Vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
HR, 03-03-2015, nr. 13/01866
ECLI:NL:HR:2015:513
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
13/01866
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:513, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:86, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:86, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:513, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑10‑2013
- Wetingang
art. 167 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2015/200 met annotatie van F.M.J. Verstijlen
AB 2015/403 met annotatie van L.J.A. Damen
SR-Updates.nl 2015-0110
NbSr 2015/83
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Gerechtvaardigd vertrouwen niet verdere vervolging? Toezegging hoofdagent van politie. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit HR 6 november 2012, LJN BX4280, NJ 2013/109. Een in dat arrest bedoeld uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat aan een toezegging van een hoofdagent van politie niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat vervolging achterwege zal blijven is in zijn algemeenheid onjuist. Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of sprake was van de gestelde toezegging door de hoofdagent dat geen vervolging zou worden ingesteld en of verdachte in het geval van een bevestigende beantwoording op die toezegging mocht vertrouwen. Het Hof heeft het verweer derhalve op ontoereikende gronden verworpen.
Partij(en)
3 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/01866
IF/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2013, nummer 21/003845-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op de grond dat door een hoofdagent van politie de toezegging is gedaan dat de verdachte niet zou worden vervolgd ten onrechte, althans op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 13 april 2010 tot en met 12 juli 2010 te Zeist en Emmen en Papendrecht en Nistelrode, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bewogen tot (middels een bankoverschrijving op rekeningnummer [001] ten name van verdachte) de afgifte van geld (te weten een geldbedrag van 41,75 euro, 31,75 euro en 160,- euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- via internet op de veilingsite www.Marktplaats.nl voornoemde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een snaredrum, een dymo en een I-phone van het merk Apple te koop aangeboden en
- toegezegd deze goederen na betaling aan deze [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] toe te zenden en
- zich aldus voorgedaan als betrouwbaar aanbieder waardoor die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie het recht op strafvervolging heeft verloren, nu door hoofdagent van politie [verbalisant] de toezegging is gedaan dat verdachte niet zou worden vervolgd na terugbetaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelden, en verdachte de verschuldigde bedragen heeft teruggestort. De raadsman beroept zich in dit verband op de volgende passage in het proces-verbaal (dossier pagina 19): "Voorts spreek ik met u af dat het geld op de rekeningen staat van de gedupeerden voor woensdag 21 juli 2010. Ik snap dat dit mijn laatste kans is voordat het dossier wordt opgestuurd naar de rechter."
Het hof verwerpt dit verweer. Ook in het geval de geciteerde passage inderdaad de strekking heeft die daaraan door de raadsman wordt toegekend, wat het hof thans uitdrukkelijk in het midden laat omdat evengoed een andere, minder ver gaande strekking aan deze passage kan worden toegekend, geldt dat niet een hoofdagent van politie, maar het openbaar ministerie beslist over het al dan niet bij de rechter aanbrengen van strafbare feiten."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109).
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
2.5.
Het kennelijk in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat aan een toezegging van een hoofdagent van politie niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat vervolging achterwege zal blijven is - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in zijn algemeenheid onjuist. Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of sprake was van de gestelde toezegging door de hoofdagent dat geen vervolging zou worden ingesteld en of de verdachte in het geval van een bevestigende beantwoording op die toezegging mocht vertrouwen. Het Hof heeft het verweer derhalve op ontoereikende gronden verworpen.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015.
Conclusie 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Gerechtvaardigd vertrouwen niet verdere vervolging? Toezegging hoofdagent van politie. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit HR 6 november 2012, LJN BX4280, NJ 2013/109. Een in dat arrest bedoeld uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat aan een toezegging van een hoofdagent van politie niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat vervolging achterwege zal blijven is in zijn algemeenheid onjuist. Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of sprake was van de gestelde toezegging door de hoofdagent dat geen vervolging zou worden ingesteld en of verdachte in het geval van een bevestigende beantwoording op die toezegging mocht vertrouwen. Het Hof heeft het verweer derhalve op ontoereikende gronden verworpen.
