Zie bewijsmiddel 2.
HR, 09-10-2012, nr. 11/03453
ECLI:NL:HR:2012:BX8087, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-10-2012
- Zaaknummer
11/03453
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BX8087
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX8087, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑10‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX8087
ECLI:NL:HR:2012:BX8087, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX8087
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3496, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑12‑2011
- Wetingang
art. 289 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
VA 2013/28 met annotatie van J.H. Janssen
JIN 2012/205 met annotatie van J.H. Janssen
SR-Updates.nl 2012-0181
NbSr 2012/362 met annotatie van mr. J.H. Janssen
Conclusie 09‑10‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/03453
Mr. Aben
Zitting 4 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof Leeuwarden heeft bij arrest van 4 mei 2011 de verdachte wegens "moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen en heeft het de bewaring van een aantal andere voorwerpen gelast ten behoeve van de rechthebbende.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J. Boelstra, advocaat te Dokkum, cassatie ingesteld. Mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1.
De verdachte is als gezegd veroordeeld wegens moord. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij (wiens werkelijke naam is [werkelijke naam verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] in Egypte) op 21 maart 2010 te Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [het slachtoffer], zich noemende [...], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer], met een mes in haar gezicht, hoofd, borst en rug en elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.3.
Uit de aan deze bewezenverklaring ten grondslag liggende bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zijn (ex-)vrouw op haar balkon onder het toeziend oog van een groot aantal buurtbewoners 25 keer met een mes heeft gestoken als gevolg waarvan de (ex-)vrouw van de verdachte is overleden. Tot de bewijsmiddelen behoren onder meer vier getuigenverklaringen van omwonenden. Zo heeft één van de omwonenden, getuige [getuige 1], verklaard dat zij vanuit haar woning hard gegil hoorde. Omdat het gegil zo lang aanhield, deed zij haar gordijnen open om te kijken wat er aan de hand was. Aan de overkant van de straat zag zij een man en een vrouw op een balkon staan. De vrouw stond eerst met haar rug naar haar toe en het leek alsof de man haar bij de keel vasthield. De vrouw bleef maar gillen. Volgens getuige [getuige 1] heeft de man de vrouw vervolgens geslagen; hij maakte althans "slaande bewegingen". Niet lang daarna viel de vrouw op de grond van het balkon, waarna de man nog wel "een paar minuten" door bleef gaan met "het slaan" van de vrouw, aldus getuige [getuige 1].1. Tot de bewijsmiddelen behoort ook een verklaring van de verdachte. Die verklaring luidt als volgt:
"Ik ben gisteren naar de woning aan de [a-straat] gegaan omdat ik een afspraak had met de kinderen. Ik zou met hen naar de Arabische les gaan. De les was van 10.00-12.00 uur. Ik ben daarna naar het huis van mijn vrouw gegaan. Toen ik aan de deur stond heb ik aangebeld en aangeklopt. Ze deed het gordijn aan de kant en zag mij. Ik zei dat ik met haar wilde praten. Zij zei 'heel even'. Zij zei dat ze van iemand anders hield. Ze begon heel hard te schreeuwen. Ik ging daarna weg. Ze deed de deur dicht. Zij bleef maar doorgaan met schreeuwen. Ik toen voor de deur gaan staan en heb het glas kapot gemaakt. Binnen heb ik een mes afgepakt van mijn vrouw. Ze was in de keuken en schreeuwde heel erg. Toen vluchtte ze naar het balkon om mensen te roepen. Ik heb toen dit gedaan (Opmerking verbalisanten: verdachte maakt steekbewegingen van boven naar beneden). Wij waren op dat moment op het balkon."2.
3.4.
Het hof heeft in het bestreden arrest met betrekking tot het bewijs nog het volgende overwogen:
"Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Dit in de tenlastelegging verwoorde verwijt wordt door/van de zijde van de verdachte ook niet bestreden. Wel bestreden wordt de door het openbaar ministerie betrokken stelling dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Zulks evenwel ten onrechte, aldus het hof.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde voorbedachte raad zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof gaat daarbij uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.
Verdachte, die in Egypte is geboren als [werkelijke naam verdachte], is in 1988 onder de naam [verdachte], als politiek vluchteling uit Irak, naar Nederland gekomen. Uit het dossier blijkt dat deze laatstgenoemde gegevens (naam en land van herkomst) vals zijn. Verdachte trouwt in 1995/1996 in Egypte met [het slachtoffer]. Zij krijgen in 1997 een zoon, [kind 1]. In 1998 komt [het slachtoffer] naar Nederland. [Het slachtoffer] en verdachte krijgen samen nog drie kinderen.
