HR 13 maart 2007, LJN AZ4714, NJ 2007, 180.
HR, 19-02-2013, nr. 12/02353
ECLI:NL:HR:2013:BZ1383
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
12/02353
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ1383
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1383, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1383
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1383, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1383
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑06‑2012
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0062
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Casus: het Hof heeft het vonnis van de Rb volledig bevestigd. In h.b. is een rechtmatigheidsverweer gevoerd. HR: v.zv. het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359.2, tweede volzin, Sv heeft verzuimd te reageren op het uos dat de aanhouding onrechtmatig is geweest, stuit het middel af op de omstandigheid dan het hier een verweer betreft a.b.i. art. 359a.1 Sv. Ook overigens faalt het middel, nu de (door het Hof overgenomen) bewijsvoering een toereikende motivering bevat van de verwerping van het verweer, zodat het middel feitelijke grondslag mist. Conclusie AG: anders.
19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 12/02353
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2012, nummer 21/001552-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 23 december 2010 te Winssen, gemeente Beuningen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen een televisie, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming (openbreken/forceren van een raam)."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 23 december 2010 is ingebroken in de woning van [betrokkene 1], aan de [a-straat 1] te Winssen. De dader(s) heeft/hebben zich de toegang tot de woning verschaft door het raam van de bijkeuken open te breken en via dit raam naar binnen te klimmen. Bij de inbraak is een Samsung televisie uit de woning weggenomen.
(...)
Beoordeling rechtbank
Getuige [getuige 1] heeft rond 18:10 uur gezien dat bij de tegenover zijn woning gelegen woning aan de [a-straat 1] te Winssen een auto met de achterkant naar de achtertuin gericht, buiten de poort stond. Vervolgens ziet hij een persoon met een televisie in zijn handen naar de auto lopen. Aan de bijrijderszijde van de auto stond een ander persoon. Een derde persoon zat achter het stuur in de auto te wachten. Toen getuige [getuige 1] hen opmerkte, zijn de personen allen in de auto gesprongen en zijn er vandoor gegaan, de televisie op de oprit achterlatend. Getuige [getuige 1] heeft gehoord dat de jongens onderling een andere taal dan Nederlands met elkaar spraken.
Hij heeft tevens gezien dat de auto een donkerkleurige Peugeot betrof, hij denkt een type 206, die met gedoofde lichten in de richting van Druten wegreed.
Eveneens rond 18:10 uur heeft getuige [getuige 2] een kleine donkere Peugeot zonder verlichting weg zien rijden vanaf de oprit van een woning tegenover de woning van getuige [getuige 1]. Deze auto reed richting Druten over de Heemstraweg.
Door verbalisanten die van de inbraakmelding hoorden, is post gevat op de rotonde Van Heemstraweg met de Noord-Zuid te Druten, omdat deze locatie mogelijk op de route van de vluchtende auto zou liggen. Bij de verbalisanten was bekend dat er begin december 2010 een melding was geweest van een soortgelijke woninginbraak, waarbij twee of drie Marokkaanse mannen overlopen waren die er toen vandoor zijn gegaan in een donkere Peugeot 106, met kenteken [AA-00-BB]. De postende verbalisanten zien omstreeks 18:35 uur een donkergroene Peugeot rijden met kenteken [AA-00-BB]. Zij zien op dat moment tevens een derde persoon op de achterbank wegduiken. Daarop is de bestuurder van de auto een stopteken gegeven. In de auto zaten [betrokkene 2], [verdachte] en [betrokkene 3].
Na aanhouding van de Peugeot 106, die eigendom is van [betrokkene 2], zijn in de auto een oranje/roodkleurige koevoet en twee schroevendraaiers aangetroffen, waarvan één schroevendraaier een vouwbreedte heeft van 13 millimeter.10 Aan de onderzijde van het bijkeukenraam van de woning van aangever [betrokkene 1] is braakschade aangetroffen, waarschijnlijk veroorzaakt door een voorwerp met een vouwbreedte van 13 millimeter.
