HR, 13-03-2007, nr. 00316/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ4714
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-03-2007
- Zaaknummer
00316/06
- LJN
AZ4714
- Roepnaam
Onverzekerd rijden?
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ4714, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑03‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ4714
ECLI:NL:HR:2007:AZ4714, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑03‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ4714
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑11‑2005
- Wetingang
art. 358 Wetboek van Strafvordering; art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
VR 2007, 95
JOL 2007, 165
NJ 2007, 180
RvdW 2007, 329
RvdW 2007, 345
VR 2007, 95
NJB 2007, 782
NbSr 2007/152
Conclusie 13‑03‑2007
Inhoudsindicatie
HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2006, 393. Een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die – indien juist – onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart–verweer, zo genoemd naar de casus van HR NJ 1974, 450), is zo een bewijsverweer waarvan de feitenrechter ook vroeger al de juistheid niet in het midden mocht laten. Dat geldt ook voor de zogenoemde dakdekkerverweren – die hun benaming ontlenen aan de casus van HR NJ 1982, 411 – waarin de uitleg van een in de tenlastelegging opgenomen of daarin besloten liggend begrip dat aan de wet is ontleend, aan de orde wordt gesteld. Nu het hof i.c. de juistheid van het met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige betoog van de verdediging in het midden heeft gelaten, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat het niet verdachte is die de onderhavige overtreding heeft begaan. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 00316/06
Mr. Fokkens
Zitting 12 december 2006
Conclusie inzake
[Verdachte]
1. Verdachte is op 24 november 2005 door de Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens, kort gezegd, onverzekerd rijden, veroordeeld tot een geldboete van € 340,- (te betalen in vier maandelijkse termijnen van € 85,-) subsidiair zes dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, een schriftuur houdende een middel van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de zaak met griffienummer 00315/06, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
3. Het middel klaagt over de bewezenverklaring die gelet op een ter terechtzitting gevoerd verweer onvoldoende zou worden gesteund door de gebezigde bewijsmiddelen.
4. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat zij 'op 09 juli 2004 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gekentekend [AA-00-BB], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Talmalaan, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden'.
5. Ter terechtzitting heeft verdachte aangevoerd dat niet zíj op 9 juli 2004 de onverzekerde personenauto bestuurde maar [betrokkene 1], die de personalia van verdachte aan de politie zou hebben gegeven en daarbij gebruik zou hebben gemaakt van verdaches verblijfsvergunning. Daardoor zou de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid open blijven, dat niet verdachte de bestuurster was.
6. Voor de beoordeling van het middel is van belang dat verdachte in de samenhangende zaak (nr. 00315/06), eveneens op 24 november 2005 door de Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, is veroordeeld wegens onder meer het op 9 juli 2004, kort gezegd, rijden in een personenauto zonder het daarvoor vereiste rijbewijs. In die zaak heeft verdachte een verweer met dezelfde strekking gevoerd. Daarbij heeft haar raadsman, anders dan volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in de onderhavige zaak zou zijn geschied, ter ondersteuning ervan tevens verzocht om de betreffende verbalisanten en [betrokkene 1] als getuigen ter terechtzitting te horen. Dat onderzoek is bij de behandeling van die zaak afgewezen. In de samenhangende zaak wordt daarover geklaagd.
7. In het proces-verbaal van de terechtzitting waar de onderhavige zaak is behandeld, is de verklaring van verdachte als volgt weergegeven:
'Ik heb op 9 juli 2004 niet onverzekerd rondgereden dat was [betrokkene 1]. Ik kan helemaal niet rijden. Op dit moment ben ik met mijn rijbewijs bezig. Ik zat naast de bestuurder en tijdens de aanhouding ben ik in de auto blijven zitten. [Betrokkene 1] heeft toen mijn persoonsgegevens aan de politie gegeven. De politie heeft mij ook nog om legitimatie gevraagd. De auto is bij de aanhouding in beslag genomen.'
8. Blijkens hetzelfde proces-verbaal heeft de raadsman van verdachte het volgende aangevoerd:
'Cliënt heeft haar verblijfsdocument aan [betrokkene 1] gegeven. Het kan mijns inziens niet worden bewezen dat cliënt op 9 juli 2004 de bestuurder was.'
9. Het Hof heeft de juistheid van het verweer dat [betrokkene 1] de bestuurder was en de personalia van verdachte heeft gebruikt, in de bewijsvoering in het midden gelaten. Dat betekent dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd is (vgl. HR 2 oktober 1984, griffienr. 77.260 en HR 9 april 1985, griffienr. 77.971) en dat het middel slaagt.