In 2001 wordt het huwelijk tussen verdachte en [het slachtoffer] voor de wet ontbonden. Hun islamitische huwelijk blijft wel bestaan. Vanaf de scheiding staan ze op verschillende adressen ingeschreven, zij blijven echter feitelijk op één adres, [a-straat 1] te Groningen, wonen.
Vanaf januari 2010 wil [het slachtoffer] niet meer dat verdachte aan de [a-straat] slaapt. Verdachte woont sinds die tijd aan de [b-straat 1] in Groningen, waar hij overigens sinds 2001 al stond ingeschreven. In verband met het werk van [het slachtoffer] past verdachte overdag na schooltijd wel op de kinderen in het huis aan de [a-straat].
Op zondag 21 maart 2010 haalt verdachte 's ochtends rond 10:00 uur de twee middelste kinderen op om ze naar de moskee te brengen, waar zij Arabische les krijgen. Als verdachte terugkomt van de moskee laat hij zijn oudste zoon [kind 1] aan zijn moeder vragen of verdachte tot 12:00 uur bij haar in het huis aan de [a-straat] mag wachten, totdat de kinderen vrij zijn. [Het slachtoffer] laat weten dit niet te willen. Na deze mededeling besluit de verdachte [kind 1] ook naar de moskee te brengen. Daarna is verdachte op enig moment naar de woning aan de [a-straat] teruggegaan. Hij is vervolgens de woning met geweld, door een ruit van de voordeur in te slaan, binnengedrongen. In de keuken van de woning heeft de verdachte het mes in handen, [het slachtoffer] vlucht het balkon op, de verdachte volgt haar.
[Het slachtoffer] heeft vanaf 10:17 tot 10:52 uur onafgebroken gebeld met haar collega [getuige 5]. Deze hoort aan het eind van het gesprek een knal, alsof er iets breekt, waarop de verbinding plotseling wordt verbroken. Omstreeks 11:08 uur krijgt de meldkamer van de Regiopolitie Groningen een eerste melding van wat eerst wordt aangemerkt als de mishandeling van [het slachtoffer].
Omwonenden zien [het slachtoffer] op het balkon staan, alleen, schreeuwend en hangend over (de reling van) het balkon. Vervolgens komt verdachte het balkon op. Verdachte maakt slaande, dan wel stekende bewegingen naar [het slachtoffer], naar later blijkt met een mes in zijn hand. Even later ligt [het slachtoffer] als gevolg van het op haar uitgeoefende geweld op de vloer van het balkon. Verdachte, die voorovergebogen over haar heen zit of staat, blijft slaande/stekende bewegingen maken. Al die tijd blijft [het slachtoffer] gillen. Dit steken duurt enige minuten. Daarna houdt het gegil op. Verdachte loopt even later naar buiten waar hij een paar minuten later wordt aangehouden. Als medewerkers van de politie en even later de ambulancemedewerkers bij [het slachtoffer] arriveren, is zij nog in leven. De ruit van de voordeur blijkt inderdaad kapot. Zij verlenen uit alle macht eerste hulp aan [het slachtoffer], maar dit blijkt tevergeefs. Om 11:40 uur wordt haar dood geconstateerd.
Uit sectie op het lichaam blijkt van 25 scherprandige perforaties aan hoofd, borst, rug, hals en armen, waarvan een deel met substantieel snijletsel. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. Enkele van de letsels gingen gepaard met onder andere samenvallen van beide longen en algeheel bloedverlies. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de hierdoor opgetreden weefselschade door bloedverlies en functieverlies van de longen. Gezien het feit dat alle letsels hebben bijgedragen aan het bloedverlies, hebben al deze letsels een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat - hoewel er aanwijzingen zijn voor het tegendeel - uit de gebeurtenissen van de weken, dagen en uren vóór de steekpartij niet onomstotelijk blijkt van een vooropgezet plan van verdachte om [het slachtoffer] van het leven te beroven.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is het voor een bewezenverklaring van voorbedachten raad echter niet noodzakelijk dat verdachte daadwerkelijk rustig heeft nagedacht alvorens zijn besluit uit te voeren en tot de levensberovende handelingen over te gaan. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat (vanuit een geobjectiveerd perspectief bezien) komt vast te staan dat verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Deze tijdspanne kan heel kort zijn.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt, dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [het slachtoffer] stond, op haar in begon te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de verdachte daarbij een waas voor ogen zou hebben gehad, doet hieraan niet af. Bij het tijdsaspect neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de sectiebevindingen volgt dat al de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsels een bijdrage hebben geleverd aan het intreden van de dood. Daarmee is uitgesloten de mogelijkheid dat de dood van het slachtoffer het gevolg is geweest van gedragingen van de verdachte onmiddellijk na - zonder tijd voor beraad - het door hem genomen besluit om het slachtoffer te doden. Het hof verwerpt het verweer.
