Waarde en erfrecht
Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/5.8.1.1:5.8.1.1 Resumé
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/5.8.1.1
5.8.1.1 Resumé
Documentgegevens:
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS614416:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De visies in de literatuur op de voor de waardebepaling te hanteren maatstaf bij de berekening van de legitimaire massa, en dus ook voor de omvang van de legitieme portie als afgeleide daarvan, lopen uiteen. Het verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door de ruimte die men aanwezig acht voor een corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid op de waarde van de goederen en schulden, en dus voor het – naast de waarde in het economische verkeer – in aanmerking nemen van alle andere relevante (objectieve en subjectieve) waardebepalende factoren. Heuff en Waaijer kennen een gelijke invloed van bedoelde beginselen toe als bij de verdeling. Luijten en Meijer opteren voor een objectieve(re)benadering, zo leid ik uit onder meer de verwijzing naar het Leegwaarde-arrest af. Voor Perrick geldt de objectieve verkoopwaarde (waarde in het economische verkeer) als uitgangspunt. Ik deel zijn opvatting in dezen.
De door Perrick uitgewerkte voorbeelden laten zien dat de als gevolg van een uiterste wilsbeschikking en/of een verdeling optredende pakketbreuk – negatieve – gevolgen kan hebben voor de waarde van de daartoe behorende aandelen. Er is geen verschil tussen ‘oud en nieuw erfrecht’, maar dat kan ook niet anders omdat er in dat opzicht niets veranderd is. De ‘aardverschuiving’ per 1 januari 2003 komt naar mijn mening tot uitdrukking in de berekening van de legitieme portie, als afgeleide van de legitimaire massa. De legitieme portie is een gedeelte van erflaters vermogen (art. 4:63 lid 1 BW), bepaald naar het tijdstip onmiddellijk na diens overlijden (art. 4:6 BW). Rechtsfeiten en/of -handelingen nadien zijn op de omvang van de legitieme portie niet van invloed. Zo dient het ontstaan van een gemeenschap, de nalatenschap, alsmede de verdeling daarvan voor de bepalingen van de legitieme portie buiten beschouwing te blijven; het gaat immers om een gedeelte van erflaters vermogen (art. 4:63 lid 1 BW).
Hetzelfde gaat op voor de eventuele (waarde-) invloed van erflaters uiterste wilsbeschikkingen; de legitieme portie bestaat in weerwil van dergelijke uiterste wilsbeschikkingen (art. 4:63 lid 1 BW).
Uiterste wilsbeschikkingen en na het gemelde peilmoment optredende rechtsfeiten en/of verrichte rechtshandelingen kunnen daarentegen wel van invloed zijn op de waarde van de ingevolge art. 4:71 BW op de legitieme portie toe te rekenen verkrijgingen krachtens erfrecht. Op de legitimaire massa, en dus op de legitieme portie, hebben zij echter geen vat. Die wordt immers door de wetgever bepaald.
De ene erfrechtelijke schuldeiser is de andere niet. Naar mijn mening is een onderscheid geboden tussen legitimarissen en de kinderen als schuldeisers van de uit de wettelijke verdeling voortvloeiende geldvorderingen. Bij de bepaling van de omvang van de door de wetgever gedicteerde legitieme portie ontbreekt de invloed van de redelijkheid en billijkheid op de waardering, terwijl deze wel impact kunnen hebben op de bepaling van de omvang van de geldvorderingen bij de wettelijke verdeling, en wel via de te sluiten vaststellingsovereenkomst.
Het vorenstaande neemt evenwel niet weg dat de redelijkheid en billijkheid wel een rol kunnen spelen in de verhouding tussen de ‘legitimaris-schuldeiser’ en de ‘legitimaire schuldenaren’. De omvang van de legitieme portie staat op dat moment al vast, namelijk – in abstracto – per het tijdstip onmiddellijk na erflaters overlijden.