Sturen met proceskosten
Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/8.1:8.1 Inleiding
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/8.1
8.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS593223:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Bijvoorbeeld: 'Het eigen beursje ( = prikkel) leidt tot satellite litigation ( = effectencategorie)en heeft daarmee een negatief effect op de tijd en kosten ( = criteria toetsingskader).'
Zie hoofdstuk 7.4.8.
Evenals voor de conclusies in hoofdstuk 9, waarna ook de beperkingen van deze benadering worden aangestipt.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Nu de algemene werking van de machine van het civiele proces en enkele specifieke onderdelen in het vorige hoofdstuk zijn onderzocht, is het tijd om aan de knop te gaan draaien. Die staat nu op de stand 'Nederlandse status quo', zoals die is vastgesteld in de wet, de literatuur, de jurisprudentie en de interviewstudie in hoofdstuk 4 en 5. De vraag is wat er gebeurt wanneer de knop naar één van de vijf andere standen wordt gedraaid: steeds wordt één van de alternatieve prikkels waarvoor inspiratie uit het buitenland is geput toegevoegd aan de Nederlandse situatie. Als de knop op alle standen heeft gestaan, wordt aan de hand van de voorspelde effecten op de criteria van het toetsingskader bekeken welke (combinatie van) prikkels mogelijk het meest kunnen toevoegen aan de kwaliteit van ons burgerlijk proces.
Figuur 8.1: Status quo en alternatieven
Het meten van de beoogde en onbeoogde effecten gebeurt aan de hand van het toetsingskader dat in hoofdstuk 2 is geformuleerd en hieronder is gevisualiseerd De prikkels hebben als doel om de tijd en kosten van het proces te verminderen.
Daarbij kunnen er onbedoelde neveneffecten ontstaan op de kwaliteit van uitkomsten en de kwaliteit van de procedure, maar ook op de tijd en de kosten zelf.
Prikkel
Figuur 8.2: Status quo en alternatieven
Een aantal categorieën beoogde en onbeoogde effecten is in eerdere hoofdstukken al van een naam voorzien en gedefinieerd. Deze effectencategorieën worden gehanteerd, omdat ze later in dit hoofdstuk bij verschillende alternatieve prikkels naar voren komen en dan steeds ongeveer hetzelfde effect hebben op één of meerdere criteria van het toetsingskader.1 Ik zal de categorieën hier kort herhalen, met verwijzing naar de uitgebreidere uitwerkingen eerder in dit boek.
Deterrence = de mate waarin een kostenconsequentie of andere prikkel onnodig vertragend en/of kostenverhogend gedrag afschrikt of ontmoedigt. Het deterrence-element van een consequentie heeft een positief effect op de criteria tijd en kosten (maar kan gepaard gaan met nadelen die onder de andere effectencategorieën vallen). Zie § 7.4.
Underdeterrence = de consequentie of sanctie is te laag om het onnodig vertragend en/of kostenverhogend gedrag optimaal af te schrikken. Het positieve effect op tijd en kosten is daardoor beperkt. Zie § 7.4.5.
Satellite litigation = de discussie over de toepassing van een consequentie of sanctie zorgt voor nieuwe tijd en kosten. Zie § 7.4.5 en eerder ook reeds de interviews in hoofdstuk 5.
Voorspelbaarheid = de mate waarin betrokkenen tevoren kunnen inschatten hoe hoog de kosten van de hele procedure (of per procedurele stap) zullen zijn, hoe lang de procedure(stap) zal duren en hoe op procedurele regels gegronde beslissingen zullen uitpakken voor het verloop en de uitkomst van de procedure. Meer voorspelbaarheid heeft positieve effecten op tijd, kosten, procedurele kwaliteit en kwaliteit van uitkomsten. Zie verder de bespreking van scherpe normen (§ 8.3). Zie eerder § 7.6.4.
Procedurele waarborgen = Regels die een eerlijk, informatief en procedureel rechtvaardig proces waarborgen, zoals hoor- en wederhoor, hoger beroep en motiveringsvereisten. Deze verhogen de procedurele kwaliteit en soms eveneens de kwaliteit van uitkomsten, maar brengen ook extra tijd en kosten met zich mee. Zie § 7.4.5 en ook § 2.2.2.
Verder geldt de in hoofdstuk 7 gerezen beperking ook in de nadere besprekingen van de prikkels in dit hoofdstuk: het startpunt is steeds de klassieke rechts-economie, waarbij de (weliswaar onderbouwde2 ) assumptie wordt gehanteerd dat kostenprikkels gedragseffecten hebben. Behavioural law and economics en empirie bieden soms correcties hierop in concrete gevallen, maar geen coherent alternatief model waarmee effecten beter kunnen worden voorspeld. Die economische nadruk geldt voor dit gehele hoofdstuk.3
In paragraaf 8.2 wordt eerst aandacht besteed aan effecten van de bestaande Nederlandse situatie. Met de theoretische basis uit hoofdstuk 7 worden de onderdelen van de status quo die niet optimaal scoren op de criteria van het toetsingskader blootgelegd. Voor deze gesignaleerde verbeterpunten zouden de alternatieve prikkels dus soelaas moeten bieden.
Die alternatieve prikkels worden in de paragrafen 8.3 t/m 8.7 geëvalueerd op basis van de voorspelde effecten. Paragraaf 8.7 springt daar in bijzondere zin uit, omdat daarbij de knop wordt teruggedraaid naar 'geen prikkels'. Daarin komt alles bij elkaar, in de zin dat wordt bekeken of de gemodificeerde kostenprikkel, waarin het ' beste' uit de vier alternatieven is opgenomen, een beter resultaat oplevert dan de nuloptie van helemaal geen kostenprikkels, rekening houdende met het bestaan van andere processuele remedies.
Paragraaf 8.8 bevat ten slotte een conclusie over de potentie van de vijf alternatieven om een waardevolle toevoeging aan het Nederlandse systeem te zijn.