Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, rov. 1.1 en 1.2.
HR, 15-04-2011, nr. 10/01007
ECLI:NL:HR:2011:BP5620
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-04-2011
- Zaaknummer
10/01007
- LJN
BP5620
- Roepnaam
DHL St. Maarten/Sandiford
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP5620, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP5620
ECLI:NL:PHR:2011:BP5620, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP5620
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑03‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2011-0298
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0298
Uitspraak 15‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Antillenzaak. Procesrecht; art. 429ca, 429cc RvNA. Doorbreking rechtsmiddelenverbod art. 7A:1615w BWNA. Oproeping volgens geldende wettelijke voorschriften op een in de bevolkingsadministratie door administratieve fout onjuist vermeld adres, behoorlijk? Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Indien als gevolg daarvan verweerder niet is verschenen en rechter zaak heeft behandeld en beslist, is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
15 april 2011
Eerste Kamer
10/01007
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DHL St. MAARTEN N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma en
mr. A. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster],
wonende in Sint Maarten,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als DHL en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak EJ no. 280 van 2008 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten van 4 maart 2009;
b. de beschikking in de zaak EJ-280/08-H-167/09 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 18 december 2009.
De beschikking van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft DHL beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] is sedert 1998 bij DHL in dienst geweest.
(ii) Bij op 1 december 2008 bij het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten - hierna: het GEA - ingediend verzoekschrift heeft DHL verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande in een verandering van omstandigheden, en haar een compensatie toe te kennen van Naf. 32.289,20, althans een zodanige vergoeding als het GEA redelijk acht.
(iii) [Verweerster] is door de griffier van het GEA bij brief en vervolgens bij deurwaardersexploot voor de behandeling van de zaak opgeroepen. Daarbij is als adres van [verweerster] gehanteerd het adres waar zij volgens de bevolkingsadministratie van Sint Maarten was ingeschreven.
(iv) [Verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend en zij is niet verschenen ter zitting van het GEA van 18 februari 2009 en 4 maart 2009.
(v) Bij beschikking van 4 maart 2009 heeft het GEA de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van die datum ontbonden en aan [verweerster] ten laste van DHL een vergoeding toegekend van Naf. 32.289,20 bruto.
(vi) Nadat [verweerster] op 30 maart 2009 op de hoogte was gekomen van deze beschikking, heeft zij op 23 april 2009 hoger beroep daartegen ingesteld bij het Gemeenschappelijk hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Zij heeft daarbij aangevoerd dat het GEA het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en dat daarom grond bestaat tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 7A:1615w BWNA.
(vii) Bij beschikking van 18 december 2009 heeft het Gemeenschappelijk hof de beschikking van het GEA vernietigd en partijen in kennis gesteld van het voornemen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2010 te ontbinden, onder toekenning aan [verweerster] ten laste van DHL van een vergoeding van Naf. 200.585,66, te verminderen met de haar eventueel krachtens de Cessantia-Landsverordening toekomende uitkering.
3.2 Het hof heeft het beroep van [verweerster] op schending van het beginsel van hoor en wederhoor gehonoreerd met de volgende overwegingen:
"3.3.1 [Verweerster] stelt dat het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat de oproepingsbrieven voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg naar een fout adres zijn gestuurd. Ten bewijze daarvan heeft zij een brief van [betrokkene 1], Section Head Front Office Burgerzaken Sint Maarten N.A. van 1 april 2009 overgelegd, waarin is vermeld dat door een administratieve fout de adresinformatie van [verweerster] niet, zoals had gemoeten, per 1 augustus 2008 was veranderd.
Dat alle (oproepings)brieven naar een fout adres zijn gestuurd, is niet bestreden, zodat het Hof daarvan uitgaat. Dit brengt met zich dat, nu is gesteld noch gebleken dat [verweerster] op een andere wijze op de hoogte is gesteld dat er een procedure tegen haar aanhangig was gemaakt, het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
3.3.2 Handhaving van dit beginsel is zo belangrijk dat het, indien herstel van de schending nog mogelijk is, niet kan worden vervangen door een schadevergoedingsactie in die zin dat [verweerster] nu niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden en vervolgens een schadeloosstelling zou dienen te vorderen. In het onderhavige geval kan het recht op hoor en wederhoor nog worden uitgeoefend, zodat het alleen al daarom niet mag worden vervangen door een schadeloosstelling."
3.3.1 Het middel keert zich tegen deze overwegingen en richt - terecht - geen klacht tegen het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat een rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken indien wordt geklaagd dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken en dat daarvan sprake is in het geval dat het beginsel van hoor en wederhoor is veronachtzaamd.
3.3.2 Bij de beoordeling van de klachten moet worden vooropgesteld dat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de oproepingen van [verweerster] in eerste aanleg hebben plaatsgevonden met inachtneming van de voorschriften, vervat in art. 429ca en 429cc RvNA en in art. 58 en 59 van het Procesreglement voor civiele zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba en dat daarbij telkens een adres van [verweerster] is gehanteerd dat niet meer juist was, maar dat, als gevolg van een fout van de afdeling Burgerzaken van Sint Maarten, in de bevolkingsadministratie nog wel als het hare te boek stond. Voorts, dat [verweerster] niet langs andere weg op de hoogte was van het ontbindingsverzoek.
3.4.1 Het middel stelt in de kern de vraag aan de orde of in het geval dat de verweerder volgens de daartoe geldende wettelijke voorschriften is opgeroepen op een adres dat weliswaar als zijn adres is vermeld in de bevolkingsadministratie maar welke vermelding als gevolg van een administratieve fout van de betrokken overheidsinstantie onjuist is, zodat de oproeping de verweerder wegens een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid niet heeft bereikt, de verweerder nochtans geacht kan worden behoorlijk te zijn opgeroepen. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord.
Indien als gevolg daarvan de verweerder niet is verschenen en de rechter de zaak heeft behandeld en beslist, is dan ook het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
3.4.2 Het voorgaande betekent dat het hof terecht op de in rov. 3.3.1 genoemde gronden heeft geoordeeld dat sprake was van schending van hoor en wederhoor en daarmee zich een doorbrekingsgrond van het rechtsmiddelenverbod voordeed. Hierop stuiten de klachten van de onderdelen I en III af.
3.5 De klachten van onderdeel II kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt DHL in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 4.265,38 in totaal, waarvan € 4.146,38 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 119,-- aan [verweerster].
Deze beschikking is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 april 2011.
Conclusie 18‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Antillenzaak. Procesrecht; art. 429ca, 429cc RvNA. Doorbreking rechtsmiddelenverbod art. 7A:1615w BWNA. Oproeping volgens geldende wettelijke voorschriften op een in de bevolkingsadministratie door administratieve fout onjuist vermeld adres, behoorlijk? Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Indien als gevolg daarvan verweerder niet is verschenen en rechter zaak heeft behandeld en beslist, is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
Zaaknr. 10/01007
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 18 februari 2011
Conclusie inzake:
DHL St. Maarten N.V.
tegen
[Verweerster]
In deze arbeidszaak is verweerster in eerste aanleg niet verschenen als gevolg van het feit dat haar in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adresgegevens door een niet aan haar toe te rekenen administratieve fout niet langer in overeenstemming waren met de werkelijkheid. De vraag is of daardoor het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, op grond waarvan het rechtsmiddelenverbod van art. 7A:1615w lid 8 BWNA kan worden doorbroken.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Verweerster in cassatie, [verweerster], is op 4 mei 1998 als boekhouder in dienst getreden van verzoekster tot cassatie, DHL.
