Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.4.3.3:8.4.3.3 Wederpartij als bedoeld in art. 1021 Rv
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.4.3.3
8.4.3.3 Wederpartij als bedoeld in art. 1021 Rv
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS508441:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Art. 14 lid 2 Weens koopverdrag bepaalt: 'Een ander voorstel dan een dat is gericht tot één of meer bepaalde personen dient louter te worden beschouwd als een uitnodiging tot het doen van een aanbod, tenzij door de persoon die het voorstel doet duidelijk het tegendeel wordt aangegeven.'.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Art. 1021 Rv verlangt evenmin dat uit het van een partij uitgaande geschrift blijkt tot wie het precies is gericht of dat zulks daaruit kan worden afgeleid. Uit art. 1021 Rv vloeit wel voort dat de aanvaarding zélf in elk geval niet in het geschrift behoeft te zijn opgenomen. De aanvaarding kan geheel vormvrij geschieden (zie 8.4.1). Indien het geschrift een bepaalde wederpartij, ondanks het feit dat uit het geschrift niet blijkt tot wie het is gericht, desondanks toch bereikt (vgl. art. 3:37 lid 3 BW) en de wederpartij dit geschrift uitdrukkelijk aanvaardt, en de aanvaarding (hetzij met schriftelijk bewijs, hetzij met getuigenbewijs) kan worden bewezen, zal mijns inziens aan de eis van geschrift van art. 1021 Rv zijn voldaan. Overigens bevinden wij ons op het scherp van de snede en kunnen aldus gemakkelijk bewijsproblemen bestaan. Indien de wederpartij het geschrift in dit geval — waarin niet duidelijk blijkt tot wie het is gericht — niet uitdrukkelijk aanvaardt, is het sterk de vraag of het bewijs van de aanvaarding überhaupt rond komt. Andersom bestaan eveneens risico's. Als niet duidelijk is tot wie het geschrift is gericht, mag niet worden uitgesloten dat moet worden aangenomen dat een wederpartij, tot wie het geschrift wellicht niet was gericht, dit geschrift met een beroep op opgewekt vertrouwen rechtsgeldig heeft aanvaard (vgl. art. 3:35 BW). Het is ook mogelijk dat, als niet kan worden bepaald tot wie het geschrift is gericht, wordt aangenomen dat het geschrift slechts een uitnodiging tot het doen van een aanbod behelst (vgl. art. 14 lid 2 Weens Koopverdrag).1