Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/4.6.4
4.6.4 Normering in Rapport Voorwerk II en toekomstige wetgeving
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS600205:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Rapport Voorwerk II 2000.
In zwaardere letselschadezaken, waarin de buitengerechtelijke kosten vaak veel hoger zijn en zaken zelden voor de rechter komen, hebben verzekeraars en belangenbehartigers veelal convenanten afgesloten over de hoogte van de kosten. Zie www.stichtingpiv.nl en het onderzoek van Faure, Philipsen & Fernhout 2008, waarin dergelijke convenanten als mogelijk middel worden gezien om de hoogte van de buitengerechtelijke kosten te beperken.
Ekelmans 2004, p. 147-148, laat echter zien dat die hogere kosten zelden worden toegewezen en meestal karig gemotiveerd worden afgewezen.
In cassatie kan niet over toepassing van het rapport Voorwerk II worden geklaagd, zie HR 19 november 2004, NJ 2005, 553.
De status van het rapport lijkt wel iets 'softer' te zijn dan bijvoorbeeld het liquidatietarief. Zo is het rapport op de website van de Raad voor de Rechtspraak, www.rechtspraak.nl, niet te vinden bij de landelijke regelingen (zoals het liquidatietarief en de indicatietarieven in IE-zaken), maar slechts op de deelpagina's van enkele rechtbanken, die verwijzen naar de website van de NVvR (laatst geraadpleegd 11 april 2011). Bestaansrecht en geldigheid worden in twijfel getrokken door Venhuizen 2006.
Kamerstukken II2010-2011, 32 418.
In 2000 is het rapport Voorwerk II uitgebracht door een werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.1 Dit rapport bevat de aanbeveling voor rechters om de buitengerechtelijke kosten vast te stellen op een forfaitair bedrag van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van 15% van de hoofdsom, mits de schuldeiser aantoont dat er redelijke kosten gemaakt zijn. De schuldeiser mag echter gemotiveerd stellen en bewijzen dat de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn en ook redelijk zijn conform de dubbele redelijkheidstoets, waarna dat meerdere alsnog voor vergoeding in aanmerking komt.2 Anders dan bij het liquidatietarief het geval is, maar net zoals bij de indicatietarieven in IE-zaken, is er dus een expliciet genoemde mogelijkheid voor hogere vergoedingen.3 Net als het liquidatietarief zijn de aanbevelingen van dit NVvR-rapport geen recht in de zin van artikel 79 van de Wet RO,4 maar zij worden in de regel wel opgevolgd.5
Tijdens de afronding van dit proefschrift is overigens een wetsvoorstel in behandeling waarmee de incassokosten dwingend worden gereguleerd met forfaitaire tarieven voor vorderingen op consumenten met een hoofdsom lager dan € 25.000,-. Voorwerk II verliest daarmee grotendeels haar toepassing.6