Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/7.3
7.3 Het algemene, objectieve karakter van de btw
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS371768:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Voetnoten
Voetnoten
Zie onder andere: HvJ EG 13 juli 1989, nrs. 93/88 en 94/88 (Wisselink en Co), BNB 1989/289, r.o. 20, HvJ EG 19 maart 1991, nr. C-109/90 (NV Giant), Jur. 1991, blz. I-01385, r.o. 14, HvJ EG 7 mei 1992, nr. C-347/90 (Bozzi), Jur. 1992, blz. I-02947, r.o. 14, HvJ EG 26 juni 1997, nr. C-370/95 (Careda), V-N 1997, blz. 3631, r.o. 14 en 25, HvJ EG 17 september 1997, nr. C-130/96 (Solisnor), V-N 1998/6.26, r.o. 17 en HvJ EG 16 december 1992, nr. C-208/91 (Beaulande), Jur. 1992, blz. I-06709 r.o. 16.
Zie bijvoorbeeld: Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten; Wet van 24 december 1992, Stb. 1992, 683.
Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3 (MvT), blz. 21. Zie ook: K.M. Braun, Aftrek van voorbelasting in de BTW (diss.), Kluwer, Deventer, 2002, blz. 40.
K.M. Braun, Aftrek van voorbelasting in de BTW (diss.), Kluwer, Deventer, 2002, blz. 40.
Vgl. A. Schenk and O. Oldman, Value Added Tax, A Comparative Approach, Cambridge University Press, New York 2007, blz. 17.
Zie: het ABC Rapport, januari 1962, in: The EEC Reports on Tax Harmonisation, IBFD, Amsterdam, 1969, blz. 26. Vgl. A.J. van Doesum, De geschiedenis van de omzetbelasting in Nederland 1933 – 1954 (deel 1), Fiskaal 1998, nr. 8, blz. 286. Zie ook: K.M. Braun, Aftrek van voorbelasting in de BTW (diss.), Kluwer, Deventer, 2002, blz. 40.
Zie onder andere: HvJ EG 26 maart 1987, nr. 235/85 (Commissie / Nederland), FED 1987/341, r.o. 6, HvJ EG 15 juni 1989, nr. 348/87 (Stichting Uitvoering Financiële Acties, SUFA), FED 1989/559, r.o. 10, HvJ EG 4 december 1990, nr. C-186/89 (Van Tiem), BNB 1991/352, r.o.17, HvJ EG 20 juni 1991, nr. C-60/90 (Polysar), FED 1991/633, r.o. 31, HvJ EG 20 juni 1996, nr. C-155/94 (Wellcome Trust), V-N 1997, blz. 1034, r.o. 31, HvJ EG 5 juni 1997, nr. C-2/95 (SDC), V-N 1997, blz. 2606, r.o. 20, HvJ EG 3 maart 2005, nr. C-472/03 (Arthur Andersen), BNB 2006/124, r.o. 24, HvJ EG 26 mei 2005, nr. C-498/03 (Kingscrest), V-N 2006/29.19, r.o. 29, HvJ EG 1 december 2005, nrs. C-394/04 en C-395/04 (Ygeia), V-N 2005/60.23, r.o. 15, HvJ EG 9 februari 2006, nr. C-415/04 (Stichting Kinderopvang Enschede), BNB 2006/154, r.o. 13 en HvJ EG 13 juli 2006, nr. C-89/05 (United Utilities), V-N 2006/41.14, r.o. 21.
M.E. van Hilten, The Legal Character of VAT, in: D. Albregtse and H. Kogels, Selected Issues In European Tax Law, The Legal Character of VAT and the Application of General Principles of Justice, Kluwer Law International, London, 1999, blz. 3.
HvJ EG 6 april 1995, nr. C-4/94 (BLP), V-N 1995, blz. 3030, r.o. 24.