Nr. 13/01866 Zitting: 6 januari 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 4 april 2013 verdachte wegens “oplichting, meermalen gepleegd* veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel.
4.1. Het middel klaagt over de verwerping van een verweer strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
4.2. Het Hof heeft bedoeld verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie het recht op strafvervolging heeft verloren, nu door hoofdagent van politie [betrokkene 4] de toezegging is gedaan dat verdachte niet zou worden vervolgd na terugbetaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelden, en verdachte de verschuldigde bedragen heeft teruggestort. De raadsman beroept zich in dit verband op de volgende passage in het proces-verbaal (dossier pagina 19): "Voorts spreek ik met u af dat het geld op de rekeningen staat van de gedupeerden voor woensdag 21 juli 2010. Ik snap dat dit mijn laatste kans is voordat het dossier wordt opgestuurd naar de rechter." Het hof verwerpt dit verweer. Ook in het geval de geciteerde passage inderdaad de strekking heeft die daaraan door de raadsman wordt toegekend, wat het hof thans uitdrukkelijk in het midden laat omdat evengoed een andere, minder ver gaande strekking aan deze passage kan worden toegekend, geldt dat niet een hoofdagent van politie, maar het openbaar ministerie beslist over het al dan niet bij de rechter aanbrengen van strafbare feiten. “
4.3. Vooropgesteld moet worden dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.1.Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.2.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat niet alleen aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen die deel uitmaken van het openbaar ministerie, maar ook aan door andere functionarissen gedane uitlatingen of gedragingen die aan het openbaar ministerie zijn toe te rekenen, het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld. Bij die andere functionarissen moet ook – en misschien wel in het bijzonder – gedacht worden aan opsporingsambtenaren.3.Het kennelijk in de overwegingen van het Hof besloten liggende oordeel dat aan toezeggingen van de politie een dergelijke vertrouwen nooit kan worden ontleend, getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting. Gelet daarop heeft het Hof ter verwerping van bedoeld verweer niet kunnen volstaan met de enkele overweging dat niet een hoofdagent van politie, maar het openbaar ministerie beslist over het al dan niet bij de rechter aanbrengen van strafbare feiten. Het Hof had moeten onderzoeken of sprake was van een toezegging dat geen vervolging zou worden ingesteld, en zo ja, of de verdachte in dit geval op die toezegging mocht vertrouwen.
5. Het eerste middel slaagt dus.
6. Het voorgaande betekent dat het tweede en derde middel geen bespreking behoeven.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑01‑2015
Vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002, rov. 2.5.1, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, rov. 2.4.1-2.4.2.
Zie o.m. HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007BA3098, NJ 2008/180 m.nt. Buruma en HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2302, NJ 2010/549.
Beroepschrift 22‑10‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: S 13/01866
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden uitgesproken op 4 april 2013.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 349, 359, 415 Sv geschonden doordien het hof het verweer dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging vanwege een toezegging van een hoofdagent van politie dat verzoeker niet zou worden vervolgd na betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelden, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's Hofs arrest is in zoverre niet naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie het recht op strafvervolging heeft verloren, nu door hoofdagent van politie [hoofdagent] de toezegging is gedaan dat verdachte niet zou worden vervolgd na terugbetaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelden, en verdachte de verschuldigde bedragen heeft teruggestort. De raadsman beroept zich in dit verband op de volgende passage in het proces-verbaal (dossier pagina 19): ‘Voorts spreek ik met u af dat het geld op de rekeningen staat van de gedupeerden voor woensdag 21 juli 2010. Ik snap dat dit mijn laatste kans is voordat het dossier wordt opgestuurd naar de rechter.’
