Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.2.1:4.4.2.1 Gevallen
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.2.1
4.4.2.1 Gevallen
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Kamerstukken II 1913-1914, 286, nr. 3, p. 57.
Zie hierover: Uit Beijerse 1998, p. 60-62, 79-80, 88-91, 191 en 203-204; Uit Beijerse 2008, p. 477.
Uit Beijerse 1998, p. 203-204; Uit Beijerse 2008, p. 477; Janssen, Van den Emster & Trotman 2013, p. 432.
Kamerstukken II 1913-1914, 286, nr. 3, p. 57 en 80, ook aangehaald in Uit Beijerse 1998, p. 74.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In artikel 67 Sv worden de gevallen opgesomd waarin voorlopige hechtenis kan worden bevolen. Het moet ingevolge het eerste lid gaan om een verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een maximale gevangenisstraf van tenminste vier jaren is gesteld, dan wel om een verdenking van één van de in deze bepaling opgesomde strafbare feiten. De ratio achter deze bepaling is dat hiermee een waarborg wordt opgeworpen tegen een veelvuldige toepassing van voorlopige hechtenis, doordat dit dwangmiddel enkel kan worden toegepast als sprake is van een verdenking van een strafbaar feit van een zekere ernst.1 Uit de wetgeschiedenis kan evenwel worden afgeleid dat door de jaren heen vanwege verhogingen van de strafmaxima in het Wetboek van Strafrecht en uitbreidingen van de uitzonderingsbepalingen in artikel 67, eerste lid Sv steeds meer strafbare feiten binnen het toepassingsbereik van de voorlopige hechtenis zijn komen te vallen.2 In de literatuur is dan ook meermaals gesignaleerd dat het oorspronkelijk door de wetgever beoogde uitgangspunt dat voorlopige hechtenis slechts bij ernstige strafbare feiten voor toepassing in aanmerking zou mogen komen, steeds verder naar de achtergrond is verdwenen.3
Voorts geldt het vereiste van artikel 67, eerste lid Sv niet in gevallen waarin geen vaste woon- of verblijfplaats van de verdachte in Nederland kan worden vastgesteld. Ingevolge het tweede lid kan in die gevallen voorlopige hechtenis worden toegepast indien sprake is van een verdenking van een misdrijf waarop wettelijk een gevangenisstraf is gesteld. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat deze bepaling zijn oorsprong vindt in de door de wetgever gevonden noodzaak om te kunnen reageren op misdrijven die door “vreemdelingen” worden gepleegd en waardoor de openbare orde ernstige schade zou leiden.4