10. Ik concludeer dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd met terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 13‑03‑2007
Inhoudsindicatie
HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2006, 393. Een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die – indien juist – onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart–verweer, zo genoemd naar de casus van HR NJ 1974, 450), is zo een bewijsverweer waarvan de feitenrechter ook vroeger al de juistheid niet in het midden mocht laten. Dat geldt ook voor de zogenoemde dakdekkerverweren – die hun benaming ontlenen aan de casus van HR NJ 1982, 411 – waarin de uitleg van een in de tenlastelegging opgenomen of daarin besloten liggend begrip dat aan de wet is ontleend, aan de orde wordt gesteld. Nu het hof i.c. de juistheid van het met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige betoog van de verdediging in het midden heeft gelaten, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat het niet verdachte is die de onderhavige overtreding heeft begaan. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
13 maart 2007
Strafkamer
nr. 00316/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 24 november 2005, nummer 21/002632-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Utrecht, sector Kanton, van 11 mei 2005 - de verdachte ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot een geldboete van € 340,-, subsidiair zes dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.D.A. Boom, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
3. Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwing
3.1. Bij de Wet van 10 november 2004, Stb. 580 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot aanpassing van de eisen te stellen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekennende verdachte (Wet bekennende verdachte), is het tweede lid van art. 359 Sv gewijzigd. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van die Wet was de wijziging van art. 359, tweede lid, Sv - in elk geval - gericht op de codificatie van de motiveringsvoorschriften die de Hoge Raad reeds in zijn jurisprudentie had ontwikkeld, zulks in aansluiting op de wettelijke voorschriften van art. 359, tweede lid (oud), in verbinding met art. 358, derde lid, Sv inzake onder meer strafuitsluitingsgronden, alsmede op art. 360, eerste lid, Sv inzake de betrouwbaarheid van de daar genoemde bewijsmiddelen. Op grond van die jurisprudentie was de feitenrechter al gehouden uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen omtrent een aantal bewijsverweren (vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393).
3.2. Een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die - indien juist - onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart-verweer, zo genoemd naar de casus van HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450), is zo een bewijsverweer waarvan de feitenrechter ook vroeger al de juistheid niet in het midden mocht laten. Dat geldt ook voor de zogenoemde dakdekkerverweren - die hun benaming ontlenen aan de casus van HR 16 februari 1982, NJ 1982, 411 - waarin de uitleg van een in de telastelegging opgenomen of daarin besloten liggend begrip dat aan de wet is ontleend, aan de orde wordt gesteld.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel klaagt dat in het licht van hetgeen door de verdachte is aangevoerd, de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen is omkleed.
4.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 09 juli 2004 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gekentekend [AA-00-BB], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Talmalaan, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden."
4.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"zij op 09 juli 2004 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gekentekend [AA-00-BB], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Talmalaan, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden."
4.2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J. van den Berg, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik constateerde op 9 juli 2004 dat de verdachte als bestuurder op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Talmalaan te Utrecht, met een personenauto met het kenteken [AA-00-BB] onverzekerd heeft gereden.
Verdachte verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam: [achternaam]
Voornamen: [voornaam]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1966"
b. een RDW-uitdraai voor zover inhoudende dat op de peildatum 9 juli 2004 met betrekking tot het kenteken [AA-00-BB] geen verzekering staat geregistreerd.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2005 heeft de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Ik heb op 9 juli 2004 niet onverzekerd rondgereden dat was [betrokkene 1]. Ik kan helemaal niet rijden. Op dit moment ben ik met mijn rijbewijs bezig. Ik zat naast de bestuurder en tijdens de aanhouding ben ik in de auto blijven zitten. [Betrokkene 1] heeft toen mijn persoonsgegevens aan de politie gegeven. De politie heeft mij ook nog om legitimatie gevraagd. De auto is bij de aanhouding in beslag genomen."
4.4. Nu het Hof de juistheid van dit met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige betoog in het midden heeft gelaten, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat het niet de verdachte is die de onderhavige overtreding heeft begaan. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.5. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 maart 2007.
Beroepschrift 24‑11‑2005
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], wonende te Utrecht;
dat verzoekster van cassatie van een haar betreffend arrest van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, uitgesproken op 24 november 2005, het volgende middel van cassatie voordraagt.
Middel I.
1
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn de artikelen 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) geschonden, doordat het hof naar mening van verzoekster de bewezenverklaring niet behoorlijk met redenen is omkleed.
Toelichting
2.1
Ter terechtzitting van 24 november 2005 is door de verdediging uitdrukkelijk naar voren gebracht dat de verzoekster niet het voertuig heeft bestuurd, maar een andere — met name genoemde — persoon. Verzoekster heeft aan die persoon desgevraagd haar verblijfsvergunning overhandigd en die verblijfsvergunning is door de politie gebruikt ter verificatie van de door de bestuurster opgegeven persoonsgegevens.
2.2
Derhalve komen de gegevens zoals vermeld in het dossier niet overeen met de werkelijke bestuurster van het voertuig.
2.2
De verklaring van verzoekster, zoals hierboven onder 2.1 verkort weergegeven, is niet strijdig met de bewijsmiddelen die door het hof gebezigd zijn voor de bewezenverklaring, doch is in strijd met de bewezenverklaring.
2.3
Volgens de uitspraak van Uw Raad d.d. 1 februari 1972 (NJ 1974, 45) dient een dergelijk verweer gemotiveerd te worden verworpen, hetgeen in dit geval niet gebeurd is. Derhalve is de bewezenverklaring niet behoorlijk met redenen omkleed.
advocaat — gemachtigde