1.2 Op instigatie van het in de Verenigde Staten gevestigde moederbedrijf van DHL heeft een wereldwijde reorganisatie (ik begrijp: bij DHL) plaatsgevonden. De werkzaamheden van [verweerster] worden sindsdien gecentraliseerd gedaan vanuit Curaçao, zodat de functie van [verweerster] op St. Maarten is komen te vervallen.
1.3 Bij inleidend verzoekschrift, op 1 december 2008(2) ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats St. Maarten, het GEA, heeft DHL verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] met onmiddellijke ingang, althans op een door het GEA te bepalen tijdstip, te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande uit een verandering van omstandigheden, en aan [verweerster] een compensatie toe te kennen van Naf. 32.289,20, althans een zodanige vergoeding als het GEA redelijk acht.
1.4 Aan haar verzoek heeft DHL, samengevat, ten grondslag gelegd dat de functie van [verweerster] is komen te vervallen zodat sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.
1.5 [Verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend. Ook is zij niet verschenen ter zitting van het GEA van 18 februari 2009 en 4 maart 2009.
1.6 Bij beschikking van 4 maart 2009 heeft het GEA, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van die datum ontbonden en aan [verweerster] ten laste van DHL een vergoeding toegekend van Naf. 32.289,20 bruto.
1.7 Bij akte van appel, ingediend ter griffie van het GEA op 23 april 2009, heeft [verweerster] hoger beroep van deze beschikking ingesteld bij het Gemeenschappelijk hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, het Gemeenschappelijk hof. Bij memorie van grieven heeft zij twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de in eerste aanleg gewezen uitspraak en te bepalen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat met veroordeling van DHL tot doorbetaling van loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en, subsidiair, indien het hof van oordeel is dat er sprake is van gewichtige redenen en dat daardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen terecht is ontbonden, tot bepaling dat [verweerster] een vergoeding naar billijkheid dient te ontvangen, rekening houdend met haar leeftijd, arbeidsduur bij DHL en het feit dat zij nog aanspraak maakt op overige bonussen en met het feit dat de veranderde omstandigheden aan DHL zijn te wijten.
1.8 DHL heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot vervallenverklaring, althans tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
1.9 De zaak is in aanwezigheid van beide partijen en hun gemachtigden mondeling behandeld ter zitting van 2 oktober 2009, bij welke gelegenheid partijen hun standpunt nader hebben toegelicht.
1.10 Bij beschikking van 18 december 2009 heeft het Gemeenschappelijk hof de beschikking van het GEA vernietigd en, opnieuw rechtdoende, partijen in kennis gesteld van het voornemen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2010 te ontbinden, onder toekenning aan [verweerster] ten laste van DHL van een vergoeding van Naf. 200.585,66, te verminderen met de haar eventueel krachtens de Cessantia-Landsverordening toekomende uitkering.
Het Gemeenschappelijk hof heeft voorts aan DHL tot en met 4 januari 2010 de gelegenheid gegeven om schriftelijk aan [verweerster] het ontbindingsverzoek in te trekken en daarvan aan de griffier van het GEA op St. Maarten mededeling te doen.
Voor het geval DHL het verzoek niet tijdig zou intrekken, heeft het Gemeenschappelijk hof de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van het hiervoor genoemde tijdstip en onder toekenning aan [verweerster] van het hiervoor genoemde bedrag.
1.11 DHL heeft tegen deze beschikking tijdig(3) beroep in cassatie ingesteld.
[Verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Art. 7A:1615w lid 8 BWNA bepaalt dat tegen een beschikking op een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen geen voorziening is toegelaten. De uitsluiting bij wet van rechtsmiddelen tegen een beslissing gegeven krachtens een bepaald wetsartikel strekt ertoe iedere discussie uit te sluiten over de wijze waarop de rechter van zijn aan dat artikel ontleende bevoegdheden gebruik heeft gemaakt(4). Volgens vaste rechtspraak, die in de Nederlandse Antillen en Aruba van overeenkomstige toepassing is(5), is een hogere voorziening niettemin toegelaten indien erover wordt geklaagd, zoals in het onderhavige geval, dat bij de totstandkoming van de beslissing essentiële vormen zijn verzuimd(6).
2.2. Zodra het beroepschrift één of meer van deze klachten bevat, is het beroep ontvankelijk. Acht de appelrechter de klacht(en) vervolgens gegrond, dan dient hij de zaak verder aan zich te houden en deze in volle omvang te behandelen. Dit kan dan vervolgens leiden tot bekrachtiging of vernietiging van de bestreden beschikking.
2.3 Voor een ontvankelijk cassatieberoep moet worden aangevoerd dat en waarom het oordeel van (thans) het Gemeenschappelijk hof dat het GEA zodanig beginsel heeft geschonden niet juist zou zijn. Aan deze eis is in de onderhavige zaak voldaan.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 Het cassatieberoep, dat uit drie onderdelen (klachten) en een aantal subonderdelen bestaat, is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.3.1 en 3.3.2, waarin het Gemeenschappelijk hof als volgt heeft overwogen:
"3.3.1 [Verweerster] stelt dat het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat de oproepingsbrieven voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg naar een fout adres zijn gestuurd. Ten bewijze daarvan heeft zij een brief van [betrokkene 1], Section Head Front Office Burgerzaken Sint Maarten N.A. van 1 april 2009 overgelegd, waarin is vermeld dat door een administratieve fout de adresinformatie van [verweerster] niet, zoals had gemoeten, per 1 augustus 2008 was veranderd.
Dat alle (oproepings)brieven naar een fout adres zijn gestuurd, is niet bestreden, zodat het Hof daarvan uitgaat. Dit brengt met zich dat, nu is gesteld noch gebleken dat [verweerster] op een andere wijze op de hoogte is gesteld dat er een procedure tegen haar aanhangig was gemaakt, het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
3.3.2 Handhaving van dit beginsel is zo belangrijk dat het, indien herstel van de schending nog mogelijk is, niet kan worden vervangen door een schadevergoedingsactie in die zin dat [verweerster] nu niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden en vervolgens een schadeloosstelling zou dienen te vorderen. In het onderhavige geval kan het recht op hoor en wederhoor nog worden uitgeoefend, zodat het alleen al daarom niet mag worden vervangen door een schadeloosstelling."
3.2 Het cassatieberoep staat of valt met het antwoord op de vraag of het rechtsmiddelenverbod van art. 7A:1615w lid 8 BWNA op grond van schending van hoor en wederhoor kan worden doorbroken indien buiten verantwoordelijkheid van partijen of de rechter een van partijen de oproeping voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg niet heeft ontvangen. Hoewel de onderdelen en subonderdelen diverse lagen in de vraagstelling aanbrengen, is de hiervoor geformuleerde vraag m.i. de kern.