Tijdens de insluiting van medeverdachte [betrokkene 2] zijn diens schoenen in beslag genomen. Op de schoenzolen van deze schoenen bevinden zich twee cirkels met daarin de letters "CD". Bij de woning aan de [a-straat 1] is door verbalisanten een zwarte Samsung led televisie op de grond aangetroffen en zijn diverse schoensporen in de sneeuw aangetroffen. In de schoenafdrukken zijn twee cirkels en de letter "D" zichtbaar. Tevens is bij vergelijkend onderzoek waargenomen dat de lijnen in het midden van de zool van de schoenen van [betrokkene 2] overeenkwamen met de afdrukken die waren achtergebleven in de sneeuw.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat [betrokkene 2], [verdachte] en [betrokkene 3], die allen de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit hebben, minder dan een half uur na de inbraak zijn aangetroffen in een donkerkleurige Peugeot 106 op slechts een tiental kilometers afstand van de inbraak, komend vanuit de richting van de plaats delict.
Deze vaststelling spoort met wat getuige [getuige 1] heeft verklaard over het aantal personen dat hij heeft gezien, het feit dat deze personen een andere taal dan Nederlands tegen elkaar spraken en dat zij in een donkere Peugeot, vermoedelijk type 206, wegreden over de Van Heemstraweg in de richting van Driel. Dit strookt met hetgeen getuige [getuige 2] heeft verklaard.
Getuige [getuige 1] typeert de vluchtauto weliswaar als een Peugeot 206 terwijl de verdachten zijn aangehouden in een Peugeot 106, maar de rechtbank is van oordeel dat deze auto's dusdanig gelijkend zijn dat bij de getuige sprake kan zijn geweest van verwarring omtrent het typenummer. Beide zijn immers kleine typen personenauto. De auto die bij de woning is gezien, stond met de achterzijde naar de woning gericht waardoor de typeaanduiding niet te zien is geweest, maar wel het logo op de voorzijde van de auto. Voorts verklaren de getuigen over een donkere kleur en is het aangehouden voertuig donkergroen van kleur.
Tevens is gebleken dat de schoenzolen van de onder medeverdachte [betrokkene 2] in beslag genomen schoenen sterke overeenkomsten vertonen met de afdrukken van schoenzolen die zijn aangetroffen bij het huis van aangever [betrokkene 1] op de avond van de inbraak. Het betreft schoenen van het merk Christian Dior. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat deze schoenen niet veel voor komen terwijl de zolen van deze schoenen een specifiek uiterlijk hebben.
Ook staat vast dat de in de auto aangetroffen schroevendraaier een vouwbreedte van 13 millimeter heeft en dat uit het aangetroffen spoor op het bijkeukenraam blijkt dat dit waarschijnlijk is geopend met een voorwerp van dezelfde breedte.
In onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het bovenstaande voldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan (...)"
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen omtrent een door de verdediging gedaan beroep op bewijsuitsluiting.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Er is sprake van een onrechtmatige aanhouding nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens mijn cliënt. Er bestond immers geen enkele aanleiding om aan te nemen dat een donker groene Peugeot 106 met kenteken [AA-00-BB] betrokken zou zijn bij de inbraak in Winssen. In ieder geval kan uit de enkele omstandigheid dat dit voertuig later, bijna een half uur na de inbraak, op nota bene een afstand van bijna 10 kilometer van de plek van de inbraak wordt aangetroffen, die betrokkenheid niet worden afgeleid. Dat kan meer in het bijzonder niet nu blijkens de plattegrond in het dossier de daarop aangegeven route in slechts 14 minuten kan worden afgelegd. Het staat dan ook zelfs niet eens vast dat mijn cliënt met zijn auto überhaupt in Winssen is geweest. De onrechtmatige aanhouding dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de schoensporen en ook het vergelijkend spoor van de schroevendraaier die in de auto is aangetroffen. Mijn cliënt zou dan vrijgesproken moeten worden."
