Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/7.5.3.2
7.5.3.2 Responderen op de stellingen van partijen
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS449900:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Conclusie A-G Langemeijer onder 3.2 bij HR 6 februari 2004, NJ 2004, 329; conclusie A-G Huydecoper onder 13 bij HR 10 juni 2005, NJ 2005, 315. In dezelfde zin HR 18 oktober 1961, NJ 1963, 78. In de woorden van het EHRM: 'h is true that Article 6 requires a tribunal to state adequately the reasons on which its judgments are based. However, this requirement does not go so far as to require a detailed answer to every argument put forward (...)' (EHRM 9 juli 2002, nr. 48334/99 (Polman/Nederland). Vgl. EHRM 8 april 2008, 7170/02 (Gradinar/Moldavië) , r.o. 107-108, en de daar genoemde vindplaatsen.
Conclusie A-G Ten Kate onder 11 bij HR 2 december 1983, NJ 1984, 164.
HR 11 mei 1990, NJ 1990, 530, r.o. 3.2; HR 25 november 1994, NJ 1995, 154; HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 98, r.o. 3.3.2. Toepassing: bijv. Rb. Almelo 18 augustus 2004, LJN AQ7103, r.o. 5; Rb. Dordrecht 10 november 2004, NJ F 2004, 594.
Bijv. Rb. Dordrecht 23 april 2008, LJN BD0513: '3.1.2. Nu [eisers] de voormelde zienswijze van de deskundigen niet gemotiveerd hebben bestreden, Erasmus zich met die zienswijze verenigt en er niet gebleken is van een reden om aan de juistheid van die zienswijze te twijfelen, volgt de rechtbank de deskundigen daarin.'
Rb. Zwolle 29 november 2006, LJN BA97 54, r.o. 2.3. In vergelijkbare zin Rb. Haarlem 20 februari 2008, LJN BC5189, r.o. 4.8.
Zie over een deskundigenadvies als bindend advies: De Groot 2007b; Heemskerk 1984.
In de motivering van de beslissing legt de Nederlandse rechter, evenals in België, Engeland en Frankrijk en anders dan in Duitsland, Oostenrijk of Zwitserland, primair verantwoording af van de wijze waarop hij acht heeft geslagen op de stellingen van partijen. De rechter hoeft niet alle stellingen van partijen te bespreken, maar mag zich beperken tot de essentiële stellingen, mits hij voldoende inzicht geeft in de gedachtegang die aan de beslissing ten grondslag ligt, opdat de beslissing voor partijen en derden, de hogere rechter daaronder begrepen, controleerbaar en aanvaardbaar is.1 Ook brengt de motiveringsplicht op zichzelf niet mee dat de rechter zou moeten verantwoorden waarom hij een deskundigenadvies al dan niet volgt.2 De rechter die overtuigd is van de juistheid van een door partijen niet weersproken deskundigenadvies en het deskundigenadvies volgt, kan dan ook volstaan met de motivering dat hij het deskundigenadvies overtuigend vindt,3 tenzij de beslissing zonder nadere verantwoording niet begrijpelijk en daarmee voor partijen en derden niet controleerbaar en aanvaardbaar is.
Zoals toegelicht in par. 7.5.2, beoordeelt de rechter, ongeacht of partijen een deskundigenadvies weerspreken, zelfstandig of hij in een deskundigenadvies de benodigde voorlichting vindt en/of door een deskundigenadvies overtuigd raakt van de waarheid van betwiste feiten die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Bij de vorming van de overtuiging van de rechter spelen niet alleen de elementen een rol die in par. 7.5.2 zijn besproken, maar ook het standpunt van partijen naar aanleiding van een deskundigenadvies. Als partijen een deskundigenadvies niet weerspreken, kan dat op zichzelf een aanwijzing zijn voor de juistheid van een deskundigenadvies.4 Het omgekeerde komt echter ook voor, namelijk dat de rechter niet met zoveel woorden overweegt of hij overtuigd is van de juistheid van een deskundigenadvies en doorslaggevend acht — kennelijk ook voor de eigen overtuiging — of een deskundigenadvies gemotiveerd wordt betwist:
`2.3 (...) in geval van een waardebepaling van een object [is] niet altijd eenvoudig (...) nauwkeurig aan te geven in welke mate de voor de waardebepaling relevante factoren precies een rol hebben gespeeld. De waardebepaling is vaak het resultaat van het op die relevante factoren en (tot op zekere hoogte) op de kennis en ervaring van de deskundige gebaseerde intuïtieve oordeel van de deskundige. Dat oordeel is, zeker voor wat betreft het intuïtieve aspect, niet volledig te controleren. Wanneer, zoals hier, de deskundigheid en onafhankelijkheid van de deskundige niet ter discussie staan, dient van de juistheid van het intuïtieve oordeel van de deskundige te worden uitgegaan wanneer dat oordeel niet gemotiveerd wordt weerlegd, bijvoorbeeld met het oordeel van een andere deskundige.'5
Naar mijn opvatting behoort het standpunt van partijen over de juistheid van een deskundigenadvies niet bepalend te zijn voor de overtuiging van de rechter. Anders zou de rechter zijn oordeel over de feiten in gevallen waarin partijen een deskundigenadvies niet betwisten, overlaten aan de deskundige, ook wanneer partijen niet hebben afgesproken dat het deskundigenadvies tussen hen zal gelden als bindend advies.6
Voor zover een deskundigenadvies door (een) partij(en) (gemotiveerd) wordt weersproken of het processuele debat van partijen zich naar aanleiding van een deskundigenadvies verder ontwikkelt, kan op de rechter de verplichting rusten om in de beslissing verdergaand inzicht te geven in de gedachtegang die ten grondslag ligt aan zijn keuze om het deskundigenadvies al dan niet te volgen. Alvorens nader in te gaan op de motiveringseisen die uit rechtspraak van de Hoge Raad zijn te destilleren, laat ik eerst zien dat in de lagere rechtspraak uiteenlopende motiveringen worden aangetroffen van de beslissing om een deskundigenadvies te volgen.