Nu het hof het rapport Analyse (mogelijk) eergerelateerd geweld van het Landelijk Expertise Centrum d.d. 25 mei 2010 niet voor het bewijs van het tenlastegelegde bezigt behoeft het verweer dat de raadsvrouw met betrekking tot dit rapport heeft gevoerd geen nadere bespreking."
3.5.
Het middel betoogt dat het hof aldus een verkeerde maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de vraag of sprake is (geweest) van voorbedachte raad. Het bestanddeel 'voorbedachte raad' is in twee recente arresten van de Hoge Raad uitvoerig aan de orde gekomen. De Hoge Raad overwoog met betrekking tot dat bestanddeel in die arresten als volgt:
"Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven."3.
3.6.
De vraag rijst of 's hofs oordeel in overeenstemming is met de - strengere - koers die de Hoge Raad na wijzing van het bestreden arrest heeft uitgezet voor het bestanddeel 'voorbedachte raad'. Het hof heeft geoordeeld dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat (vanuit een geobjectiveerd perspectief bezien) komt vast te staan dat de verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, zodat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Deze rechtsopvatting lijkt mij op zichzelf juist. In het licht van dat criterium overweegt het hof vervolgens dat de "verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [het slachtoffer] stond, op haar begon in te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven."
3.7.
Nu is het punt dat in deze zaak steeds is aangevoerd dat de verdachte in een impuls heeft gehandeld, nadat zijn ex-vrouw hem had medegedeeld dat zij een ander had.4. De verdachte zou een waas voor zijn ogen hebben gehad.5. Volgens het hof staat die aangevoerde omstandigheid niet in de weg aan de bewezenverklaring van de voorbedachte raad. De omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden is volgens de Hoge Raad echter een zogenoemde "contra-indicatie".
3.8.
In het kader van zijn motivering van de bewezenverklaring van de voorbedachte raad heeft het hof voorts overwogen dat de verdachte ook tijdens het toebrengen van de letsels nog de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, althans zo begrijp ik de overweging van het hof met betrekking tot het tijdsaspect. Die omstandigheid, dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat, wordt door de Hoge Raad echter eveneens beschouwd als een contra-indicatie. Tegen deze achtergrond kom ik dan ook tot de conclusie dat 's hofs motivering van de bewezenverklaring van de 'voorbedachte raad' naar huidige maatstaven tekort schiet. Dit geldt temeer nu die voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt.6.
3.9.
Het middel slaagt.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑10‑2012
Zie bewijsmiddel 9.
Vgl. HR 19 juni 2012, LJN BW8678 en HR 28 februari 2012, LJN BR2342
Zie onder meer p. 19 van de aan het proces-verbaal van de zitting van 21 april 2011 in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen van de raadsvrouw van de verdachte.
Daarom werd bepleit dat hier geen sprake was van een gewetenloze moord; het zou gaan om een 'passionele doodslag' (zie p. 19 van de in voetnoot 4 bedoelde pleitaantekeningen).
Uit de bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte naar het huis van zijn (ex-)vrouw is gegaan om haar te vermoorden. Wel kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte door het lint is gegaan (direct) nadat zijn (ex-)vrouw hem had medegedeeld dat zij van iemand anders hield.
Uitspraak 09‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Voorbedachte raad. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BR2342. ‘s Hofs oordeel dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn voorgenomen besluit, geeft, gelet op de vooropstelling uit genoemd arrest, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft zijn oordeel echter, gelet op hetgeen is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, nu het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich i.h.b. voordeed tijdens het steken, terwijl aan zijn oordeel over de voorbedachte raad niet afdeed "de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat verdachte daarbij een waas voor ogen zou hebben gehad".
