Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.2.7:6.2.2.7 Voorbehouden met betrekking tot toepassingsbereik
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.2.7
6.2.2.7 Voorbehouden met betrekking tot toepassingsbereik
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS505965:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
VAN DEN BERG (diss.), blz. 12-15.
Zie daartoe www.uncitral.org.
Bijl. Handelingen II1962/63, 7055, R.326 bij Rijkswet van 14 februari 1963 houdende goedkeuring van het op 10 juni 1958 te New York gesloten Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken.
SANDERS, Het Nederlandse arbitragerecht, blz. 221.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Verdragsstaten kunnen het toepassingsbereik van het Verdrag van New York op grond van art. I lid 3 NYC in tweeërlei opzicht beperken.
In de eerste plaats kunnen Staten op basis van wederkerigheid verklaren, dat zij het verdrag slechts zullen toepassen op de erkenning en tenuitvoerlegging van uitspraken gewezen op het grondgebied van een andere verdragsluitende Staat. Als het voorbehoud van "reciprociteit" niet is gemaakt, is het Verdrag van New York ook van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen gewezen op het grondgebied van een andere Staat die geen verdragsstaat is.1
In de tweede plaats kan een Staat verklaren, dat hij het verdrag slechts zal toepassen op geschillen die voortvloeien uit al dan niet contractuele rechtsbetrekkingen die volgens het nationale recht van de Staat die de verklaring aflegt, als handelsrechtelijk worden beschouwd.
Slechts een gering aantal verdragsstaten heeft genoemde voorbehouden gemaakt.2 Nederland heeft het voorbehoud van "reciprociteit" gemaakt:
’Voor het Koninkrijk komt slechts de eerste hierboven genoemde beperking in aanmerking, waardoor een Staat op basis van wederkerigheid kan verklaren het verdrag alleen toe te passen op arbitrale uitspraken gewezen op het grondgebied van een andere verdragsstaat, dus niet op arbitrale uitspraken gewezen in een land dat geen partij zal zijn bij het verdrag.
Hoewel een zo uitgebreid mogelijke werkingssfeer van het verdrag in het belang kan worden geacht van de internationale handel (...), verdient het toch de voorkeur door het afleggen van deze verklaring een te algemene werking aan het verdrag te voorkomen. Ondergetekenden achten het te ver gaan onbeperkte verplichtingen te aanvaarden met betrekking tot rechtshandelingen verricht in landen, die geen partij bij het verdrag zijn. De gevolgen van een dergelijke verplichting zouden in de huidige samenleving van staten, waartussen zo grote verschillen in rechtsontwikkeling bestaan, niet kunnen worden overzien (...). Nu het verdrag de mogelijkheid biedt de toepasselijkheid te beperken tot arbitrale uitspraken gewezen op het grondgebied van verdragspartijen, komt het wenselijk voor dat ook het Koninkrijk van deze mogelijkheid gebruik maakt."3
Met het oog op de royale mogelijkheden voor erkenning en tenuitvoerlegging in art. 1076 Rv — op grond waarvan de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis geheel buiten een verdrag om mogelijk zijn — wordt terecht verdedigd dat Nederland het voorbehoud van reciprociteit, in navolging van Zwitserland en Duitsland, dient in te trekken.4 Ingevolge de meestbegunstigingsbepaling in art. VII NYC kan een partij zich desgewenst op art. 1076 Rv voor de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis beroepen (zie hiertoe 7.4.2.3 sub b en d).