Het hof had het vonnis van de politierechter wel mogen bevestigen zonder aanvulling van gronden in het hier zich niet voordoende geval waarin de verdachte in hoger beroep niet is verschenen. Vgl. HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:602 en HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2454.
HR, 06-09-2016, nr. 15/03220
ECLI:NL:HR:2016:2026, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-09-2016
- Zaaknummer
15/03220
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2026, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑09‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:1314, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:748, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:748, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2026, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑10‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/128 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2016-0331 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2016/203
Uitspraak 06‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 359.3 Sv. Klacht in cassatie dat het Hof de bewezenverklaring ten onrechte heeft doen steunen op b.m. waarvan de inhoud niet in het bestreden arrest is opgenomen. Voorafgaande opmerkingen HR over bewijsmotiveringsvoorschriften n.a.v. bestaande onduidelijkheden omtrent de toepassing van de voorschriften door een hof ingeval van bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis. Opmerkingen hebben betrekking op 1) bevestiging van een mondeling vonnis bij een schriftelijk arrest, 2) vernietiging van een mondeling vonnis bij een schriftelijk arrest en 3) bevestiging en vernietiging van een mondeling vonnis bij mondeling arrest. Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). I.c. vernietiging mondeling vonnis bij een schriftelijk arrest. Ad 2: In geval van vernietiging van een mondeling vonnis dient het arrest van de meervoudige kamer van het hof te voldoen aan o.a. 359.3 eerste volzin Sv, ingevolge welke bepaling het hof de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in zijn arrest moet vermelden. Het hof kan in zo een geval wat betreft de bewijsvoering dus niet volstaan met het slechts uit de aantekening mondeling vonnis overnemen van de daarin overeenkomstig de Regeling vervatte verwijzing naar het p-v van de tz. en/of andere processtukken, tenzij zich het geval voordoet als bedoeld in 359.3 tweede volzin Sv (bekennende verdachte). I.c. deed zich niet voor het geval als bedoeld in art. 359.3 tweede volzin Sv en kon het Hof wat betreft de bewijsvoering dus niet volstaan met de verwijzing naar het p-v van de tz. van de Pr.
Partij(en)
6 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/03220
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 april 2015, nummer 23/000448-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwingen
2.1.
Het is de Hoge Raad bekend dat onduidelijkheden bestaan omtrent de toepassing van de bewijsmotiveringsvoorschriften door een gerechtshof in geval van bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis van onder andere de politierechter. De Hoge Raad merkt daarom het navolgende op over de toepassing van deze bewijsmotiveringsvoorschriften.
2.2.1.
De aantekening van een mondeling vonnis van de politierechter dient ingevolge art. 378, tweede lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) (hierna: de Regeling).
- Art. 1 van de Regeling houdt in dat de aantekening van een mondeling vonnis van de politierechter in geval van bewezenverklaring onder meer de navolgende gegevens dient te bevatten:
"b. alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
- Art. 3 van de Regeling houdt wat betreft de uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep onder meer het volgende in:
"b. beslissing omtrent het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld (gehele of gedeeltelijke bevestiging/gehele of gedeeltelijke vernietiging);
(...)
d. inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) tenlastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
2.2.2.
Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.2.3.
"1. Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid.
3. In geval vernietiging van het vonnis is het gerechtshof niettemin bevoegd bepaalde gedeelten daarvan in zijn arrest over te nemen."
"2. De enkelvoudige kamer geeft na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting hetzij onmiddellijk hetzij diezelfde dag op een door haar bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling arrest.
3. Het arrest wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen: (...)"
Art. 426, vijfde lid, luidt:
"De enkelvoudige kamer is bevoegd een schriftelijk arrest te wijzen. (...)"
Bevestiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest
2.3.1.
Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. De bevoegdheid om zo een mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte).
2.3.2.
Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in geval van bevestiging van het vonnis in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv lijdt dit evenwel uitzondering indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte anders - dat wil zeggen: niet in bekennende zin - is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging te geschieden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest. Dat houdt in dat de feiten of omstandigheden die redengevend zijn geacht voor de bewezenverklaring, moeten zijn vervat in de door het hof gebezigde en in zijn arrest weergegeven bewijsmiddelen. Indien zij niet in die bewijsmiddelen zijn vermeld, moet het hof met voldoende mate van nauwkeurigheid (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel of de wettige bewijsmiddelen aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
2.3.3.
Het onder 2.3.1 en 2.3.2 overwogene geldt ook ingeval de zaak in hoger beroep door de enkelvoudige kamer van het hof is behandeld en die enkelvoudige kamer niet mondeling maar schriftelijk arrest wijst. De Regeling is in dat geval niet van toepassing.
Vernietiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest
2.4.1.
In geval van vernietiging van een mondeling vonnis dient het arrest van de meervoudige kamer van het hof te voldoen aan de voorschriften van de art. 358 en 359 Sv, waaronder dat van de eerste volzin van het derde lid van art. 359 Sv. Ingevolge die eerste volzin zal het hof indien het - na vernietiging van het vonnis - tot een bewezenverklaring komt, de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in zijn arrest moeten vermelden, in voege als hiervoor onder 2.3.2 vermeld. Het hof kan in zo een geval wat betreft de bewijsvoering dus niet volstaan met het slechts uit de aantekening mondeling vonnis overnemen van de daarin overeenkomstig de Regeling vervatte verwijzing naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken.
2.4.2.
In het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte) kan het hof - na vernietiging van het vonnis - volstaan met een opgave van de gebezigde bewijsmiddelen. Mede gelet op het derde lid van art. 423 Sv kan aan die eis ook worden voldaan door uit de aantekening mondeling vonnis over te nemen de daarin overeenkomstig de Regeling vervatte verwijzing naar het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en/of andere processtukken.
2.4.3.
Het onder 2.4.1 en 2.4.2 overwogene geldt ook ingeval de zaak in hoger beroep door de enkelvoudige kamer van het hof is behandeld en die enkelvoudige kamer niet mondeling maar schriftelijk arrest wijst. De Regeling is in dat geval niet van toepassing.
Bevestiging en vernietiging van een mondeling vonnis bij mondeling arrest
2.5.
Indien de enkelvoudige kamer van het hof mondeling arrest wijst, mag de aantekening van het mondeling arrest wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijzen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, ongeacht of het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv zich voordoet. Deze verwijzing kan, ook in geval van vernietiging van het mondeling vonnis bij mondeling arrest, zowel het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg als het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep betreffen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring ten onrechte heeft doen steunen op bewijsmiddelen waarvan de inhoud niet in het bestreden arrest is opgenomen.
3.2.1.
Het Hof heeft - met vernietiging van het door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam gewezen mondelinge vonnis - overeenkomstig hetgeen de verdachte subsidiair is tenlastegelegd bewezenverklaard dat hij:
"op 1 november 2011 te Uithoorn, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [betrokkene] , een stuk glas met kracht tegen het hoofd heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.2.2.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde:
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep van 18 januari 2013, de bewijsmiddelen
2. tot en met 5. en voor zover onder A. opgenomen."
3.2.3.
Het door het Hof genoemde proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2011280905-11 van 2 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , inhoudende de verklaring van [betrokkene] , doorgenummerde pag. 1-3.
3. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, opgemaakt door een arts, inhoudende het letsel van [betrokkene] op 1 november 2011, doorgenummerde pag. 42.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011280905-5 van 1 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 5-7.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011280905-7 van 1 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pag. 28-31.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
A. Ik heb een deel van het glas naar de zijkant van zijn hoofd gegooid."
3.3.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen en in aanmerking genomen dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep zich hier niet het geval voordoet als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv aangezien aldaar door de verdachte is verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij ten onrechte is veroordeeld en door de raadsman vrijspraak is bepleit, is het middel terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak wat betreft het subsidiair tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2016.