3.3 Een klacht betreffende verzuim van essentiële vormen bij de totstandkoming van een beslissing waartegen geen hoger beroep openstaat, kan slechts tot ontvankelijkheid van het hoger beroep leiden ingeval aan die klacht ten grondslag ligt dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zoals in het geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor(7). Van een dergelijke veronachtzaming is bijvoorbeeld sprake in geval de oproeping niet correct of tijdig heeft plaatsgevonden(8). Dat het een ontbindingsprocedure betreft waarop regels van toepassing zijn die ertoe strekken in een eenvoudige procedure te komen tot een spoedige beslissing inhoudende de vaststelling van een billijke regeling door een onpartijdige rechter(9), maakt zulks niet anders(10).
3.4 Art. 429ca van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba, zoals dat op 1 augustus 2005 in werking is getreden(11), bepaalt dat oproepingen door de griffier bij aangetekende brief geschieden, tenzij de rechter in eerste aanleg anders bepaalt.
Art. 429cc bepaalt dat, indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden oproeping terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk twee weken nadien in de daartoe bestemde registers ingeschreven stond op het op de oproeping vermelde adres, hij de oproeping onverwijld bij gewone brief verzendt. In de overige gevallen waarin de griffier de oproeping terug ontvangt, verbetert de griffier, indien mogelijk, het op de oproeping vermelde adres en verzendt hij de oproeping opnieuw bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.
Voor zover van belang bepaalt art 58 van het Procesreglement voor civiele zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba(12) dat de verzoeker bij het verzoek onder meer een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens dan wel het desbetreffende register van de Kamer van Koophandel overlegt, waaruit blijkt op welk adres de in het verzoekschrift genoemde verweerders zijn ingeschreven.
Art. 59 van het Procesreglement bepaalt dat, tenzij de wet of de rechter anders bepaalt, de oproeping per aangetekende brief van de griffier geschiedt, indien de zaak behandeld moet worden op een zitting. De rechter kan ook nog ter zitting een oproeping per deurwaardersexploot gelasten, indien hij er niet voldoende van overtuigd is dat de aangetekende brief de verweerder heeft bereikt.
3.5 Zoals gezegd, heeft DHL op 1 december 2008 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ingediend. In dit inleidend verzoekschrift heeft DHL als adres van [verweerster] het - nadien gebleken - foute adres vermeld.
Vervolgens heeft (de griffie van) het GEA [verweerster] op 29 december 2008 bij gewone brief aan het in de administratie voorkomende adres opgeroepen om te verschijnen ter zitting van 18 februari 2009 om 14.00 uur(13). Nadat de rechter op 18 februari 2009 had geconstateerd dat [verweerster] niet ter zitting was verschenen, heeft hij een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling bepaald, te weten 4 maart 2009 om 11.15 uur(14) en voorts dat [verweerster] bij deurwaardersexploot dient te worden opgeroepen voor die zitting, hetgeen is gebeurd op 26 februari 2009(15). De deurwaarder heeft het exploot in een gesloten envelop achtergelaten op het adres van [verweerster] zoals dat stond vermeld in de basisadministratie persoonsgegevens(16).
3.6 [Verweerster] is derhalve in eerste aanleg volgens de daarvoor geldende regels opgeroepen(17). Niet bestreden is echter - in appel noch in cassatie - dat alle oproepen aan het verkeerde adres waren gericht. Dit blijkt ook uit de door [verweerster] in het geding gebrachte(18) brief van het Section Head Front Office Burgerzaken van het eilandgebied St. Maarten van 1 april 2009, waarin het volgende wordt vermeld:
"With reference to [verweerster], born [...], I would like to kindly inform you that due to an administrative error her address information was not changed as of August 1st, 2008 in the registry as it should have been."
3.7 [Verweerster] heeft dus feitelijk geen kennis kunnen nemen van het feit dat het inleidend verzoekschrift was ingediend en dat zij was opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Het hof heeft daarnaast - in cassatie niet bestreden - vastgesteld dat [verweerster] niet op een andere wijze op de hoogte is gesteld dat er een procedure tegen haar aanhangig was gemaakt. Mitsdien staat vast dat zij zich in eerste aanleg niet heeft kunnen verdedigen.
Vaststaat eveneens dat de onjuistheid van de adressering is te wijten aan onjuist handelen van de afdeling Burgerzaken van St. Maarten. Daarmee ligt de fout ook niet in de risicosfeer van [verweerster](19). Op haar rustte uitsluitend de (wettelijke) verplichting om de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van een (aanstaande) verhuizing en aan die verplichting heeft zij gewoon voldaan.
[Verweerster] kan mitsdien ook niet geacht worden van de oproepen te hebben kunnen kennisnemen(20).
3.8 Onverkorte toepassing van een regeling kan onder omstandigheden tot een resultaat leiden dat niet meer voldoet aan de eisen van een eerlijk proces.
Ik geef twee voorbeelden.
In HR 25 februari 2000(21) werd het geval berecht waarin de bij verstek veroordeelde huurder pas in het stadium van de tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis (ontruiming) bekend raakte. Ingevolge art. 81 lid 2 Rv. eindigt de verzettermijn in zo'n geval met de voltooiing van de tenuitvoerlegging, waardoor de toegang tot de rechter in feite illusoir was geworden. Het oordeel van de rechtbank dat toepassing in het onderhavige geval van de in de art. 81, 83 en 84 Rv. voor het instellen van verzet gegeven regels in strijd komt met art. 6 EVRM, gaf volgens de Hoge Raad dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
In het geval van HR 24 april 2009(22) mocht appellant toch na het verstrijken van de termijn het rechtsmiddel aanwenden omdat hij buiten zijn schuld geheel niet op de hoogte was of kon zijn van het tijdstip van aanvang en einde van de appeltermijn.
3.9 M.i. is ook in het onderhavige geval sprake van een onaanvaardbaar resultaat indien de oproeping van [verweerster] wordt gekwalificeerd als een oproeping volgens de daarvoor geldende regels en mitsdien als een correcte oproeping. Dit brengt m.i. mee dat dit geval met een niet-correcte oproeping gelijkgesteld moet worden en dat de oproeping aan het verkeerde adres in de bijzondere omstandigheden van dit geval schending van het verdedigingsbeginsel - dat een aspect vormt van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor - oplevert. Leidende gedachte bij hoor en wederhoor is immers dat partijen gelijke kansen voor het aannemelijk maken van hun standpunt moeten hebben gehad(23) en dat 'level playing field' ontbreekt hier.
3.10 Het cassatieberoep stuit m.i. op het bovenstaande af.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 De feiten zijn ontleend aan de beschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats St. Maarten, van 4 maart 2009, rov. 1.1-1.3. Het Gemeenschappelijk hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft in de bestreden beschikking van 18 december 2009 geen feiten vastgesteld.
2 Zie de hiervoor in noot 1 genoemde beschikking van 4 maart 2009, blz. 1 onder het kopje "De procedure", alsmede processtuk 1 van het griffiedossier.
3 De cassatietermijn bedraagt drie maanden. Zie art. 4 van de Cassatieregeling van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het cassatierekest is op 9 maart 2010 bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen.
4 Zie onder meer: HR 21 september 2007, LJN: BA9614 (NJ 2008, 547 m.nt. HJS), HR 18 oktober 2002, LJN: AE7247 (NJ 2002, 566) en HR 29 maart 1985, LJN: AG4989 (NJ 1986, 242 m.nt. WHH en LWH).