Het hof verwerpt dit verweer. Ook in het geval de geciteerd passage inderdaad de strekking heeft die daaraan door de raadsman wordt toegekend, wat het hof thans uitdrukkelijk in het midden laat omdat evengoed een andere, minder ver gaande strekking aan deze passage kan worden toegekend, geldt dat niet een hoofdagent van politie, maar het openbaar ministerie beslist over het al dan niet bij de rechter aanbrengen van strafbare feiten.
2.
's‑Hofs oordeel dat uitsluitend het openbaar ministerie beslist over het al dan niet aanbrengen van strafbare feiten geeft in zijn algemeenheid blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien aanvaard is dat in een uitzonderlijk geval aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie kunnen aantasten. Zo overwoog de Hoge Raad in HR 8 mei 2012, LJN BW 5002:
‘Buiten de in de wet geregelde gevallen voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van een verdachte slechts plaats in uitzonderlijke situaties. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. [onderstreping GS]
Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.’
3.
Verder heeft de Hoge Raad in lijn met deze rechtspraak al in 1989 aanvaard dat een mededeling van een parkeerwachter het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie kan verspelen (vgl. HR 15 september 1988, NJ 1989, 379). Bij minderjarigen is een politieambtenaar zelfs uitdrukkelijk bevoegd de zaak te seponeren (zie HR 18 november 2003, LJN AL 8454). Ook is bij wet van 7 juli 2006, Stb. 2006, 370 (i.w.tr. 1 februari 2008) aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid toegekend een strafbeschikking in bepaalde zaken uit te vaardigen. Zie art. 257b Sv.
4.
Nu een parkeerwachter in de opsporingshiërarchie toch lager op de bevoegdheidsladder staat dan een hoofdagent, kan gelet op het voorgaande 's‑Hofs arrest te dezer zake niet als juist worden aanvaard. Immers, onder deze omstandigheden moet worden gezegd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (vgl. HR 6 november 2012, NJ 2013, 109 en HR 15 oktober 2013, Ecli : NL: HR: 2013: 947).
Bij de beoordeling van de rechtsgevolgen van de beweerde toezegging van de hoofdagent en vorenbedoelde redelijkheid zal ter voorkoming van belasting van het dure strafrechtelijk apparaat door flutdelicten of delicten met zeer geringe schade (ook in cassatie) in aanmerking moeten worden genomen dat de 3 oplichtingsgevallen in casu betrekking hebben op luttele bedragen, te weten € 41,75, € 31,75 en € 160,-, in totaal € 233,50. Kan een redelijk handelend officier van justitie het nog wel aan de bezuinigende samenleving en het bezuinigende ministerie van justitie, dat ook al in 2010 de broekriem flink moest aanhalen (zie rapport Brede heroverwegingen, april 2010 van de Inspectie der rijksfinanciën), verkopen dat een kostbaar strafproces wordt aangewend om zaken ter waarde van voormelde peanut-bedragen ná een toezegging tot restitutie door de dader voor de rechter te brengen? Verzoeker beantwoordt deze vraag ontkennend. 's‑Hofs oordeel is in zoverre minst genomen onbegrijpelijk, nu sprake is van een hoofdagent van politie en niet van een lulletje rozenwater en nu het gaat om zeer geringe bedragen.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 326 Sr, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan daaruit niet volgen dat verzoeker een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Het enkel adverteren met spullen op Marktplaats en het vervolgens in gebreke blijven de betrokken voorwerpen te leveren, levert in casu op zichzelf- ook indien verzoeker al voorzag niet aan zijn leveringsverplichtingen te kunnen voldoen — niet het aannemen van een valse hoedanigheid op (vgl. HR 13 november 2001, NJ 2002, 262 en HR 2 november 2010, NJ 2010, 600). De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof overwoog, zakelijk weergegeven, het volgende:
‘De voorliggende feiten tonen stelselmatigheid aan in het handelen van verdachte. De kennelijk leugenachtige mededelingen en loze beloftes die verdachte aan de kopers heeft gedaan in de vele contacten die er, steeds op initiatief van de kopers, zijn geweest nadat de verkochte en betaalde zaken niet door verdachte aan hen werden geleverd, tonen naar het de door hem ten verkoop aangeboden zaken na betaling niet daadwerkelijk aan de kopers te leveren.’
