Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/86
86 Verweerder doet een beroep op wijziging van de aangenomen rechtstoestand
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS692010:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Star Busmann 1948, nr. 213, Asser/Anema & Verdam 1953, p. 82 e.v., T.F.E. Tjong Tjin Tai onder 2. in zijn noot onder HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1384, NJ 2014/114 (Zandvliet/Vlielander). Zie nr. 23.
Star Busmann 1948, nr. 188.
Zie vooral Asser/Anema & Verdam 1953, p. 80 e.v., Asser 2004/9, Asser Procesrecht/Asser 3 2023/276 e.v. en Pitlo, Rutgers & Krans 2014/29.
De materiële rechtsregel bij ontslag op staande voet is dat de werkgever die daartoe overgaat schadeplichtig is, tenzij hij dat doet om een dringende reden. In dat geval verliest de werknemer zijn aanspraak op schadevergoeding of loon (art. 7:677 BW). De werkgever voert een rechtsverhinderend bevrijdend verweer.
HR 2 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3668, r.o. 3.4.3, NJ 2007/587. Het hof had het verweer gekwalificeerd als een bevrijdend verweer. Het rechtsgevolg waarop de pretense werknemer zich beroept bestaat in de verplichting tot schadevergoeding die wat betreft haar bestaan afhankelijk is van de vraag of een arbeidsovereenkomst bestond. Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de pretense werknemer de bewijslast van zijn stelling.
Op de verhuurster rust de bewijslast nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen verbonden aan de niet correcte oplevering van het gehuurde door de huurders. Verweerders voerden een grondslagverweer (HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK3701, r.o. 3.3, NJ 2004/75 (Braam/De Gezonde Woning)).
Sijmonsma legt de vinger op de zere plek. Hij geeft aan dat de huurders minder hadden moeten stellen, dan waren de feitenrechters waarschijnlijk niet in de valkuil gevallen; de verweerders hadden niet meer gedaan dan een bestanddeel in het relaas van de verhuurster gemotiveerd te ontkennen (Sijmonsma 2008, p. 35 rechterkolom, onder 2.3).
Met behulp van de leer van het splitsingsverbod kan worden geoordeeld dat splitsing is geoorloofd (zie nr. 46-47): de verhuurder geeft aan dat weliswaar een huurovereenkomst heeft bestaan, maar dat deze inmiddels is geëindigd. Vastgesteld kan worden dat het aan de vordering ten grondslag liggende feitencomplex tussen partijen vaststaat (het bestaan van een huurovereenkomst). De toevoeging door de verhuurder haalt het bestaan van een huurovereenkomst niet onderuit. De verhuurder doet een beroep op een ander rechtsgevolg (de beëindiging).
Uitgangspunt bij deze variant van een rechtsverhinderend bevrijdend verweer is het volgende: dat wat eenmaal (schijnbaar) rechtmatig bestaat, dient als zodanig voorlopig gehandhaafd te blijven in het belang van de rechtszekerheid (bij arbeids- en huurovereenkomsten), zolang men geen redenen heeft te geloven, dat een eenmaal ingetreden toestand veranderd/anders is. Hij die een beroep doet op het feit dat het anders is, zal daarvoor stelplicht hebben en zo nodig bewijs dienen aan te leveren.1 Verweerder doet een beroep op een ander rechtsgevolg; verweerder komt zijnerzijds met blokkerende feiten. Een en ander houdt in dat eiser niet de in het verleden liggende feitelijke ontstaansgronden die aan de rechtsfeiten zijn voorafgegaan hoeft te vermelden, maar dat de feitelijke door eiser in de dagvaarding te verstrekken gegevens wel zodanig behoren te zijn dat zij geen twijfel laten omtrent de rechtsbetrekking, waarop de vordering steunt.2
Het voortbestaan van de overeenkomst hoort niet bij de grondslag van de eis. Van het voortduren wordt uitgegaan in het belang van de rechtszekerheid. Een eenmaal ontstane situatie, een verkregen recht, wordt geacht te zijn blijven bestaan totdat de verandering in die situatie is bewezen door degene die zich daarop beroept. Dit geldt ook indien gedaagde verstek laat gaan.
Deze variant is gegrond op de procesrechtelijke of billijkheidsbenadering
Art. 150 Rv zet de objectiefrechtelijke benadering voorop en ziet de billijkheidsbenadering als correctiemogelijkheid (een gematigd objectief stelsel). Er zijn gevallen waarin de objectieve leer tot onbillijke resultaten leidt. De wetgever heeft de mogelijkheid geopend om de bewijslast in voorkomende gevallen om te keren indien dit uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid’ voortvloeit (art. 150 (slot) Rv). De Hoge Raad heeft aangegeven dat een dergelijke omkering met terughoudendheid moet worden toegepast. De procesrechtelijke benadering benadrukt dat regels van bewijslastverdeling niet alleen voortvloeien uit het objectieve, materiële recht dat de zaak beheerst, maar ook uit de verhouding tussen partijen die tussen partijen op procedureel vlak bestaat. Het zijn regels van billijkheid, ontleend aan ervaring.3
Einde arbeidsovereenkomst?