3.3. Voor zover het middel klaagt dat het Hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verdachte bij gebreke van een vermoeden van schuld onrechtmatig is aangehouden en dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de schoensporen en het vergelijkend spoor van de schroevendraaier die in de auto is aangetroffen, stuit het middel af op de omstandigheid dat het hier een verweer betreft als bedoeld in art. 359a, eerste lid, Sv.
3.4. Ook overigens faalt het middel aangezien de hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering een toereikende motivering bevat van de verwerping van het in het middel bedoelde verweer, zodat het middel feitelijke grondslag mist.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 februari 2013.
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 12/02353
Mr. Vellinga
Zitting: 18 december 2012
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft bevestigd het vonnis van de Rechtbank te Arnhem waarbij verdachte wegens 1. "Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voorts heeft de Rechtbank ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave aan verdachte bevolen dan wel deze voorwerpen verbeurd verklaard, een en ander zoals in het vonnis vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat het Hof niet heeft beslist op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat verdachte onrechtmatig was aangehouden en derhalve diende te worden vrijgesproken.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"Er is sprake van een onrechtmatige aanhouding nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens mijn cliënt. Er bestond immers geen enkele aanleiding om aan te nemen dat een donker groene Peugeot 106 met kenteken [AA-00-BB] betrokken zou zijn bij de inbraak in Winssen. In ieder geval kan uit de enkele omstandigheid dat dit voertuig later, bijna een half uur na de inbraak, op nota bene een afstand van bijna 10 kilometer van de plek van de inbraak wordt aangetroffen, die betrokkenheid niet worden afgeleid. Dat kan meer in het bijzonder niet nu blijkens de plattegrond in het dossier de daarop aangegeven route in slechts 14 minuten kan worden afgelegd. Het staat dan ook zelfs niet eens vast dat mijn cliënt met zijn auto überhaupt in Winssen is geweest. De onrechtmatige aanhouding dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de schoensporen en ook het vergelijkend spoor van de schroevendraaier die in de auto is aangetroffen. Mijn cliënt zou dan vrijgesproken moeten worden."
5.
Het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Als zodanig stuit het af op de omstandigheid dat het hier een verweer betreft als bedoeld in art. 359a, eerste lid, Sv (HR 17 januari 2012, LJN BT2052, NJ 2012, 253, rov. 2.5).
6.
Toch meen ik dat het middel niet op deze grond dient te worden afgedaan. In de kern van de zaak klaagt het middel over het niet dan wel ontoereikend gemotiveerd beslissen op een beroep op onrechtmatig verkregen bewijs. De rechter kent het recht en kan daarbij de zijns inziens toepasselijke bepaling vinden: art. 359a Sv. Daarbij teken ik aan dat de hiervoor aangehaalde uitspraak bepaald niet vanzelf spreekt. Art. 359a Sv rept immers niet van een verweer of van het passeren van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, art. 359 lid 2 Sv van dat laatste wel. De keuze van de Hoge Raad spreekt te minder voor zich omdat de Hoge Raad de - kennelijk - aan het algemene motiveringsvoorschrift van art. 359 lid 2 Sv ontleende verplichting tot reageren op zgn. Meer en Vaart- en Dakdekkersverweren wel rekent tot de nadien geschapen verplichting te motiveren waarom een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv wordt gepasseerd1., de aanvankelijk aan art. 359 lid 2 Sv2., later (mede) aan art. 359a lid 3 Sv3. ontleende verplichting een beroep op onrechtmatig verkregen bewijs gemotiveerd te verwerpen niet. Toch gaat het ook daar om een aan een algemene motiveringsverplichting ontleende verplichting tot gemotiveerde verwerping van een verweer, niet om een wettelijke verplichting een verweer, in casu een beroep op onrechtmatig verkregen bewijs, gemotiveerd te verwerpen.4. Dat is wel weer het geval bij verwerping van een beroep op een strafuitsluitingsgrond c.a. (art. 358 lid 3 jo 359 lid 2 Sv), een beroep dat daarom inderdaad niet geldt als een beroep op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv.5.
7.
