Hof Amsterdam, 03-04-2015, nr. 23-000448-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:1314, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-04-2015
- Zaaknummer
23-000448-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1314, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2026, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 03‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Mishandeling door gooien glas tegen het hoofd. Verwerping bewijsverweer en beroep op noodweer.
parketnummer: 23-000448-13
datum uitspraak: 3 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-005657-12 tegen
- [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 1 november 2011 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een stuk glas, althans een scherp voorwerp (met kracht) op/tegen het hoofd heeft gegooid en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 1 november 2011 te Uithoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten
[slachtoffer]), een stuk glas, althans een scherp voorwerp (met kracht) op/tegen het hoofd heeft gegooid en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen dan de politierechter komt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bespreking van gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft bij pleitnota onder meer aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem (subsidiair) ten laste gelegde nu de verdachte nooit de opzet heeft gehad om aangever [slachtoffer] te verwonden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op mishandeling heeft aanvaard. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] blijkt onder meer dat de verdachte door aangever [slachtoffer] met de rechtervuist, met daarin een pen, is geslagen en geraakt aan de linkerkant van diens hals. De verdachte heeft daarop onmiddellijk gereageerd door in een slaande beweging het flesje dat hij in zijn hand had los te laten, waardoor aangever [slachtoffer] tegen het hoofd is geraakt. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem (subsidiair) ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat de verdachte een stuk glas met kracht tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft gegooid, waardoor deze een hoofdwond heeft opgelopen. Uit het feit dat de verdachte een stuk glas naar aangever [slachtoffer] heeft gegooid maakt het hof op dat de verdachte de opzet heeft gehad (dan wel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard) dat de aangever door die handeling gewond zou kunnen raken.
Anders dan de raadsman stelt kan aan het hiervoor overwogene de conclusie worden verbonden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer]. Derhalve verwerpt het hof het door de raadsman gevoerde verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 1 november 2011 te Uithoorn, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten
[slachtoffer], een stuk glas met kracht tegen het hoofd heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleitnota aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte handelde uit noodweer, nu de verdachte direct in reactie op het slaan met de pen in zijn hals door aangever [slachtoffer] een volgende klap heeft afgeweerd, terwijl hij onbewust op dat moment een flesje vruchtensap in de hand had. Er was sprake van een noodzakelijke verdediging van de zijde van de verdachte tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door voornoemde aangever. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte eerst de plaats van het incident zou hebben verlaten en daarna pas zou hebben gereageerd op een eerdere klap in de nek. Door zich te verdedigen met een vuistslag, met in zijn hand een glazen flesje, heeft de verdachte geen onevenredig zwaar middel aangewend, nadat hij een steek in zijn nek kreeg met een pen. Derhalve dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Uit de feiten en omstandigheden, zoals uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de subsidiair bewezen verklaarde gedraging van de zijde van de verdachte ter noodzakelijke verdediging geboden was. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] onder meer blijkt dat de verdachte na de woordenwisseling in de schuur door omstanders naar buiten is gestuurd en dat hij daarna weer de schuur binnenkwam en met kracht een stuk glas tegen het hoofd van voornoemde aangever heeft gegooid. Voorts heeft de getuige [getuige 2] onder meer verklaard dat de verdachte en aangever [slachtoffer] ruzie hadden in de loods en dat de verdachte naar buiten werd gebracht. Daarna kwam de verdachte opeens aanrennen met een stuk glas in zijn handen en gooide hij dit tegen de linkerkant van het hoofd van de aangever.
Gelet op de door de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 2] geschetste gang van zaken, kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte zich in het ogenblik voorafgaande aan het gooien van het stuk glas in een situatie van noodweer bevond, laat staan dat hij zich hiertegen slechts kon verdedigen door aangever [slachtoffer] een stuk glas tegen het hoofd te gooien. Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer.
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 30 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Voorts heeft de politierechter de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer] geleden schade toegewezen tot het bedrag van € 500,00 en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer] door met een stuk glas tegen het hoofd van voornoemde aangever te gooien, waardoor de aangever pijn heeft bekomen en letsel heeft ondervonden. De verdachte heeft door zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van de aangever.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, daarbij rekening houdend met het feit dat de verdachte first offender is en dat de verdachte en eerdergenoemde aangever [slachtoffer] door tussenkomst van een Somalische wijsheidcommissie onderling tot een vergelijk zijn gekomen, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom op een dergelijke wijze te handelen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.050,00 ( € 4.170,00 aan materiële schade en € 880,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. D. Radder en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2015.