Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/173
173 Artikel 166 Rv is van toepassing
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS458268:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Rutgers (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 189, aant. 2; H.J. Snijders in zijn noot in NJ 1999, 478 onder HR 6 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2574 (Melskens/AMEV).
PG Bewijsrecht 1988, p. 304, zie ook p. 312. Bovenstaande toelichting was één van de argumenten ter geruststelling van de fractie van de Reformatorische Politieke Federatie, die vreesde dat de rechter tijdens een aanhangig geding vrijwel altijd een voorlopig getuigenverhoor zou moeten bevelen.
HR 13 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3345, NJ 2004, 18, m.nt. H.J. Snijders en JBPr 2003, 20, m.nt. E.F. Groot (Uiterlinden/Van Zijp); HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610, NJ 2004, 584 en JBPr 2004, 30, m.nt. E.F. Groot (Wustenhoff/Gebuis); HR16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, NJ 2012, 316, m.nt. C.J.M. Klaassen en JBPr 2012, 25, m.nt. G. van Rijssen (Boekhoorn/Cyrte).
H.J. Snijders in zijn noot in NJ 1999, 478 onder HR 6 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2574 (Melskens/AMEV’); Van der Wiel 2005, p. 67.
Zie H.J. Snijders in zijn noot in NJ 2004, 18 onder HR 13 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3345 (Uiterlinden/Van Zijp), waarin hij erop wijst dat afgezien van de afwijzingsgronden de rechter het verzoek ook mag afwijzen als het niet voldoet aan de eisen van de wet.
De schakelbepaling art. 189 Rv verklaart de bepalingen omtrent het getuigenverhoor van toepassing op het voorlopig getuigenverhoor. De wetgever heeft daarmee beoogd het voorlopig getuigenverhoor volgens dezelfde regels te laten verlopen als het gewone getuigenverhoor, voor zover niet in strijd met de aard van het voorlopig getuigenverhoor.1 In beginsel is art. 166 Rv, dat voorschrijft dat de rechter alleen een getuigenverhoor beveelt wanneer de door een partij te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn, tot de beslissing van de zaak kunnen leiden en voldoende gespecificeerd zijn, dan ook van toepassing op het voorlopig getuigenverhoor. In de memorie van antwoord wordt opgemerkt:
“Tenslotte worden in artikel 211(217) [thans art. 189 Rv, EG] uitdrukkelijk de bepalingen omtrent het getuigenverhoor op het voorlopig getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent o.m. dat ook ten aanzien van het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor, voorzover dat in het betrokken stadium van het geding reeds mogelijk is, geldt dat de rechter ingevolge artikel 189 (192) [thans art. 166 Rv, EG] heeft na te gaan of de in het verzoekschrift te stellen feiten of rechten die men wil bewijzen, gegeven de aard en het beloop der rechtsvordering, relevant en voorzover reeds is geantwoord, ook betwist zijn.”2
Ook de Hoge Raad neemt aan dat art. 166 Rv in beginsel van toepassing is op het voorlopig getuigenverhoor.3 De aard en het doel van het voorlopig getuigenverhoor vergen echter dat het vereiste dat feiten relevant, betwist en voldoende concreet moeten zijn, soepeler wordt gehanteerd dan wanneer een bewijsaanbod in de hoofdzaak wordt beoordeeld.4 De omstandigheden van het geval, waarbij met name de aard en het doel van het voorlopig getuigenverhoor doorslaggevende factoren zijn, bepalen hoe het vereiste van art. 166 Rv moet worden ingevuld. Indien echter geheel niet is voldaan aan art. 189 jo. 166 Rv, dan dient dat te leiden tot de conclusie dat het verzoekschrift niet voldoet aan de eisen van de wet en vervolgens tot afwijzing van het verzoek.5 Aan de afwijzingsgronden wordt dan niet toegekomen.