Partij(en)
9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/03453
KM/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 mei 2011, nummer 24/002475-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel komt met een rechts- en een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het Hof dat door de verdachte is gehandeld met voorbedachte raad.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij (wiens werkelijke naam is [werkelijke naam verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] in Egypte) op 21 maart 2010 te Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [het slachtoffer], zich noemende [...], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer], met een mes in haar gezicht, hoofd, borst en rug en elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van relaas met bijlagen (verder: het dossier) met nummer 2010026148 (pagina's 7, 9, 14, 17, 19 en 20), dat op ambtseed is opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, Districtsrecherche Politie Groningen, en door deze is gesloten en ondertekend op 26 augustus 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisant:
Op zondag 21 maart 2010, omstreeks 11.08 uur, werd het personeel van de meldkamer van de regiopolitie Groningen in kennis gesteld van het feit dat kort voor dat tijdstip in perceel [a-straat 1] te Groningen een vrouw zou zijn mishandeld door een man met een mes.
Er is onderzoek gedaan naar de identiteit van verdachte [verdachte]. Van de Egyptische ambassade in Den Haag werd een fax ontvangen waaruit blijkt dat het slachtoffer, bij de politie Groningen bekend als "[het slachtoffer]" aldaar geregistreerd staat als "[het slachtoffer]". Zij was de vrouw van [werkelijke naam verdachte]', geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] in Egypte. De werkelijke naam van [verdachte] is volgens de ambassade: [werkelijke naam verdachte]', geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] in Egypte.
Door de dienst IPOL Dactyloscopie werd een onderzoek ingesteld naar de identiteitsvaststelling van incidentnummer [00001].
Op 8 januari 1988 werd door [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958, van Irakese nationaliteit, een verzoek ingediend om toegelaten te worden als vreemdeling alsmede een vergunning tot verblijf te verkrijgen.
De verdachte staat ingevolge het GBA ingeschreven te Groningen op het adres [b-straat 1]. Onderzoek leverde op dat de verdachte [verdachte] slechts de slaapkamer van zijn woning bewoonde. De overige vertrekken werden onderverhuurd.
Op zondag 21 maart 2010 te 11.15 uur werd verdachte op de openbare weg de [a-straat] in Groningen aangehouden.
Door de arts van het Mobiel Medisch team werd in perceel [a-straat 1] te Groningen op zondag 21 maart 2010 te 11.40 uur de dood van de aangetroffen vrouw geconstateerd.
2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 800 tot en met 802), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van de getuige [getuige 1]:
Op 21 maart 2010 was ik samen met mijn vriend, [...], in mijn woning aan de [a-straat 2] te Groningen. Ik hoorde een hard gegil. Ik hoorde echt iemand gieren. Ik had heel even de gedachte dat het kinderen waren die aan het gieren waren op straat tijdens het spelen maar omdat het zo lang duurde vond ik het raar. Ik was benieuwd wat er aan de hand was. We deden de gordijnen open. Ik zag aan de overkant van de weg een man en een vrouw op het balkon staan. Ik zag dat de vrouw met haar rug richting mij stond. Ik zag dat de man nog in de deuropening van het balkon stond. Het leek alsof de man de vrouw bij haar keel vasthield. Ik hoorde dat de vrouw maar bleef gillen. Ik kon de man in het gezicht kijken. Ik zag daarna dat de man aan het slaan was op de vrouw. Ik zag dat hij slaande bewegingen maakte. Ik heb geen mes gezien. Ik zag duidelijk dat de man aan het slaan was met één arm. Ik zag dat de vrouw tijdens het slaan haar hoofddoekje verloor. Het viel vanaf het balkon naar beneden.
Het duurde niet lang maar ik zag dat de vrouw op de grond van het balkon terecht kwam. Ik zag haar niet meer daarna. Ik zag dat de man over haar heen boog. Ik zag dat de man nog steeds aan het slaan was. Ik weet niet meer hoeveel hij haar heeft geslagen maar het was heel veel. Het duurde wel een paar minuten dat hij aan het slaan was. Het was heel eng, om het gegil te horen en iemand dan zo te zien slaan.
