Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/8.7.1.1
8.7.1.1 Financiële prikkels
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS600196:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Nederland kent zowel onder het oude als in het huidige griffierechtenstelsel geen consequenties ten aanzien van processtappen, maar andere landen kennen wel pay as you go en verhogingen of verlagingen ten aanzien van gedrag. Zie de beschrijving van het Duitse systeem in § 6.6 en Faure & Moerland 2006.
Zie de beschrijving van het Belgische systeem in § 6.4. Ook Brazilië kent processuele boetes, zie het landenrapport (Washington; De Barros & De Miranda) Brazilië, p. 1.
Zie ook hoofdstuk 9 en Faure & Moerland 2006, p. 28.
Zie Van der Wiel 2004, p. 288 e.v. Zie ook HR 29 juni 2007, NJ 2007, 353 over de verhouding met misbruik van recht (art. 3:13 BW).
Zie § 8.2.2.
Zie Van der Wiel 2004, p. 282-288; Bruijnzeel 2011, p. 292 e.v.
Er zijn ook andere financiële prikkels dan kostenconsequenties mogelijk. In Nederland bestaan die momenteel echter niet in de sfeer van griffierechten (vooraf; komen ten goede aan de staat)1 of processuele boetes (achteraf; komen ten goede aan de staat).2 Prikkels in de sfeer van het griffierecht zouden eerder een aanvulling dan een alternatief voor proceskostenconsequenties zijn: als voor een bepaalde handeling vooraf een (hoog) bedrag moet worden betaald, dan kan een partij besluiten om daar van af te zien. Dit zou ook kunnen helpen tegen herhaalde eenstemmige uitstelverzoeken. Eventueel kunnen dan achteraf met een proceskostenconsequentie de betaalde griffierechten worden herverdeeld als de extra betaalde griffierechten aan het gedrag van één partij toe te rekenen zijn.3
Processuele boetes lijken vooral een goed alternatief te vormen voor ernstiger verwijtbaar of opzettelijk verstorend procesgedrag, zoals bij de indemnity basis reeds is besproken. Die zouden dus voor goede deterrence kunnen zorgen, maar er valt ook hoge satellite litigation te verwachten, omdat voor door de overheid opgelegde boetes sterke procedurele waarborgen gelden. Het is dus maar de vraag of de door deterrence bespaarde tijd en kosten opwegen tegen de tijd en kosten van het horen van de te beboeten partij, de motivering van de boete en de eventuele rechtsmiddelen daartegen. Bovendien lijken de ernstigere vormen van verstorend procesgedrag veel minder vaak voor te komen dan de lichtere vormen.
In de huidige situatie bestaat reeds de schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.4 Een dergelijke vordering kan in een nieuwe procedure worden ingesteld, maar ook als nieuwe vordering (via eisvermeerdering of reconventie) in de bestaande procedure. In het laatste geval lijkt de schadevergoeding sterk op het naar boven afwijken van het liquidatietarief in het huidige systeem; een optie die eerder als weinig doelmatig is beoordeeld.5
Ten slotte kan het verbod of gebod op straffe van een dwangsom ook als financiële prikkel worden gezien. Dit kan een verbod op het überhaupt starten van nieuwe kansloze procedures zijn (anti-suit injunction) of een verbod op het herhalen van een verstorende gedraging.6 Het aantal gevallen in de praktijk waarin dit instrument nuttig kan worden ingezet lijkt echter beperkt. Hetzelfde geldt voor het gebod om bijvoorbeeld bepaalde stukken in te dienen. De geïnterviewde rechters zagen de onterechte weigering om stukken te overleggen als de minst frequente verstorende gedraging. De dwangsom lijkt dus weinig toepasbaar en bovendien omslachtig; dat geeft weinig algemene deterrence en veel satellite litigation.
Over het algemeen lijken de alternatieve financiële prikkels nauwelijks een serieus alternatief te bieden voor kostenconsequenties, ofwel omdat ze in andere situaties toepasbaar zijn, ofwel omdat de tijd- en kostennadelen groter zijn. Alleen de processuele boete lijkt een serieus (aanvullend) alternatief voor kostenconsequenties bij ernstiger verstorend procesgedrag.