Conclusie 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 359.3 Sv. Klacht in cassatie dat het Hof de bewezenverklaring ten onrechte heeft doen steunen op b.m. waarvan de inhoud niet in het bestreden arrest is opgenomen. Voorafgaande opmerkingen HR over bewijsmotiveringsvoorschriften n.a.v. bestaande onduidelijkheden omtrent de toepassing van de voorschriften door een hof ingeval van bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis. Opmerkingen hebben betrekking op 1) bevestiging van een mondeling vonnis bij een schriftelijk arrest, 2) vernietiging van een mondeling vonnis bij een schriftelijk arrest en 3) bevestiging en vernietiging van een mondeling vonnis bij mondeling arrest. Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). I.c. vernietiging mondeling vonnis bij een schriftelijk arrest. Ad 2: In geval van vernietiging van een mondeling vonnis dient het arrest van de meervoudige kamer van het hof te voldoen aan o.a. 359.3 eerste volzin Sv, ingevolge welke bepaling het hof de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in zijn arrest moet vermelden. Het hof kan in zo een geval wat betreft de bewijsvoering dus niet volstaan met het slechts uit de aantekening mondeling vonnis overnemen van de daarin overeenkomstig de Regeling vervatte verwijzing naar het p-v van de tz. en/of andere processtukken, tenzij zich het geval voordoet als bedoeld in 359.3 tweede volzin Sv (bekennende verdachte). I.c. deed zich niet voor het geval als bedoeld in art. 359.3 tweede volzin Sv en kon het Hof wat betreft de bewijsvoering dus niet volstaan met de verwijzing naar het p-v van de tz. van de Pr.
Nr. 15/03220 Zitting: 7 juni 2016 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 3 april 2015 de verdachte ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof beslist op de vordering van de benadeelde partij, een en ander als in het arrest vermeld.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring ten onrechte heeft doen steunen op bewijsmiddelen waarvan de inhoud niet in de bestreden uitspraak is opgenomen.
Het hof, dat het vonnis van de politierechter vernietigde, heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 1 november 2011 te Uithoorn, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [betrokkene] , een stuk glas met kracht tegen het hoofd heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden".
5. Het verkorte arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Bespreking van de gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft bij pleitnota onder meer aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem (subsidiair) ten laste gelegde nu de verdachte nooit de opzet heeft gehad om aangever [betrokkene] te verwonden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op mishandeling heeft aanvaard. Uit de verklaring van de getuige [getuige] blijkt onder meer dat de verdachte door aangever [betrokkene] met de rechtervuist, met daarin een pen, is geslagen en geraakt aan de linkerkant van diens hals. De verdachte heeft daarop onmiddellijk gereageerd door in een slaande beweging het flesje dat hij in zijn hand had los te laten, waardoor aangever [betrokkene] tegen het hoofd is geraakt. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem (subsidiair) ten laste gelegde."
6. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt onder meer in:
"De bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde:Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep van 18 januari 2013, de bewijsmiddelen 2. tot en met 5. en voor zover onder A. opgenomen."
7. In dit proces-verbaal van de terechtzitting van 18 januari 2013 heeft de politierechter overeenkomstig het bepaalde in art. 378 lid 2 Sv jo. de Regeling aantekening mondeling vonnis van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) voor de inhoud van de bewijsmiddelen verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en de processtukken.
8. Art. 359 lid 3 Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
9. Uit de bewoordingen van art. 359 lid 3 Sv volgt dat de tweede volzin van deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het is gelet op het voorgaande evident dat de bedoelde volzin toepassing mist. Of het hof dat heeft miskend, kan in het midden blijven. Het resultaat van de door het hof gevolgde, op grond van art. 423 lid 3 Sv op zich toegestane werkwijze is in elk geval dat de bewezenverklaring in strijd met het bepaalde in de eerste volzin van art. 359 lid 3 Sv niet steunt op bewijsmiddelen waarvan de inhoud in (de aanvulling op) het arrest is opgenomen. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.1.