Ik zag dat de man op een gegeven moment overeind kwam. Ik zag dat de man zich omdraaide. Ik zag dat de man een beweging maakte met zijn lichaam die ik herkende als dat je een schopbeweging maakt. De beweging was naar de plek waar de vrouw lag. Ik zag dat de man naar binnen liep.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 759 tot en met 761), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van de getuige [getuige 2]:
Ik woon aan de [a-straat 3] in Groningen. Op zondag 21 maart 2010 hoorde ik op een gegeven moment een hoop gegil. Ik zag op een balkon tegenover ons dat een man, voorovergebogen, met zijn beide armen aan het slaan was of aan het steken. Hij bleef maar doorgaan met slaan of steken. Hij keek niet op of om, alsof hij helemaal gefixeerd was op datgene waarmee hij bezig was.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 762 tot en met 764), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van de getuige [getuige 3]:
Ik woon aan de [a-straat 4] in Groningen. Op 21 maart 2010 zag ik [verdachte] voorovergebogen staan op zijn balkon. Hij had iets in zijn hand, een schroevendraaier of zoiets. Ik zag hem een stekende beweging maken. Ik ben toen mijn woning ingelopen.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 765 tot en met 767), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van de getuige [getuige 4]:
Ik woon aan de [a-straat 5] in Groningen. Op 21 maart 2010 omstreeks 11.00 uur hoorde ik gegil. Ik zag de vrouw die gilde op een balkon staan. Ik heb de politie gebeld. Daarna zag ik een mij bekende man staan bij die vrouw. Ik zag dat hij op haar instak. Hij stak van boven naar beneden. Misschien wel 20 keer. Hij ging als een dolle te keer.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 142 tot en met 146), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als relaas van verbalisanten:
Op zondag 21 maart 2010 omstreeks 11.20 uur waren wij ter plaatse in [a-straat 1] in Groningen. Het slachtoffer lag op het balkon. Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb de verwonding in de Thorax van het slachtoffer dichtgedrukt en tevens de ademweg vrijgehouden. Ik voelde dat het slachtoffer toen nog een pols had. Na enige tijd kwam het personeel van de ambulancedienst ter plaatse. De verpleegkundige is daarop begonnen met het beademen van het slachtoffer door middel van een ballon. Ook is nog een zogeheten Mayotube ingebracht. Wij zagen dat de hartslag van het slachtoffer na enige tijd bedreigd werd. Hierop ben ik, [verbalisant 2], weer gestart met reanimatie. Daarna kwam het Mobiel Medisch Team ter plaatse. Dat heeft de reanimatie overgenomen. Kort daarna hoorde ik de arts van dat team zeggen dat zij de dood constateerde.
7. Een deskundigenrapport, met als bijlage een letseltekening (dossierpagina 1333 tot en met 1335), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van de deskundige Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts-patholoog:
Voorlopige bevindingen van sectie op het lichaam van [het slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1974.
A.1. In totaal 25 scherprandige huidperforaties, waarvan een deel met substantieel snij letsel (aan het hoofd, borst, rug, hals, armen), genoemd letsels A-Y op de tekening.
A.2. Er waren verspreid aan het lichaam meerdere oppervlakkige huidbeschadigingen, grotendeels scherprandig, met begeleidende bloeduitstortingen.
B.2. Van de steekkanalen in de borst verliepen U, A en C tot in de borstholten met perforatie van beide longen en samenvallen van beide longen, bloedverlies in de borstholten, overdwarse klieving van de tweede rib links. Letsel D aan de rug verliep tot in het wervelkanaal, met in relatie hiermee een dunne laag bloed op het ruggenmerg.
B.3. Letsel E verliep via de schedelbasis in de schedelholte, tot in de kleine hersenen met gedeeltelijke verbrijzeling van het oppervlak van de rechter kleine hersenhelft.
Voorlopige samenvatting:
Bij sectie werden letsels sub Al gezien welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. De letsels sub B2 gingen gepaard met onder andere samenvallen van beide longen en algeheel bloedverlies. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de hierdoor opgetreden weefselschade door bloedverlies en functieverlies van de longen.
In relatie met letsel E (sub B3) waren de kleine hersenen geperforeerd en in relatie met letsel D (sub B2) was er bloed in het wervelkanaal, hetgeen een bijdrage kan hebben geleverd aan het intreden van de dood door functiestoornissen van de kleine hersenen en het ruggenmerg.