5 Zie: G.C.J. Lewin, Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba, 2009, par. 2.2 en Hugenholtz/Heemskerk/Groefsema, Hoofdlijnen van het burgerlijk procesrecht van de Nederlandse Antillen en Aruba, 2009, nr. 102.
6 Zie onder meer: HR 24 april 1992, LJN: ZC0585 (NJ 1992, 672 m.nt. PAS) en HR 29 maart 1985, LJN: AG4989 (NJ 1986, 242 m.nt. WHH en LWH). Zie verder: Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nrs. 317-320 en Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-Van Gent 4 2009, nrs. 24 en 25, met vermelding van jurisprudentie. Zie voor een bespreking van de gronden ook de conclusie van A-G Rank-Berenschot vóór 11 juni 2010, LJN: BL9541 (RvdW 2010, 753).
7 Vaste rechtspraak. Zie onder meer HR 4 maart 1988, LJN: AB8701 (NJ 1989, 4 m.nt. WHH) en HR 22 maart 1991, LJN: ZC0188 (NJ 1991, 400). Vgl. voorts onder meer: HR 23 juni 1995, LJN: ZC1773 (NJ 1995, 661) en HR 19 mei 1989, LJN: AD0788 (NJ 1989, 802 m.nt. JBMV). Voor een uitvoerig en recent overzicht van jurisprudentie met betrekking tot de vraag of al dan niet sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor verwijs ik naar de losbladige Arbeidsovereenkomst, art. 7:685 BW, aant. 20.7 (Luttmer-Kat).
8 HR 30 maart 2001, LJN: AB0813 (NJ 2001, 303), HR 29 september 2000, LJN: AA7285 (NJ 2001, 302 m.nt. PAS) en HR 22 november 1996, LJN: ZC2210 (NJ 1997, 204).
9 Zie over de strekking van de ontbindingsprocedure HR 19 april 1985, LJN: AG5000 (NJ 1985, 699).
10 Zie HR 30 maart 2001, LJN: AB0813 (NJ 2001, 303 m.nt. PAS onder NJ 2001, 302). In die zaak had de rechtbank overwogen dat het destijds geldende Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure (Besluit van 14 november 1986, Stb. 1986, 578, nadien gewijzigd) niet van toepassing is op oproepingen in het kader van een procedure ex art. 7:658 BW. De Hoge Raad maakt met dit oordeel korte metten. Hij overwoog eerst dat de in het Besluit gegeven voorschriften voor de wijze van oproepen verband houden met het recht om verweer te voeren en aldus een belang dienen dat zwaarder weegt dan het belang dat is gelegen in een snelle beslissing door de rechter op het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij oordeelde vervolgens dat het Besluit rechtstreeks van toepassing is in de in art. 7:685 BW bedoelde verzoekschriftprocedure en geenszins onverenigbaar is met het karakter van deze procedure.
11 In deze zaak spelen geen vragen van overgangsrecht. Het inleidend verzoekschrift is geruime tijd na 1 augustus 2005 ingediend.
12 De art. 55-84 zijn opgenomen in Deel D, dat E.J.-zaken in eerste aanleg betreft. Het gaat hier om (deels bijzondere) verzoekschriftprocedures.
13 Zie het griffiedossier, processtuk 2.
14 Zie het griffiedossier, processtuk 4.
15 Zie het griffiedossier, processtuk 5.
16 Het uittreksel, dat dateert van 9 februari 2009, is overgelegd als processtuk 2 in het A-dossier.
17 In HR 24 maart 1995, LJN: ZC1684 (NJ 1995, 347) is geoordeeld dat een griffier het adres waarop iemand in het bevolkingsregister staat ingeschreven, mag aanmerken als diens woonplaats, zodat voor een nader onderzoek naar de woon- of verblijfplaats geen aanleiding bestaat.
18 Prod. 2 bij de akte van appèl.
19 Vgl. HR 27 oktober 1995, LJN ZC1862 (NJ 1996, 121).
20 Anders dan in het geval van HR 9 juni 1989, LJN: AC0928 (NJ 1990, 56), waarin de werkgeefster had aangevoerd door een abuis geen acht te hebben geslagen op de oproeping en dientengevolge niet te zijn verschenen.
21 LJN: AA4936 (NJ 2000, 509 m.nt. HJS. Zie ook HR 26 maart 2010, LJN: BK9154 (NJ 2010, 526 m.nt. Th.M. de Boer).
22 LJN: BH3192 (NJ 2009, 488 m.nt. A.I.M. van Mierlo).
23 HR 22 november 1996, LJN: ZC2208 (NJ 1997, 205, m.nt. PAS). Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Keus vóór HR 23 januari 2004, LJN: AN7884 onder 2.5.
Beroepschrift 09‑03‑2010
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
(Antillenzaak)
De naamloze vennootschap naar Nederlands-Antilliaans recht DHL St. Maarten N.V., (hierna: ‘DHL Sint Maarten’) gevestigd te Colebay, Sint Maarten, Nederlandse Antillen, te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Anna van Saksenlaan 30, ten kantore van de maatschap Ekelmans & Meijer Advocaten, van wie de advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden Mrs. D. Rijpma en A. van Staden ten Brink door haar zijn aangewezen om dit verzoekschrift namens haar te ondertekenen en bij Uw Raad in te dienen en haar ook overigens in cassatie als advocaten te vertegenwoordigen,
stelt hierbij cassatieberoep in tegen de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting op Sint Maarten op 18 december 2009, met zaaknummer EJ-280/08-H-167/09, in de zaak tussen DHL Sint Maarten als geïntimeerde tegen:
[appellante] als appellante (hierna: ‘[appellante]’), wonende op Sint Maarten, Nederlandse Antillen (voor zover verzoekster bekend te [woonplaats], aan de [adres]) voor wie Mr R.F. Gibson jr (Gibson & Associates) als gemachtigde is opgetreden. Het kantooradres van Mr Gibson jr is, voor zover verzoekster bekend, Cannegieterstraat 26, Philipsburg, Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
en voert daartoe aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof heeft overwogen en beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep, ten onrechte, om de navolgende in de klachten en de toelichting geformuleerde, zo nodig in onderling verband te lezen, redenen.
Feiten en procesverloop
(i)
DHL Sint Maarten is een dochteronderneming van het wereldwijd opererende koeriersbedrijf DHL. [appellante] is op 4 mei 1998 bij DHL Sint Maarten in dienst getreden als boekhouder.1. Bij verzoekschrift van 18 november 2008 heeft DHL Sint Maarten de ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst met [appellante]. De griffier van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen ( ‘GEA ’) heeft [appellante] bij brief opgeroepen om op 18 februari 2009 te verschijnen. [appellante] is niet verschenen. Vervolgens heeft de griffier [appellante] bij deurwaardersexploot laten oproepen om op 4 maart 2009 ter zitting te verschijnen.2. [appellante] is wederom niet in de procedure verschenen.3. Bij beschikking van 4 maart 2009 heeft het GEA de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitgesproken met toekenning van een ontbindingsvergoeding ad NAF 32.289,20 (€ 13.327,90).4.
