Het deskundigenadvies in de civiele procedure
Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/7.5.3.5:7.5.3.5 De motiveringsplicht en 'de aard van het bewijsmateriaal'
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/7.5.3.5
7.5.3.5 De motiveringsplicht en 'de aard van het bewijsmateriaal'
Documentgegevens:
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS447452:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Zoals vermeld, werd in de zaak Nieuw Vredenburgh/NHL in cassatie gesteld dat het hof nader had kunnen en moeten motiveren waarom het afweek van het deskundigenadvies van de door de rechtbank benoemde deskundige. In het middel werd allereerst betoogd dat de beslissing waarin wordt afgeweken van het advies van een door de rechter benoemde deskundige, steeds nadere motivering behoeft, althans in ieder geval wanneer in het deskundigenadvies wordt ingegaan op de rapporten van partijdeskundigen. Verder werd in het middel aangevoerd dat de rechter in ieder geval tot nadere motivering is gehouden wanneer tussen de partijdeskundigen en de door de rechter benoemde deskundigen een uitvoerig en gemotiveerd debat heeft plaatsgevonden en partijen dit debat in het processuele debat hebben overgenomen. Hiermee werd aan de Hoge Raad onder andere de vraag voorgelegd of de invulling van de motiveringsplicht voornamelijk wordt bepaald door de stellingen van partijen, dan wel of de rechter ongeacht de stellingen van partijen dient te motiveren waarom hij al dan niet overtuigd is van de juistheid van een deskundigenadvies.
De motiveringsplicht in het private en publieke domein
Zoals in het rechtsvergelijkend overzicht in par. 7.2 naar voren is gekomen, staat in Duitsland en in mindere mate in Oostenrijk en Zwitserland voorop dat de rechter inzicht dient te geven in de gedachtegang die ten grondslag ligt aan zijn oordeel om een deskundigenadvies al dan niet te volgen. Het processuele debat kan in deze landen aanleiding geven tot een verdergaande motiveringsplicht. In Engeland, Frankrijk en België hangt de motiveringsplicht voornamelijk af van het processuele debat van partijen en wordt buiten de reikwijdte van het processuele debat niet of nauwelijks van de rechter verlangd dat hij inzicht geeft in de gedachtegang die ten grondslag ligt aan zijn oordeel om een deskundigenadvies al dan niet te volgen. Vanuit het perspectief dat burgerlijke rechten en plichten ter vrije bepaling van partijen zijn1 hebben de partijen die een zaak aan de rechter hebben voorgelegd, in Engeland, Frankrijk en België tijdens het processuele debat in eigen hand in hoeverre de rechter inzicht dient te geven in de gedachtegang die ten grondslag ligt aan de daaropvolgende beslissing. Op dit kruisvlak van het private en publieke domein ligt het accent in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland daarentegen niet zozeer op de eigen verantwoordelijkheid van partijen in het private domein, maar op aspecten uit het publieke domein, zoals de behoefte aan toezicht op de overheidsrechter of het belang van waarheidsvinding in een civiele procedure. Vanuit hetzelfde perspectief dat burgerlijke rechten en plichten ter vrije bepaling van partijen zijn, staat dan voorop dat partijen niet op een apodictisch oordeel van de overheidsrechter hoeven te vertrouwen. Op de rechter rust in deze landen ook los van het processuele debat van partijen een eigen verantwoordelijkheid om inzicht te geven in de gedachtegang die de beslissing na deskundigenadvies draagt. Hij mag daarom, anders dan in Nederland, ook bij een onweersproken deskundigenadvies niet zonder meer volstaan met de overweging dat hij overtuigd is van de zienswijze van de deskundige.
Aanknoping bij de stellingen van partijen
In Nederland pleegt de motiveringsplicht, evenals in Engeland, Frankrijk en België, te worden opgehangen aan de stellingen van partijen.2 De omvang van het processuele debat is bepalend voor de reikwijdte van de motiveringsplicht. Aan deze lijn heeft de Hoge Raad vastgehouden in de zaak Nieuw Vredenburgh/NHL, maar met een nuancering in de richting van het motiveringsstelsel van de Duitstalige landen. De Hoge Raad heeft vooropgesteld dat de waardering van bewijs is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en de rechter daarbij een grote mate van vrijheid heeft. Hierop volgt de overweging dat de rechter in beginsel een beperkte motiveringsplicht heeft, ook wat betreft zijn beslissing om de zienswijze van de deskundige al dan niet te volgen. Daarna wordt overwogen dat de inhoud van de motiveringsplicht afhankelijk is van de aard van het bewijsmateriaal en de aard en de mate van precisering van de daartegen door partijen aangevoerde bezwaren.