Gezien het feit dat alle overige letsels hebben bijgedragen aan het bloedverlies hebben die letsels dus alle een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
8. Een geschrift bevattende de uitslag van een dactyloscopisch onderzoek (dossierpagina 132), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als relaas van J.A.J.M. Riemen, senior adviseur dactyloscopie:
Op 30 maart 2010 werden in Groningen ten behoeve van een dactyloscopisch onderzoek onder incidentnummer [00001] vingerafdrukken vervaardigd van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 in Irak. Deze vingerafdrukken waren identiek aan die van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] in Irak, vastgelegd te Leiden op 8 januari 1988 en de vingerafdrukken van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] in Irak, vastgelegd te Groningen op 24 april 1991.
9. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 maart 2010 (dossierpagina 34 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van verdachte:
Ik ben gisteren naar de woning aan de [a-straat] gegaan omdat ik een afspraak had met de kinderen. Ik zou met hen naar de Arabische les gaan. De les was van 10.00 - 12.00 uur. Ik ben daarna naar het huis van mijn vrouw gegaan. Toen ik aan de deur stond heb ik aangebeld en aangeklopt. Ze deed het gordijn aan de kant en zag mij. Ik zei dat ik met haar wilde praten. Zij zei "heel even". Zij zei dat ze van iemand anders hield. Ze begon heel hard te schreeuwen. Ik ging daarna weg. Zij deed de deur dicht. Zij bleef doorgaan met schreeuwen. Ik ben toen voor de deur gaan staan en heb het glas kapot gemaakt. Binnen heb ik een mes afgepakt van mijn vrouw. Ze was in de keuken en schreeuwde heel erg. Toen vluchtte ze naar het balkon om mensen te roepen. Ik heb toen dit gedaan (Opmerking verbalisanten: verdachte maakt steekbewegingen van boven naar beneden). Wij waren op dat moment op het balkon.
- 10.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 877), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van de getuige [getuige 5]:
Ik had [het slachtoffer] op 21 maart 2010 omstreeks 10.20 uur aan de telefoon. Ik hoor u zeggen dat onderzoek heeft uitgewezen dat dit telefoongesprek 35 minuten heeft geduurd.
- 11.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 883 en 844), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van de getuige [getuige 5]:
Aan het eind van dat telefoongesprek schreeuwde zij en hoorde ik een knal alsof er iets gebroken wordt.
- 12.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 566), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als relaas van verbalisant:
Op 21 maart 2010 te 10.17.22 uur belt nummer 06-[...] ([het slachtoffer]) naar nummer 06-[...] ([getuige 5]). Duur 35,43 minuten."
- 2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde voorbedachte raad zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof gaat daarbij uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.
Verdachte, die in Egypte is geboren als [werkelijke naam verdachte], is in 1988 onder de naam [verdachte], als politiek vluchteling uit Irak, naar Nederland gekomen. Uit het dossier blijkt dat deze laatstgenoemde gegevens (naam en land van herkomst) vals zijn. Verdachte trouwt in 1995/1996 in Egypte met [het slachtoffer]. Zij krijgen in 1997 een zoon, [kind 1]. In 1998 komt [het slachtoffer] naar Nederland. [Het slachtoffer] en verdachte krijgen samen nog drie kinderen.
In 2001 wordt het huwelijk tussen verdachte en [het slachtoffer] voor de wet ontbonden. Hun islamitische huwelijk blijft wel bestaan. Vanaf de scheiding staan ze op verschillende adressen ingeschreven, zij blijven echter feitelijk op één adres, [a-straat 1] te Groningen, wonen.
Vanaf januari 2010 wil [het slachtoffer] niet meer dat verdachte aan de [a-straat] slaapt. Verdachte woont sinds die tijd aan de [b-straat 1] in Groningen, waar hij overigens sinds 2001 al stond ingeschreven. In verband met het werk van [het slachtoffer] past verdachte overdag na schooltijd wel op de kinderen in het huis aan de [a-straat].