(ii)
Bij akte van appèl van 22 april 2009 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van het GEA. Zij heeft bij die akte van appèl een afschrift overgelegd van een brief van 1 april 2009 van de Afdeling Burgerzaken van het Eilandgebied Sint Maarten. Uit die brief blijkt dat [appellante] per 1 augustus 2008 is verhuisd en dat die verhuizing door een fout niet in de basisadministratie is doorgevoerd.5. Bij memorie van grieven en bij de mondelinge behandeling heeft [appellante] — voor zover hier van belang — aangevoerd dat zij vanwege de foutieve inschrijving in de basisadministratie niet op het juiste adres is opgeroepen. Zij heeft gesteld dat zij, ondanks het rechtsmiddelenverbod van artikel 1615w lid 8 BW, ontvankelijk is in hoger beroep wegens schending van hoor en wederhoor.6.
(iii)
Bij verweerschrift van 2 oktober 2009 heeft DHL Sint Maarten verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. DHL Sint Maarten heeft — voor zover thans van belang — aangedragen dat er geen hoger beroep openstaat tegen de ontbindingsbeschikking. Van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor is geen sprake. [appellante] is namelijk correct opgeroepen.7. De onjuiste inschrijving in de basisadministratie dient voor risico van [appellante] te komen.8.
Het ligt op haar weg om de Afdeling Burgerzaken van het Eilandgebied Sint Maarten aansprakelijk te stellen voor (eventuele) geleden schade.9.
(iv)
Bij beschikking van 18 december 2009 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba ( ‘het hof’) [appellante] ontvankelijk geacht in haar beroep. [appellante] heeft namelijk als doorbrekingsgrond gesteld dat bij de oproeping voor de procedure in eerste aanleg het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden (rov. 3.2). Naar 's hofs oordeel is het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor ook inderdaad geschonden. Redegevend is dat de oproepingen naar een verkeerd adres zijn gezonden en dat [appellante] er niet op andere wijze van op de hoogte is geraakt dat er een procedure aanhangig is gemaakt (rov. 3.3.1). Handhaving van het beginsel van hoor en wederhoor is naar het oordeel van het hof zo belangrijk dat dit niet kan worden vervangen door schadevergoeding in die zin dat [appellante] nu niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden en vervolgens een schadeloosstelling zou dienen te vorderen (rov. 3.3.2). Het hof heeft de zaak daarom opnieuw inhoudelijk beoordeeld en een ontbindingsvergoeding ad NAF 200.585,66 (€ 82.795,03) toegekend (rov. 3.4–3.5).
Ontvankelijkheid
(v)
Vooropgesteld moet worden dat tegen een beschikking op het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, geen rechtsmiddel openstaat (artikel 1615w lid 8 BW NA). Volgens vaste jurisprudentie kan het rechtsmiddelenverbod worden doorbroken indien de rechter de desbetreffende regel ten onrechte heeft toegepast, dan wel heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.10. Onder verzuim van essentiële vormen moet met name worden verstaan het geval dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.11. Dit geldt ook naar Nederlands-Antilliaans recht.12.
(vi)
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad13. staat cassatieberoep open tegen de beslissing om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken. De ratio lijkt te zijn dat het cassatiemiddel er dan toe strekt dat het hof de desbetreffende regeling niet inhoudelijk had mogen toepassen, maar de uitspraak in eerste aanleg vanwege het rechtsmiddelenverbod had moeten bekrachtigen. In de onderhavige zaak heeft het hof het rechtsmiddelenverbod doorbroken geoordeeld. Daartegen richten zich de klachten in cassatie.
Klachten
I.1
In rov. 3.3.1 heeft het hof vastgesteld dat de Afdeling Burgerzaken van het Eilandgebied Sint Maarten de adresinformatie van [appellante] niet — zoals had gemoeten — per 1 augustus 2008 heeft veranderd, dat de oproepingen voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg daarom naar het verkeerde adres zijn gestuurd en dat die oproepingen de verweerster deswege niet hebben bereikt. Op die grond is het hof tot de slotsom gekomen dat het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor is geschonden en dat er daarom voldoende grond is voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van artikel 7A:1615w BW NA. Met dat oordeel heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Immers heeft het hof aldus miskend dat het rechtsmiddelenverbod slechts kan worden doorbroken als de (lagere) rechter de desbetreffende regeling ten onrechte heeft toegepast, dan wel heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.14. Hieruit volgt dat de (wijze van) oproeping slechts een grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod kan opleveren als bij die oproeping essentiële vormen zijn veronachtzaamd. Het hof had dus moeten beoordelen of [appellante] rechtens op correcte wijze is opgeroepen.
I.2
Als de overweging in rov. 3.3.1 aldus moet worden verstaan dat het hof van oordeel is dat [appellante] niet op een correcte wijze is opgeroepen, en dat het beginsel van hoor en wederhoor om die reden is geschonden, dan geeft dat oordeel eveneens blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft aldus miskend dat de oproeping op correcte wijze is geschied als
- (i)
de verweerder bij aangetekende brief voor de zitting is opgeroepen,
- (ii)
de verweerder vervolgens — indien die brief niet is afgehaald en om die reden is geretourneerd — bij brief of bij exploot is opgeroepen tegen een nieuwe zittingsdatum en
- (iii)
de oproepingen zijn geschied (althans zijn gericht) aan het in de basisadministratie geregistreerde adres (artikelen 429ca–429cd Rv NA en artikelen 58 en 59 van het Procesreglement voor Civiele Zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba).15.
Het GEA heeft onbestreden vastgesteld dat [appellante] bij brief en bij exploot is opgeroepen.16. DHL Sint Maarten heeft in hoger beroep (onweersproken) gesteld dat [appellante] bij brief is opgeroepen om op 18 februari 2009 ter zitting te verschijnen en dat [appellante] vervolgens bij deurwaardersexploot is opgeroepen om op 4 maart 2009 ter zitting te verschijnen,17. dat die oproepingen zijn geschied op het in de basisadministratie ingeschreven adres18. en dat de oproepingen aan de wettelijke vereisten voldoen.19. Het hof had dus moeten beoordelen of bij de oproeping — tegen de achtergrond van genoemde vaststellingen van het GEA en genoemde stellingen van DHL Sint Maarten — het bepaalde in artikelen 429ca–429cd Rv NA en artikelen 58 en 59 van het Procesreglement in acht is genomen.
I.3
Althans heeft het hof zijn oordeel in rov. 3.3.1 dat bij de oproeping van [appellante] voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. DHL Sint Maarten heeft namelijk onweersproken gesteld
- (a)
dat [appellante] bij brief is opgeroepen om op 18 februari 2009 ter zitting te verschijnen,20.
- (b)
dat [appellante] bij deurwaardersexploit is opgeroepen om op 4 maart 2009 ter zitting te verschijnen,21.
- (c)
dat die oproepingen correct zijn geschied aan het in de basisadministratie ingeschreven adres,22. en DHL Sint Maarten heeft bovendien gesteld
- (d)
dat zij niet wist dat [appellante] inmiddels was verhuisd en dat [appellante] dit ook nooit aan haar heeft meegedeeld.23.
