Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/172
172 Bijzonder vereiste 2: de feiten of rechten die de verzoeker wil bewijzen
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS451036:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
In art. 877 Rv (1951) werd gesproken over “feiten, die men wil bewijzen”. In het ontwerp van de staatscommissie van 1959 werd dit vervangen door “stellingen die men wil bewijzen”, maar in het regeringsontwerp van 1969 is uiteindelijk gekozen voor het huidige “feiten of rechten die men wil bewijzen”. Kort gezegd was de minister van mening dat ook rechten kunnen worden bewezen, bijvoorbeeld als een rechtsfeit wordt bewezenwaaraan een rechtsregel het bestaan van een recht verbindt. PG Bewijsrecht 1988, p. 80-82 en 305-307.
Uit de zinsnede “die men wil bewijzen” blijkt dat de verzoeker bepaalt welk feit of welke feiten hij wil bewijzen. Hof Arnhem 23 december 1975, ECLI:NL:GHARN:1975:AB5778, NJ 1976, 542; Hof ’s-Gravenhage 12 september 1986, ECLI:NL:GHSGR:1986:AC2633, NJ 1988, 30.
De te bewijzen feiten moeten blijken uit het verzoekschrift en kunnen niet worden afgeleid uit andere processtukken. Ook processtukken uit een reeds aanhangige hoofdzaak maken niet automatisch deel uit van het procesdossier van het voorlopig getuigenverhoor (vgl. nr. 110). Als de feiten (onvoldoende) blijken uit het verzoekschrift, kan deze omissie worden verholpen door tijdens de mondelinge behandeling alsnog een voldoende duidelijke omschrijving van het feitelijke gebeuren te geven. Rb. Assen 25 april 2000, ECLI:NL:RBASS:2000:AA5626.
Ten tweede moeten de feiten of rechten1 die men wil bewijzen2 worden omschreven in het verzoekschrift,3 zodat door de rechter en de wederpartij kan worden beoordeeld of de feiten of rechten relevant, betwist en voldoende concreet zijn (art. 189 jo. 166 lid 1 Rv), of de verzoeker voldoende belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor en of het gebruik maken van het middel van een voorlopig getuigenverhoor geen misbruik, strijd met de goede procesorde of een zwaarwichtig bezwaar oplevert (art. 187 lid 3 onder b Rv). Hieronder wordt nader ingegaan op art. 189 jo. 166 lid 1 Rv; de afwijzingsgronden worden hierna in aparte hoofdstukken behandeld.