Op zondag 21 maart 2010 haalt verdachte 's ochtends rond 10:00 uur de twee middelste kinderen op om ze naar de moskee te brengen, waar zij Arabische les krijgen. Als verdachte terugkomt van de moskee laat hij zijn oudste zoon [kind 1] aan zijn moeder vragen of verdachte tot 12:00 uur bij haar in het huis aan de [a-straat] mag wachten, totdat de kinderen vrij zijn. [Het slachtoffer] laat weten dit niet te willen. Na deze mededeling besluit de verdachte [kind 1] ook naar de moskee te brengen. Daarna is verdachte op enig moment naar de woning aan de [a-straat] teruggegaan. Hij is vervolgens de woning met geweld, door een ruit van de voordeur in te slaan, binnengedrongen. In de keuken van de woning heeft de verdachte het mes in handen, [het slachtoffer] vlucht het balkon op, de verdachte volgt haar.
[Het slachtoffer] heeft vanaf 10:17 tot 10:52 uur onafgebroken gebeld met haar collega [getuige 5]. Deze hoort aan het eind van het gesprek een knal, alsof er iets breekt, waarop de verbinding plotseling wordt verbroken. Omstreeks 11:08 uur krijgt de meldkamer van de Regiopolitie Groningen een eerste melding van wat eerst wordt aangemerkt als de mishandeling van [het slachtoffer].
Omwonenden zien [het slachtoffer] op het balkon staan, alleen, schreeuwend en hangend over (de reling van) het balkon. Vervolgens komt verdachte het balkon op. Verdachte maakt slaande, dan wel stekende bewegingen naar [het slachtoffer], naar later blijkt met een mes in zijn hand. Even later ligt [het slachtoffer] als gevolg van het op haar uitgeoefende geweld op de vloer van het balkon. Verdachte, die voorovergebogen over haar heen zit of staat, blijft slaande/stekende bewegingen maken. Al die tijd blijft [het slachtoffer] gillen. Dit steken duurt enige minuten. Daarna houdt het gegil op. Verdachte loopt even later naar buiten waar hij een paar minuten later wordt aangehouden. Als medewerkers van de politie en even later de ambulancemedewerkers bij [het slachtoffer] arriveren, is zij nog in leven. De ruit van de voordeur blijkt inderdaad kapot. Zij verlenen uit alle macht eerste hulp aan [het slachtoffer], maar dit blijkt tevergeefs. Om 11:40 uur wordt haar dood geconstateerd.
Uit sectie op het lichaam blijkt van 25 scherprandige perforaties aan hoofd, borst, rug, hals en armen, waarvan een deel met substantieel snijletsel. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. Enkele van de letsels gingen gepaard met onder andere samenvallen van beide longen en algeheel bloedverlies. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de hierdoor opgetreden weefselschade door bloedverlies en functieverlies van de longen. Gezien het feit dat alle letsels hebben bijgedragen aan het bloedverlies, hebben al deze letsels een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat - hoewel er aanwijzingen zijn voor het tegendeel - uit de gebeurtenissen van de weken, dagen en uren vóór de steekpartij niet onomstotelijk blijkt van een vooropgezet plan van verdachte om [het slachtoffer] van het leven te beroven.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is het voor een bewezenverklaring van voorbedachten raad echter niet noodzakelijk dat verdachte daadwerkelijk rustig heeft nagedacht alvorens zijn besluit uit te voeren en tot de levensberovende handelingen over te gaan. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat (vanuit een geobjectiveerd perspectief bezien) komt vast te staan dat verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Deze tijdspanne kan heel kort zijn.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt, dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [het slachtoffer] stond, op haar in begon te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de verdachte daarbij een waas voor ogen zou hebben gehad, doet hieraan niet af. Bij het tijdsaspect neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de sectiebevindingen volgt dat al de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsels een bijdrage hebben geleverd aan het intreden van de dood. Daarmee is uitgesloten de mogelijkheid dat de dood van het slachtoffer het gevolg is geweest van gedragingen van de verdachte onmiddellijk na -zonder tijd voor beraad- het door hem genomen besluit om het slachtoffer te doden. Het hof verwerpt het verweer."
- 2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
- 2.4.
Het oordeel van het Hof dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat de verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn voorgenomen besluit, geeft, gelet op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
- 2.5.
Het Hof heeft zijn oordeel echter, gelet op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, nu het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed tijdens het steken, terwijl aan zijn oordeel over de voorbedachte raad niet afdeed "de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de verdachte daarbij een waas voor ogen zou hebben gehad". Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
- 3.
Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
- 4.
Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 9 oktober 2012.
Beroepschrift 05‑12‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ([land]), verblijvende in de PPC Vught te aan de Lunettenlaan 501 te Vught (verder te noemen: verzoeker) draag ik het volgende cassatiemiddel voor tegen het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, uitgesproken op 4 mei 2011, onder parketnummer 24-002475-10, waarbij verzoeker wegens ‘moord’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren.