Deze gedachtegang volgend, valt allereerst op dat Hoge Raad aan de motivering van de beslissing waarin een deskundigenadvies wordt gevolgd, geen andere eisen stelt dan aan de motivering van de beslissing waarin van een deskundigen-advies wordt afgeweken. Dit is een logisch gevolg van de vrijheid van de rechter in de bewijswaardering en de gedachte dat de rechter in de motivering van de beslissing slechts op de essentiële stellingen van partijen hoeft te responderen.
Aanknoping bij de aard van het bewijsmateriaal
Wanneer de Hoge Raad vervolgens de inhoud van de nadere motiveringsplicht aanduidt, valt daarnaast op dat die niet alleen afhankelijk is van de bezwaren van partijen, maar ook van 'de aard van het bewijsmateriaal'. Onder de 'aard' van het bewijsmateriaal vallen waarschijnlijk elementen die raken aan de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal. Dergelijke elementen kunnen bijvoorbeeld zijn dat het voor de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal verschil kan maken van wie bewijsmateriaal afkomstig is, of een partij invloed had op de totstandkoming van het bewijsmateriaal, of het bewijsmateriaal direct of indirect bewijs bevat, en dergelijke. De betrouwbaarheid kan ook worden beïnvloed door de aard en inhoud of de wijze van totstandkoming van bewijsmateriaal. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen is bijvoorbeeld relevant of ze contradictoir tot stand zijn gekomen.
Door 'de aard van het bewijsmateriaal' als een zelfstandige component te benoemen die de omvang van de motiveringsplicht mede bepaalt, laat de Hoge Raad de mogelijkheid open dat de rechter de beslissing om een deskundigenadvies al dan niet te volgen, op eigen initiatief nader dient te motiveren. Of dit het geval is, hangt niet af van het processuele debat van partijen, maar van de aard van het bewijsmateriaal in combinatie met het feit dat het bewijsmateriaal tot de processtukken behoort. De nadere motivering strekt ertoe dat de rechter inzicht geeft in de gedachtegang die aan de bewijsbeslissing ten grondslag ligt, en daarmee in de vorming van zijn overtuiging voorafgaand aan de beslissing.
Hiermee heeft de Hoge Raad zich begeven in de richting van de opvatting in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland dat de rechter inzicht dient te geven in de gedachtegang die ten grondslag ligt aan zijn oordeel om een deskundigenadvies al dan niet te volgen, ook als de omvang van het processuele debat van partijen daartoe geen aanleiding geeft. Tegelijk springt echter in het oog dat (schijnbaar) uiteenlopende opvattingen in Europa elkaar in de uitwerking dicht kunnen naderen, niet alleen doordat een rechterlijke uitspraak steeds controleerbaar en aanvaardbaar moet zijn, maar ook doordat rechtspraak praktisch werkbaar moet zijn. Als in een zaak bijvoorbeeld bewijsmateriaal wordt overgelegd dat volstrekt haaks staat op een deskundigenadvies, moet een partij erop kunnen vertrouwen dat de rechter dat ziet, ook zonder dat er een uitvoerig debat tussen partijen over plaatsvindt. De gedachte dat 'de aard van het bewijsmateriaal' zelfstandig aanleiding kan geven tot nadere motivering van de beslissing na deskundigenadvies, is hiervan een logisch gevolg.
De 'aard van het bewijsmateriaal' in lagere rechtspraak
Deze gedachte leeft niet alleen bij de Hoge Raad, maar ook in de lagere rechtspraak. Zoals ik in par. 7.5.3.3 heb laten zien, komt het regelmatig voor dat de rechter die over de feiten oordeelt, niet volstaat met de enkele overweging dat hij overtuigd is van de zienswijze van de deskundige, maar ongeacht het processuele debat van partijen nader motiveert waarom hij een deskundigenadvies aan de beslissing ten grondslag legt. Ook dit is een logisch gevolg van de gedachte dat er gevallen zijn waarin de aard van het bewijsmateriaal meebrengt dat de rechter de bewijsbeslissing op eigen initiatief nader motiveert. Een deskundigenadvies is naar zijn aard veelal bewijsmateriaal waarvan de rechter de juistheid niet volledig kan doorgronden.3 Juist dan ligt het voor de hand dat de rechter in de uitspraak laat zien dat hij zich toch zo veel mogelijk een oordeel heeft gevormd over de vraag of het deskundigenadvies een geloofwaardig en betrouwbaar bewijsmiddel is, om te bewerkstelligen dat de uitspraak controleerbaar en aanvaardbaar is voor partijen en derden, de hogere rechter daaronder begrepen.