Deze stellingen kunnen of moeten tot de slotsom leiden dat [appellante] op correcte wijze is opgeroepen voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg en dat (daarom) niet het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Het hof had die stellingen deswege niet, althans niet zonder andere of nadere motivering, die ontbreekt, onbehandeld mogen laten.
II
In rov. 3.3.2 heeft het hof overwogen dat handhaving van het beginsel van hoor en wederhoor zo belangrijk is dat het, indien herstel mogelijk is, niet kan worden vervangen door een schadevergoedingsactie in die zin dat [appellante] nu niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden en vervolgens een schadeloosstelling zou dienen te vorderen. In diezelfde rechtsoverweging heeft het hof overwogen dat het recht op hoor en wederhoor in het onderhavige geval nog kan worden uitgeoefend en dat dit recht alleen al om die reden niet mag worden vervangen door een schadeloosstelling. Deze redengeving is op de navolgende grond (logisch) onbegrijpelijk. Het hof neemt aan dat het hoger beroep van [appellante] inhoudelijk dient te worden beoordeeld indien zij het recht op hoor en wederhoor nog kan uitoefenen. Het hof overweegt vervolgens dat [appellante] het recht op hoor en wederhoor nog kan uitoefenen. Om die reden dient het hoger beroep van [appellante], zo overweegt het hof, inhoudelijk te worden beoordeeld. Die redenering is ondeugdelijk omdat [appellante] het recht op hoor en wederhoor alleen kan uitoefenen als het hoger beroep inhoudelijk dient te worden beoordeeld, hetgeen alleen het geval is wanneer blijkt dat het recht op hoor en wederhoor in eerste aanleg daadwerkelijk is geschonden. Dit betekent dat de redenering bestaat uit twee gelijksoortige elementen en daarom geen begrijpelijke motivering is van 's hofs oordeel dat het appèlverbod dient te worden doorbroken en het hoger beroep dus inhoudelijk moet worden beoordeeld.
III
Als in rov. 3.3.1 en 3.3.2 als oordeel van het hof besloten mocht liggen dat de (bijzondere) omstandigheid van het onderhavige geval dat [appellante] de oproepingen buiten haar schuld niet heeft ontvangen, voldoende grond oplevert om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken, dan heeft het hof eveneens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Immers heeft het hof ook dan miskend dat het rechtsmiddelenverbod slechts kan worden doorbroken op de grond dat de (lagere) rechter de desbetreffende regel ten onrechte heeft toegepast, dan wel heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.24. Althans is 's hofs oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed. DHL Sint Maarten heeft gesteld
- (i)
dat een fout in de basisadministratie persoonsgegevens in beginsel voor risico van de ingeschrevene komt25. en
- (ii)
dat [appellante] het Eilandgebied Sint Maarten voor de schade aansprakelijk kan stellen.26.
Zonder nadere motivering — die ontbreekt — is niet duidelijk waarom de omstandigheid dat [appellante] de oproepingen buiten haar schuld niet heeft ontvangen een toereikende grond voor het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod zou opleveren, en de stellingen dat een fout in de basisadministratie persoonsgegevens voor risico van de ingeschrevene komt27. en dat [appellante] het Eilandgebied Sint Maarten voor de schade aansprakelijk kan stellen28. — ook indien juist — daaraan niet zouden (kunnen) afdoen.
Toelichting
In cassatie gaat het in deze zaak in essentie om het volgende. [appellante] was werkzaam bij DHL Sint Maarten. Per 1 augustus 2008 is [appellante] verhuisd. Zij heeft haar verhuizing doorgegeven aan de Afdeling Burgerzaken van het Eilandgebied Sint Maarten. De Afdeling Burgerzaken heeft de adresinformatie van [appellante] door een administratieve fout niet veranderd.29. DHL Sint Maarten heeft gesteld dat [appellante] de adreswijziging niet aan haar (als werkgeefster) heeft doorgegeven.30.
Bij verzoekschrift van 18 november 2008 heeft DHL Sint Maarten de ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst met [appellante]. De griffier van het GEA heeft [appellante] bij brief opgeroepen om op 18 februari 2009 te verschijnen. Zij is niet verschenen. Vervolgens heeft de griffier [appellante] bij deurwaardersexploot laten oproepen om op 4 maart 2009 ter zitting te verschijnen.31. [appellante] is niet bij de behandeling van de zaak verschenen.32. Beide oproepingen zijn geschied op (althans gericht aan) het in de basisadministratie geregistreerde adres van [appellante]. Het GEA heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en een ontbindingsvergoeding toegekend.33.
In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat de oproepingen [appellante] — door de fout van de Afdeling Burgerzaken — niet hebben bereikt. Op die grond is het hof tot het oordeel gekomen dat er voldoende grond is voor doorbreking het rechtsmiddelenverbod van artikel 7A:1615w BW NA. In deze cassatie staat de vraag centraal of dat oordeel juist is.
Vooropgesteld moet worden dat tegen een beschikking op een verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, geen hoger beroep openstaat (artikel 1615w lid 8 BW NA). Volgens vaste jurisprudentie kan een dergelijk rechtsmiddelenverbod worden doorbroken indien de rechter de desbetreffende regeling ten onrechte heeft toegepast, dan wel heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.34. Onder verzuim van essentiële vormen moet met name worden verstaan het geval dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.35.
Dit één en ander geldt ook naar Nederlands-Antilliaans recht.36.
Vervolgens is van belang in welke gevallen de oproeping is geschied met verzuim van essentiële vormen, in dier voege dat sprake is van een schending van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Dit is volgens rechtspraak van de Hoge Raad het geval als de verweerder niet (rechtens) op een behoorlijke wijze is opgeroepen:37.
‘Bij de vorming van dit rechtsoordeel is de rechtbank klaarblijkelijk — en terecht — ervan uitgegaan dat een klacht betreffende verzuim van essentiële vormen bij de totstandkoming van een beschikking als de onderhavige waartegen geen hoger beroep openstaat, slechts dan tot ontvankelijkheid van het hoger beroep leidt, wanneer aan die klacht ten grondslag ligt dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zoals in het geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor (HR 4 maart 1988, NJ 1989, 4). Dit beginsel is met name veronachtzaamd in geval de betrokkene niet de gelegenheid heeft gehad zich schriftelijk over het verzoek uit te laten en evenmin behoorlijk is opgeroepen om door de rechter op het verzoek te worden gehoord.’
(cursivering advocaat)
Bij de beantwoording van de vraag of de verweerder op behoorlijke wijze is opgeroepen, is doorslaggevend of die oproeping is geschied conform de artikelen 272–275 Rv (voorheen: art. 429a–429r Rv (oud) en het Besluit Oproepingen, Mededelingen en Zendingen Verzoekschriftprocedure38.). De Hoge Raad overwoog:39.
‘Bij de Wet van 10 maart 1984, Stb. 1984, 97, zijn de art. 429a–429r Rv. in werking gesteld voor het vierde en het vijfde Boek (oud) BW, waaronder art. 1639w (oud) BW. Dit wetsartikel is op 1 januari 1992 overgebracht naar Boek 7A BW als art. 7A:1639w (oud) BW, dat op 1 april 1997 is overgebracht naar Boek 7 BW als art. 7:685 BW. (…) Hun toepasselijkheid brengt mee dat ook het Besluit in deze procedures van toepassing is (…). (…) De in het Besluit gegeven voorschriften voor de wijze van oproepen houden verband met het recht om verweer te voeren en dienen aldus een belang dat zwaarder weegt dan het belang dat is gelegen in een snelle beslissing door de rechter op het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het Besluit (…) is geenszins onverenigbaar met het karakter van deze procedure.’