10. Het middel is terecht voorgesteld.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2016
Beroepschrift 20‑10‑2015
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 28 augustus 2015
Geacht College,
Ondergetekende,
mr B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer Advocaten, (Postbus 51143, 1007 EC), die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ([land]),
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 23/000448-13.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 3 april 2015 rekwirant ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren (met aftrek vanwege de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht). Daarnaast heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,- toegewezen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 14 april 2015 namens rekwirant ingesteld door mr. D.N. de Jonge, (destijds) advocaat te Amsterdam. Op 6 oktober 2015 is de omvang van het cassatieberoep (alsnog) beperkt in die zin dat het cassatieberoep zich thans niet meer richt tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde (zie bijlage).
Rekwirant voert het navolgende middel van cassatie aan:
Schending van de artt. 358, 359, 415 en/of 423 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder voldoet het arrest van het Hof voor wat betreft de bewezenverklaring en de bewijsvoering niet aan de eis dat de bewezenverklaring (conform art. 359 lid 3 jo art. 415 Sv) steunt op de inhoud van in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden en/of is het Hof er ten onrechte van uitgegaan dat zich met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de situatie voordeed als bedoeld in de tweede volzin van artikel 359 lid 3 Sv, te weten de situatie waarin kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zonder die nader uit te werken en/of de voor het bewijs gebruikte (redengevende) inhoud weer te geven, althans is de (mogelijke) opvatting van het Hof dat zich een dergelijke situatie voordeed zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, aangezien namens rekwirant in hoger beroep vrijspraak is bepleit en de verklaring ter terechtzitting in hoger beroep geen volledige en ondubbelzinnige bekentenis van het bewezenverklaarde inhoudt, althans kon het Hof in casu niet volstaan met het overnemen van de in de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter opgenomen bewijsvoering, aangezien de politierechter slechts heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, althans een verwijzing naar de voor het bewijs gebezigde processtukken, en het vonnis aldus niet (zoals in appel is vereist indien de zaak in appel door de meervoudige kamer van het Hof wordt behandeld en in hoger beroep vrijspraak is bepleit) een weergave van de bewijsmiddelen bevat houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het bestreden arrest voldoet (aangezien het Hof ten onrechte heeft volstaan met het overnemen van de in de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter opgenomen bewijsvoering) niet aan dit vereiste en lijdt daarom aan nietigheid, althans is de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
Toelichting
In de onderhavige zaak heeft het Hof ten laste van rekwirant bewezen verklaard dat
‘hij op 1 november 2011 te Uithoorn, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [betrokkene], een stuk glas tegen het hoofd heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’
Met betrekking tot bovengenoemd feit heeft het Hof voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring volstaan met een opgave van bewijsmiddelen (al dan niet als bedoeld in art. 359 lid 3 tweede volzin Sv), althans met een verwijzing naar de in het vonnis van de politierechter opgenomen (opgave van) bewijsmiddelen. Het Hof overweegt immers in de aanvulling op het verkort arrest met betrekking tot de bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde (niet meer dan):
‘Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt van het mondelinge vonnis waarvan beroep van 18 januari 2013, de bewijsmiddelen 2. tot en met 5. en voor zover onder A. opgenomen.
Bewijsoverweging:
Het onder de rubriek ‘De bewijsmiddelen’ opgenomen bewijsmiddel 3., voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5 van het Wetboek van Strafvordering betreft, is telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.’
Blijkens de aantekening van het mondeling vonnis d.d. 18 januari 2013 heeft de politierechter volstaan met een opsomming/opgave van bewijsmiddelen zonder de (voor het bewijs gebruikte) inhoud daarvan in het proces-verbaal terechtzitting en/of de aantekening van het mondelinge vonnis weer te geven.
Anders dan art. 359 lid 3 Sv voorschrijft is in het vonnis van de politierechter niet opgenomen de inhoud van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. In feite heeft de politierechter volstaan met een opgave van de gebezigde bewijsmiddelen. Gelet op art. 378 lid 2 Sv in samenhang bezien met art. 3 van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep (Stcrt. 1996, 197) stond het de politierechter vrij om voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring (en anders dan wordt voorgeschreven door art. 359 lid 3 Sv) te volstaan met een verwijzing naar de processtukken waarop de politierechter de bewezenverklaring baseerde. Aangezien de zaak in hoger beroep echter door de meervoudige kamer is behandeld en in hoger beroep voorts namens rekwirant vrijspraak is bepleit (ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, zie punt 33 van de pleitnotities d.d. 20 maart 2015), diende het door het Hof gewezen arrest wel degelijk te voldoen aan de eerder genoemde eis zoals geformuleerd in art. 359, derde lid, eerste volzin.1.
