RvdW 2022/121:Rijden zonder rijbewijs, art. 107 lid 1 WVW 1994. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn hoger beroep, omdat het te laat is ingesteld. Heeft zich omstandigheid voorgedaan waaruit voortvloeit dat einduitspraak verdachte bekend is a.b.i. art. 408 lid 2 Sv, nu in ‘bonnenbriefje’ geen parketnummer en onjuiste datum vonnis Ktr. zijn vermeld? In de bestreden uitspraak ligt als ’s hofs oordeel besloten dat geen sprake is van omstandigheid zoals vermeld in art. 408 lid 1 Sv en in ’s hofs overwegingen ligt besloten dat op grond van p-v van mededeling van een niet onherroepelijk vonnis of arrest en mededeling uitspraak, in onderlinge samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte op 10 maart 2020 over voldoende gegevens beschikte over wat voor hem van belang was voor het instellen van h.b. en dat verhandelde ttz. hof geen aanleiding heeft gegeven daar anders over te oordelen. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat verdachte binnen veertien dagen na 10 maart 2020 h.b. kon instellen, is niet onbegrijpelijk.