Artikelen 272–275 Rv houden — evenals artikelen 429a–429r Rv (oud) en het Besluit Oproepingen, Mededelingen en Zendingen Verzoekschriftprocedure — in dat de verweerder bij aangetekende brief dient te worden opgeroepen. Indien blijkt dat die aangetekende brief niet is afgehaald dan dient de verweerder bij gewone brief tegen een nieuwe zittingsdatum te worden opgeroepen. De oproepingen dienen te geschieden op het in de basisadministratie ingeschreven adres. Dan is de oproeping correct verricht. In de feitenrechtspraak vindt dat toetsingskader ook toepassing.
- •
Het Hof Den Haag overwoog40.:
‘In het onderhavig geval is de aangetekende brief aan [naam 1] met oproeping voor de zitting van 5 augustus 2003 ter griffie teruggekomen met een aantekening van TPG Post: ‘niet afgehaald’. Vervolgens heeft de griffie de oproeping niet bij gewone brief verzonden. In plaats daarvan was de oproeping tegelijk met het verzenden bij aangetekende brief reeds bij gewone brief aan [naam 1] verzonden. Hiermee staat vast dat de griffie van de rechtbank niet aan de wettelijke voorschriften voor oproeping heeft voldaan.’
- •
In een andere uitspraak overwoog Hof Den Haag het volgende41.:
‘Ocean is conform artikel 272 Rv bij aangetekende brief opgeroepen op het adres waarvan ter zitting bij de rechtbank is gebleken dat dit adres overeenstemde met recente adresgegegevens. Het is een feit van algemene bekendheid, dat indien een aangetekend stuk niet bezorgd kan worden om reden dat niemand aanwezig is om het in ontvangst te nemen, dat poststuk gedurende een periode van drie weken op het postkantoor blijft liggen, alvorens het poststuk, indien het niet alsnog door of namens de geadresseerde wordt afgehaald, retour wordt gezonden met de mededeling ‘niet afgehaald’. De zitting vond plaats op 8 januari 2003, achttien dagen na de aangetekende verzending van de oproeping aan Ocean. Nu de rechtbank geen aanwijzingen had dat de oproeping Ocean had bereikt, betekent dit dat de rechtbank op 8 januari 2003 niet kon vaststellen of het in artikel 275 Rv genoemde geval dat de bij aangetekende brief verzonden oproeping zou worden terug ontvangen, in welk geval de griffier de oproeping onverwijld bij gewone brief zou moeten verzenden, zich zou voordoen. Dit betekent dat de rechtbank de zaak op 8 januari 2003 niet inhoudelijk had mogen behandelen, maar de behandeling had moeten aanhouden. Door de zaak op 8 januari 2003 toch inhoudelijk te behandelen, heeft de rechtbank artikel 275 Rv en het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.’
- •
De Rechtbank Utrecht overwoog het volgende42.:
‘In artikel 3 van het Besluit OMV wordt de rechter de mogelijkheid gelaten om een bepaalde wijze van oproeping voor te schrijven. In dit geval heeft de kantonrechter ter zitting van 11 oktober 2001 bepaald dat [naam 2] bij exploot opnieuw opgeroepen diende te worden op zijn geregistreerde adres. Door [naam 2] is niet betwist dat hij geregistreerd staat op het adres in Tiel waar het oproepingsexploot in gesloten envelop door de deurwaarder is achtergelaten omdat niemand thuis werd aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het te ver om van de kantonrechter te vergen dat hij telkens als een partij, na behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschijnt, een nader onderzoek naar de reden van dat niet-verschijnen zou moeten instellen. De door [naam 2] gestelde omstandigheid dat er een niet geheel te verwaarlozen kans bestaat dat een in een gesloten envelop achtergelaten deurwaardersexploot hem niet tijdig bereikt, is in dit geval onvoldoende om van de kantonrechter een nader onderzoek te verlangen.’
Ook in de onderhavige zaak dient dus te worden beoordeeld of de oproeping op correcte wijze is geschied. Nederlands-Antilliaans recht is toepasselijk. Deswege dient te worden beoordeeld of de oproeping naar de regels van het Nederlands-Antilliaans recht op een correcte wijze is geschied. Naar Nederlands-Antilliaans recht dient de verweerder eveneens bij aangetekende brief te worden opgeroepen. Vervolgens dient de verweerder — wanneer die brief retour wordt ontvangen — bij brief of bij exploot te worden opgeroepen tegen een nieuwe zittingsdatum. Die oproepingen dienen te geschieden op (althans te zijn gericht aan) het in de basisadministratie geregistreerde adres. Dit één en ander volgt uit artikelen 429ca–429cd Rv NA in verbinding met artikel 58 en 59 van het Procesreglement voor Civiele Zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba.
In de onderhavige zaak heeft de griffier van het GEA [appellante] bij brief opgeroepen om op 18 februari 2009 te verschijnen. Vervolgens heeft de griffier [appellante] bij deurwaardersexploot laten oproepen om op 4 maart 2009 ter zitting te verschijnen.43. DHL Sint Maarten heeft onweersproken gesteld dat die oproepingen correct op het in de basisadministratie geregistreerde adres zijn geschied.44. Dit betekent dat [appellante] in beginsel op de juiste wijze is opgeroepen. Dit zou (wellicht) uitzondering lijden indien DHL Sint Maarten wist dat [appellante] was verhuisd. DHL Sint Maarten heeft evenwel gesteld dat zij niet op de hoogte was van de wijziging van het woonadres van [appellante].45. Het hof heeft de juistheid van die stelling in het midden gelaten. In cassatie dient dus te worden uitgegaan van de juistheid van die stelling.46. De feitelijke grondslag in cassatie leidt derhalve tot de slotsom dat [appellante] correct is opgeroepen. Van een verzuim van essentiële vormen is om die reden geen sprake. Dit betekent dat het hof het vonnis van het GEA had moeten bekrachtigen.
De vraag die dan nog resteert is of [appellante] onevenredig zwaar zou worden getroffen door het oordeel dat zij correct is opgeroepen, dat er daarom geen sprake is van een verzuim van essentiële vormen en dat het appèlverbod daarom onverkort geldt. Zij heeft immers geen schuld aan de foutieve inschrijving. Dit is evenwel geen reden om het appèlverbod te doorbreken. DHL Sint Maarten licht dat in het onderstaande toe.
Een (enigszins) met deze zaak vergelijkbaar geval doet zich voor wanneer een deurwaarder een appèldagvaarding niet (tijdig) uitbrengt. Ook in dat geval verliest een procespartij buiten zijn schuld de mogelijkheid om in rechte een beter resultaat te bereiken. Volgens recente rechtspraak van de Hoge Raad is een fout van de deurwaarder evenwel geen reden om de betreffende procespartij alsnog ontvankelijk te achten. Redegevend is dat de gedragingen van de deurwaarder voor risico van de procespartij komen. Verder kan de procespartij de door hem ingeschakelde deurwaarder in voorkomend geval aanspreken voor de schade.47.