Daarvoor kan worden verwezen naar onder meer HR 13 maart 2012, LJN BT7075 en BT7076, in welke uitspraken uw College oordeelde dat de verwijzing naar verscheidene aangiften omzetbelasting niet voldeed aan het in art. 359 lid 3 Sv opgenomen voorschrift.2. Zie voor wat betreft het na een vrijspraak-verweer ten onrechte volstaan met een opgave van bewijsmiddelen recent ook nog HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1443, HR 9 september 2014. ECLI:NL:HR:2014:2667, HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1580 en HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:354.3.
Het Hof had alleen (middels het overnemen van de bewijsmiddelen uit het vonnis van de politierechter) mogen volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien zich de situatie voordeed als omschreven in de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv. Dat is in casu niet het geval, nu immers zoals gezegd namens rekwirant vrijspraak is bepleit en voorts ook niet gezegd kan worden dat hij het bewezen verklaarde feit in hoger beroep volledig en ondubbelzinnig heeft bekend.4.
Voor zover het Hof dan ook heeft geoordeeld dat zich (in appel) de situatie als bedoeld in art. 359 lid 3, tweede volzin, Sv voordeed is dat oordeel onjuist, althans zonder nadere motivering (welke ontbreekt) niet begrijpelijk.5.
Gelet op het bovenstaande moet reeds worden geconcludeerd dat zich geen situatie voordeed als bedoeld in de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv en dat de politierechter ten aanzien van het bewezenverklaarde heeft volstaan met een opgave van dan wel verwijzing naar de gebruikte bewijsmiddelen, terwijl het Hof daar in hoger beroep voor wat betreft de motivering van de bewezenverklaring niet mee mocht volstaan gelet op het in art. 359 lid 3 Sv bepaalde. Het (mogelijke) oordeel van het Hof dat rekwirant met de in eerste aanleg dan wel in de verklaring waarnaar door de politierechter wordt verwezen het ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is overigens (ook) niet zonder meer begrijpelijk, nu die verklaring niet alle voor een bewezenverklaring noodzakelijke onderdelen, zoals die zijn ten laste gelegd, inhoudt.6. Rekwirant heeft immers steeds ontkend opzet te hebben gehad op het mishandelen van aangever. Voorts is in appel namens rekwirant vrijspraak bepleit. Ook daarom kon het Hof niet volstaan met het overnemen van de opgave van de bewijsmiddelen uit het vonnis van de politierechter.
Gelet op het achtste lid van art. 359 Sv lijdt het arrest van het Hof aan nietigheid. Naar het oordeel van rekwirant kan het arrest van het Hof om voorgaande redenen niet in stand blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om de beslissing zoals jegens hem op 3 april 2015 gewezen door het Gerechtshof Amsterdam te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. B.P. de Boer
Amsterdam, 20 oktober 2015
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑10‑2015
Zie recent (onder verwijzing naar HR 1 februari 2011, LJN BO7971), HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2454 (r.o. 2.8) en anders dan bij berechting door de enkelvoudige kamer van het Hof: HR 8 december 2009, LJN BK5605.
Zie ook HR 12 juli 2011, LJN BQ3977 en HR 23 november 2010, LJN BN9289.
De verdachte in laatstgenoemde zaak is overigens na terugwijzing alsnog vrijgesproken door het Hof.
Vgl. HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2460. Zie ook HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1970: een volledige en ondubbelzinnige bekentenis in appel kan met zich meebrengen dat verdachte onvoldoende belang bij een klacht inhoudende dat het Hof het vonnis van de rechtbank niet had mogen bevestigen omdat de rechtbank art. 359.3 Sv niet heeft nageleefd.
Zie onder meer HR 6 september 2011, LJN BQ7973.
Zie ook HR 28 juni 2011, LJN BQ4391.