2.
Zoals in de conclusie bij HR NJ 1999, 182 zeer uitvoerig werd toegelicht, is de strafbaarstelling van oplichting niet bedoeld om kopers- of huurdersbedrog af te dekken. Het maatschappelijk verwachtingspatroon, de in de branche gebruikelijk in acht te nemen voorzorgsmaatregelen, en de kwetsbare hoedanigheid van het slachtoffer, zijn belangrijke ijkpunten. Daarom werden de restauranthouder bij de eetpiraat en de oudere eenzame man bij de bedriegende klusjesman strafrechtelijk beschermd. Zie HR NJ 1998, 497, HR NJ 2006, 398. Het adagium ‘stultus non recurritur’ schijnt hierbij een zekere rechtsopvatting te illustreren, maar kwetsbare personen verdienen bescherming.
3.
Koekeloerend door een venster van de zogeheten papieren in cassatie, kan van de drie jonge Marktplaats-kopers niet worden gezegd dat zij bij de aankoop van een ‘snare drum’, een stickerprinter en een iPhone van het merk Apple tot het kwetsbare deel der natie behoren. De leeftijd van de betrokkenen varieert van 39 (de drummer), 27 (de stickerprinter koper) en 32 jaar (de iPhone koper) ten tijde van de aankoop in 2010.
4.
Enkele beschouwingen over het fenomeen Marktplaats mogen hier tot slot niet ontbreken.
‘Internetbedrog geen verduistering meer. Oplichting via Marktplaats voortaan zaak civiele rechter’, kopte de Leeuwarder Courant van 16 januari 2013, waarin gerefereerd werd aan HR 2 oktober 2012, LJN BV 8280. Op daarover gestelde Kamervragen antwoordde de minister van Veiligheid en Justitie op 8 april 2013 (2013/177):
‘De zaak waarover de Hoge Raad oordeelde, toont eens te meer aan dat mensen goed op moeten letten als zij, bijvoorbeeld via internet, zaken doen met een onbekende tegenpartij. Dat geldt zeker als er vooraf (aan)betaald moet worden. Er zijn op internet verschillende oplossingen voorhanden waarmee de risico's van dergelijke transacties beperkt kunnen worden. Ook als mensen eenmaal slachtoffer zijn geworden van oplichting houden ze een eigen verantwoordelijkheid om de schade die zij hierdoor geleden hebben te verhalen. Het strafrecht kan niet voor ieder zakelijk conflict een oplossing bieden. Maar bij ernstige gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om grote bedragen en/of grote aantallen gedupeerden, moet naar mijn mening ook langs strafrechtelijke weg opgetreden kunnen worden. Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie ook nu nog optreden tegen bepaalde gevallen van internetoplichting. Ik zal naar aanleiding van het arrest in overleg met het Openbaar Ministerie bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijke mogelijkheden gecreëerd moeten worden.’
5.
Grote bedragen zijn hier, zoals hiervoor al opgemerkt, niet in het geding. en dat mensen goed moeten opletten als zij via internet zaken doen met een onbekende tegenpartij, waarvan hier sprake is, is ook een klemmende indicatie dat het strafrecht via art. 326 Sr geen wondermiddel of balsem is voor de gekwetste ziel van de roekeloze internetkoper. Dat adagium over stultus is na 2000 jaar zo gek nog niet.
MIddel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 359, 415 Sv geschonden doordien het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 4) luidende:
‘Hij vertelde mij dat hij een nieuwe baan had en vergeten was de Dymo aan mij op te sturen’,
zulks ten onrechte aangezien deze verklaring niet redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling voor zover het [betrokkene 1] betreft, nu het hof niet heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe baan had gekregen en zijn vergeetachtigheid jegens [betrokkene 1] geveinsd was. De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 22 oktober 2013
mr G. Spong