Zo zal de werknemer die doorbetaling van loon verzoekt niet hoeven te bewijzen dat de arbeidsovereenkomst ten tijde van het beweerd verschuldigd raken van de prestatie nog bestond. De werkgever wordt geacht er voor te zorgen dat een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft plaats gevonden.
Voorbeeld
Wanneer de werknemer aanspraak maakt op loondoorbetaling (en wedertewerkstelling) met het verzoek het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, zal op grond van de bewijsregel de werkgever worden belast met het bewijs van de dringende reden.4 De aangenomen status van werknemer is uitgangspunt. De vordering wordt toegewezen tenzij de werkgever kan aantonen dat de aangenomen rechtsverhouding niet meer juist is.
Een en ander impliceert dat wanneer de werkgever het verweer voert dat tussen partijen nooit een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, dat verweer is te kwalificeren als een gemotiveerde betwisting. Eiser zal in dat geval zijn werknemerschap moeten bewijzen.
Voorbeeld
Een pretense werknemer stelt een oud-bestuurder van een vennootschap persoonlijk aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad omdat de vennootschap de loonvordering niet heeft voldaan. De oud-bestuurder voert aan dat in casu geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de vennootschap. Zijn verweer moet beschouwd worden als een feitelijke onderbouwing van zijn betwisting van de stelling dat een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en niet als een bevrijdende omstandigheid (een grondslagverweer).5
Datum einde van de huurovereenkomst
Hoe moet worden geoordeeld ingeval een geschil bestaat of een huurovereenkomst al of niet was geëindigd? Is verhuurder eiser, vordert hij betaling van huur en voert de huurder gemotiveerd het verweer dat op het moment van verschuldigd raken van de prestatie de overeenkomst niet meer bestond (een grondslagverweer), dan zal de verhuurder zijn stelling (bestaan huurovereenkomst op een bepaald tijdstip) moeten bewijzen. Uitgangspunt voor de kwalificatie is de vordering van eiser.
Voorbeeld
Een verhuurster vordert vergoeding van herstelkosten van huurders. Bij het verlaten van het gehuurde dienen de huurders volgens de verhuurster het gehuurde onbeschadigd op te leveren (thans art. 7:224 BW) en op die dag – dag y – was volgens de verhuurster het gehuurde niet onbeschadigd. De huurders voeren het verweer dat de huur op dag x (een tijdstip eerder dan dag y) was geëindigd. De lagere rechters hadden de huurders opgedragen te bewijzen dat de huur op dag x was geëindigd. De Hoge Raad oordeelt als volgt: “In een geval als het onderhavige bestaat het rechtsgevolg waarop eiseres zich beroept, in de verplichting tot vergoeding van de herstelkosten. Deze verplichting zal wat betreft haar bestaan afhankelijk zijn van het antwoord op de vraag óf de huurovereenkomst is geëindigd, en zij zal wat haar omvang betreft veelal mede afhankelijk zijn van het tijdstip waarop de huurovereenkomst is geëindigd. Dit een en ander brengt in dit geval mee dat ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv op eiseres de bewijslast rust van haar stelling omtrent het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen haar en Braam c.s. is geëindigd.”6,7
Is de huurder eiser en beroept hij zich op het voortduren van de huurovereenkomst, dan kan ten behoeve van de huurder worden uitgegaan van het voortduren: dat wat eenmaal (schijnbaar) rechtmatig bestaat dient als zodanig voorlopig gehandhaafd te blijven in het belang van de rechtszekerheid. Het verweer van de verhuurder is in dat geval een bevrijdend verweer.
Voorbeeld
Maakt de huurder aanspraak op toegang tot de woning die hij van de verhuurder huurt, en geeft de verhuurder aan dat de huurovereenkomst inmiddels is geëindigd, dan zal de verhuurder stelplicht en bewijslast hebben ter zake van de (rechtsgeldige) beëindiging (een bevrijdend verweer).8 Het enkele beroep op beëinding van de huurovereenkomst is daarvoor onvoldoende. Dat wat eenmaal (schijnbaar) rechtmatig bestaat (een huurovereenkomst), moet als zodanig voorlopig gehandhaafd te blijven in het belang van de rechtszekerheid. De verhuurder wordt geacht ervoor te zorgen dat een rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst op een bepaalde datum heeft plaats gevonden.
Is in geschil of een huurovereenkomst al of niet is geëindigd, dan zal dus onderscheid moeten worden gemaakt: ingeval de huurder belang heeft bij voortduren van de huurovereenkomst is een verweer ter zake van de verhuurder een bevrijdend verweer. Ingeval de verhuurder eiser is zijn de stellingen die de verhuurder aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd uitgangspunt. In dat geval kan worden vastgehouden aan het uitgangspunt dat de bewijslast conform de hoofdregel bij eiser (de verhuurder) berust.