelde binnendringen tegen haar of zijn wil is gebeurd, terwijl de andere partij dat ontkent. Ook indien de vrouw aanvankelijk heeft ingestemd met de geslachtsdaad, kan zij dat later ontkennen. In dit geval komt berouw na de zonde. Alleen indien de vrouw aangifte doet van de verkrachting, moet zij dat bewijzen. Bij deze aangifte wordt meestal de naam van de ‘verkrachter’ bekend. Afgezien van het feit dat een aantal verkrachtingen moeilijk is te bewijzen, kan de vrouw er ook voor kiezen om de naam van de dader niet te noemen. In een aantal gevallen zal zij de naam van de verkrachter ook echt niet kennen.
Het kind heeft weliswaar een juridische vader, maar als de moeder weigert om de naam bekend te maken of de naam niet kent, heeft dit kind in de nieuwe visie een onbekende juridische vader. In het huidige recht heeft dit kind geen vader.
De emotie ontstaat vooral, omdat te vaak wordt geredeneerd vanuit de positie van de vrouw. Voor haar is het ‘toch onaanvaardbaar dat de verkrachter juridisch vader van haar kind wordt’. Hierboven is, zoals steeds, uitgegaan van de positie van het kind.
Met name de punten 5 en 6 wegen zwaar. Art. 7 IVRK bepaalt: ‘Het kind (…) heeft vanaf de geboorte (…), voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd’. Eerder is al opgemerkt dat niet iedereen onder het begrip ‘ouders’ dezelfde personen verstaat. In dit proefschrift wordt bepleit om onder deze ‘ouders’ te verstaan de personen die in ieder geval bij de geboorte de juridische ouders van het kind zijn, met andere woorden: de personen die direct of indirect verantwoordelijk zijn geweest voor het ontstaan van het kind. Ook bij de prenatale adoptie heeft het kind het recht om vanaf de geboorte te weten welke personen als juridische ouders de verantwoordelijkheid op zich hebben genomen. Dit recht op afstammingsinformatie heeft de Hoge Raad als onderdeel van een algemeen persoonlijkheidsrecht gedefinieerd.1 Ook het kind dat ten gevolge van een verkrachting is geboren, kan zijn moeder in rechte aanspreken om achter de identiteit van de verwekker te komen. In het geval van een verkrachting onderscheidt Vlaardingerbroek2 de volgende twee mogelijkheden:
de moeder kent de naam van de verwekker, maar wil deze informatie niet prijsgeven. Het verweer van de moeder om niet de naam te noemen, wordt soms geaccepteerd, indien de verkrachter niets wist van de gevolgen van deze verkrachting en de vrouw vreest dat de verkrachter het gebeurde zou ontkennen of de moeder zou benaderen;3
de moeder kan de naam niet geven, omdat zij deze zogenaamd niet kent. In het geval van de onbekende verkrachter heeft de Hoge Raad al eens het verweer van de moeder afgewezen.4
In dit arrest wordt weliswaar over de biologische vader gesproken, maar uit alles blijkt dat het hier een verwekking ten gevolge van een verkrachting betreft. De Hoge Raad bevestigt de eerdere vonnissen van de Rechtbank te ’s-Gravenhage en bekrachtigt het eindarrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, dat de moeder zoveel mogelijk informatie over de natuurlijke vader moet geven op straffe van een dwangsom van ƒ 250,- per dag. In deze casus rust de bewijslast dat de geboorte van het kind het gevolg is van een verkrachting door een onbekende, op de moeder. De laatste drie volzinnen in punt 8 van de noot van annotator De Boer vatten kernachtig de essentie van dit arrest samen: ‘Zodra het kind op de wereld is, heeft het recht op een optimale kans in het leven, ook al hebben zijn ouders die niet gehad. Dit moet m.i. het leidend beginsel zijn. Het ongeluk van de moeder (de verkrachting, PK) moet het kind zo min mogelijk door de rechter in rekening worden gebracht’. De Hoge Raad erkent dus dat, ‘voor zover mogelijk’, het kind het recht heeft zijn verwekker, in het arrest de biologische vader genoemd, te kennen. Ook in de nieuwe visie is deze verwekker één van de twee personen die in art. 7 IVRK ‘ouders’ worden genoemd. De verkrachter is verantwoordelijk voor het ontstaan van dit kind en is in dit geval dus de juridische vader.