Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/286
286 Betreft art. 6:98 BW een rechtsvraag of een vraag van stelplicht en bewijslast?
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691424:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
A.S. Hartkamp conclusie vóór HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2737, NJ 2002/386 en 387 met nt. J.B.M. Vranken onder 387 (informed consent), Asser/Sieburgh 6-II 2021/50, 76, 77 en 82, Akkermans 2002 onder 3.2, Jac. Hijma (in zijn noot onder nr. 5. en 6. onder het arrest HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460, NJ 2008/55 (Burger/Brouwer Motors; ralley)) en J. Spier (in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2012:BU5737 randnr. 4.8 en in zijn conclusie vóór HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2723, NJ 1998/831 onder 3.32 (Nacap/Shellfish); hij verwijst daarbij naar Asser 2004/182). Zie ook Klaassen 2017b/45.
R.J.B. Boonekamp, in: GS Schadevergoeding,art. 6:98 BW, aant. 2.5.3, en R.J.B. Boonekamp & W.L. Valk in Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:98 BW (toerekening).
HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2723, r.o. 3.10, NJ 1998/831 (Nacap/Shellfish).
HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2935, NJ 2011/191, JA 2011/109 met nt. D.M. Gouweloos (Bouwcombinatie/Liander); de schade was een voorzienbaar gevolg van de kabelbeschadigingen.
De aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade zijn feitelijke elementen en vatbaar voor bewijs; de aard van de gedraging (bijv. grove nalatigheid) kan worden meegewogen als factor in het kader van de toerekening.
MvA, PG Boek 6, p. 345 en Asser/Sieburgh 6-II 2021/83. Zie ook HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2935, NJ 2011/191, JA 2011/109 met nt. D.M. Gouweloos (Bouwcombinatie/Liander). Dat de schade voorzienbaar was wordt ook beschouwd als feitelijk (Tjong Tjin Tai 2011 onder 5).
Bijv. dat letselschade wordt gezien als ernstiger dan zaakschade.
Door verschillende auteurs wordt gesteld dat het bij het verweer in het kader van art. 6:98 BW gaat om een rechtsvraag waarbij de aansprakelijkgestelde partij een argumenteerlast heeft ter zake van het niet bestaan van een toerekeningsverband;1 of is voldaan aan het element ‘redelijke toerekening’ berust volgens hen op een rechterlijke waardering van de ingenomen standpunten (een rechtsoordeel). Een juridische waardering leent zich volgens hen niet voor bewijslevering en/of bewijswaardering en een daarop gericht bewijsaanbod kan als niet ter zake dienend worden gepasseerd. Tegelijkertijd geven de auteurs aan dat de rechter de rechtsvraag dient te beantwoorden op grond van feiten en omstandigheden die in de procedure zijn komen vast te staan. Feiten en omstandigheden die ter zake van die argumentatie worden aangedragen lenen zich voor bewijs. Daarmee is wel degelijk sprake van stelplicht en gemotiveerde betwisting van feiten en omstandigheden die relevant (kunnen) zijn voor de beslissing over de toerekening; die feiten kunnen als zodanig inzet zijn voor bewijslevering. Daarmee verschilt de benadering van de genoemde auteurs niet van die van Boonekamp die betoogt dat de kwestie onderdeel uitmaakt van het vraagstuk van stelplicht- en bewijslastverdeling.2 Ook de Hoge Raad bezigt onder meer in de arresten Necap/Shellfish3 en Bouwcombinatie/Liander4 (beide over toerekening naar redelijkheid ingeval van schade na graafwerkzaamheden) de woorden stelplicht en bewijslast in het kader van art. 6:98 BW.
De wijze waarop de rechter te werk moet gaan bij het beoordelen van redelijke toerekening, is niet door de wetgever geregeld. De jurisprudentie heeft gezichtspunten geformuleerd. Veel van de in de gezichtspunten geformuleerde factoren kunnen feitelijk worden ingevuld en zijn vatbaar voor bewijs.5 Ook het gezichtspunt ‘voorzienbaarheid’ kan op zekere hoogte feitelijk zijn; bijvoorbeeld op grond van een deskundigenbericht.
Stelplicht aansprakelijkgestelde partij
De aansprakelijkgestelde partij heeft er belang bij dat komt vast te staan dat niet is voldaan aan het redelijkheidsvereiste; dan is zij (al of niet gedeeltelijk) niet schadeplichtig. Zij heeft stelplicht ter zake van de invulling van de in de gezichtspunten genoemde factoren en zal een en ander deugdelijk moeten onderbouwen. Het bewijsrisico berust bij deze partij. Eiser zal deze feitelijkheden gemotiveerd moeten betwisten, wil hij niet het risico lopen dat de rechter de door verweerder gestelde feiten als vaststaand aanmerkt. De rechter hoeft zich alleen over de toerekening naar redelijkheid uit te laten, indien de aansprakelijkgestelde partij ter zake een verweer voert. De rechter buigt zich niet ambtshalve over het toerekeningsvraagstuk. Heeft de rechter behoefte aan een nadere toelichting, dan kan hij een partij daarvoor de mogelijkheid bieden (art. 22 Rv).
Cassatie redelijke toerekening
Het uiteindelijke oordeel is gebaseerd op een waardering van feiten die in beginsel is voorbehouden aan de feitenrechter en is afhankelijk van (een waardering van) de concrete omstandigheden. Dat betekent dat indien het hof voldoende kenbaar heeft gemaakt welke concrete omstandigheden het bepalend heeft geacht voor de vaststelling van de redelijke toerekening in concreto, dat oordeel in cassatie in beginsel niet op juistheid kan worden getoetst. De beoordeling of sprake is van redelijke toerekening, hangt in overwegende mate af van waarderingen van feitelijke aard, en is in zoverre onttrokken aan beoordeling in cassatie.6 Bij een dergelijke als gemengde (feitelijk-juridische) aan te duiden beslissing van de feitenrechter toetst de Hoge Raad slechts beperkt. Bij hantering van gezichtspunten kan de Hoge Raad toetsen of het hof wel de juiste maatstaf heeft gehanteerd (of met de juiste factoren rekening heeft gehouden)7 en of het hof zijn oordeel afdoende heeft gemotiveerd. Het niet in acht nemen door de feitenrechter van deze regels of het miskennen van zulke gezichtspunten levert schending van het recht respectievelijk verzuim van vormen op.