Het voorgaande klemt temeer nu de Hoge Raad voor de eisen waaraan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv dient te voldoen uitdrukkelijk verwijst naar de eisen die aan een gemotiveerd te verwerpen beroep op onrechtmatig verkregen bewijs worden gesteld en daarmee een gemotiveerd te weerleggen beroep op onrechtmatig verkregen bewijs in wezen gelijk stelt met een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv.6. Het middel laboreert dus in wezen uitsluitend aan een verwijzing naar een verkeerde wetsbepaling, een misslag die indien deze door de feitenrechter zou zijn begaan, naar mijn inschatting zou worden gezien als een gebrek dat eenvoudig kan worden hersteld. Het afdoen van het middel op een wijze als hiervoor onder 5 weergegeven zou ik dan ook zien als 'unduly formalistic'.
8.
Het middel slaagt.
9.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑12‑2012
Zie Kamerstukken II, 2003-2004, 29255, nr. 3, p. 5, alsmede HR 18 april 1978, NJ 1978, 365.
Vgl. HR 22 september 1998, NJ 1999, 104, rov. 4.4 en HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, m.nt. Buruma, rov. 3.6.
In deze zin ook P.A.M. Mevis, noot bij HR 17 januari 2012, LJN BT2052, NJ 2012, 253.
HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009, 130, rov. 6.3, HR 27 september 2011, LJN BS1708, NJ 2011, 518, m.nt. J.M. Reijntjes.
HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.7.1.
Beroepschrift 21‑06‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Cassatieschriftuur houdende middel van Cassatie
Inzake:
De heer [requirant],
Requirant in cassatie
Van een te zijner aanzien
gewezen arrest van het
gerechtshof te Arnhem van
15 maart 2012 (parketnummer 21-001552-11)
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat, die verklaart tot ondertekening en indiening van de onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door Zaid Ahdour, heeft de eer aan uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende:
Middel van cassatie
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder artikel 359 lid 2 Sv jo. 415 Sv en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat het gerechtshof uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdachte niet heeft besproken, althans niet de reden heeft aangegeven die ertoe hebben geleid af te wijken van deze uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
Toelichting:
Uit het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof op 1 maart 2012 blijkt dat door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van de aanhouding. Daarbij is aangegeven dat de aanhouding onrechtmatig is geweest aangezien er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Hieraan is de conclusie verbonden dat door deze onrechtmatige aanhouding er bewijsuitsluiting dient te volgen en ten gevolge daarvan een vrijspraak.
Op dit standpunt is door het gerechtshof in het geheel niet ingegaan nu het gerechtshof een zeer summier arrest heeft gewezen waarin alleen is opgenomen dat het hof van oordeel is dat de eerste rechter op de juiste gronden heeft geoordeeld en op de juiste wijze heeft beslist, dat die gronden worden overgenomen en vervolgens is de beslissing dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd. Echter in eerste aanleg is er gelet op de inhoud van het vonnis in het proces-verbaal van de zitting door de verdediging geen verweer gevoerd met betrekking tot onrechtmatige aanhouding, bewijsuitsluiting en ten gevolge hiervan een vrijspraak.
Derhalve had het hof niet kunnen volstaan op de manier waarop het hof dat heeft gedaan en is het handelen van het hof in strijd met artikel 359 lid 2 Sv en kan het arrest derhalve niet in stand blijven.
Naast het verweer ten aanzien van de onrechtmatige aanhouding is er door de verdachte ook een uitdrukkelijk onderbouwd bewijsverweer gevoerd met daarbij een duidelijke conclusie. Ook ten aanzien hiervan heeft het gerechtshof slechts verwezen naar de beslissing van de rechter in eerste aanleg en naar het oordeel van verdachte heeft het gerechtshof hiermee opnieuw in strijd gehandeld met artikel 359 lid 2 Sv.
Redenen waarom het arrest van het gerechtshof niet in stand kan blijven.
Hoogachtend,
Mr.M.W.G.J.Ijsseldijk
Arnhem,
21 juni 2012