In de onderhavige zaak geldt mutatis mutandis hetzelfde. De foutieve inschrijving komt — zoals DHL Sint Maarten onweersproken heeft aangevoerd48. — voor risico van [appellante]. [appellante] heeft verder — zoals DHL Sint Maarten onbestreden heeft gesteld49. — de mogelijkheid om het Eilandgebied Sint Maarten aansprakelijk te stellen voor de schade ten gevolge van de foutieve inschrijving in de basisadministratie. Daarom is de handhaving van het rechtsmiddelenverbod geen disproportionele reactie op de administratieve fout en de daaruit voortvloeiende gevolgen.
Mitsdien:
DHL Sint Maarten de Hoge Raad verzoekt de bestreden beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren, ook omtrent de kosten.
's‑Gravenhage, 9 maart 2010
Advocaten
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑03‑2010
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, pagina 1, onder: ‘de procedure’ en Verweerschrift 2.9.
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, pagina 1, onder: ‘de procedure’.
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, dictum.
Productie 2 bij Akte van appèl: Brief van de Afdeling Burgerzaken van het Eilandgebied Sint Maarten van 1 april 2009.
MvG 3–4 en 7 en Pleitaantekeningen [appellante] punt 3.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.7–2.15.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.11.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.14.
HR 29 maart 1985 (Enka/Dupont), NJ 1986/242, rov. 3.2; HR 15 mei 1998 (Zevenbergen/Interpolis), NJ 1999/672, rov. 3.3; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling — van Gent 4 (2009), nr. 24 en Snijders/Klaassen/Meijer, ‘Nederlands Burgerlijk Procesrecht’, Deventer: Kluwer 2007, nr. 317.
HR 22 maart 1991 (Van Kleef/Brugge), NJ 1991/400, rov. 3.2; HR 15 oktober 1993 (Lussenburg/Vereenigde Glasfabrieken), NJ 1994/64; HR 22 november 1996 (Si Boukacem/Martinair), NJ 1997/205, rov. 3.5–3.6; Loonstra/Zondag, ‘Arbeidsrechtelijke themata’, Den Haag: Boom 2008, nr. 12.2.5; Heerma van Voss (red), Arbeidsovereenkomst (losbladig), Deventer: Kluwer 2009, artikel 7:685, aantekening 20.7; Asser/Heerma van Voss 7-V (2008), nr. 412; Hengstmengel en Mahabiersing, ‘Doorbreking van het appelverbod ex art. 7:685 lid 11 BW wegens verzuim van essentiële vormen’, TAR 2009-6, p. 229–237.
Hugenholtz/Heemskerk/Groefsema, Hoofdlijnen van het Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Antillen en Aruba, Amsterdam: Elsevier 2009, nr. 102.
HR 21 september 2007 (Giskus/Bonaire Management Group), NJ 2008/547, rov. 3.6.
HR 29 maart 1985 (Enka/Dupont), NJ 1986/242, rov. 3.2; HR 15 mei 1998 (Zevenbergen/Interpolis), NJ 1999/672, rov. 3.3; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling — van Gent 4 (2009), nr. 24 en Snijders/Klaassen/Meijer, ‘Nederlands Burgerlijk Procesrecht’, Deventer: Kluwer 2007, nr. 317. Dit geldt ook naar Nederlands-Antilliaans recht: Hugenholtz/Heemskerk/Groefsema, Hoofdlijnen van het Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Antillen en Aruba, Amsterdam: Elsevier 2009, nr. 102.
Hugenholtz/Heemskerk/Groefsema, Hoofdlijnen van het Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Antillen en Aruba, Amsterdam: Elsevier 2009, nr. 100.
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, pagina 1, onder: ‘de procedure ’.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.9.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.9 en 2.10.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.9.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.9.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.9.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.9 en 2.10.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.16–2.19.
HR 29 maart 1985 (Enka/Dupont), NJ 1986/242, rov. 3.2; HR 15 mei 1998 (Zevenbergen/Interpolis), NJ 1999/672, rov. 3.3; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling — van Gent 4 (2009), nr. 24 en Snijders/Klaassen/Meijer, ‘Nederlands Burgerlijk Procesrecht’, Deventer: Kluwer 2007, nr. 317. Dit geldt ook naar Nederlands-Antilliaans recht: Hugenholtz/Heemskerk/Groefsema, Hoofdlijnen van het Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Antillen en Aruba, Amsterdam: Elsevier 2009, nr. 102.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.11.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.14.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.11.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.14.
Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 18 december 2009, rov. 3.3.1.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.16–2.19.
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, pagina 1, onder: ‘de procedure ’ en Verweerschrift 2.9.
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, pagina 1, onder: ‘de procedure ’.
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, dictum.
HR 29 maart 1985 (Enka/Dupont), NJ 1986/242, rov. 3.2; HR 15 mei 1998 (Zevenbergen/Interpolis), NJ 1999/672, rov. 3.3; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling — van Gent 4 (2009), nr. 24 en Snijders/Klaassen/Meijer, ‘Nederlands Burgerlijk Procesrecht’, Deventer: Kluwer 2007, nr. 317.
HR 22 maart 1991 (Van Kleef/Brugge), NJ 1991/400, rov. 3.2; HR 15 oktober 1993 (Lussenburg/Vereenigde Glasfabrieken), NJ 1994/64; HR 22 november 1996 (Si Boukacem/Martinair), NJ 1997/205, rov. 3.5–3.6; Loonstra/Zondag, ‘Arbeidsrechtelijke themata’, Den Haag: Boom 2008, nr. 12.2.5; Heerma van Voss (red), Arbeidsovereenkomst (losbladig), Deventer: Kluwer 2009, artikel 7:685, aantekening 20.7; Asser/Heerma van Voss 7-V (2008), nr. 412; Hengstmengel en Mahabiersing, ‘Doorbreking van het appelverbod ex art. 7:685 lid 11 BW wegens verzuim van essentiële vormen’, TAR 2009-6, p. 229–237.
Hugenholtz/Heemskerk/Groefsema, Hoofdlijnen van het Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Antillen en Aruba, Amsterdam: Elsevier 2009, nr. 102.
HR 22 maart 1991 (Van Kleef/Brugge), NJ 1991/400, rov. 3.2–3.3.
Besluit van 3 december 1986, Stb 600, gewijzigd bij Besluit van 22 augustus 1991, Stb 437.
HR 30 maart 2001 (De Jonge/Stichting Regionale Zorgverlening), NJ 2001/303, rov. 3.4–3.5.
Hof Den Haag 6 februari 2004 ([naam 1]/Achmea), JAR 2004/63, rov. 4.
Hof Den Haag 14 november 2003 (Ocean/X), JAR 2004/31, rov. 4.3.
Rechtbank Utrecht 10 juli 2002 ([naam 2]/WE International), JAR 2002/201, rov. 4.6.
Gerecht in Eerste Aanleg 4 maart 2009, pagina 1, onder: ‘de procedure’ en Verweerschrift Sint Maarten 2.9.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.9 en 2.10.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.16–2.19.
Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 170.
HR 24 april 2009 (Heilbron/Rensa), NJ 2009/488, rov. 3.6.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.11.
Verweerschrift DHL Sint Maarten 2.14.