Middel I
Er is sprake van schending van het recht en / of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. In het bijzonder is het hof ten onrechte tot het oordeel gekomen dat door verdacht is gehandeld met voorbedachte raad.
Toelichting
Door de raadsvrouw is blijkens de aan het proces-verbaal van de zitting d.d. 21 april 2011 gehechte pleitnota (pagina 2 t/m 19) uitvoerig verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad.
Het hof heeft dit verweer verworpen door te overwegen:
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat — hoewel er aanwijzingen zijn voor het tegendeel — uit de gebeurtenissen van de weken, dagen en uren vóór de steekpartij niet onomstotelijk blijkt van een vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is het voor een bewezenverklaring van voorbedachten raad niet noodzakelijk dat verdachte daadwerkelijk rustig heeft nagedacht alvorens zijn besluit uit te voeren en tot de levensberovende handelingen over te gaan. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat (vanuit een geobjectiveerd perspectief bezien) komt vast te staan dat verdachte voorafgaand aan of gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Deze tijdspanne kan heel kort zijn.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt, dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [slachtoffer] stond, op haar in begon te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd heeft en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de verdachte daarbij een waas voor ogen zou hebben gehad, doet daaraan niet af. Bij het tijdsaspect neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de sectiebevindingen volgt dat al de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsels een bijdrage hebben geleverd aan het intreden van de dood. Daarmee is uitgesloten de mogelijkheid dat de dood van het slachtoffer het gevolg is geweest van gedragingen van de verdachte onmiddellijk na — zonder tijd van beraad — het door hem genomen besluit om het slachtoffer te doden. Het hof verwerpt het verweer.
Volgens vaste jurisprudentie van uw Raad1. is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit deze rechtspraak valt echter niet af te leiden dat — zoals door het hof overwogen — voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat verdachten gedurende het toebrengen van de verwondingen die de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt de tijd heeft gehad om zich te beraden over zijn genomen besluit.
In dit verband merk ik op dat dit ook niet volgt uit de latere uitspraak van uw Raad2.. In die casus had het hof weliswaar overwogen dat met verdrinkingshandelingen geruime tijd gepaard moet zijn gegaan, maar uit de overwegingen van het hof blijkt tevens dat onder meer een afstand van ruim 4 kilometer werd overbrugt alvorens de levensbeëindigende handelingen werden verricht. Aldus heeft die verdachte voorafgaand aan de verdrinking voldoende tijd gehad zich te bezinnen.
In zoverre heeft het hof dus een verkeerde maatstaf aangelegd.
Voorts is het oordeel van het hof onbegrijpelijk dat de voorbedachte raad kan worden afgeleid uit het enkele feit dat blijkens één van de bewijsmiddelen verzoeker, na te zijn aangevangen met het steken, minuten lang is blijven doorsteken. Uit hetzelfde bewijsmiddel (2), maar ook andere bewijsmiddelen (3 t/m 5) volgt immers tevens dat het steken van het slachtoffer door verzoeker één onafgebroken handeling is geweest; er zaten geen tussenpozen tussen het steken.
Zelfs indien de door het hof aangelegde maatstaf juist zou zijn, had het hof in zijn beslissing op zijn minst tot uitdrukking moeten brengen op welk moment verzoeker dan concreet de mogelijkheid heeft gehad tot bezinning, nu door de raadsvrouw blijkens de pleitnota onder meer is aangevoerd dat de verdachte tijdens het plegen van het feit een waas voor ogen had. In dit verband is tevens van belang dat uit de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte evenmin volgt dat hij tussen de steken door een moment van bezinning heeft gehad.
Het oordeel van het hof is dus tevens onvoldoende gemotiveerd, althans onbegrijpelijk, zodat het eveneens om die reden niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen en aldaar kantoorhoudende op het kantoor van Blokzijl Advocaten aan het Lopende Diep NZ 1 (9712 NV Groningen).
Mr. van Linde verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Groningen, 5 december 2011
M.C. van Linde
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑12‑2011
HR 27 juni 2000, LJN AA6308; HR 5 februari 2008, LJN BB4959; HR 30 juni 2009, LJN BI4070.
HR 8 september 2009, LJN BI4080.