Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.2
7.2 Geen recht om hoe dan ook medewerking aan bewijslevering te weigeren
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS381964:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie de arresten van de Hoge Raad, waarnaar A-G Polis verwijst in zijn conclusie bij HR 3 mei 1901, W 7604 (Siepman van den Berg/Herklotz Corn. & Cie).
HR 3 mei 1901, W 7604 (Siepman van den Berg/Herklotz Corn. & Cie).
HR 7 maart 1952, NJ 1953, 402(Bloedproef).
HR 12 juni 1953, NJ 1954, 61(Bloedproef); HR 28 april 1978, NJ 1979, 104(Bloedproef).
HR 22 september 2000, NJ 2001, 647, r.o. 3.5(DNA onderzoek).
HR 23 februari 1990, NJ 1990, 664, r.o. 3(Hameco/Smith Kline & French).
HR 28 september 2001, NJ 2002, 104, r.o. 3.5(Rowa/Hooters).
HR 12 december 2003, NJ 2004, 117, r.o. 3.4.2(X/Y).
HR 25 november 2005, NJ 2009, 550, r.o. 5.2.2(Lycos Netherlands/Pessers).
Ik keer dan eerst terug naar 1838. Ten tijde van de totstandkoming van de regeling voor de exhibitieplicht in de 19e eeuw werd algemeen het uitgangspunt gehanteerd, dat men zijn processuele wederstrever niet een handje behoefde te helpen. Aan dat uitgangspunt is te danken, dat de exhibitieplicht bij de totstandkoming van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering slechts een beperkte strekking kreeg. Logisch sequeel van dit uitgangspunt was ook, dat een procespartij in een procedure aanvankelijk kon volstaan met louter een ontkenning van het standpunt van zijn wederpartij en die ontkenning niet behoefde toe te lichten.1
Het uitgangspunt dat louter met een ontkenning kon worden volstaan, ging in 19012 op de schop en is sindsdien definitief ten grave gedragen: een procespartij dient haar stellingen sindsdien te motiveren en kan dus ook niet meer met een ongemotiveerde ontkenning volstaan. Bij de aldus aanvaarde verplichting van een procespartij om haar standpunt toe te lichten, past niet dat een procespartij zich hoe dan ook aan bewijslevering zou kunnen onttrekken. Tot 50 jaar nadien werd die consequentie niet getrokken: nog in 1952 werd het een vrouw vergund om zich aan bloedonderzoek te onttrekken louter omdat zij niet haar medewerking wilde geven aan de vaststelling van het vaderschap van haar kind.3 Dat was ook volgens de P-G terecht, want de stelling dat men tegen zijn zin aan een bloedonderzoek zou moeten medewerken, zou verwerpelijk zijn. Dat arrest was echter de laatste stuiptrekking van dat gedachtegoed: nog geen jaar later werd uitdrukkelijk uitgemaakt, dat een procespartij zich niet aan waarheidsvinding kan onttrekken.
Die consequentie openbaarde zich in zaken waarbij mannen en vrouwen zich vergeefs wilden onttrekken aan bloedonderzoek aan de hand waarvan vaderschap en moederschap mogelijk kon worden vastgesteld: hun beroep op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer werd gepasseerd.4 Dat het recht om zich aan bewijslevering te onttrekken in civiele zaken niet bestaat, is nadien bevestigd toen geoordeeld moest worden over medewerking door de mogelijke verwekker van een kind aan een DNA-onderzoek: ook toen kon de mogelijke verwekker onderzoek niet met een beroep op zijn persoonlijke levenssfeer verhinderen.5
In deze zaken stond de persoonlijke levenssfeer niet aan de verplichting tot informatieverstrekking in de weg. Het laat zich raden dat er nog minder reden is om de vrijheid te zwijgen zonder meer te aanvaarden bij zaken die de persoonlijke levenssfeer niet raken. Zo kan in zaken over schending van intellectuele eigendomsrechten al sinds jaar en dag met succes van de inbreukmaker een lijst met afnemers gevraagd worden, omdat dit een deugdelijk middel is om vast te stellen of de inbreukmaker inbreukmakende voorwerpen ook daadwerkelijk terughaalt.6 Ook kan van een bedrijf met succes gevraagd worden om omzetgegevens te verstrekken aan de hand waarvan de hoogte van de door het bedrijf verschuldigde schadevergoeding berekend kan worden.7
Gedacht zou kunnen worden dat de verplichting om informatie te verstrekken pas ontstaat, wanneer tussen de partij die informatie vraagt en de partij die over informatie beschikt sprake is van een geschil. Dat is echter niet het geval. Of de persoon wiens medewerking aan bewijslevering wordt gevraagd, zelf een rechtsplicht heeft geschonden, doet op zichzelf niet ter zake. Dat werd uitgemaakt toen een patiënt moest meewerken aan aidsonderzoek, waarbij niet ter zake deed of hij zelf wel of niet onrechtmatig had gehandeld.8 Het kwam tot een zaak, omdat een kaakchirurg door een beroepsfout in zijn vinger sneed en er bloed-op-bloed contact ontstond met een patiënt die mogelijk HIV-besmet was. Op gelijke wijze staat het feit dat een internetprovider zelf geen rechtsplicht heeft geschonden door een ander in staat te stellen een website te exploiteren, waarop anonieme beschuldigingen werden geplaatst, niet in de weg aan de mogelijkheid om de internetprovider te gebieden de NAW-gegevens van de exploitant te verstrekken.9
Al deze uitspraken bevestigen, dat noch een procespartij, noch een derde zich er in zijn algemeenheid op kan beroepen dat hij het recht heeft om medewerking aan bewijslevering te weigeren. Het vervolg van dit hoofdstuk gaat in op de vraag onder welke omstandigheden die medewerking toch geweigerd kan worden.