Het begrip “algemeen karakter” slaat op het beginsel dat de btw een (verbruiks)belasting is die ziet op alle leveringen van goederen en diensten (het object van heffing).1 Het onderscheidt de btw van bijzondere verbruiksbelastingen die slechts ten aanzien van enige leveringen van goederen en / of diensten worden geheven.2 Vanwege de indirecte wijze van heffen in de btw, heeft het begrip echter ook betekenis voor de reikwijdte van het belastingsubject. Om te bewerkstelligen dat daadwerkelijk een zo groot mogelijke groep van leveringen van goederen en diensten in de heffing wordt betrokken, moet een zo algemeen mogelijke definitie van de belastingplichtige (het “geadresseerde belastingsubject”, zie deel II, hoofdstuk 2, paragraaf 2.9 worden gehanteerd. Het algemene karakter van de btw heeft dus zowel betekenis op objectniveau als op subjectniveau.
Het algemene karakter van de btw maakt de btw een aantrekkelijke belasting voor overheden, met name wanneer deze op indirecte wijze wordt geheven. Een algemene indirecte belasting is minder gevoelig voor conjunctuurschommelingen dan bijvoorbeeld een inkomstenbelasting.3 In vergelijking met een directe belasting is de heffing van een indirecte algemene verbruiksbelasting minder merkbaar. Een btw lijkt daarom op minder weerstand te stuiten dan een directe belasting. De regelgeving inzake omzetbelasting wordt bovendien over het algemeen als overzichtelijker beschouwd dan bijvoorbeeld regelgeving inzake inkomstenbelasting.4 Met een relatief laag tarief kan een omzetbelasting een relatief hoge belastingopbrengst genereren, zelfs indien de uitvoering van de belastingheffing niet feilloos verloopt.5 In het geval van een belasting op slechts enkele goederen en diensten is een ondraaglijk hoog tarief noodzakelijk en zijn zware controlemechanismen nodig om eenzelfde belastingopbrengst te genereren als in het geval van een belasting op alle goederen en diensten.6 Illustratief is in dit verband punt 4 van de considerans van de (vervallen) Tweede Richtlijn:
“Overwegende dat het, om het stelsel op een eenvoudige en neutrale wijze te kunnen toepassen en om het normale tarief van de belasting binnen redelijke grenzen te kunnen houden, noodzakelijk is de bijzondere regelingen en uitzonderingsmaatregelen in te perken”.
Het algemene karakter is een belangrijk en redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar uitgangspunt van de btw. Niet alleen vloeit het algemene karakter expliciet voort uit het bepaalde in art. 1 lid 2 Btw-richtlijn (ex art. 2 Eerste Richtlijn) en uit de rechtspraak van het HvJ EG7, ook in de literatuur bestaat geen discussie over het algemene karakter van de heffing.8 Het HvJ EG noemt het algemene karakter van de btw zelfs als het eerste kenmerkende element van de btw. Een zo groot mogelijke groep van leveringen van goederen en diensten in de heffing wordt betrokken ten einde het uiteindelijke doel, het belasten van consumptief verbruik (zie paragraaf 7.5), zo dicht mogelijk te benaderen en om een zo groot mogelijke neutraliteit (zie paragraaf 7.4) te bewerkstelligen (zie over de samenhang tussen de drie uitgangspunten nader paragraaf 7.6). Daarbij past de veronderstelling dat de btw een objectieve belasting is, waarin de objectieve aard van de handelingen voorop staat.9 In beginsel spelen in de btw persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige geen rol.
Van belang is te onderkennen dat wanneer een handeling in het kader van een contractueel samenwerkingsverband niet aan de heffing van btw wordt onderworpen, dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat het algemene, objectieve karakter geweld is aangedaan. De onbelastbaarheid van leveringen van goederen en diensten kan heel wel worden veroorzaakt door gebreken aan het subject of het object van heffing. Als de onbelastbaarheid van een handeling bijvoorbeeld wordt veroorzaakt doordat er geen sprake is van een bezwarende titel, dan is dit conform hetgeen op grond van het algemene, objectieve karakter van de btw mag worden verwacht. Het algemene, objectieve karakter van de btw gaat immers niet zo ver dat ook andere handelingen dan leveringen van goederen en diensten onder bezwarende titel door als zodanig handelende belastingplichtigen aan de heffing moeten worden onderworpen. Wordt de onbelastbaarheid van een handeling evenwel veroorzaakt door andere factoren dan mankementen aan het subject of object van heffing, dan lijkt de vaststelling te moeten zijn dat geen recht wordt gedaan aan het algemene, objectieve karakter van de btw.