Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/
Verhandeling
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS601329:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Shavell 2004, p. 486 (over publiekrechtelijke deterrence) en p. 280-284 (over het aansprakelijkheidsysteem).
Charles Dickens, Bleak House, 1852-1853. Eén van de verhaallijnen is een erfrechtelijke zaak, die dusdanig lang, duur en pijnlijk verloopt dat de betrokkenen langzaam krankzinnig worden en de erfenis opgaat in proceskosten.
Bij zeer lichte verstoringen kan de rechter uiteraard wel volstaan met een informele prikkel of zelfs niets doen, wanneer de kosten van handhaving groter zijn dan die van de verstoring.
Waarbij de dissertaties van Van der Wiel 2004 en Lindijer 2006 overigens al een gedegen basis zouden vormen.
Shavell (2004) stelt dat wanneer handhaving duur is, het beter is om under-deterrence te hebben om zo enige kosten te besparen.1 Als handhaving erg duur is en de schade klein, dan kan het soms zelfs lonen om niet te handhaven, wanneer de kosten daarvan hoger zijn dan de te voorkomen schade. In hoofdstuk 6 is de nuloptie' die bij dit idee past als volgt gedefinieerd:
De proceskosten volgen uit rigide tariefschalen, zonder beslissingsruimte voor de rechter;
De verliezer van de procedure betaalt de kosten van de winnaar;
Bij gedeeld gelijk worden de kosten gecompenseerd of proportioneel verdeeld aan de hand van de mate van gelijk;
De rechter mag bij zijn kostenbeslissing geen rekening houden met gedrag voor of tijdens de procedure of met andere elementen die met de proceshouding te maken hebben.
Dit alternatief valt feitelijk uiteen in een extreme' optie, waarbij helemaal geen consequenties aan procesgedrag worden verbonden, en een gematigde optie waarbij alleen andere remedies dan kostenconsequenties worden gehanteerd.
De eerste, extreme optie kan snel worden afgedaan. Het proces wordt dan een chaos, zoals het proces in Dickens' Bleak House,2 dat jaren duurt bij een gebrek aan regie en regels die een goede procesorde beschermen. Doordat kosten kunnen worden veroorzaakt die volledig bij de ander worden neergelegd, biedt het proces dan alle ruimte aan partijen om hun persoonlijke oorlog in de rechtszaal voort te zetten. Niet de partij met het gelijk, maar die met de langste adem wint. Dat dit slecht scoort op alle criteria van het toetsingskader behoeft geen nadere onderbouwing.3
De tweede, gematigde optie waarbij wel andere consequenties aan gedrag kunnen worden verbonden, maar geen kostenconsequenties, zorgt voor een serieuzer alternatief dat een nadere evaluatie verdient. In de vorige paragrafen is met behulp van buitenlandse alternatieven nagedacht over het ontwikkelen van een kostenveroordeling ten aanzien van gedrag die zo hoog mogelijk scoort op de criteria tijd, kosten, kwaliteit van uitkomsten en kwaliteit van procedure. Daaruit komt naar voren dat scherpere gedragscriteria en ongeveer dekkende forfaitaire maximumbedragen een goede oplossingsrichting zijn, terwijl de indemnity basis en een eigen beursje minder kansrijk zijn. De vraag blijft dan echter of het systeem op die manier dusdanig wordt verbeterd, dat kostenconsequenties de doelmatigste wijze zijn om verstorend procesgedrag te ontmoedigen. Mogelijk kan met andere remedies voldoende deterrence worden bereikt, op een wijze die minder bezwaarlijk is dan wanneer kostenconsequenties worden gebruikt.
Een bespreking en evaluatie van alle categorieën alternatieve remedies past niet binnen het bestek van dit onderzoek. Al hetgeen in dit proefschrift omtrent kostenconsequenties is onderzocht zou dan nu voor elk alternatief moeten worden overgedaan; dus weer een positiefrechtelijke bespreking,4 interviews en een rechtseconomische analyse. Daarom beperk ik me tot een categorisering van de andere remedies en een korte analyse per categorie (§ 8.7.1). Op één categorie, die van de materiële consequenties, wordt vervolgens uitgebreider ingegaan in paragraaf 8.7.2, omdat die door de rechters het vaakst werd genoemd als factor voor terughoudendheid met kostenconsequenties. Deze materiële consequenties worden vervolgens met de criteria van het toetsingskader afgewogen tegen kostenconsequenties in de paragrafen 8.7.3 en 8.7.4.