Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/8.1:8.1 Voortplanting vroeger: men kreeg wel of geen kind!
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/8.1
8.1 Voortplanting vroeger: men kreeg wel of geen kind!
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS393204:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Kraaij 2009.
Verhaak 2005, p. 2253-2260 en Verhaak 2007, p. 27-36.
Montero 2010, p. 1-13.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vroeger was alles eenvoudig. Na het plegen van de geslachtsdaad vond een bevruchting met geslaagde innidatie en graviditeit plaats of niet. Men kreeg kinderen of men bleef kinderloos. Veel van de kinderloze paren bleven ongewild kinderloos. Deze paren moesten zich schikken in het onvermijdelijke: leven zonder de vreugde van het hebben van een gezin. Kraaij c.s.1 refereert aan het wetenschappelijk onderzoek waarin Verhaak c.s.2 hebben aangetoond dat ‘mensen met vruchtbaarheidsproblemen over het algemeen een verhoogd risico lopen om psychische problemen te krijgen, met name depressie- of angstklachten’. Ook het Europees Instituut voor Bio-ethiek onderschrijft in april 2010 de problemen voor de kinderloze koppels.3 Het Besluit begint met: ‘We kunnen onmogelijk onverschillig blijven ten opzichte van het gemis van koppels die geen kinderen kunnen krijgen. In het bijzonder mogen we het leed en de ontreddering van vrouwen die te maken hebben met een probleem aan de baarmoeder niet negeren. Maar hun verlangen naar een kind, hoe begrijpelijk en eerbiedwaardig dit verlangen ook moge zijn, kan op zich geen rechtvaardiging zijn voor het legaliseren van het draagmoederschap’. Om in de volgende alinea door te gaan met: ‘We stellen vast dat er doortastende redenen van antropologische, juridische, ethische en sociaal-politieke aard bestaan die het weigeren van de legalisatie van het draagmoederschap staven’. Voor alle duidelijkheid: deze stellingname dateert van april 2010 en staat in schril contrast met de aanbeveling van de World Health Organization in 2006.4
Onder het hoofdstuk ‘Sexual and reproductive health’ wordt in het onderdeel ‘Infertility’ verder ingegaan op de ongewilde kinderloosheid. Het volgende citaat is hierbij van belang:
‘Worldwide, couples view infertility as a tragedy which carries social, economic and psychological consequences. In 1965, the 18th World Health Assembly recognized that under the auspices of family planning, building a family should be the free choice of the individual couple. In 2006, the UN General Assembly adopted the Secretary-General’s report recommending the inclusion of the target to achieve universal access to reproductive Health under the Millenium Development Goal 5, improve maternal health’.
Verder is interessant dat de WHO onvruchtbaarheid (‘infertility’) definieert:5
‘Infertility is a ‘disease of the reproductive system defined by the failure to achieve a clinical pregnancy after 12 months or more of regular sexual intercourse’ en ‘Infertility is the inability of a sexually active, non-contracepting couple to achieve pregnancy in one year’.
Ook de betekenis van de ‘disability’ in relatie met de zorg wordt gegeven:
‘Infertility generates disability (an impairment of function), and thus access to health care falls under the Convention on the Rights of Persons with Disability’.
Dit onvermogen tot procreatie is gerelateerd aan de leeftijd waarop wordt gestart. Met andere woorden: met het voortschrijden der jaren neemt voor vrouwen de kans om zwanger te worden af. Dit is fysiologisch bepaald. Ook vroeger wilden de mensen niet altijd op jonge leeftijd kinderen krijgen, maar het nog niet beschikbaar zijn van anticonceptie of andere zwangerschapsvermijdende middelen leidde vaak tot het op relatief jonge leeftijd krijgen van kinderen, soms veel kinderen. De als remedium voorgestelde periodieke onthouding had heel vaak niet het gewenste gevolg. Alleen permanente onthouding zou het moment waarop men kinderen krijgt, en het aantal kinderen hebben kunnen beïnvloeden. Enerzijds leidde de complexer wordende samenleving, met de daarbij behorende emancipatie van de vrouw, tot een uitstellen door de vrouw van het tijdstip waarop met procreatie werd begonnen. Anderzijds kwamen ook middelen en methoden beschikbaar om deze wens te realiseren. Zonder volledig te willen zijn worden hier genoemd de pil, de prikpil, het condoom, het pessarium, het spiraaltje en uiteindelijk ook nog de ‘morning after’-pil en als ultimum refugium de abortus provocatus lege artis.
De legitieme wens van de vrouw om eerst carrière te maken (overigens mag de wens van de man in een samenlevingsrelatie om ook eerst carrière te maken alvorens aan kinderen te willen beginnen niet onvermeld blijven) en de mogelijkheid om het moment van kinderen krijgen naar een later tijdstip te verschuiven, hebben het aantal ongewild kinderloze paren helaas fors doen toenemen. Betrof dit aantal aanvankelijk alleen heteroseksuele paren, zeker na de legalisering van het homohuwelijk ontstond natuurlijk ook bij deze paren een gerechtvaardigde wens om een gezin te stichten.